Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXII. Oorzaaken van den toeleg des Hertogs van Anjou, op het bemagtigen van eenige voornaame Steden.De Koning van Frankryk, schoon hy de Staaten, in Bloeimaand des voorleeden jaars, plegtiglyk hadt doen bedanken, voor de eere, welke men zynen Broeder hadt betoondGa naar voetnoot(a); hadt nogtans, tot hiertoe, den Hertoge flaauwelyk ondersteund, bedugt, dat deeze, gelukkiglyk slaagende, ligtelyk alle de magt der Nederlanden tegen Frankryk gebruiken mogt; of, verre te kort schietende, 't Ryk met klagten over zynen Broeder vervullen, waaruit nieuwe beroerte te vreezen stondt. Eenigen zyner Staatsdienaaren rieden hem egter, de Nederlandsche zaaken ernstiger ter hand te neemen, meenende, dat hy, hoe 't ook met Anjou afliep, niet buiten oorlog blyven kon, en de gelegenheid nu waarneemen moest, om den vetten brok der Nederlanden wederom aan Frankryk te hegten, waarvan men dien, eertyds, hadt afgescheurd. Henrik nogtans neigde meer tot eenen anderen voorslag, hierop uitkomende, dat hy den Nederlanden zou byspringen met al zyne magt, zo de Staaten belooven wilden, dee- | |
[pagina 473]
| |
ze gewesten te laaten vervallen aan de Fransche Kroone, wanneer de Hertog van Anjou zonder Kinderen overleedt. 't Werdt, inderdaad, den Staaten voorgesteld, die 'er geheel geene ooren naar hadden: waarop de Koning zynen Broeder met den Nederlandschen kryg beworden liet, zonder meer te denken, om hem te ondersteunen. Anjou, vernomen hebbende op wat spil de zaaken in Frankryk draaiden, begreep ligtelyk, in welk gevaar hy stak, zo Parma hem te magtig werdt, en de Staaten, of sommigen derzelven, vrywillig of gedwongen, het oog eens wederom begonden te wenden naar den ouden Heer. Tegen den angst, die hem hierover aanging, wist hy geen beter hulpmiddel, dan zig, met geweld, meester te maaken van de voornaamste Steden, en de Staaten, daarna, te noodzaaken, om zynen Broeder de voorwaarden toe te staan, waarop hy hun, tegen Spanje, wilde byspringen. De Fransche Heeren, zig ziende veragt in de Nederlanden, daar men hen buiten alle voornaame Ampten hieldt, sterkten hem in dit opzet. Ook hadt het hem, van den beginne af, gespeeten, dat hy 't bewind over Holland, Zeeland en Utrecht hadt moeten laaten in handen van den Prinse van Oranje, die nog meer aanzoeks hadt dan de Hertog. Om evenwel 't stuk, niet als uit eigen' keuze, maar op den raad van anderen, te onderneemen, roept hy 'er zestien of zeventien samen, onder welken Willem van Hautemer, Heer van Fervaques, de zaak met zulk eene stoute welspreekendheid dreef, dat elk 'er | |
[pagina 474]
| |
zyn zegel aan hing. Ook de Hertog: die den zeventienden van Louwmaand beraamde,Ga naar margenoot+ om den toeleg in 't werk te stellen. Doch te Duinkerken scheen men 'er, twee dagen te vooren, reeds eenen aanvang van te maaken, mids twee Nederlandsche vendels aldaar, ter gelegenheid van zeker verschil over de zeebuiten, tusschen de Franschen en de burgers, door zeven Fransche vendels, onder den Heere van Chamois, ten Stad uitGa naar margenoot+ gedreeven werden. Dit opende Hopman Uitenregt de oogen, en deedt hem, met zyn Vlaamsch vendel, het Fransch, dat, nevens hem, te Oostende lag, ontwapenen en weg jaagen. Te Nieuwpoort dreeven de burgers de Fransche bezetting uit. Doch van Dixmuiden en Dendermonde maakten de Franschen zig meester met geweld. In Vilvoorden, Aalst, Meenen en Wynoksbergen, waren zy reeds de sterksten. Maar te Brugge, mislukte het den Franschen van Meenen en Dixmuiden, die reeds in de Stad waren, meester derzelve te worden, door de kloekmoedigheid van den Hoogbaljuw Gryze, die de burgery in de wapenen bragt, de Hoofden der Franschen op 't Stadhuis in verzekering hieldt, en door de Hopluiden der Burgeren een' wreeden dood deedt dreigen, zo zy hun volk niet ter Stad uit schikten, daar zy,Ga naar margenoot+ eindelyk, toe besluiten moesten. De Provoost la Valette, en de Kolonel l'Espier, die men vast hieldt, nadat de Franschen de Stad geruimd hadden; en de Hofmeester la Fougere, die, sedert, geligt door den Heere van Zwevighem, gevangkelyk binnen Brugge ge- | |
[pagina 475]
| |
bragt was, beleeden, op scherpe ondervraaging ‘dat de Hertog voorhadt, zig te verzekeren van de voornaamste Steden, van de gemagtigden der algemeene Staaten en van den Prinse van Oranje; dien hy dwingen wilde, tot het herleveren der Renversaalen, wegens Holland, Zeeland en Utrecht, op dat hy aan 't vol bewind over alle de Landen geraaken, en den Roomschen Godsdienst herstellen mogt.’ La Fougere, in 't byzonder, verschoonde den Hertog, zo goed als hy kon, bybrengende, ‘dat hy te weinig gezags hadt, om 't Land behoorlyk te regeeren; en dat hy, het zelve met de sterke hand gevestigd hebbende, voorhadt de algemeene Staaten samen te roepen, om 't verdrag van Bourdeaux, hier en daar, te veranderen en te verbeteren, waarna hy eene algemeene vergiffenis van 't voorleedene dagt af te te kondigen, en den Spanjaard, met de magt zyns Broeders, die hy zig, in deezen stand der dingen, niet belooven kon, het hoofd te biedenGa naar voetnoot(b).’ |
|