Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijX. Opdragt der hooge Overheid van Holland aan den Prinse, op den voorigen voet.Midlerwyl, hadden 's Prinsen vrienden niet verzuimd, het stuk van de opdragt der hooge Overheid, hier te Lande, van tyd tot tyd, aan te binden, op dat het zyn beslag hebben mogt, eer Anjou herwaards kwame. De Prins zelf deedt eene reis door Holland, Zeeland en 't Stigt, en won veele herten, | |
[pagina 431]
| |
door zyne tegenwoordigheid. Ook boodt hy den Staaten, beleefdelyk, zynen dienst aan, in alles, wat tot behoudenis van de geregtigheden en welvaart der Landen strekken konGa naar voetnoot(v). Zyn Geheimschryver Bruinings kwam, wat laater, insgelyks in Holland, om 's Prinsen zaak te vorderen. En in Wynmaand des jaars 1580, besloot men, de voorwaarden te ontwerpen, op welken men zyner Doorlugtigheid de hooge Overheid in Holland, met behoudenis der vrydommen en geregtigheden, zou konnen opdraagenGa naar voetnoot(w). In Lentemaand des volgenden jaars, kwam men, op de Dagvaart te Amsterdam, overeen, om den Prinse te verzoeken, dat hy zig van 't gezag bedienen wilde, welk hem, als hooge Overheid, reeds in den jaare 1576, opgedraagen was, met deeze twee merkwaardige veranderingen, die onze Historieschryvers verzuimd hebben aantetekenen: 1. datGa naar margenoot+ hy, met dit gezag, niet slegts geduurende den oorlog, maar volstrektelyk bekleed zou zyn. 2. dat hy de Gereformeerde Evangelische Religie alleen zou hebben te handhaaven, zonder egter te gedoogen, dat op iemants geloof onderzoek wierdt gedaan. Wyders, zou men nu den Prinse alleen hebben te zweeren, daar, onlangs, vastgesteld was, dat de nieuwe eed aan den Prinse en aan de Staaten zou moeten geschiedenGa naar voetnoot(x). Vervolgens, werdtGa naar margenoot+ | |
[pagina 432]
| |
in beraad gelegd, of men den Prinse den eed op dit ontwerp, na dat hy 't gezien en goedgekeurd zou hebben, niet behoorde af te neemen. Doch toen vondt men eenige Leden, die meer zwaarigheid in 't stuk scheenen te maaken, dan te vooren. Gouda wilde eerst verslag doen. Schiedam stemde, dat men geene verandering van Heere of eed behoorde te maaken. Amsterdam zelf bewilligde niet dan onder voorwaarde, dat de andere Landschappen, [Zeeland en Utrecht], en de Steden Gouda en Schiedam ook in den nieuwen eed zouden stemmenGa naar voetnoot(y). En toen men deeze Stad naderhand drong, om zig te voegen met de meerderheid, sprak zy, van 't stuk, met de Hoofden der Gilden en Schutteryen, in beraad te willen leggen. De Prins stemde dit egter plat af, zo om de gevolgen, als als om dat hem de hooge Overheid, al in den jaare 1576, opgedraagen was, en men nu slegts stondt uit te voeren, 't gene toen reedsGa naar margenoot+ was vastgesteldGa naar voetnoot(z). Ook hadden de Staaten, te vooren al, beslooten ‘dat voortaan geene Steden, over 's gemeenen Lands zaaken, raadpleegen zouden, met eenige best gestaatsten, Schutteryen, Gilden of anderen, gelyk, door sommigen, voorheen wel geschied was; ten ware met voorgegaane gemeene bewilliging der StaatenGa naar voetnoot(a).’ Zyne Doorlugtigheid, nu zelf in Holland zynde, stondt ook sterk op het afdoen deezer gewigtige zaake, alzo hy haast naar Brabant, | |
[pagina 433]
| |
Vlaanderen of Zeeland vertrekken moest, om den Hertog van Anjou, dien men, toen, van dag tot dag, uit Engeland, te gemoet zag, te ontvangenGa naar voetnoot(b). Amsterdam bragt nu geene andere zwaarigheid in, dan dat de Stad eerst behoorde af te staan van 't Verdrag van Voldoening, in 't jaar 1578, gemaakt; en voor dien afstand, vergenoegd worden, door den Prinse. Ook wilden die van den Briele den Prins, afzonderlyk, als hooge Overheid der Heerlykheid van Voorne ontvangen; daar deeze Stad, door de Edelen en de andere Steden, voor een Lid van Holland, gehouden werdt. De overige Leden stemden, eenpaariglyk, voor het voltrekken van de Opdragt der hooge Overheid: en Amsterdam besloot 'er, eindelyk, zelf toe, onder beding, dat zulks de Stad niet benadeelen zou, in 't gene zy, wegens het afstaan van haare voldoening, te vorderen hadtGa naar voetnoot(c): waarin de Staaten, zonder egter den Prins, vooraf, gekend te hebben, bewilligdenGa naar voetnoot(d). Doch zyne Doorlugtigheid vondt niet geraaden, de Regeering te aanvaarden, zo lang 't verschil met Amsterdam niet uit den weg geruimd ware: waarna hy verklaarde, vier maanden te willen toeven, op dat het niet schynen zou, dat hy op deeze Opdragt gewagt, en daartoe eenige byzondere gelegenheid waargenomen hadtGa naar voetnoot(e). De Edelen, Leiden en Enkhuizen begreepen egter, dat men met de | |
[pagina 434]
| |
Opdragt voortvaaren moest. Doch de andere Steden schikten zig, naar 't goedvinden van den Prinse. Amsterdam bleef by de voorige verklaaringGa naar voetnoot(f). Men besloot dan, den Prinse te verzoeken, in de Regeering te willen voortgaan, op den voet, als waaropze hem, in den jaare 1576, opgedraagen was, zonder zig aan den tyd van vier maanden teGa naar margenoot+ bepaalen. Zyne Doorlugtigheid bewilligde hierin: en werdt, toen, op den vierentwintigsten van Hooimaand des jaars 1581, de eed gedaan, eerst, door den Prinse, aan de Gemagtigden der Staaten: daarna, door zes uit de Edelen, en door de Gemagtigden der Steden Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden, Gouda, Rotterdam, Gorinchem, Schiedam, Briele, Schoonhoven, Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Edam, Monnikendam en Purmerende, aan den Prinse, als vertoonende en hem opgedraagen zynde de hooge Overheid en Regeeringe van het Graafschap van Holland, Zeeland en Friesland: welken titel hy, van toen af, gemeenlykGa naar voetnoot(2), in openbaare Plakaaten, gevoerd heeftGa naar voetnoot(g). Ook vind ik, dat hy den Staaten, somtyds, den naam gaf van onze welbemindenGa naar voetnoot(h). De eed werdt, waarschynlyk op dat het verhandelde te geheimer blyven | |
[pagina 435]
| |
zou, gedaan, op de salette van zyne Doorlugtigheid. Om dezelfde reden, werdt den Staaten ook geen dubbeld gegeven van de Akte van Opdragt der hooge Overheid; noch van het Renversaal des Prinsen, waarmede dezelve bevestigd werdt. Van de Akte bleef het oorsprongkelyke berusten, onder's Lands Advokaat, tot in den aanvang des volgenden jaars, wanneer het, tegen het Renversaal des Prinsen, uitgewisseld, en zyner Doorlugtigheid overgeleverd werdtGa naar voetnoot(i). Uit deeze beide stukken, blykt, dat, schoon de hooge Overheid den Prinse slegts opgedraagen werdt, zo lang de Landen in oorlog zouden zyn, en men dus, in dit opzigt, bleef by het vastgestelde in 't jaar 1576; hy egter nu aannam, alleen de Gereformeerde Evangelische Religie te beschermen: in welke byzonderheid, men van de gemelde overeenkomst afweek. Amsterdam hadt nog geweigerd, den eed af te leggenGa naar voetnoot(k). Ook vind ik niet, dat zulks, nu nog, door Medenblik, geschied zy, hoewel my de reden hiervan niet gebleeken is. Doch de nieuwe eed werdt, sedert, den Leenmannen, Regenten, Regteren, Amptenaaren, Schutteryen en Poorteren in Holland afgevergdGa naar voetnoot(l), en door veelen, van tyd tot tyd, gedaanGa naar voetnoot(m). De Regeering van Amsterdam, daarna, afstand gedaan hebbende van de voldoeningGa naar voetnoot(n), deedt | |
[pagina 436]
| |
den eed aan den Prinse, als hooge Overheid, in den aanvang des volgenden jaars, hebbende zyne Doorlugtigheid, voor dat dit geschied ware, het Verdrag, tusschen de Staaten en de Stad geslooten, niet willen bekragtigenGa naar voetnoot(o). Te Gouda, hadt men ook eenige zwaarigheid gemaakt, om den eed te doenGa naar voetnoot(p); doch men schynt dien, na Amsterdam, insgelyks, te hebben afgelegd. Ga naar margenoot+ Maar in 't Stigt van Utrecht, en vooral in Zeeland, was men nog zo ver niet gekomen. De Zeeuwsche Steden, Goes en Thoolen, hadden wel bewilligd, in de Opdragt der hooge Overheid van den jaare 1576: ook hadden vier Gemagtigden van Zeeland, schoon hiertoe, naar 't schynt, ongelast, het Besluit van den jaare 1580 ondertekend: doch toen 't stuk van de afzweeringe van den Koning van Spanje en van de vernieuwing der gemelde Opdragt, ter Staatsvergaderinge, in nader beraad gelegd werdt, maakten eenigen, met naame die van Middelburg, zwaarigheid in 't een en in 't ander: en men was nog tot geen besluit gekomen, in den aanvang des jaars 1582Ga naar voetnoot(q), toen, in Holland, de nieuwe eed, reeds, staatswyze en in verscheiden' Steden, was afgelegd. De Staaten 's Lands van Utrecht waren een weinig verder gekomen. Zy hadden, reeds op den agtentwintigsten van Lentemaand des jaars 1580, beslooten, den Prinse de hooge Overheid van den Lan- | |
[pagina 437]
| |
de van Utrecht aan te bieden. Doch toen zy, in Oogstmaand des jaars 1581, den Koning van Spanje hebbende afgezwooren, eenigen magtigden, om de voorwaarden te beraamen, op welken men den Prins zou konnen aanneemen, reezen 'er, op dit punt, door den tyd, zo veele zwaarigheden, dat 'er geen eindelyk besluit op genomen werdtGa naar voetnoot(s). Zo stonden de zaaken tusschen den PrinseGa naar margenoot+ en de drie Landschappen, toen Anjou in de Nederlanden kwam. De Renversaalen, door hem den Prinse ter hand gesteld, en opzigtelyk op Holland en Zeeland, voldeeden, zo sommigen meldenGa naar voetnoot(t), zyner Doorlugtigheid niet. 't Was dan geen wonder, dat de Gemagtigden deezer Landschappen geenen last kreegen, om Anjou te zweeren. Het heimelyk Berigtschrift van die van Holland hieldt alleenlyk in, dat zy hem, beleefdheidshalve, moesten gaan begroeten, en dat wel in zo kleinen getale, als doenlyk ware: voorts, ter algemeener Staatsvergaderinge, niets anders verrigtende, dan hooren en zienGa naar voetnoot(u). Zy kweeten zig ook trouwelyk van deezen last, en weigerden, nevens die van Zeeland en Utrecht, heuschelyk, den eed van inhuldiging te doen aan den Hertoge, gelyk wy reedsGa naar voetnoot(v) verhaald hebben. |
|