Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 438]
| |
van Oranje, die hem in merkelyk gevaar zyns leevens en zyne vrienden in de uiterste verlegenheid bragt. Meermaalen hadt men den Prinse gewaarschuwd van deezen of genen verraaderschen toeleg, zonder dat hy 'er veel agt op geslaagen hadt; doch na het uitkomen van 's Konings ban tegen hem, liep hy zigtbaarer gevaar, en droeg ook meer zorg voor zyne veiligheid. Maar nooit Vorst was veilig voor iemant, die zyn eigen leeven waagen dursde, om hem 't zyne te beneemen. Jan d'Isuncha, een Biskaayer, te Antwerpen woonagtig, hadt, omtrent deezen tyd, Gaspar d' Anastro zynen Landsman, die, veel schade by den Koophandel geleeden hebbende, op het punt stondt van te breeken, en, zo elders gemeld wordt, kort hierna, eene bankbreuk maakte van twintigduizend guldensGa naar voetnoot(w), door groote beloften, bevestigd met 's Konings eigen' hand, bewoogen, om den Prins het leeven te beneemen. Anastro egter, zelf bevreesd, hadt eerst zynen Boekhouder, Antonio Venero, en toen deez' het weigerde, eenen anderen zynen dienaar, Jan Jauregui, jongeling van twee- of drie-entwintig jaaren, tot den moord aangezogt. Jauregui, schoon hy zyn eigen leeven verlooren rekende, toonde zig egter gehertigd, om 't stuk te onderneemen. Anastro voorziet hem van een tafelboekje met eenige gebedekens en geloften, indien hy in 't leeven bleeveGa naar voetnoot(x): ook van zeker geschrift, | |
[pagina 439]
| |
waarby, uit 's Konings naam, der Wethouderschap van Antwerpen groote gunsten beloofd werden, indien zy hem heuschelyk handelde. Van welk geschrift hy zig dienen moest, wanneer hy gevangen werdt. De agttiende van Lentemaand, een Zondag, was geschikt, om 't stout opzet uit te voeren: voor welken tyd, Anastro, over Brugge, naar Duinkerken geweeken was. Jauregui hadt zig, vrydag te vooren, gebiegd, aan Antoni Timmerman, eenen Dominikaaner Monnik, gewoon, in stilte, mis te doen, in 't huis van Anastro. Zelfs hadt hy hem zyn voorneemen tegen Oranje geopenbaard; en de Monnik hadt het stuk gepreezen, mids het, niet uit eigenbaat, maar ter eere Gods, en ten dienste des Konings en des Vaderlands, ondernomen werdt. Voorts, sterkte hy hem met de kwytschelding zyner zonden, en, des Zondags daaraan, met het misbroodGa naar voetnoot(y). Jauregui, dus gehertigd, neemt den PrinsGa naar margenoot+ waar, zo als hy, omringd van eenen drom van Edelen, van de middagmaaltyd opstondt, en zig gelaatende, hem een Verzoekschrift te willen aanbiedenGa naar voetnoot(z), schiet hy hem een' pistoolkogel door 't hoofd, die, onder 't regte oor inging, en, door 't gehemelte des monds, beneden 't slinke kaakebeen, uitkwam. MenGa naar margenoot+ vindt 'er, die melden, dat de moorder, terstond hierop, nog naar zynen degen tastteGa naar voetnoot(a); doch hy werdt, uit vreeze hiervoor, of uit | |
[pagina 440]
| |
onbedagte hevigheid, door eenigen, die den Prins verzelden, met verscheiden' rapiersteeken, gegriefd, en door de hellebaardiers, voorts, afgemaakt. De Prins, bedwelmd door den schoot, dagt, gelyk hy naderhand verhaald heeft, dat 'er een stuk van 't gebouw instortte. Terstond hierop, viel hy in zwym, waarop 't gerugt van zynen dood zig reeds verspreidde. Nogtans bekwam hy, kort hierna, wederom: werdt, voorts, te bedde geholpen en verbonden, met eenige hoop van geneezing, alzo hy gezigt en spraak, en bovenal 't verstand behieldt. De maar van 's Prinsen ongeluk vloog vast door de Stad, en verwekte eene bystere ontsteltenis. Men sluit de poorten, spant kettingen langs de straaten, en verschynt, gewapend, op zynen hoefslag. In 't eerst, werden de Franschen, voor aanstigters van 't stuk, verdagt gehouden by veelenGa naar voetnoot(b), zelfs by 's Prinsen hofgezin. De Hertog van Anjou vierde, ten deezen tyde, zynen Geboortedag, en hoorde wel ras, dat hy en Franschen, by 't gemeen, in 't vermoeden geraakt waren, als of zy voorhadden, hier, eene tweede Parysche Bruiloft te vertoonen en met den moord des Prinsen een begin maakten. Dit deedt hem vreezen, voor eenen opstand onder de Burgerye. Doch deeze vrees verdween, te gelyk met de agterdogt tegen de Franschen, toen men 't lighaam des moorders bezogt, en, uit de papieren, welken hy by zig hadt, bevondt, dat hy Spaansch | |
[pagina 441]
| |
kende, en dus, waarschynlyk, een Spanjaard was. 't Lyk werdt, vervolgens, op de markt, ten toon gesteld, en haast gekend voor dat van Jauregui. De waarheid zig allengskens nader ontwindende, werden de Boekhouder en de Monnik gevat: ook verscheiden' anderen, die egter, eerlang, wederom geslaakt werden. Des anderendaags, kreeg men brieven van Anastro aan Venero in handen. Hierdoor, werdt hy overtuigd, en ontdekte alles, wat hy wist. Timmerman hadt zig, ondervraagd en zelfs gepynigd zynde, in 't eerst ongenegen getoond, om te ontdekken, 't gene hem, in de biegt, geopenbaard was; doch daarna, vernomen hebbende, dat Venero zo veel, uit Jauregui, verstaan hadt, als hy zelf, bevestigde hy deszelfs getuigenisGa naar voetnoot(c). Voorts, beleedt hy, van gevoelen geweest te zyn, dat men den Prins, met een goed geweeten, mogt ombrengen; doch voegde 'er, kort voor zyn einde, by, dat hy nu deeze dooling verwierp, de Regters om vergiffenis smeekte, en verzogt, dat zyne herroeping, nevens zyne bekentenis, zo dezelve het licht zag, gemeen gemaakt mogt wordenGa naar voetnoot(d). Ten zelfden dage, werdt het lykGa naar margenoot+ van Jauregui gevierendeeld. Daarna, ondergingen Venero en de Monnik dezelfde straf, nadat zy, op schriftelyk verzoek des Prinsen, dat men hun een' zagten dood zou | |
[pagina 442]
| |
aandoen, eerst geworgd waren. Anastro, schoon zyne beteuterdheid op de reize, en dat hy eenen tromslager, die hem van Duinkerken naar Grevelingen geleiden zou, in plaats van eenen dukaat, wel dertig dubbele Spaansche Pistoletten vereerde, hem in kwaad vermoeden gebragt hadt, geraakte, nogtans, gelukkiglyk, by Parma, te Doornik: daar hy, waanende den Prinse gesneuveld te zyn, gelyk de eerste gerugten liepen, zig openlyk van 't aanstigten deezes moords beroemde.Ga naar margenoot+ Parma zelf liet zig, door hem, bepraaten, om aan verscheiden' Steden van Brabant, Vlaanderen en HollandGa naar voetnoot(e) te schryven, dat het nu tyd was, om zig met den Koning te verzoenen. Hy en Anastro vaardigden ook brieven af, aan eenige byzondere Persoonen. In alle welke brieven, het omkomen van Oranje werdt vastgesteld; dat ook, buitens Lands, eenen tyd lang, geloofd werdtGa naar voetnoot(f). Doch elk verfoeide 't gruwelyk opzet, en niemant toonde zig gezind tot wankelenGa naar voetnoot(g). Anastro zogt, sedert, zyn heul aan 't Hof van Spanje, alwaar hy eenige vrienden; doch ook zyne vyanden hadt, en niet, of zeer bezwaarlyk slaagdeGa naar voetnoot(h). Ga naar margenoot+ De Staaten van Holland, uit hunne Gemagtigden te Antwerpen, terstond berigt gekreegen hebben van 't gene den Prinse was overgekomen, gaven 'er kennis van aan de | |
[pagina 443]
| |
Steden, dezelven vermaanende, goede wagt te houden, op dat 'er, ter gelegenheid van dit ongeval, nergens iets nadeeligs ondernomen wierdt. Voorts, schreeven zy, tegen den eersten van Grasmaand, eenen plegtigen Bededag uit, om 's Prinsen behoudenis van den Hemel te verwervenGa naar voetnoot(i). Ook werden de Edelen en Steden, buitengewoon, ter Dagvaart beroepen, om, op alle opkomende zwaarigheden, gezamenlyk te voorzienGa naar voetnoot(k). De wonde des Prinsen stondt, in den beginne,Ga naar margenoot+ zeer voordeelig. Men bevondt, dat hem de groote kropader was afgeschooten; doch dat de einden derzelve, door de hitte, gelukkiglyk, toegeschroeid waren, zonder 't welke, het bloeden bezwaarlyk zou hebben konnen gestelpt worden. Doch op den eenendertigsten van LentemaandGa naar voetnoot(l), ontsprong de geslooten' ader, golpende meer dan twaalf ponden bloeds uit, zonder zig te laaten stoppen; schoon men, om 't bloed naar elders te leiden, den Prinse nog wel twee ponden aftapte. Moeilyk viel ook het verbinden der wonde, alzo 't verband, styf gelegd, de keel te zeer benaauwde, en slappelyk drukkende, voor 't bloeden week. Eindelyk, riedt Leonard Botalli, Lyfarts van den Hertoge van Anjou, dat verscheiden' Persoonen, by beurten, den duim op 't gat zouden houden. Dit drukte met maate, en alleen, daar 't noodig was, zonder eenigszins toe te geeven aan 't bloeden, dat, voorts, by behulp eener wie- | |
[pagina 444]
| |
ke, gewenteld in heffe van gezuiverd koperrood,Ga naar margenoot+ gestremd werdt. Daarna, genas de Prins gelukkiglyk, en deedt zynen kerkgang op den tweeden van Bloeimaand, die tot eenen plegtigen dankdag voor zyne herstelling geschikt wasGa naar voetnoot(m). |
|