Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijIX. Raadpleegingen, over het opdraagen der hooge Overheid van Holland en Zeeland aan den Prinse van Oranje.Wy hebben, ter zyner plaatse, verhaald, hoe die van Holland en Zeeland, in 't jaar 1576, de hooge Overheid dier twee gewesten, zo lang de Landen in oorlog zyn zouden, hadden opgedraagen aan den Prinse van OranjeGa naar voetnoot(g). Zyne Doorlugtigheid hadt egter, sedert, den titel van hooge Overheid nog niet gevoerd: ten deele, naar 't schynt, om dat zulks niet gevoeglyk geschieden kon, voor dat Filips van het regt van opperste magt op de Landen vervallen verklaard was; ten deele ook, om dat verscheiden' Steden, met naame Haarlem en Amsterdam, de Spaansche zyde nog hielden, die zy niet zo ligt scheenen te zullen verlaaten, als duidelyk gebleeken was, dat men zig 's Konings gehoorzaamheid dagt te ontrekken, en eene andere hooge Overheid in zyne stede te stellen. De openbaare Plakaaten kwamen, derhalve, nog uit op 's Konings naam, by raade van den Prinse, als zynen Stadhouder. Doch nadat deeze Steden, in gevolge der Gendsche Bevrediging, voldoening genomen hadden van den Prinse, in de jaaren 1577 en 1578, en vooral na 't sluiten der Utrechtsche Vereeniging, in den aanvang des jaars 1579, werdt het stuk der Regeeringe over Holland en Zeeland, dat ook, ter oorzaake van 's Prinsen vertrek naar Brabant, was blyven steeken, wederom by der hand genomen. | |
[pagina 426]
| |
Hiertoe gaf gelegenheid eenige onlust, gereezen tusschen den Prinse en de Staaten, waarvan my geen regt bescheid voorgekomen is. Zo veel blykt 'er van, dat men den Prinse hadt aangediend, dat de Staaten van Holland en Zeeland hem minder genegenheid toedroegen dan zy plagten, en zyn gezag zo veel niet gelden lieten, als eertyds. De Staaten, zig deswege ten beste verschoond hebbendeGa naar voetnoot(i), leiden, kort hierna, 't punt der Regeeringe in beraad, en beslooten,Ga naar margenoot+ ‘geduurende den oorlog, geene verandering te zullen maaken in het gene, in den jaare 1576, vastgesteld was; alzo, zeidenze, zyne Doorlugtigheid niet voorhadt, hen in hun gezag overGa naar margenoot* zaaken van Regeeringe te verkorten; en zy begreepen, dat dit hun gezag, en de vrydommen en voorregten van den Lande, by het vastgestelde, niet werden benadeeld, mids het niet in gevolg wierdt getrokken.’ Zy vertoonden dan den Steden Haarlem, Amsterdam, Schoonhoven, Heusden, Weesp, Muiden, Naarden, Goes en Thoolen, die allen voldoening van den Prinse ontvangen hadden, het Verbond met Zeeland, en de schikking op de Regeering, in den jaare 1576, gemaakt: en 't een en 't ander werdt, door allen, goedgekeurd en aangenomenGa naar voetnoot(k). Volgens deeze schikking, was, onder anderen, aan den Prinse gelaaten 't Regt tot het verleenen van vergiffenis, kwytschelding, oktrooijen, uitstel van betaaling en diergelyke | |
[pagina 427]
| |
gunsten: welk regt de Staaten gaarne aan zig gehouden hadden, ten minsten, in 't afzyn van den Prinse; doch hy stondt hun alleenlyk toe, by voorraad, en zo lang hy afweezend was, Oktroyen en Respyten te verleenen, behoudende hy aan zig 't verleenen van Pardonnen en RemissienGa naar voetnoot(l): 't welk, veelligt, eene der zaaken geweest is, waarin de Staaten te vooren geoordeeld hadden, dat hun gezag te na gekomen werdt. Immers men vindt, dat zy, niet lang hierna, beslooten, de Brieven vanGa naar margenoot* vergiffenis, door zyne Doorlugtigheid, aan negen gevangenen verleend, niet af te vaardigen; maar 't Regt, met dezelven, te laaten bewordenGa naar voetnoot(m). De Keulsche Vredehandeling was, sedert, oorzaak, dat 'er, op 't verlaaten van den Koning, niets beslooten kon worden, waardoor ook het openlyk aanvaarden der hooge Overheid door den Prinse agterblyven moest. De onderhandeling met den Hertoge van Anjou, die hier op volgde, deedt de raadplegingen op 't stuk der Regeeringe in Holland herleeven. De EdelenGa naar margenoot+ en Steden op dit stuk, in grooten getale, ter Dagvaart, in den Haage, beschreeven zynde; oordeelden de Edelen en Amsterdam, in welke Stad, de Regeering nu geheellyk bestondt uit 's Prinsen vrienden, dat men den Prinse de Regeering behoorde aan te bieden, onder zulk eenen naam, als hem best behaagen zou, en dat men hem den handel met Anjou behoorde toe te vertrouwen, mids hy den raad van die van de nader Vereeni- | |
[pagina 428]
| |
ging inname. De meeste andere Leden schikten zig, terstond, of allengskens, naar dit gevoelen: ook HaarlemGa naar voetnoot(n), alwaar nu Burgemeesters, zo wel als Schepens, in gevolge van een Besluit der StaatenGa naar voetnoot(o), op den gewoonlyken tyd, door of van wege zyne Doorlugtigheid, gekooren waren. Ondertusschen, vondt men geraaden, het besluit, ten deezen tyde genomen, voorals nog, geheim te houden: waartoe zig de Leden der Vergaderinge, onder welken ook vier Gemagtigden van Zeeland waren, by handtekening, verbondenGa naar voetnoot(p). Ga naar margenoot+ Oranje zelf, hoe zeer hy den handel met Anjou voortzette, hadt geenszins voor, den Hertoge de oppermagt over Holland, Zeeland en Utrecht op te draagen: en 't blykt niet donkerlyk, dat eenige Edelen en de Gemagtigden van weinige Steden onderrigt zyn geweest van het oogmerk zyner DoorlugtigheidGa naar voetnoot(1). Hierom deeden zy ter Staatsvergaderinge besluiten, dat men den Prinse den handel met Anjou behoorde toe te vertrouwen. En naardemaal men, ten deezen tyde, ook in Holland, begreep, dat de Landen uitheemsche hulp behoefden; alzo men, met reden, vreesde, dat Filips, na 't eindigen van den kryg in Portugal, al zyne magt tegen de Ne- | |
[pagina 429]
| |
derlanden wenden zouGa naar voetnoot(q); zo stemde men, hier, ligtelyk, in den handel met Anjou, waarmede de andere Nederlanden, zonder Holland en Zeeland, niet zouden hebben konnen voortgaan. Zy, die de geheime oogmerken zyner Doorlugtigheid kenden, wisten wel, dat hy de vereischte zorg draagen zou, om de gewesten, over welken hem reeds de hooge Overheid opgedraagen was, niet aan het oppergebied van Anjou te onderwerpen. Uit het Verdrag van Plessis le Tours bleek ook, zo dra het ter Staatsvergaderinge gelezen werdt, dat men voor Holland en Zeeland iets byzonders bedongen hadt. Volgens het dertiende punt van het zelveGa naar voetnoot(r), moesten Holland en Zeeland, zo ten opzigte van den Godsdienst, als anderszins, blyven, gelyk zy waren: 't welk te wege bragt, dat het, ligtelyk, ter Staatsvergaderinge, werdt goedgekeurd. Zelfs bewilligde men in 't gene, in 't zelfde lid, werdt verklaard, dat de twee gewesten zig, in 't stuk der munte, oorloge, belastingen en voorregten van Landen en Steden, onderwerpen zouden aan den Hertoge en aan de algemeene Staaten, op de verzekering, dat zyne Doorlugtigheid zorg gedraagen hadt, dat Holland en Zeeland, by dit voorbeding, niet zouden benadeeld wordenGa naar voetnoot(s). Voorts stemden die van Holland, sedert, uitdrukkelyk, in het beëedigen van Verdrag van Bourdeaux, uit hunnen naamGa naar voetnoot(t). De onbepaalde uitdrukkingen, zo ten op-Ga naar margenoot+ | |
[pagina 430]
| |
zigte van den Godsdienst, als anderszins, in het dertiende punt van dit Verdrag gebruikt, begreepen donkerlyk, 't gene zyne Doorlugtigheid, duidelyker, in eene geheime onderhandeling tusschen den Heere van Aldegonde en den Hertoge van Anjou, hadt weeten te bedingen. Dit anderszins sloeg, voornaamlyk, op de hooge Overheid van Holland en Zeeland, die den Prinse reeds opgedraagen was, en welke hy den Hertoge niet begeerde af te staan: ook op het regt, om den Prinse nog grooter gezag te geeven, welk deeze twee Gewesten, zo men zeide, bedongen hadden, by de Gendsche Bevrediging. Anjou, bewoogen door Aldegonde, hiertoe, mondeling, gelast door Oranje, hadt den Prinse, by twee byzondere Renversaalen, gelyk menze noemde, beloofd, deeze verklaaring te zullen laaten gelden; doch deeze gantsche handeling bleef geheim, zelfs voor veele gemagtigden ter StaatsvergaderingeGa naar voetnoot(u). Het openbaaren derzelve zou te groot een wantrouwen verwekt hebben in de andere Gewesten, en hen in 't vermoeden hebben gebragt, dat Holland en Zeeland de Vereeniging met de overige Bondgenooten verlaaten wilden. |
|