Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijIV. Opregting van eenen algemeenen Landraad.Doch terwyl men nog met Anjou handelde, waren de algemeene Staaten in overweeging geweest, om eenen Landraad, of Raad van Staate op te regten, die, nevens den Hertoge, regeeren zou. Men hadt, over dit stuk, reeds op 't einde des jaars 1579, beginnen te raadpleegenGa naar voetnoot(a). Doch men was, het gantsche volgende jaar, tot geen besluit gekomen. Na 't sluiten van 't Verdrag met den Hertoge van Anjou, werdt 'er, met nieuwen ernst, aan gearbeid. Men hieldt het noodzaaklyk, dat de Landraad werdt opgeregt, eer de Hertog herwaards kwame, op dat men hem, in het kiezen der Leden, en in het stellen van 't Berigtschrift, niet zou behoeven te kennen. Te Delft, werdt 'er dan de laatste hand aan gelegd. Het Berigtschrift,Ga naar margenoot+ welk, op den dertienden van Louwmaand, vastgesteld werdt, begreep agttien punten, die op deezen zin liepen. ‘De Landraad zou bestaan uit eenendertig inboorlingen, te kiezen en te betaalen, vier door Brabant, vier door Gelderland met Zutfen, vyf door Vlaanderen, vier door Holland, drie door Zeeland, twee door Doornik en het Doorniksche, drie door 't Land van Utrecht, twee door Mechelen | |
[pagina 410]
| |
met Overyssel, twee door Friesland, en twee door de Groninger Ommelanden. Deeze Raaden zouden, nevens de hooge Overheid, door de Staaten aan te stellen, zorg draagen voor alle voorkomende zaaken, met naame voor 't heffen van ingewilligde schattingen, en 't betaalen der lasten van den oorlog, met het gene 'er aan vast was. Doch de burgerlyke Regeering en 't begeeven der Ampten, in Holland en Zeeland, zou blyven aan den Prinse van Oranje, onverkort het Verdrag met den Hertoge van Anjou, met opzigt op deeze twee gewesten, geslooten. Ook zou men, in dezelven, alleenlyk zo veel volks in bezetting houden, als de Prins, by goeddunken der Hollandsche en Zeeuwsche Staaten, zou noodig oordeelen. De Landraad en de hooge Overheid zouden alle ampten, die ter begeevinge des Konings van Spanje en des algemeenen Landvoogds plagten te staan, vervullen, uit eene benoeming, te doen door de Staaten der byzondere gewesten. Ook zouden de Landraad en hooge Overheid Krygsvolk afdanken of aanneemen mogen, mids niet hooger gaande boven de ingewilligde middelen, dan tot honderdduizend guldens eens, buiten verlof der Staaten. Doch de Landraad zou geene magt hebben, om nieuwe lasten op te stellen, of 't Land onder eene uitheemsche Mogendheid te brengen, oorlog aan te vangen, of vrede te maaken, zonder bewilliging der Staaten, hierop wettelyk beschreeven. Ook moest de Raad, | |
[pagina 411]
| |
op 't stuk der munte, het goeddunken van elk Landschap hooren. Voorts hadden de Raadsluiden het handhaaven van 's Lands voorregten, by eede, te belooven. Het houden van byzonder verstand met eenige Landen, Steden of Persoonen, over de gemeene zaake; 't ontdekken van 's Lands geheimen, en 't ontvangen van geschenken, was hun uitdrukkelyk verbooden. Alle zaaken moesten zy by stemminge afdoen, zonder dat de hooge Overheid eenigen hunner, tot agterraad, gebruiken mogt. Brieven, den staat des Lands raakende, moesten allen in den Raad vertoond en gelezen worden. Zaaken van groot gewigt moesten aldaar niet worden afgedaan, dan in 't byzyn van tien Leden; zeven van welken, uit byzondere gewesten, zyn moesten. Over minder gewigtige zaaken, moesten ten minsten zeven Leden zitten, vyf van verscheiden' gewesten, indien 'er zo veelen, ter plaatse daar de Raad zat, tegenwoordig waren. De Raad moest de vyanden des Vaderlands in regten doen vervolgen, en midlerwyl hunne goederen doen aantekenen, derzelver inkomsten bekeerende ten voordeele van 't gewest, daarze vielen. Tweemaal 's jaars, zouden de algemeene Staaten byeen komen, ter plaatse daar de Landraad dan zitten zou; doch hy en de Staaten van ieder Landschap zouden, daarenboven, vergadederen mogen, zo dikwils als 't hun goeddagt. Nogtans zou de Overheid en Landraad de algemeene Staaten, daarenboven, | |
[pagina 412]
| |
beschryven mogen, zo dikwils, als zy zulks dienstig oordeelden. De helft, of, als 't getal oneven was, de grootste helft der Landraaden van elk gewest zouden, jaarlyks, behoudens hunne eere, tegen anderen, verwisseld worden, en ten minsten een jaar moeten stil zitten. Niemant zou, langer dan twee jaaren agtereen, mogen dienen. De Landraad zou zitten ter zulker stede, daar het de hooge Overheid dienstig vondt, vooral met opzigt op 't beleid des oorlogs, mids dat, aan wat zyde der Maaze, de Overheid en Landraad zig bevinden mogten, agt of tien Raaden gemagtigd zouden worden, om zig te onthouden, ter anderer zyde dier Riviere, en de zaaken aldaar waar te neemen. De Veldheer zou, door de hooge Overheid, by goeddunken van den Landraad, of van anderen, daartoe te magtigen, worden aangesteld; doch alleen van de hooge Overheid afhangen. De Landraad en de hooge Overheid zouden 't beleid des oorlogs en de begeeving der Krygsampten hebben: ook de aanstelling des Krygsraads, mids inboorlingen, als zy even bekwaam waren, bevorderende boven vreemdelingen. Doch hunne Sekretarissen, Deurwaarders en andere Amptluiden zouden zy, uit de Vereenigde gewesten, neemen moeten. Al het gemelde werdt alleenlyk vastgesteld voor den tyd van een half jaar, wanneer de algemeene Staaten, op het aanhouden of afschaffen des Landraads, op het vermeerderen van dit Berigtschrift, en op | |
[pagina 413]
| |
andere zaaken wederom vergaderen zouden: alles buiten benadeeling zo der handelinge tusschen den Hertoge van Anjou en der gewesten, welken met hem waren overeengekomen, als der gewesten, die tot nog toe niet met hem gehandeld haddenGa naar voetnoot(b).’ Na 't stellen van dit Berigtschrift, werdt,Ga naar margenoot+ door die van Gelderland, Utrecht en Overyssel, en daarna, ook door die van Holland, eenige zwaarigheid gemaakt, over 't gezag der Raaden, ten noorden of ter regter zyde der Maaze, welken zy begeerden, dat, zo wel als de Landraad, die men verwagtte dat doorgaans ter linkerzyde dier Riviere zitten zou, van niemant dan van de hooge Overheid zouden afhangenGa naar voetnoot(c). Doch dit punt schynt, tot genoegen der vier gewesten, geregeld te zyn. In Hooimaand, werden de Landraaden benoemd, die ter regter zyde der Maaze dienen zoudenGa naar voetnoot(d). Zy begaven zig, in Oogstmaand, naar Leeuwaarden, daar zy de krygszaaken, door de gelukkige onderneemingen van Verdugo, in merkelyk verval geraakt, meer of min herstelden. Ook bezorgden zy aldaar de afzweering des Konings en het verwerpen van zyn zegel en wapenen: waarna zy, in Slagtmaand, naar Utrecht keerdenGa naar voetnoot(e), daar zy zig eene geruime poos ophielden. Anjou hadt zig, ondertusschen, na 't afvaardigenGa naar margenoot+ der Staatsche gezanten, die al in | |
[pagina 414]
| |
Sprokkelmaand naar huis gekeerd waren, en na 't herstellen der ruste in Frankryk, ernstelyk toegelegd, op het verzamelen van Krygsvolk tot zynen togt naar de Nederlanden. Ook gaf hy eene Verdediging van zyn bedryf in openbaaren druk, welke hy allen Ryksvorsten, by beslooten Brieven, toezondtGa naar voetnoot(f). Ga naar margenoot+ De Aartshertog Matthias, nu bespeurende, dat zyn klein bewind ten einde liep, en hy den Staaten haast over de hand zou zyn, droeg hun de Landvoogdye wederom op, en vertrok, in Herfstmaand, uit Antwerpen naar Zeeland. De Zeeuwen begeleidden hem, met eenige Oorlogschepen, tot aan Ooltgensplaate, daar hy, op een Hollandsch schip overging, welk hem, van drie andere schepen verzeld, de Merwede en Waale op, tot aan het Tolhuis voerdeGa naar voetnoot(g). Van hier, begaf hy zig naar Keulen en voorts naar Duitschland. Hy zou zig gaarne nog eene poos in Holland hebben opgehouden. Doch de Staaten, welken hy 't hadt doen voorslaan, hadden 't van de hand geweezenGa naar voetnoot(h). Na zyn vertrek, werdt hem, door zyne vyanden, die hier geen klein getal uitmaakten, naargegeven, dat hy, zig verstaande met den Koning van Spanje, eenen aanslag tegen den Prins van Oranje in den zin gehad hadt: waarvan my egter niets gebleeken isGa naar voetnoot(i). Men overwoog, sedert, of | |
[pagina 415]
| |
men hem zyne wedde, ter somme van vyftigduizend ponden 's jaars, behoorde te blyven voldoen. Ook sloegen sommigen in Holland voor, dat men hem, van wege dit Landschap alleen, zo lang hy den Lande gunstig bleef, een jaargeld van zevenduizend guldens moest toeleggen. De Edelen, Amsterdam en Enkhuizen stemden, dat Holland zyn aandeel, in de gemelde vyftigduizend ponden, behoorde te draagen; doch de andere Steden sloegen het t' eenemaal afGa naar voetnoot(k). Ook vind ik niet, dat de overige Gewesten eenig gunstig besluit ten zynen opzigte ter uitvoeringe gebragt hebben. Zeeland, den Aartshertog nimmer erkend hebbende, hadt, reeds te vooren, beslooten, niets tot zyne wedde te draagenGa naar voetnoot(l). Alleenlyk, hebben Oranje en de Staaten gepoogd, hem, in de plaatse van Gerard van Gronsbeek, die onlangs overleeden was, tot Bisschop van Luik te doen verkiezen. Doch Parma wist deeze poogingen te verydelen, en Ernst van Beieren, toen Bisschop van Frisingen, deeze waardigheid te verzorgenGa naar voetnoot(m). |
|