Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijII. Onderhandeling met den Hertoge van Anjou.'t Verlaaten van Filips, wiens wapens en beeldtenissen, alomme, verbroken werdenGa naar voetnoot(t), baande den weg tot het aanneemen van den Hertoge van Anjou, waarover men, al in 't jaar 1579, hadt beginnen te handelen. Men vervolgde deezen handel met meer ernst, na 't vrugteloos afloopen der samenkomst te Keulen, vooral ter Staatsvergaderinge te Antwerpen, daar men, voorziende, dat een verweerende oorlog, dien men thans alleen zou konnen voeren, van langen duur zou zyn, sterk dreef, dat men eenen magti- | |
[pagina 398]
| |
gen Vorst behoorde in te haalen: en niemant anders dan Anjou, die, hier te lande, sloten noch vestingen bezat, den Onroomschen niet ongunstig, en met de magt zyns Broeders gesterkt was. Men begon dan, in Bloeimaand des jaars 1580, wederom, met den Hertoge, in onderhandeling te treeden, zonder zig, aan 's Keizers vermaaningen ten tegendeele, eenigszins, te bekreunenGa naar voetnoot(u). De Aartshertog Matthias deedt den Staaten, in Hooimaand daaraanvolgende, een Vertoog, strekkende om te doen zien, dat hy begreepen hadt, werwaards men 't roer gewend hieldt. Doch de zwakheid zyns vermogens kennende, durfde hy zig niet verzetten tegen de Staaten. Alleenlyk, verzogt hy, dat men de diensten, door hem en zyn Huis, aan de Landen beweezen, in gedagten wilde houden, en hem, rondelyk, verklaaren, wat men met hem en de zynen voorhadt. De Staaten, begaan met den armen Vorst, beloofden hem betaaling zyner wedde, zo dra de staat hunner geldmiddelen zulks gehengen zou, hem voorts hoop geevende op de inkomsten des Aartsbisdoms van Utrecht, en den handel met Anjou verschoonende, met den uitersten nood, waartoe zy gebragt waren. Eindelyk, beloofden zy, by het Verdrag, met den Hertoge te sluiten, zyner Hoogheid allen redelyk genoegen te zullen verzorgenGa naar voetnoot(v). In Oogstmaand, werden Aldegonde en nog zes anderen, door de Gemagtigden van Bra- | |
[pagina 399]
| |
bant, Vlaanderen, Holland, Zeeland, Mechelen, Friesland en de Groninger Ommelanden naar Frankryk gezonden. Gelderland, Doornik en het Doorniksche, Utrecht en Overyssel waren nog tot geen besluit gekomen. Zelfs hadden die van Brabant, by 't Berigtschrift der Gezanten, doen stellen, dat zy het verdrag met den Hertoge niet zouden hebben te voltrekken, zonder hun nog eerst eens kennis te geeven. De onderhandelingen werden, sedert, te Plessis, een half uurtje van Tours, aangevangen, op den twaalfden van Herfstmaand des jaars 1580Ga naar voetnoot(w). De Staatsche Gezanten vertoonden denGa naar margenoot+ Hertoge en zynen Raad de voorwaarden, op welken zy hem, tot Vorst en Heer, wilden ontvangen. Zy werden, punt voor punt, onderzogt. Doch de Franschen stieten zig aan 't woord ontvangen, als of 'er uit volgde, dat de Hertog de Staaten eerst aangezogt hadt. Men veranderde dit woord dan. Voorts, begeerden de Franschen, dat men 't woord Souverain by 't woord Heer voegen zou; doch hiertoe konden de Staatschen niet verstaan. Dit woord was, zeidenze, dubbelzinnig: 't betekende eersten of oppersten, en ook eenen, die onbepaalde magt heeft, in welken laatsten zin, het ligtelyk opgevat worden, en argwaan verwekken zou, onder volken, gewoon, naar hunne wetten en voorregten, geregeerd te worden. Dit woord bleef dan agter. Meer geschils viel 'er, over de uitsluiting der Dogteren van 't Regt der opvolgin- | |
[pagina 400]
| |
ge, en over de vryheid, die de Staaten aan zig behouden wilden, om, uit 's Hertogs na te laatene Zoonen, eenen, naar hun welgevallen, te kiezen tot zynen opvolger. Doch de Staatschen lieten niets van deeze punten vallen. Zy stonden wel toe, dat vrouwen 't Land beheerscht hadden, toen al haar gebied binnens Lands bepaald was, en zy niet trouwen konden, dan met goedvinden der Staaten. Doch vrouwen, die ook gebied buitens Lands hadden, zouden nadeelige Huwelyken voor den Staat konnen doen: gelyk uit de vermaagschapping met Spanje gebleeken was. Ook zou de oudste Zoon zyner Hoogheid Koning van Frankryk konnen worden, wanneer de Nederlanden zyn byzyn zouden moeten missen, 't welk redens genoeg was, om een' jonger' Zoon te verkiezen. Over de Voogdyschap des Vorsten, en over de Regeering des Lands, geduurende 's Vorsten minderjaarigheid, viel insgelyks twist. De Regeering werdt, in dit geval, gelaaten aan de Staaten. Doch voor de opvoeding van den Vorst, moest de voorzaat, eer hy overleedt, met goedvinden der Staaten, en volgens 't oud gebruik, zorg draagen. Over 't handhaaven der voorregten, was weinig te zeggen. Eenigen uit den Raad scheenen zig aan de onbepaaldheid der uitdrukkingen te stooten, willende dezelven, met een zo veel als naar regt betaamde, of iets diergelyks, bepaald hebben. Doch de Hertog verklaarde, met luider stemme, dat hy alle 's Lands Voorregten, zonder bepaaling, wilde onderhouden en doen onderhouden. De U- | |
[pagina 401]
| |
trechtsche Vereeniging, die hy niet gezien hadt, begeerde hy egter niet te bevestigen, dan voor zo ver zy het tegenwoordig Verdrag niet benadeelde. Voorts, vorderden de Staatschen, dat de Hertog geene anderen dan Inboorlingen tot zyne Raaden zou kiezen; waartegen lang getwist werdt, tot dat de Staatschen, eindelyk, toestonden, dat 'er een of twee Franschen, aangenaam den Staaten, in den Raad van Staate, zitten mogten. Over het stellen der Amptenaaren van 's Vorsten Huis, welker voornaamsten, naar 't gevoelen der Staatschen, insgelyks, inboorlingen zyn moesten, werdt ook sterk gestribbeld. 's Hertogs Edelen dreeven, terwyl de Gezanten eens buiten stonden, dat men hun den weg tot alle bevordering afsneedt. Doch de Hertog zelf vondt goed, den Staatschen, ook hierin, onder zeker voorbeding, te wille te zyn. Daarna, twistte men over de hulp, die de Landen van den Koning te wagten zouden hebben, welke de Staaten vast en duidelyk beloofd hebben wilden. Doch Anjou hieldt staande, dat zulks den Koning niet te vergen ware; zo dat men, hierin, den Hertoge te gemoet komen moest. Geen punt nogtans was 'er, welk heviger stryd veroorzaakte, dan het zesentwintigste, welk de Staaten van eed en gehoorzaamheid ontsloeg, in geval de Hertog, of zyne nazaaten, dit Verdrag, in eenigen zyner punten, overtraden. De Franschen vertoonden, dat deeze voorwaarde gemaatigd diende, alzo zy de Staaten tot Regters scheen te maaken, over 't onderhouden des Verdrags, 't welk | |
[pagina 402]
| |
hun ongeraaden dagt, onaangezien de Hertog voorhadt, gelyk waar was, het zelve, in alle zyne deelen, volkomenlyk te onderhouden. De Staatschen antwoordden, dat hunne voorige Landsheeren geene zwaarigheid gemaakt hadden, om zig nog enger te laaten beperken, gerust op de trouwe en gehoorzaamheid der Nederlanderen, welken zy, met wydlustige getuigenissen, poogden te bewyzen. Doch de President la Regnie bragt hiertegen verscheiden' voorbeelden by van oproerigheid en muitery, in Vlaanderen en elders, en dreef, dat men, by 't punt in geschil, deeze bepaaling voegen moest, als den Landen blyken zal, dat dit Verdrag gebroken zy. En als de Staatschen hiertoe niet verstaan konden, zig beroepende op hunnen uitdrukkelyken last, om, in zulk een teder punt, niets toe te geeven, hieldt hy sterk aan, dat men 'er, ten minsten, byvoegde, naar de oude voorregten. Dan eerst, meende hy, zou men den Koning dit punt smaakelyk konnen maaken, die anders oordeelen zou, dat men den spot dreef met zynen Broeder, en hem, na dat men zig, van zyne magt, tegen de Spanjaards, naar genoegen, bediend zou hebben, onder voorwendsel van het schenden deezes Verdrags, dagt te loozen. Doch de Staatschen bleeven onverzetlyk, zo dat de Hertog dit punt, zo als 't lag, verzwelgen moest. Voorts, was 'er ook eenig geschil over 's Hertogs inkomsten; over de Vergaderingen der Staaten; over 't verblyf des Hertogs in de Nederlanden; over eene begrooting van de lasten des oorlogs, door de | |
[pagina 403]
| |
Staaten te draagen; over de orde, in overwonnen' Plaatsen te stellen, door den Hertoge, met goedvinden der Staaten; over 't vergenoegen van den Aartshertoge Matthias, en over eenige punten van minder belang. Doch wegens deezen allen, verstondt men elkanderen ligtelyk. De geheele handeling liep, binnen weinig dagen, afGa naar voetnoot(x). En op den negentienden van Herfstmaand des jaars 1580, tekenden de Hertog en de Staatsche Gezanten het geslooten Verdrag, welk van deezen inhoud was: |
|