Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXII. Vervolg van 't Beleg van Groningen.Voor Groningen, dat, door Barthold Entes, belegerd werdt, vielen dagelyks schutgevaarten voor tusschen zyne vendels en de Stedelingen. Doch deezen bragten weinig toe, tot het bemagtigen der Stede. Entes dagt haar, door uithongering, te dwingen. De Staaten der Ommelanden tastten de Kerkelyke kleinoodjen aan, om zyn volk van geld te voorzien: ook ligtten zy de overtollige klokken uit de Dorptoorens, en gooten 'er geschut van. Voorts, werdt Entes Leger versterkt met ettelyke vendelsGa naar voetnoot(l), onder de Graaven Filips van Hohenlo en Willem Lodewyk van Nassau, Zoon van Graave Jan, zo dat 'er, in alles, vierenvyftig vendels knegten en twaalfhonderd paarden voor de Stad | |
[pagina 338]
| |
waren. Op den zevenentwintigsten van Bloeimaand, werdt Entes, in eenen aanval op deGa naar margenoot+ Voorstad, op Schuitendiep, met een' kogel uit een Vogelroer, door 't hoofd geschooten, dat hy 't bestierfGa naar voetnoot(m). Escheda kreeg toen 't bevel over 't beleg, welk Hohenlo van de hand geweezen hadt. De Groningers, lang gevleid met de hoope van ontzet, vernamen, eindelyk, dat Maarten Schenk, met veertien vendels, over welken de Heer van Billy Kolonel was, op komenden wege ware. De Gemagtigden der nader Vereeniging, hiervan, insgelyks, verwittigd, gaven Hohenlo last, om Schenk tegen te trekken. Dit deedt hy, op den zestienden van Zomermaand: doch verneemende, dat Schenk naar Zwol getrokken was, sloeg hy ook derwaards op wegGa naar voetnoot(n). Ga naar margenoot+ Te Zwol, hadt men, onlangs, Staatsche bezetting geweigerd, waanende de Wethouderschap genoeg verzekerd te zyn, met het uitzetten van eenige verdagte Persoonen. Doch de afgezette Regenten en sommige anderen hadden om Schenk gezonden, vooraf, van eenige Roomschgezinde boeren bygestaan, de wapenen opgevat hebbende. De Staatschgezinden waren ook op de been gekomen, en hadden de markt beschanst. Zy kreegen, daarna, eenige versterking van volk, deeden de Spaanschgezinden zwigten en vlieden, en namen toen een Hollandsch vendel in. Schenk was op weg naar Zwolle, doch, verneemende, dat de Staatschgezinden | |
[pagina 339]
| |
aldaar de overhand hadden, hieldt hy stil by Hardenberg, vier mylen van de Stad. Hier treft hem Hohenlo, van Zwolle te rug keerende,Ga naar margenoot+ aan, op den zeventienden van Zomermaand, regt op den middag. Men raakte terstond handgemeen. De Staatschen, vermoeid van den togt over de dorre heide, op welke eenigen, zelfs voornaame luiden, van dorst verstikt waren, en hebbende de zon regt in 't aangezigt, werden, ligtelyk, van Schenks volk, welk uitgerust hadt, geslaagen en op de vlugt gejaagd. Al 't Staatsch geschut bleef hier in den loopGa naar voetnoot(o). De vlugtelingenGa naar margenoot+ spreidden den schrik voor Schenk tot in Koeverden, welk van de Staatschen verlaaten, en, des anderendaags, door Schenk, ingenomen werdt. Toen durfden 't ook de 't Beleg van Groningen wordt opgebroken. belegeraars voor Groningen niet langer houden, maar braken, des nagts na den agttienden van Zomermaand, op van voor de Stad, zig, hier en daar, naar eigen keure, in bezetting werpendeGa naar voetnoot(p). De Ommelanden liepen, ondertusschen, ledig van Staatschgezinden, wier huizen en goederen, deerlyk, vernield en geroofd werden van de vyandlyke knegtenGa naar voetnoot(q). Schenk, eene plegtige intreedeGa naar margenoot+ binnen Groningen gedaan hebbende, begaf zig, op den twintigsten, nevens Rennenberg naar Delfzyl, en sloeg 'er 't beleg voor. Terwyl het voortgezet werdt, rukten zy voor den Opslag, eene schans in deezen oord, bezet met eenige vendels, die voor Groningen | |
[pagina 340]
| |
gelegen hadden. Zy ging haast over by verdrag; doch werdt, nevens de schans te Monnikerzyl, wat laater, herwonnen door Hohenlo, die Rennenberg, te vooren, verhinderd hadt, zig meester te maaken van Dokkum. Ga naar margenoot+ De Drost van Koeverden ook, die Meppelt ingenomen en gesterkt hadt, werdt 'er, ten deezen tyde, wederom uit gejaagd, door de Staatsche bezettelingen van Steenwyk en Zwartsluis. Maar Delfzyl, welk Hohenlo, te vergeefs, hadt zoeken te ontzetten, ging over, by verdrag, in HooimaandGa naar voetnoot(r). De Staatschen kreegen, geduurende 't beleg van Delfzyl, eenen Brief in handen, door Rennenberg, aan Parma geschreeven, ontdekkende zynen toeleg, om Spaansche bezetting in Groningen te brengen, en eenige by hem verdagte Persoonen streng te handelen. Men zondt 'er afschriften van in de Stad, om den Ingezetenen te doen zien, wat zy van hunnen Stadhouder te wagten haddenGa naar voetnoot(s). Doch 't hielp weinig. De Spaanschgezinden hadden 'er de overhand, en daar verliepen nog ettelyke jaaren, eer de Stad, wederom, tot de Staatsche zyde overging. Ga naar margenoot+ Hohenlo, midlerwyl, merkelyke versterking van volk, zo Engelschen als Waalen, bekomen hebbende, sloeg, in 't begin van Oogstmaand, naar Groningen op weg, en dreef de Rennenbergschen, die te Nyenoord gelegen hadden, tot onder 't geschut der Stad. | |
[pagina 341]
| |
Hy legerde zig te Haren, en daarna te Zuiden Noord-LarenGa naar voetnoot(t). De Groningers vreesden reeds voor eene tweede belegering, toen hy, op den twaalfden, opbrak en voor Koeverden rukte, dat, twee dagen daarna, aan hem opgegeven werdt. Graaf Willem vanGa naar margenoot+ Nassau werdt, in dit kort beleg, in zyn been geschooten. Hy genas langzaam van de wonde, en ging 'er altoos kreupel na. De Graaf van Rennenberg veroverde, daarentegen, de schans te Aduwarderzyl, bezet met eenige vendels van Hohenlo, die zig, van hier, begaven by hunne spitsbroeders in den Opslag, welke schans, op den eersten van Herfstmaand, insgelyks, den Rennenbergschen in handen vielGa naar voetnoot(u). |
|