Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXVI. Uiterste last der Staatsche Gezanten, op de Vredehandeling te Keulen.De Vredehandeling te Keulen duurde het gantsche jaar, zonder dat men iet vorderde van belang. De Keizerlyke gezanten, dien 't eindelyk verdroot, langer zonder vrugt te toeven, vertrokken, den veertienden van Slagtmaand, op den Graave van Zwartsenburg na, die zig, nog eenigen tyd, te Keulen, ophieldtGa naar voetnoot(u). Den dertigsten, ontvingen de Staatsche gezanten den uitersten last hunner meesteren, behelzende, dat zy genegen waren de Vrede te treffen, onder zekere voorwaarden, die, ten voornaamen deele, hierop uitliepen: ‘dat de Gendsche Bevrediging, de Brusselsche Vereeniging en het eeuwig Gebod, met 's Konings bevestiging van het zelve, zouden standgrypen in alles, wat by dit Verdrag niet uitgezonderd werdt. Dat het vreemd Krygsvolk vertrekken, en niet wederom keeren zou, dan by 't ontstaan van eenen buitenlandschen oorlog of anderen nood, groot genoeg naar 't oordeel der Staaten. Dat die van Artois de ingenomen' Plaatsen wederom zouden overleveren. Dat alle Persoonen, met naame de Prins van Oranje, in hunne | |
[pagina 311]
| |
eere, en in 't bezit hunner onroerende goederen, evenveel waar gelegen, zouden hersteld worden. Dat niemant, dan die den Staaten aangenaam was, in eenigen Raad van Regeeringe, of Krygsampt, zou worden gesteld. Dat de wederzydsche gevangenen zouden geslaakt worden, ook de Graaf van Buuren, drie maanden na 't afkondigen van dit Verdrag. Dat al wat, sedert de laatste Beroerten, by den Aartshertog en de Staaten, vastgesteld was, van waarde blyven zou. Dat de Wet in de Steden besteld zou worden als van ouds, en volgens de Privilegien. Dat men den Koning gehoorzaamen zou, gelyk 't betaamde, volgens Goddelyke en menschelyke wetten, de Gendsche Bevrediging en het tegenwoordig verdrag. Dat de Landvoogd, door den Koning te stellen, aangenaam zou moeten zyn aan de Staaten, die begeerden en baden, dat de Aartshertog Matthias, in deeze waardigheid, bevestigd mogt worden. Dat de sterke plaatsen in Holland en Zeeland bewaard zouden worden volgens 't Gendsche Verdrag; in de andere gewesten, door hen, die de Aartshertog en Staaten daartoe gesteld hadden, en in de Plaatsen, die de Spanjaards ontruimen zouden, door inboorlingen, den Staaten aangenaam, en by den Koning te stellen. Dat de Koningin van Engeland en de Hertog van Anjou in dit Verdrag zouden begreepen zyn. Dat de Koning, op 't ootmoedig verzoek zyner onderzaaten, den Hervormden en die van de | |
[pagina 312]
| |
Augsburgsche belydenis vryheid van Godsdienstoefening zou laaten, op alle Plaatsen, daar zyze tegenwoordig genooten, mids de Staaten bezorgden, dat aldaar ook de Roomsche Godsdienst, op redelyke voorwaarden, wederom wierdt ingevoerd. Dat, wyders, de Staaten, in 't byzyn van 's Konings Gemagtigden vergaderd zynde, alle naarstigheid zouden aanwenden, om den Hervormden Godsdienst, binnen zekere plaatsen, naar de gelegenheid van ieder Landschap, te bepaalen, mids die van Holland en Zeeland, met derzelver bondgenooten, zig bleeven houden aan den voet, beraamd by de Gendsche Bevrediging. Ook zouden de Staaten zig bevlytigen, om den Roomschen Godsdienst, ten minsten in sommige Plaatsen van Holland en Zeeland, wederom te doen invoeren, tot dat men, daarop, in eene volgende Byeenkomst der Staaten, nader voorzage. Wyders, zou de Koning de voorregten moeten handhaaven, en geene nieuwe Sloten stigten, noch ouden hermaaken, dan by bewilliging der algemeene en byzondere Staaten.’ De Staatsche Gezanten hadden nog een heimelyk Berigtschrift, volgens welk zy, in sommige punten, nog iets mogten toegeevenGa naar voetnoot(v); doch van 't punt, welk den Godsdienst betrof, mogten zy niets laaten vallen. De punten van dit Berigtschrift waren, eerst, in de byzondere Landschappen, overwoogen. In Holland, | |
[pagina 313]
| |
hadt men, op raad van den Prinse, nog iet in het zelve veranderd, strekkende tot meerder verzekering van 's Lands vryheid, zo wel in 't Burgerlyke als in den GodsdienstGa naar voetnoot(w). De Gezanten vertoonden hunnen uitersten last aan den Graave van Zwartsenburg; doch Terranova weigerde langer te handelen, om dat de meeste Keizerschen vertrokken waren. Ook begaf hy zig, kort hierop, naar BonGa naar voetnoot(x). Doch op dat men weete, hoe verGa naar margenoot+ de Spaanschen mogten gaan, konnen wy niet voorby, hier, den inhoud mede te deelen van het heimelyk Berigtschrift des Hertogs van Terranova, welk hy aan niemant, buiten den Prinse van Parma, vertoonen mogt: ‘Zyne Majesteit van Spanje erkende, by het zelve, den Keizer voor middelaar, mids het Roomsch Geloof en 's Konings gehoorzaamheid onverkort bleeve, en de Aartshertog niet in de Landvoogdy wierdt gevestigd. Terranova mogt, des noods, de Gendsche Bevrediging, zonder uitzondering, aanneemen, alzo, dus luidt het Berigtschrift, zulke verbonden van zelven vervallen zouden, als de gehoorzaamheid aan den Koning slegts stand gegreepen hadt. Hy mogt ook bewilligen in de Vergadering der algemeene Staaten, door Don Jan beloofd, schoon zyne Majesteit zulks, tegenwoordig, noodeloos hieldt, konnende alles, te Keulen, wel afgedaan worden. 't Geschil over de Pla- | |
[pagina 314]
| |
kaaten tegen de Ketters moest hy myden; doch kon zulks niet geschieden, dan mogt hy zo veele verzagting in dezelven gedoogen, als de Koning hem, mondeling, veroorlofd hadt. Voorts, moest hy, in geenerlei wyze, bewilligen tot het verblyf van Oranje in de Nederlanden: noch hem iets belooven, om hem te doen vertrekken. Doch begeerde hy iets als eene gunst, zo mogt men hem doen hoopen, dat zyn oudste zoon gesteld zou worden in 't bezit der goederen, door hem, in de Nederlanden, te ontruimen: want de Bourgondische goederen zouden hieronder niet begreepen zyn, ten ware men, door 't overgeeven derzelven, den Prins beweegen kon, om te vertrekken. De Ampten, den Prinse, door den Koning, opgedraagen, zouden ook op zynen zoon overgaan; doch niet het Admiraalschap, noch 't gene hem meer, door de vereenigde Staaten, mogt opgedraagen zyn. Zo Oranje zig, hierdoor, nog niet beweegen liet om te vertrekken, mogt men hem, daarenboven, eene zekere somme gelds, tot honderdduizend Kroonen toe, onder de vereischte verzekering, aanbiedenGa naar voetnoot(y).’ Uit al het welke wy zien, hoe verre de handelende partyen nog van elkanderen waren, en hoe weinig hoop 'er overschoot, om de vrede te sluiten. 't Gene, wyders, in dit heimelyk Berigtschrift, den Prinse van Oranje betreft leert ons, dat hem zulke redelyke en voordeelige aan- | |
[pagina 315]
| |
biedingen niet zyn gedaan, als sommigen geschreeven hebben. Buiten de honderdduizend Kroonen, eene som, die 't verlies, welk hy geleeden hadt, op verre na, niet ophaalen kon, werdt hem, van 's Konings wege, niets beloofd; hy moest al het overige van 's Konings genade verzoeken en afwagten. Hy hadt, derhalve, groote reden om den Graave van Zwartsenburg, die hem, zo men wil, van ter zyde, zou hebben te kennen gegeven, wat de Koning voor hem doen wilde, en allen anderen, die hem van een byzonder Verdrag spraken, te antwoorden, dat hy geene andere voorwaarden begeerden, dan die de Staaten voor zig zelven bedingen en verkrygen zoudenGa naar voetnoot(z). 't Vertrek van Terranova en de KeizerschenGa naar margenoot+ brak de Vredehandeling af. Ook ontbooden de Staaten, met den aanvang des volgenden jaars, hunne gezanten van Keulen te rug: alleenlyk belastten zy Merode en Albada, te Keulen woonagtig, voorttegaan met handelen op den laatst beraamden voet, wanneer zig daartoe gelegenheid voordeedt. Doch eenige Staatsche gezanten bleeven agter, met naame de Hertog van Aarschot, de Abten van S. Geertruids en Marolles, de Proost van S. Baafs en de Heer van Grobbendonk, die, te vooren al, heimelyk verstand met Terranova gehouden hadden, en zig, nu, de een voor, de ander na, met den Koning verzoendenGa naar voetnoot(a). De kosten deezer Vredehandeling, | |
[pagina 316]
| |
begroot op drie-entwintig duizendagthonderd ponden, werden, door den Aartshertog, den Prins en de algemeene Staaten, over de gewesten, die 't nog met hen hielden, verdeeld. Brabant droeg, in dezelven, drieduizend, Gelderland drieduizend, Vlaanderen zesduizend, Holland drieduizend, Zeeland twaalfhonderd, Friesland vyftienhonderd, Utrecht agthonderd, Overyssel agthonderd, Groningen en de Ommelanden drieduizend, en Doornik en het Doorniksche vyftienhonderd pondenGa naar voetnoot(b). De Akten der Vredehandelinge werden, sedert, door den Drukker der Leidsche Hooge Schoole, op last der Staaten van Holland, in 't Nederduitsch, gedrukt en in 't licht gegevenGa naar voetnoot(c). |
|