Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijX. Opschudding te Mechelen.Dus speelden de Onroomschen den meester, te Antwerpen, te Gend, en elders in Vlaanderen. Maar de Roomschgezinden maakten 't, ten deezen tyde, even grof aan andere oorden. Te Mechelen, was, op den eersten van Zomermaand, geschil gevallen tusschen de burgery en bezetting, welke laatste, op last van den Aartshertoge en den Prinse, sedert, van daar, geligt werdt, mids de Stad gyzelaars gaf, dat zy ander volk, tot haar en der Staaten genoegen, inneemen zou. Doch de bezetting was naauwlyks vertrokken, of de Provinciaal der Karmeliten, Broeder Pieter Lupus of Wolf, sloeg de hand aan 't burgerlyk bewind. De Geloofsvrede werdt afgeschaft: de Schout gevangen: ver- | |
[pagina 292]
| |
scheiden' geweekenen het keeren ontzeid. De Aartshertog, de Prins en de Stad Antwerpen zonden gemagtigden naar Mechelen, dieGa naar margenoot+ allen vastgehouden werden. De Stad maakte, eerlang, haaren zoen met Parma, door bemiddeling van Broeder Wolf, die, sedert, te Mechelen, 't opperbewind hadt; en hier, zo wel als de Onroomschen elders, de Kerkelyke goederen aantastte, en, zo 't heette, ten dienste der Kerke, besteedde. Pontus van Noyelles, Heer van Bours, door de Staaten, tot Overste van Mechelen gesteld, waaide met den wind, die de Gemeente dreef; doch hadt 'er eer noch voordeel van. Parma, dien 't nog in den krop stak, dat hy 't Kasteel van Antwerpen aan de Staatsche zyde overgebragt hadt, verliet hem van zyn Ampt, welk den Heere van Rossignol werdt opgedraagenGa naar voetnoot(q). Ga naar margenoot+ Ondertusschen hadt het ligten der bezetting uit Mechelen, waardoor 't verlies dier Stad veroorzaakt was, gelukkiglyk, gediend, tot behoudenis van Brussel. Filips van Egmond, oudste Zoon van den onthalsden Graave, besloot, ten deezen tyde, uit yver voor 't Roomsch geloof, of om dat hy de zaaken der Staaten voor onherstelbaar verlooren hieldt, zynen zoen met Parma te maaken, en Brussel aan 's Konings zyde over te brengen. Hy woonde in deeze Stad, daar hy, onder de hand, veele vrienden gemaakt hadt: en, gebied voerende over eene bende paarden en een regement knegten, deedt hy de | |
[pagina 293]
| |
laatsten, op den vierden van Zomermaand, 's morgens vroeg, door de Ruitery, te vooren, volgens gewoonte, op buit of kondschap, zo men meende, uitgezonden, ter Stad in leiden. De burgers, die de poort digt wilden houden, werden overweldigd, en Egmond trok, in goede orde, naar de markt. Olivier van den Tempel, Overste der Stad, bragt egter, in alleryl, de bezetting in 't geweer, maakte zig meester van 't Hof, en verdreef eenen hoop van Egmonds volk, gezonden om het te bemagtigen. Wassende voorts in moed en manschap, doet hy de toegangen naar de markt bezetten en stoppen. Eenigen van zyn volk, geholpen van de burgers, herwinnen de poort, waardoor, eerlang, de Mechelsche bezetting ingelaaten werdt. Egmond, nu geheel afgesneeden van zyne vrienden in de Stad, stondt, den gantschen dag, en den volgenden nagt, beklemd op de markt, daar hem de Burgers, met uitgezogte smaadredenen, tergden, vraagende deezen, of 't hem vergeeten ware, dat zyn Vader, op deez' plaats, 't hoofd verlooren hadt, en dat dit geval, des anderendaags, verjaarde? Een ander, of hy 't graf des onhoofden kwam bezoeken? daarby voegende, graaf slegts twee of drie steenen op, gy zult 'er zyn bloed vinden. Door welk smaalen, Egmond zo diep getroffen werdt, dat hem, zyns ondanks, de traanen uit de oogen sprongen. Met den dag egter, sloot men een verding, waarby hy vryheid kreeg, om, met zyn volk, en de burgers, die hem volgen wilden, onbeschadigd, | |
[pagina 294]
| |
ter Stad uit te trekken. Dus liep deeze aanslag te niet. Egmond begaf zig, met omtrent veertienhonderd man, uit Brussel, maakte zig, in 't voorttrekken, meester van Geertsbergen, en daarna, zig by de Malkontenten gevoegd hebbende, ook van Ninove, op den drie-entwintigsten van ZomermaandGa naar voetnoot(r). |
|