Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXI. Beweeging te Brugge.Des anderendaags, raakte Brugge in roere, daar de Roomsche geestelyken zig kanteden tegen het afkondigen der Utrechtsche Vereeniging. Zy werden ingevolgd van de oude Wethouders, daar, en elders in Vlaanderen, notablen of aanzienlyken genoemd, en van de grootste Gilden. De Geestelykheid, dus gestyfd, scherpt het volk in, dat men zig met Artois en Henegouwen behoorde te vereenigen, en 's Konings gunst te herwinnen. De Regeering van 't Vrye valt haar toe. Men dringt de Wethouderschap tot het aanstellen van eenen Kolonel naar den zin der gemeente. Jeronimus de Mol, Heer van Watermale, op den tweeden van Hooimaand, bekleed met deeze waardigheid, toonde, terstond, dat hy, de magt in handen hebbende, zig van dezelve wist te bedienen. Hy ontslaat de tegenwoordige Regenten en stelt Roomschgezinden in de plaats. Des anderendaags, draaven zyne aanhangers naar 't Karmeliten-Klooster, daar de Onroomsche Waalen toen predikten, en stellen 't 'er alles in roer. De bezetting, schoon reeds afgedankt door de Mol, komt in 't geweer. De Roomschgezinde Burgery insgelyks. De leus der kneg- | |
[pagina 295]
| |
ten was voor Brugge en de Wet, waardoor zy veel aanhangs kreegen, onder de burgers. De Roomschen namen den Burgt in, en hielden de Wethouders gevangen op 't Stadhuis. Het krygsvolk verschanste zig, aan verscheiden' oorden. Ondertusschen, schikte men, van wederzyde, om hulp naar buiten. De Staatschen maakten den meesten spoed. Agt vendels Schotten van Balfours Regement, leggende te Turnhout, en honderdenvyftig paarden pasten, des anderendaags, vroeg tyds, voor de Stad te zyn. De Ezelpoort, bezet door een vendel knegten, werdt hun, terstond, geopend. Zy streeven naar binnen, en doen de burgerwagt verstuiven van de markt. Mol vloodt, door een gat van den wal, en door 't water, tot aan den hals; doch werdt agterhaald ên vastgezet. De Walsche Predikant, Jan Haring, uit weêrwraak over den moedwil, gepleegd ten zynen huize, daar men, onder anderen, zyne vrouw, met stooten en slaan, zeer mishandeld hadt; voerde, met het rondas aan den hals, een deel Franschen naar Mols huis, dat leêg geplonderd werdt. Veele Kerkelyken vlooden ter Stad uit; welker Kerken, na 't herstellen der rust binnen Brugge, geslooten bleeven, hoewel men 'er de Roomschgezinden niet verboodt, hunnen Godsdienst, in stilte, te oefenenGa naar voetnoot(s). DeGa naar margenoot+ Prins van Oranje, van Gend in de Stad gekomen, hadt hierop orde gesteld, en de Wethouderschap, op den gewoonlyken tyd, | |
[pagina 296]
| |
veranderdGa naar voetnoot(t). Naderhand, zou hy, hiertoe, geduurige magt gekreegen hebben, indien hy, gelyk sommigen schryven, sedert, Stadhouder van Vlaanderen geworden was. Men wil, naamlyk, dat hy, de begeerte om hem te beroepen tot deeze waardigheid, welke hy, reeds meer dan eens, afgeweezen hadt, door Noël van Karon, Heere van Schoonewal, wederom hebbende doen opwakkeren, in Herfstmaand, met dezelve vereerd werdtGa naar voetnoot(u). Doch ik vind, alleenlyk, dat hy, verkooren tot Stadhouder, eerst het goedvinden der Staaten van Holland en Zeeland, deswege, heeft ingenomen. De Hollandsche Edelen vonden 't geraaden, op 't behaagen zyner Doorlugtigheid, mids hy zig, jaarlyks, drie maanden in Holland onthieldt, en een' Stedehouder onder zig stelde. Dordrecht en Haarlem gedroegen zig aan den Prinse. Delft, Amsterdam, Gouda, Rotterdam en Briel bewilligden, mids de Prins Stadhouder bleeve van Holland, Zeeland,Ga naar margenoot+ Friesland en Utrecht, en zig, by nood, en des verzogt zynde, naar Holland begave. Doch Leiden, Schiedam, Gorinchem, Edam en Schoonhoven vonden 't niet raadzaam, alzo zy oordeelden, dat de Prins genoeg belast was. De andere Steden verzogten, vooraf, de gedagten zyner Doorlugtigheid te mogen verstaanGa naar voetnoot(v). Zeeland oordeelde 'er omtrent zo over als Delft en de vier andere StedenGa naar voetnoot(w). En de Prins zelf heeft, na- | |
[pagina 297]
| |
derhand, doen schryven, dat hem 't Stadhouderschap van Vlaanderen wel aangebooden was; doch dat hy 't nimmer hadt willen aanvaardenGa naar voetnoot(x). Doch mislukte het den Roomschen BruggeGa naar margenoot+ te doen omslaan; diergelyke onderneeming slaagde hun veel beter te 's Hertogenbosch. De Staaten hadden, om zig van deeze Stad te verzekeren, behendiglyk bezetting in dezelve weeten te krygen, en 't bevel daar over gegeven aan Jan van Hoorne, Heere van Boxtel, die de Geloofsvrede deedt afkondigen; doch daarna, zig ziekelyk bevoelende, vertrok, en 't bewind liet aan zynen Zoon, Maximiliaan, Heer van Lokeren. Kort hierna, noodigde Parma, houdende de Roomschen aldaar de sterksten in getal te zyn, de Stad, door Brieven, om zig te vereenigen met de Walsche gewesten. De Onroomschen, bezeffende waar dit op uitloopen zou, verzogten versterking van bezetting. Doch dit werdt afgeslaagen. Op den eersten van Hooimaand, hieldenze aan op het afkondigen der Utrechtsche Vereeniging. Waarop men meer niet deedt, dan dat men, door eenen Stads dienaar, uitroepen liet, dat de drie Leden der Stad die Vereeniging aannamen. Doch dit zagen de Onroomschen voor spotten aan: waarom zy te wege bragten, dat het Utrechtsch Verbond, van punt tot punt, afgelezen werdt. Onder dit woelen, raakten Roomschen en Onroomschen, op de markt, aan 't schieten op elkanderen met | |
[pagina 298]
| |
scherp, zonder dat men weet, wie hunner eerst geschooten hebbe. Omtrent veertig burgers lieten hier 't leeven: honderdentwintig werden 'er gewond, eer zy zig stillen en scheiden lieten. Daarna, drongen de Onroomschen wederom op meerder bezetting. Ook besloot men, eerlang, dat de Stad nog vierhonderd knegten inneemen zou. Lokeren ontboodt terstond twee Hollandsche vendels. Doch toen deezen voor de Poort kwamen, zogt de Wethouderschap uitvlugten: voorwendende, dat zy geene Hollandsche, maar Duitsche knegten verwagt hadt. Te gelyk, strooideze onder 't volk, dat de Hollandsche vendels, uit slegt gespuis van Kerkschenders en vrybuiters, waren samengeraapt, en dat men, hen inneemende, den Spanjaard tot beleg zou tergen; daar men, zonder bezetting, niet voor te dugten hadt. Zo veel was 'er van, dat de twee vendels te rug moesten. Toen ontzonk den Onroomschen de moed, en de meesten weeken, met bewilliging der Wethouderschap, ter Stad uit. Sedert stondt's Hertogenbosch eene poos tusschen beideGa naar voetnoot(y), en, in deezen tyd, verklaarde de Stad zig voor de Vredepunten, door de Keizerschen, te Keulen, beraamd, gelyk wy bovenGa naar voetnoot(z) zagen. In Herfstmaand, zogt Hohenlo zig binnen 's Hertogenbosch te werpen. Doch men weigerde hem te ontvangen. Daarna benaauwde hy de Stad zeer, door het doorsteeken van den Demerschen | |
[pagina 299]
| |
dyk en van den Maasdyk, by Lithooijen. Doch hy kwam tot geen volslaagen beleg, by gebrek van voorraad, die, thans, by de Staaten, niet te vinden wasGa naar voetnoot(a). Naderhand koos de Stad, openlyk, de zyde van Parma. |
|