Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 286]
| |
voor Maastricht, flaauwelyk, voortgezet: doch de inwendige beroerten duurden, byna dit gantsche jaar, aan verscheiden' oorden. In het voorjaar, was 't in 't Stigt te doen. De Stad Amersfoort nam geen genoegen in de voldoening, door den Prinse, aan 't Landschap in 't gemeen, toegestaan; maar begeerde, op zig zelve, met hem te handelen. Ook wilde zy de Utrechtsche Vereeniging niet aanneemen. Zelfs hieldt zy de tollen in, die van wege de Staaten geheeven werden. De Staaten, vermoedende, dat men 'er 't oog naar den vyand gewend hadt, zonden 'er tweehonderd knegten heenen, die men weigerde te ontvangen. Toen werdt de gemeenschap met Amersfoort, in de nader Vereenigde Landen, verbooden. Men bewoog Gelderland ter eener, en Amsterdam ter anderer zyde, om der Stad toevoer te weigerenGa naar voetnoot(h). Zelfs, werden haare ingezetenen bekommerd en gegyzeld, en de Eem, met een' uitlegger, geslooten. 't Geschil kwam, eerlang, voor den Prinse te Antwerpen, die, 't niet ziende by te leggen met gemoede, Graave Jan, zynen Broeder, last gaf, om de Stad, met de wapenen, te dwingen. Hy kwam 'er dan voor, met zeven stukken geschuts, en eenige vendels knegten, op den zevenden van Lentemaand, en beschoot de Utrechtsche poort. Die van binnen, hierdoor verbaasd gemaakt, lieten, ten derden dage daarna, de Nassausche bezetting ter Stad in. Graaf Jan veranderde toen de Regeering, voerde de Geloofs- | |
[pagina 287]
| |
vrede in, en schikte alles, naar 't welbehagen der Staaten van UtrechtGa naar voetnoot(i). 't Liep slegts aan, tot op den negenden van Zomermaand, wanneer men de beelden aldaar uit de Kerken deedt neemen. Doch, des anderendaags,Ga naar margenoot+ gebeurde het zelfde te Utrecht, met veel beweeging onder 't volk, en met uitleiding van een gedeelte der Roomschgezinden. De Wethouderschap sloot, op den vyftienden, een verdrag tusschen de vyf Kerken, uit den naam der gemeene Geestelykheid, ter eener, en den Kolonel, Hopluiden en mindere officiers van wege de Burgerye en Onroomschen, ter anderer zyde; waarby de Minderbroeders-S. Jakobs- S. Nikolaas- en Buurkerke den Onroomschen toegevoegd werden, en voorts verklaard, dat men, in 't begeeven van ampten en gunsten, zo geestelyken als weereldlyken, geen opzigt neemen zou op 't gelooveGa naar voetnoot(k). |
|