Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijVI. Dagvaart te Antwerpen.De Vredehandeling te Keulen, waarvan wy reeds in 't voorbygaan gewaagd hebben, was, door den Keizer, in den aanvang deezes jaars, voorgeslaagen, en de Aartshertog hadt de algemeene Staaten, op deezen voorslag en op andere punten, tegen den twintigsten van Lentemaand, te Antwerpen, beschreeven. Hier viel veel twist, onder de Leden, over 't aanwerven van Krygsvolk, over de middelen, om het te onderhouden, en over 't ontzetten van Maastricht. De Prins boodt aan, den oorlog, drie maanden lang, te willen voeren, mids men hem driehon- | |
[pagina 278]
| |
derdentwintigduizend guldens ter maand verschaste, en terstond, daarenboven, vierhonderdzesendertigduizend, tot het ontzetten van Maastricht. Holland en Zeeland toonden zig gereed genoeg, om hiertoe te bewilligenGa naar voetnoot(r), te gelyk egter verklaarende, dat zy de Brusselsche Vereeniging en het eeuwig Gebod, waarop de andere gewesten nog staan bleeven, van geener waarde hieldenGa naar voetnoot(s). Doch de anderen kwamen tot geen besluit.Ga naar margenoot+ Wegens den Vredehandel, hadden die van Holland en Zeeland, in eene byzondere onderhandeling met den Prinse, begeerd, dat men, voor hun, vrye oefening van den Hervormden, met uitsluiting van den Roomschen Godsdienst, bedonge: ook, dat zy zig, na de dood zyner Doorlugtigheid, eenen anderen Stadhouder zouden mogen kiezen; doch de Prins vondt aanstootelyk van dit laatste gewag te maaken, en riedt hun, omtrent het eerste, zig te houden aan de Gendsche Bevrediging. Veele zaaken, op deeze Dagvaart gebragt, bleeven onafgedaan. Doch tot de Vredehandeling werdt beslootenGa naar voetnoot(t), en de lastbrief voor de Staatsche Gemagtigden getekend, op den negenden van Grasmaand.Ga naar margenoot+ Deezen waren Filips van Croi, Hertog van Aarschot, Joan van der Linde, Abt van S. Geertruids, Fredrik van Yve, Abt van Marolles, Buccho van Aytta, Proost van S. Baafs te Gend, Gasper Schets, Thesaurier van 's Konings Domeinen, François van Oignies, | |
[pagina 279]
| |
Heer van Beaurepar, Adolf van Meetkerke, Schildknaap, Adriaan van der Myle, Raad in den Hove van Holland, Bernard van Merode, Ridder, Heer van Rumen, Adolf van Goor, Heer van Kaldenbroek en Aggeus van Albada, Doktor in de Regten. De Staaten van Holland zouden gaarne gezien hebben, dat men Graaf Jan van Nassau ook naar Keulen hadt afgevaardigdGa naar voetnoot(u): doch hiertoe scheen men, ter algemeene Staatsvergaderinge, niet te hebben konnen verstaan. Ook bleef Oignies, die 't met de Waalen, zyne Landsluiden, hieldt, agter. Merode en Albada woonden, te Keulen. De overigen verscheenen aldaar, in den aanvang van Bloeimaand. De Keizerlyke en Spaansche Gezanten, van welke laatsten, Karel van Arragon, Hertog van Terranova, het hoofd was, waren 'er, reeds te vooren, aangekomen. Ook bevondt zig te Keulen, de Pauselyke Gezant, Jan Baptista Castagna, Bisschop van Rossan. De Keizerschen sloegen, uit eigen' beweeging,Ga naar margenoot+ een Bestand voor; doch dit haperde, aan de Spaansche zyde, mids men Maastricht gaarne eerst in handen hebben wildeGa naar voetnoot(v), gelyk wy reeds hebben aangemerkt. ToenGa naar margenoot+ kibbelde men, eenen geruimen tyd, over den lastbrief der Staatschen, daar de Spaanschen veel op te zeggen wisten. Hy sprak alleen uit den naam van den Aartshertoge Matthias en van de Prelaaten, Edelen en Gemagtigden der Steden, te Antwerpen vergaderd, en ver- | |
[pagina 280]
| |
beeldende de Staaten. Doch Terranova begeerde, dat 'er de Landen in werden uitgedrukt, met welken hy handelen zou. Ook berispte hy de nieuwigheid van 't zegel, en dat de lastbrief zig gedroeg aan een berigtschrift, welk men nog niet vertoond hadt. De Staatschen verklaarden zig gereed tot dit laatste: ook ontbooden zy eenen anderen lastbrief, waarin de naamen van Brabant, Gelderland, Zutfen, Vlaanderen, Holland, Zeeland, Doornik en het Doorniksche, Utrecht, Mechelen, Friesland en OverysselGa naar margenoot+ stonden uitgedruktGa naar voetnoot(w). Wat het zegel betreft, de Gemagtigden van Holland ter algemeene Staatsvergaderinge noemden 't groot en ongeschikt. Het vertoonde een' Leeuw, met een zwaard in den eenen en een' bondel pylen in den anderen poot. De Staaten deezes Landschaps, verneemende, dat de algemeene Staaten zulk een' zegel gemaakt, en 'er den lastbrief der Gezanten naar Keulen, voor 't eerst, mede gezegeld hadden, toonden zig hierover te onvrede. Zy vreesden, naamlyk, dat men 't, in 't vervolg, ook bezigen zou, tot het zegelen van schuldbrieven, die, onder anderen, ten hunnen laste komen zouden. Doch de algemeene Staaten verzekerden hun, door eeneGa naar margenoot* schriftelyke schadeloosstelling, die hun, op den zevenentwintigsten van Grasmaand, verleend werdtGa naar voetnoot(x). Te Keulen, vergden de middelaars den Staatschen, de eerste opening der | |
[pagina 281]
| |
punten van verzoeninge te doen. Zy deeden 't, begeerende, onder anderen ‘voor elk gewest, het voorregt, dat Brabant hadt,Ga naar margenoot+ van zynen Heer te mogen verlaaten, als hy 's Lands vryheden verbrak: ook dat de Godsdienst in den staat bleeve, daar hy toen in was, en dat Matthias de Landvoogdy behieldt, en niemant, na zyn afsterven, daartoe gevorderd werdt, dan by bewilliging der Staaten.’ Doch de SpaanschenGa naar margenoot+ waren wel verre van het toestaan deezer punten. Ook opperden de middelaars deeze vraag, wie regter zyn zou, als 'er geschil over 't krenken der vryheden viel? welk Ampt noch de Staaten aan den Koning, noch de Koning aan de Staaten zou konnen opdraagen. De Staatschen kwamen dan, volgens hun tweede en uiterste Berigtschrift, tot andere voorwaarden. Doch de middelaars hielden den handel sleepende, uitschietende van eene byzondere overeenkomst met den Prinse van OranjeGa naar voetnoot(y). Terranova leverde, insgelyks, zyne uiterste punten overGa naar voetnoot(z), die de Staatschen onaanneemlyk vonden. Men bewoog hen, omze hunnen meesteren toe te zenden, en gaf hoop van nog iets nader te zullen komen, zo deezen zig rekkelyk toondenGa naar voetnoot(a). Ondertusschen,Ga naar margenoot+ verliep de tyd van zes weeken, dien de Staatschen, alleenlyk, tot handelen besteeden mogten; doch zy kreegen, sedert, last, om voort te vaaren, zonder bepaaling van tyd, behoudende de Staaten, om den | |
[pagina 282]
| |
vyand in onzekerheid te houden, de magt aan zig, om hunne gezanten te rug te roepen, als zy 't zouden goedvinden. Deezen, sedert, met de Keizerschen, in gesprek getreden, over de punten der Spaansche Gezanten, gaven te verstaan, dat de Staaten, wederom, met den Hertoge van Anjou, handelden, en ligtelyk met hem sluiten zouden, zo men, van 's Konings zyde, te styf op zyn stuk stondt. De Keizerschen ontwierpen toen zelf een Verdrag, welk den Staatschen behandigd werdt. Doch 't beviel niet, om dat men 't in den grond hieldt overeen te komen,Ga naar margenoot+ met de punten van TerranovaGa naar voetnoot(b). De Keizerschen moesten dan, op nieuws, aan 't werk, en leverden, op den agttienden van Hooimaand, een ander ontwerp in, welk, in 't voornaamste, op deezen zin, uitliep: ‘Dat de Gendsche Bevrediging, de Brusselsche Vereeniging en het eeuwig Gebod zouden vastgesteld blyven: ook het handhaaven der voorregten, en 't vertrek van 't uitheemsch Krygsvolk. Dat luiden van eere, verlaaten zynde van Ampten, bezeten ten tyde van 't eeuwig Gebod, in dezelven zouden hersteld worden. Dat men de wederzydsche gevangenen zou slaaken: ook den Graaf van Buuren, drie maanden na dat de Prins, zyn Vader, voldaan zou hebben aan 't byzonder verding, met hem te maaken. 's Konings gezag zou stand grypen, als ten tyde van Keizer Karel. Tot de Landvoogdy zou hy stellen een' | |
[pagina 283]
| |
Vorst of Vorstin van zynen bloede, die 's Lands voorregten en dit verdrag zou bezweeren, en alle sterke Plaatsen ontvangen; over dezelven, stellende gebooren Nederlanders, die ook alleen hooge Ampten zouden mogen bekleeden, en den Koning en Staaten zweeren moeten. De Koningin van Engeland en de Hertog van Anjou zouden, in dit Verdrag, begreepen zyn. Omtrent den Godsdienst, zou men zig, in Holland, Zeeland en Bommel, schikken naar 't Gendsche Verdrag, mids men den Roomschgezinden aldaar de plaatsen wederom inruimde, die zy, ten tyde van dit Verdrag, inhadden: in de andere Landschappen, zou men alleen den Roomschen Godsdienst oefenen; doch de Onroomschen zouden aldaar vry mogen woonen, tot dat de Koning of zyn Stadhouder, by raade der Staaten, wettelyk beroepen, de Plakaaten nader zou hebben gemaatigd; mids zy zig van openlyke oefening en ergernis onthieldenGa naar voetnoot(c).’ De Staatsche gezanten zonden dit ontwerpGa naar margenoot+ aan hunne meestersGa naar voetnoot(3). Ook schreeven de Keizerschen en zelfs Terranova aan de algemeene en aan verscheiden' byzondere Staaten en Steden, hun raadende, dit ontwerp goed te keuren: waarvan zelfs de Staatsche gezanten niet vreemd waren. De meefte | |
[pagina 284]
| |
Landschappen en Steden antwoordden, op dit schryven, dat zy zig gedroegen, tot het besluit der algemeene Staaten. Overyssel stemde sommige punten toe, maakte zwaarigheid in anderen; doch stondt zeer op vryheid van Godsdienst voor de HervormdenGa naar voetnoot(d). Friesland en de Ommelanden verwierpenze, geheellykGa naar voetnoot(e). 's Hertogenbosch schreef, dat men daar de ontworpen' punten aanneemlyk vondt: waarvan wy de reden wel haast zien zullen. Te Antwerpen wees menze van de hand. Die van de Augsburgsche belydenis aldaar, verdagt gemaakt, dat zyze nuttig en noodig hielden, toonden het tegendeel, in openbaaren druk. Voorts, werden de punten, alomme, in blaauwboekjes en burgergezelschappen, of voor- of tegengesproken. 't Gemeen, zwaar gedrukt door den last des krygs, mompelde, hier en daar, dat de Vrede tusschen de wederzydsche gezanten reeds getroffen was; doch dat het aan de baat- en staatzugt der genen, die toen 't bewind hadden, haperde, dat zy niet bekragtigd en afgekondigd werdt. Te Utrecht, onder anderen, hadt men hiervan den mond zo vol, dat de Wethouderschap geraaden vondt, zulk snappen niet slegts te verbieden, maar in 't openbaar en bondiglyk te wederleggenGa naar voetnoot(f). Ga naar margenoot+ Ondertusschen, hadden de algemeene Staaten, in Oogstmaand, geantwoord, op het ontwerp der Keizerschen. 't Byzonderste van hun schryven kwam hierop uit: ‘Dat men | |
[pagina 285]
| |
het eeuwig Gebod, welk die van Holland en Zeeland nimmer omhelsd hadden, ten onregte voegde by de Gendsche Bevrediging. Dat hieruit volgde, dat men de Gendsche Bevrediging niet ernstelyk dagt te handhaaven. Dat men ook ontydig sprak van het overleveren der sterke Plaatsen, waartoe die van Holland en Zeeland, toen zy nog op zig zelven stonden, niet hadden konnen verstaan. Kranke troost was 't, wyders, voor den Graave van Buuren, dat men zyne verlossing uitstelde, tot na 't voldoen aan een byzonder Verdrag, welk nog niet geslooten was, en waartoe de Prins van Oranje ook niet zou konnen verstaan. Dat men, by 't ontwerp, geene verzekering gaf aan de Koningin van Engeland, aan den Hertoge van Anjou, noch zelfs aan den Aartshertoge Matthias. Dat de Onroomschen in de andere gewesten, by het zelve, ook veel meer benaauwd werden, dan by de Gendsche Bevrediging, die men, met woorden, bevestigde, doch in der daad kragteloos scheen te willen maaken. 't Slot van alles was een verzoek aan de Keizerschen, dat zy den Hertog van Terranova beweegen wilden, tot het opstellen van voorwaarden, waarin 's Konings genade duidelyker te bespeuren ware, en die, met regt, den naam van Vredepunten draagen mogtenGa naar voetnoot(g).’ |
|