Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijII. Voorwaarden derzelve.Wy zullen den inhoud van dit Verbond, welks regt verstand, in 't vervolg deezer Historie, dikwils te pas komen zal, hier omstandiglyk en somtyds met de eigen' woorden inlassen. In de Inleiding, wordt gezeid ‘dat die van het Vorstendom Gelder en Graafschap Zutfen, die van de Graafschappen en Landen van Holland, Zeeland, Utrecht en de Friessche Ommelanden tusschen de Eems en de Lauwers, gezien hebbende, dat, sedert de Gendsche Bevrediging, de Spanjaards, met Don Jan van Oostenryk, en anderen hunner hoofden, getragt hebben, de Nederlandsche Gewesten te overheeren, en van een te scheiden, tot derzelver uiterste bederf; raadzaam gevonden hebben, zig, nog nader en byzonderer, met elkanderen, te verbinden. Dat zy egter, hiermede, niet voorhebben, de algemeene Unie of Vereeniging, | |
[pagina 252]
| |
by de gemelde Bevrediging, beraamd, te verlaaten; maar dezelve veeleer nog meer te sterken, zig te bekwaamer tegen hunne vyanden te verdedigen, en verdere onderlinge verwydering te voorkomen. Dat, by den afgevaardigde der gemelde Landen, hiertoe, door de hunnen, volkomenlyk gemagtigd, ten gemelden einde, zyn vastgesteld de volgende punten, zonder zig, in allen gevalle, by deezen, te willen onttrekken van ofte uit den Heiligen Roomschen Ryke. 1. ‘Dat de genoemde Landen zig, met elkanderen, verbinden en vereenigen, om, ten eeuwigen dage, vereenigd te blyven, op gelyke wyze, als of zy maar ééne Provincie waren, zonder zig, door eenigerlei verbond of handeling, van wat natuur ook, van een te laaten scheiden, onverminderd nogtans eene iegelyke Provincie, en de byzondere Steden, Leden en Ingezetenen derzelven, hunne byzondere Privilegien, Vryheden, Voorregten, loffelyke en welherbragte Gewoonten, en alle andere Geregtigheden: waarin zy elkanderen niet alleen niet hinderen, maar zelfs handhaaven en beschermen zullen, des noods, met lyf en goed. Doch zullen de geschillen, die de Provincien, Steden of Leden deezer Vereeniging, over de genoemde Geregtigheden, met elkanderen hebben, of krygen mogten, moeten beslegt worden by den gewoonlyken Regter, goede mannen of minnelyk verdrag, zonder dat de andere Provincion, Steden of Leden, zo lang partyen zig den Regter onderwerpen, zig daar mede zullen mogen moeijen, ten wa- | |
[pagina 253]
| |
re zy mogten goedvinden, een verdrag te helpen bemiddelen. 2. Dat de genoemde Landen, ingevolge van dit Verbond, elkanderen zullen moeten bystaan, met lyf, goed en bloed, tegen alle geweld, hun, onder den naam des Konings of van zynent wege, aangedaan; 't zy ter oorzaake van de Gendsche Bevrediging, van 't opvatten der wapenen tegen Don Jan, van 't aanneemen des Aartshertogs Matthias tot Landvoogd, met al wat 'er uit gevolgd is, of zou mogen volgen; of zelfs onder schyn van den Roomsch-Katholyken Godsdienst, met de wapenen, te willen herstellen of invoeren, of ter zaake van eenige nieuwigheden, in de genoemde Landschappen voorgevallen, sedert den jaare 1558, of eindelyk, om dit Verbond van Vereeniging; evenveel, of dit geweld eenig Land, Staat, Stad of Lid in 't byzonder, of allen in 't gemeen wierdt aangedaan. 3. Dat de gemelde Provincien elkanderen ook zullen moeten bystaan, tegen alle in- en uitheemsche Heeren, Landen of Steden, die haar eenig geweld, ongelyk of oorlog zouden mogen willen aandoen, mids dat deeze bystand, by de Generaliteit van deeze Unie, bepaald worde, met kennisse en naar gelegenheid der zaake. 4. Dat de Grens- en andere Steden, van welke Provincien die ook zyn mogen, des noods, by raade en op bevel deezer Vereenigde Provincien, zullen versterkt worden, ten koste van de Steden; en van de Provin- | |
[pagina 254]
| |
cien, in welken zy gelegen zyn, mids de Generaliteit daartoe de helft draage. Welverstaande, dat, indien de genoemde Provincien geraaden mogten vinden, eenige nieuwe sterkten in eenigen der gemelde Provincien te leggen, of de tegenwoordigen te veranderen of af te werpen, de kosten, hiertoe vereischt, door de Provincien in 't gemeen, zullen moeten gedraagen worden. 5. Dat men, om de kosten, vereischt tot de bescherming der Provincien, te vinden, op eenen eenpaarigen voet, van drie tot drie maanden, of op andere bekwaame tyden, binnen dezelve Provincien, openlyk, aan den meestbiedenden zal verpagten, of doen collecteeren zekere Imposten op allerhande Wynen, Bieren, Gemaal, Zout, gouden, zilveren, zyden en wollen Lakenen, Hoornvee en bezaaide Landen, Slagtvee, Paarden, Ossen, die verkogt of verruild worden, goederen, ter Waage komende, en alle zulke anderen, als men, naderhand, by gemeene bewilliging, geraaden vinden zal. Ook zal men hiertoe besteeden de inkomsten van 's Konings Domeinen, na aftrek van de lasten, op dezelven staande. 6. Dat de genoemde middelen, by gemeenen raade, verhoogd en verlaagd zullen worden, naar vereisch van zaaken, en alleenlyk verstrekt tot gemeene bescherming, en tot het gene de Generaliteit verder zal moeten draagen, zonder tot iets anders te mogen worden bekeerd. 7. Dat de Grenssteden en ook anderen, des noods, gehouden zullen zyn, te ont- | |
[pagina 255]
| |
vangen zodanige bezetting, als de Vereenigde Provincien, by raade van den Stadhouder der Provincie, daar de bezetting gelegd zal worden, goedvinden en haar belasten zullen: mids deeze bezetting, door de Vereenigde Provincien, betaald worde, en dat de Kapiteinen en Soldaaten, boven den algemeenen eed, ook eenen byzonderen eed doen aan de Stad of Stede en Provincie, waarin zy gelegd zullen worden: 't welk, ten dien einde, in derzelver Artikelbrief zal worden gesteld. Ook zal men zulk een' Krygstugt houden, onder de soldaaten, dat de Ingezetenen, geestelyken en weereldlyken, niet onredelyk bezwaard worden, noch eenigen overlast lyden zullen. De bezetting zal ook, niet meer dan de burgers en ingezetenen, van Imposten en Excynzen vry zyn, en de Generaliteit zal den Ingezetenen Logysgeld verstrekken, als tot hiertoe, in Holland, gebruiklyk geweest is. 8. Dat, om, ten allen tyde, door's Lands Ingezetenen, te konnen worden bygestaan, binnen eene maand na de tekening deezes, ten langsten, de Inwooners van elke Provincie, van agttien tot zestig jaaren oud, zullen worden opgetekend, op dat men, ter eerster samenkomste der Bondgenooten, hierop zou konnen besluiten, zo als men, ter meester verzekerdheid der Vereenigde Landen, bevinden zal te behooren. 9. Dat men geen Bestand of Vrede sluiten, geenen oorlog aanvaarden, noch eenige Impost of Contributie instellen zal, de Genera- | |
[pagina 256]
| |
liteit van deezen Verbande aangaande, dan met gemeenen raad en bewilliging der voornoemde Provincien. Doch in alle andere zaaken, 't beleid deezer Verbindtenis en 't gene daar van afhangt betreffende, zal men zig schikken, naar 't gene by de meerderheid van de stemmen der Provincien geslooten zal worden; zullende deeze stemmen worden ingezameld, zo als, tot nog toe, ter Vergadering der algemeene Staaten, gebruikelyk geweest is: en dit alleen, by voorraad, tot op eene nadere schikking der gezamenlyke Bondgenooten. Doch indien 't gebeurde, dat de Provincien, in zaaken van Bestand, Vrede, Oorlog of Belasting, niet overeen konden komen, zal het geschil, by provisie, verbleeven worden, aan de Heeren Stadhouders der gemelde Vereenigde Provincien, nu ten tyde wezende, die het zelve byleggen, of daar over, naar behooren, uitspraak zullen doen: zullende zy, in geval zy elkanderen niet mogten konnen verstaan, zulke onpartydige Byzitters of toegevoegden mogen kiezen, als zy raadzaam zullen oordeelen, en partyen gehouden zyn, zig te voegen, naar 't gene, op gemelde wyze, zal zyn uitgesproken. 10. Dat geenen der genoemde Provincien, Steden of Leden derzelven, eenige Confoederatien of Verbonden met eenige nabuurige Heeren of Landen zullen mogen maaken, buiten bewilliging der Bondgenooten. 11. Dat, zo eenige nabuurige Vorsten, Heeren, Landen, of Steden zig met de | |
[pagina 257]
| |
gemelde Provincien begeerden te vereenigen, en in deeze Confoederatie te treeden, zy, daartoe, by gemeenen raade en bewilliging der Provincien, zullen mogen ontvangen worden. 12. Dat de Provincien, in 't stuk der Munte, en in den loop van 't geld, met elkanderen, zullen moeten overeenkomen, volgens de Ordonnantien, hierop, met den eersten, te maaken: welken de eene, zonder de andere, niet zal mogen veranderen. 13. Dat Holland en Zeeland zig, in 't stuk van den Godsdienst, naar hun goeddunken, zullen mogen gedraagen. Doch de andere Provincien deezer Unie zullen zig mogen schikken naar de Geloofsvrede, by den Aartshertoge Matthias en die van zynen Raade, by advis der algemeene Staaten, alreeds ontworpen: of daarin zulke orde stellen, als zy, tot behoudenis der rust en welvaart van elke Provincie of Stad, en tot handhaaving der geregtigheden van geestelyken en weereldlyken, dienstig vinden zullen, zonder hierin, door eenige andere Provincie, eenigszins, gehinderd te mogen worden; mids nogtans elk vryheid van Godsdienst behoude, en men niemant, ter oorzaake van den Godsdienst, agterhaale of onderzoeke: gelykreeds, by de Gendsche Bevrediging, vastgesteld is.’ Over dit Artikel, viel terstond eenige zwaarigheid. Sommigen verstonden, dat men, by het zelve, verklaard hadt, niemant in 't Bondgenootschap te willen ontvangen, dan die de Geloofsvrede, of ten minsten de twee Gods- | |
[pagina 258]
| |
diensten, den Roomsch-Katholyken en den Hervormden, zou toelaaten: weshalve, tot nadere opheldering, op den eersten van Sprokkelmaand, werdt vastgesteld ‘dat men niet voorhadt, eenige Provincien of Steden, die zig alleen aan den Roomschen Godsdienst wilden houden, en in welken, 't getal der Hervormden zo groot niet was, dat aldaar, volgens de Geloofsvrede, den Hervormden Godsdienst behoorde geoefend te worden, van het Bondgenootschap uit te sluiten; maar dezelven, in tegendeel, daarin te willen ontvangen; mids zy de punten van het zelve naarkwamen, en zig als goede Patriotten gedroegen; zynde de meening niet, dat de eene Provincie of Stad zig 't bedryf van de andere, in 't stuk van den Godsdienst, zal aantrekken. 14. Dat men, insgelyks volgens gemelde Bevrediging, allen Kloosterlingen en Geestelyken hunne goederen, in de Vereenigde Provincien gelegen, zal laaten volgen, mids de Kloosterlingen, die zig, uit hunne Kloosters, gelegen, ten tyde des oorlogs tusschen Holland en Zeeland en de Spanjaarden, onder 't gebied deezer laatsten, begeven hebben naar eene deezer twee Provincien, uit hunne Kloosters, onderhouden worden: gelyk ook geschieden zal, omtrent zulken, die zig, uit hunne Kloosters in Holland en Zeeland, naar de andere Vereenigde Provincien begeven hebben. 15. Dat, die in eenige Kloosters deezer Vereenigde Landen zyn, of geweest zyn, en dezelven, ter zaake van den Godsdienst, | |
[pagina 259]
| |
of om andere goede redenen, begeeren te verlaaten, of reeds verlaaten hebben, uit de inkomsten dier Kloosteren, hun leeven lang, zullen onderhouden worden. Doch die zig hierna in eenig Klooster begeeven, en het wederom verlaaten, zullen geen onderhoud genieten; maar alleenlyk te rug neemen mogen, 't gene zy in 't Klooster gebragt zullen hebben. Voorts, zullen de tegenwoordige en toekomende Kloosterlingen vryheid van Godsdienst en Kleeding hebben, mids zy hunnen Oversten, in alle andere zaaken, onderdaanig zyn.’ Tot nadere opheldering van het eerste gedeelte van dit Artikel, waarby den geweezen' Kloosterlingen onderhoud toegelegd wordt, werdt, op den eersten van Sprokkelmaand, verklaard ‘dat de Bondgenooten, bedugt, dat zulke Kloosterlingen ligtelyk pleitgedingen zouden mogen aanvangen, tot bekominge der nalaatenschap, hun, van ouders of vrienden, aanbestorven, of dat zy, door giften of maakingen, hierna, oorzaak tot pleitgedingen zouden konnen geeven, goedgevonden hebben, alle zulke pleitgedingen, aangevangen of nog aan te vangen, van nu af aan, op te schorten, en in staate te houden, tot dat, hierop, by dezelve Bondgenooten en anderen, die zig met hen zouden willen verbinden, ook by de hooge Overheid, is 't nood, eene algemeene uitspraak zal zyn geschied. 16. Dat, of 't gebeurde, 't gene God verhoede, dat 'er eenig geschil ontstondt tusschen de Provincien, waarin men el- | |
[pagina 260]
| |
kanderen niet kon verstaan, het zelve, zo ver het eenige Provincie in 't byzonder betreft, beslist zal worden, door de andere Provincien, of derzelver Gemagtigden: en betreft het de Provincien in 't gemeen, door de Stadhouders, gelyk in 't negende Artikel beraamd is: zullende deezen partyen vergelyken of regt doen moeten, binnen eene maand of korter, na dat zy, daartoe, van de eene of de andere partye, geroepen of verzogt zullen zyn: en zal men zig, wederzyds, naar de uitspraak, aldus gedaan, moeten gedraagen, zonder zig, daartegen, van eenigerhande middelen van regten te mogen bedienen. 17. Dat de Provincien, Steden en Leden derzelven zig wagten zullen van eenigen uitheemschen Heeren gelegenheid tot oorloge te geeven, en, ten dien einde, vreemdelingen, zo wel als Ingezetenen, altoos goed regt doen, waartoe de Provincie, die hier omtrent in gebreke mogt blyven, door de andere Provincien, zal mogen gehouden worden, overeenkomstig met derzelver voorregten, geregtigheden en loffelyke gewoonten. 18. Dat de eene Provincie of Stad, tot bezwaaring van de anderen, geene Imposten, Convooigelden of andere lasten zal mogen opstellen, buiten gemeene bewilliging, noch eenige Bondgenooten hooger bezwaaren, dan haare eigene Ingezetenen. 19. Dat de Bondgenooten gehouden zullen zyn, binnen Utrecht te verschynen, op de beschryving van zulken, die daar- | |
[pagina 261]
| |
toe gemagtigd zullen worden, op zulken dag, als hun zal aangeschreeven worden, om te handelen, over opkomende zaaken; welken men, zo zy niet geheim behooren te blyven, ook in de Brieven van Beschryvinge zal uitdrukken. Dat men, hier, by eenpaarige of by de meeste stemmen, zal besluiten, alware 't ook, dat eenigen niet verscheenen, die nogtans gehouden zullen zyn, 't beslootene naar te komen, ten ware de zaaken zeer gewigtig waren, en eenig vertrek konden gedoogen; wanneer men zulken, die niet verscheenen zyn, andermaal zal beschryven, op verbeurte hunner stemme, voor die reize. Doch dien 't niet gelegen zal komen te verschynen, zal zyn gevoelen, schriftelyk, mogen overzenden, waarop, by 't vergaderen der stemmen, behoorlyk agt zal gegeven worden. 20. Dat ieder der Bondgenooten de voorvallende zaaken, aan welker kennis zy oordeelen, dat den gemeenen Bondgenooten iets merkelyks gelegen is, zullen moeten bekend maaken aan hun, die tot de Beschryving gemagtigd zullen zyn, om de andere Provincien daarop te konnen beschryven. 21. Dat het uitleggen van duisterheden, in dit Verbond, staan zal aan de gemeene stemmen der Bondgenooten; die, verschillende, hunne toevlugt zullen neemen tot de Heeren Stadhouders, op de wyze, boven vermeld. | |
[pagina 262]
| |
22. Dat, zo men noodig oordeelen mogt, de Artikelen van dit Verbond, in eenige punten, te vermeerderen of te veranderen, het zelve zal moeten geschieden, by gemeenen raade en bewilliging der Bondgenooten, en anders niet. 23. De Provincien belooven alle de gemelde Artikelen te onderhouden en te doen onderhouden, verklaarende zy alles wat, daarmede strydig, mogt worden gedaan, nietig en van onwaarde, onder verbindtenis van haarer en aller Ingezetenen Persoonen en goederen, die zy allen Heeren en Geregten onderwerpen, beloovende zig niet te zullen behelpen, met eenig verzet van Regte, hiermede niet overeenkomstig. 24. De Heeren Stadhouders, die nu zyn of hierna zyn zullen, de Wethouders en Hoofdofficiers van de byzondere Provincien, Steden en Leden derzelven zullen dit Verbond ook moeten bezweeren. 25. Ook zal dit geschieden moeten, door alle Schutteryen, Broederschappen en Kollegien, die in eenige Steden of Vlekken deezer Vereeniging zyn. 26. Zullende van dit Verbond gemaakt worden Brieven in behoorlyke forme, die, door de Heeren Stadhouders, en door de Leden en Steden der Provincien, daartoe byzonderlyk by de anderen verzogt zynde, bezegeld, en door derzelver Sekretarissen ondertekend zullen wordenGa naar voetnoot(i).’ |
|