Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXVIII. Don Jan sterft in 't Leger.Het Spaansche Leger leedt, ten deezen tyde, veel van de pest en bloedloop. Don Jan zelf ging, sedert eenigen tyd, aan eene sleepende ziekte kwynen, die, zo wel als het deerlyk verloop zyner zaaken, hem, in de uiterste mistroostigheid, hadt doen vervallen. Uit twee brieven, van hem onderschept, blykt klaarlyk, dat men hem hadt zoeken zwart te maaken, by den Koning, die, schryft hy ‘hem zo verlegen om geld liet, dat hy 't geene drie maanden zag uit te houden, terwyl hem het Leger der wederspannigen, en dat der Franschen sterk drongen en benaauwden.’ Tot zyne droefgeestigheid, die schier wanhoop geleek, sloeg, eerlang, eene pestige koorts, die hem, op den eersten van Wynmaand, uit het leeven rukteGa naar voetnoot(u). Doch sommigen willen, dat hy van vergifstierf, welk de Koning, zyne trouw | |
[pagina 233]
| |
verdagt houdende, hem zou hebben doen ingeeven. Ook vindt men gewaagd van eenen voorslag des Prinsen van Oranje aan hem, betreffende de middelen, om zig van de oppermagt der Nederlanden te verzekeren: welken voorslag hy, noch omhelsd noch kwalyk genomen zou hebbenGa naar voetnoot(v). Hy stierf, in het Dorp Bonge, in een armelyk huisje; doch werdt, te Namen, met veel staatsie begraaven. 't Opperbewind over 't Leger werdt,Ga naar margenoot+ by voorraad, opgedraagen aan Alexander Farneze, Prins van Parma, wien de Koning, eerlang, ook de Landvoogdy beval. Onder zyn beleid, welk dat van Don Jan, in kloekheid en voorzigtigheid, verre overtrof, leeden de Staaten veel afbreuks, en de zaaken der Spanjaarden herstelden zig spoediger, dan men zou hebben konnen verwagten. Midlerwyl, duurden de onlusten nog, tusschenGa naar margenoot+ de Waalen en de Gentenaars. De eersten hadden eenen aanslag op Kortryk in den zin; waarom men, te Gend, besloot, zig van deeze Stad te verzekeren. Doch Ryhove, wien men dit toevertrouwd hadt, wilde Gend niet verlaaten, voor hy Hessels en Visch, twee der gevangen' Heeren, hadt zien opknoopen. Hy hieldt Imbize en anderen voor, ‘dat de vonnissen van Egmond en Hoorne, door Hessels, waren opgesteld, die 't zelfde lot den Prinse gedreigd hadt, en nog, dagelyks, by zynen gryzen baard, zwoer, dat hy Ryhove en Imbize, eerlang, aan de galg zou | |
[pagina 234]
| |
helpen.’ Men drong, ten deezen tyde, zeer op het slaaken der gevangenen, 't welk Ryhove te meer deedt staan, op het ombrengen deezer twee, die hy, in felheid en woede, hieldt uit te steeken boven de anderen. Imbize en de zynen vallen hem toe. Hy zelf treedt naar de gevangenis, haalt Hessels en Visch voor den dag, voertze voor den Krygsraad, daarze niet behoorden te regt gestaan te hebben; doch, na eene korte dingtaale, ter galge verweezen, en, zonder uitstel, den vierden van Wynmaand, aan een' boom op den weg naar Kortryk, opgehangen werden. Hessels was een lid van den Raad der Beroerten geweest, en hierom in den gemeenen haatGa naar voetnoot(w). Visch hadt zig, als Baljuw, ook fel tegen de Onroomschen gedraagen: zo dat men waande niets te konnen verbeuren aan deezen twee. Ryhove, wien 't zweeren by den gryzen baard nog in den krop stak, schrolde hierop, pas voor dat Hessels opgeknoopt werdt: wanneer deeze, zo fier was hy in zyn uiterste, herzeide, zulke gryze hairen zult gy nimmer draagen, en Ryhove wederom, dat zult gy, schelm, liegen: snydende hem, met eenen, een' lok van de kin, en steekende dien op zyn' hoed: waarin hy van sommigen der zynen gevolgd werdtGa naar voetnoot(x). Doch anderen melden, dat de scherpregter Hessels den gantschen baard afsneedt, en dien, pluimswyze om zynen hoed gelegd, herom droegGa naar voetnoot(y). | |
[pagina 235]
| |
De Hertog van Anjou, de Steden, hem tot verzekering toegezeid, niet hebbende konnen meester worden, en Mechelen en eenigeGa naar margenoot+ andere Steden van klein belang, die hem, door de Staaten, in de plaats, waren aangebooden, van de hand geweezen hebbende; dagt zig, zo men meende, te verzekeren van Bergen in HenegouwenGa naar voetnoot(z). Doch 't vermoeden, hiervan opgevat, bragt te wege, dat men daar alle de Franschen de Stad deedt ruimen. Anjou toen, om te toonen, dat hy niets diergelyks in den zin hadt, besloot, zig, met het Leger onder Bossu, te vereenigen. Hy stondt nu gereed om op te breeken, toen hy vernam, dat Kazimir, die, misnoegd om dat men Anjou ingehaald hadt, en Bossu als Veldheer aanhieldt, onder wien hy niet staan wilde, zig tot nog toe niet by zyne benden hadt willen voegen; met omtrent vyf honderd paarden, naar Gend gereeden wasGa naar voetnoot(a). Met een, liep het gerugt, dat men Kazimir Graaf van Vlaanderen dagt te maaken, 't welk Anjou, zynen mond op de algemeene heerschappy der Nederlanden gemaakt hebbende, te byster stooten moest. Veel ongenoegen rees hieruit, tusschen de Hoogduitschen en Franschen, welk de Staaten, vergeefs, zogten te slissen. Anjou toonde zig nuGa naar margenoot+ geheel ongenegen om zyne benden met die der Staaten te vereenigen. Zelfs dankte hy tweeduizend Knegten en eenige Ruiters af, die zig, met zyne kennis, meent men, ter- | |
[pagina 236]
| |
stond, in dienst der Walsche misnoegden begaven. Voorts, zondt hy den Heer van Bonnivet naar Gend, om te bewerken, dat men 't geschil met de misnoegden aan zyne uitspraak verbleeve: en toen deeze voorslag geenen ingang vondt, bestondt hy zyn gantsche heir af te danken, en keerde, onverwagt, te rug naar Frankryk. De Staaten, by welken hy zyn vertrek hadt doen ontschuldigen, door den Heere van Pruneaux, die voorwendde, dat de Koning, zyn Broeder, hem t'huis ontbooden hadt, deeden hem, een- en andermaal, verzoeken, de reis te willen schorsen, en betuigden, door beleefde woorden en weidsche beloften, zelfs van een beeld te willen opregten ter zyner eere, hoe zeer zy zig in hem gehouden rekenden. Evenwel warenze, in den tegenwoordigen verwarden toestand der dingen, niet rouwig om zyn vertrek. Ook hadden 't de Fransche soldaaten, by gebrek van betaaling, op de grenzen, zo slegt aangesteld, met plonderen en blaaken en allerlei moedwil, dat men zig, over 't aftrekken deezer ongebonden' gasten, alomme verblyd toondeGa naar voetnoot(b). |
|