Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXV. Dathenus scheldt den Prins van den predikstoel.Op deeze wyze, hieldt men de voldoeningen, die aan verscheiden' Hollandsche en Zeeuwsche Steden verleend waren. Op deeze wyze, werdt ook de hervorming, in eenige gewesten, ingevoerd. Doch nergens was de baldaadigheid hooger gesteegen, dan te Gend. Petrus Dathenus, weleer een | |
[pagina 219]
| |
Monnik te Poperingen, die, reeds in 't jaar 1566, in Zeeland, gepredikt hadtGa naar voetnoot(a); doch, sedert, Leeraar der Hervormden te Gend geworden, en met den titel van Raadsheer van Hertoge Joan Kazimir, voorzien was, voer, ten deezen tyde, hevig uit van den predikstoel, tegens 't heilloos punt der Gendsche Bevrediging, gelyk hy sprak, waarby den Roomschen vryheid van Godsdienst werdt toegestaan. Hy noemde den Prins zelv', om het voorstaan van dit punt, eenen, die om God noch Godsdienst gafGa naar voetnoot(b). Hy kreeg veel volks aan zyne koorde, met naame zulken, die, over het vangen van Aarschot en anderen, nog voor hunne veiligheid bekommerd waren. Imbize, den voornaamstenGa naar margenoot+ deezer roervinken, tot Voorschepen, dat is, Hoofd der Wethouderen, gekooren zynde, meende men, dat het tyd was, om zig, door 't omkeeren van den Godsdienst, van 's volks gunst en van eigen veiligheid te verzekeren. Men verjaagt de Geestelyken, men slaat de Kerkelyke goederen aan, en men verzekert zig, door Krygsvolk, van Ypere, gelyk men, te vooren, van Brugge gedaan hadt. Te Ypere, werden de wooningen des Bisschops en eeniger Kanonniken geplonderd. Ook ving men 'er verscheiden' Persoonen. In de Steden Dendermonde, Oudenaarden, Aalst en anderen, speelden deeze luiden het zelfde spel, maatigende zig, voorts, het Regt der vier Leden van Vlaanderen aan, onder voor- | |
[pagina 220]
| |
wendsel, dat het aan de gemeente vervallen was. Ook hielden zy de gemeene middelen in, die tot 's Lands algemeene schatkist behoorden, verkogten de geestelyke goederen en geplonderde Kerksieraaden, en besteedden 't geld, tot het aanwerven van Krygsvolk en 't versterken van Gend. De Steden Antwerpen en Brussel, en de Heer van Aldegonde, van wege den Aartshertoge, den Prins, den Raad van Staate en de algemeene Staaten, kwamen hen, te vergeefs, vermaanen tot rust. Zy voeren voort, stommelden, alomme in Vlaanderen, de beelden ter Kerken uit, en sleepten den roof naar GendGa naar voetnoot(c). Ga naar margenoot+ De Staaten der Walsche Gewesten, die, by 't bewilligen in de Gendsche Bevrediging, bedongen hadden, dat zy zeven stemmen in de algemeene Staaten zouden inbrengen, te weeten voor Artois en Henegouwen ieder ééne, voor Ryssel, Douai en Orchies, ééne te samen, en voor Doornik, het Doorniksche, Valenchyn en Mechelen ook ieder ééne; nu bespeurende, dat de Gendsche Vrede nergens minder gehouden werdt, dan te Gend, daar zy gemaakt was, sloegen de handen in een, en hielden, insgelyks, de gemeene middelen inGa naar voetnoot(d). De Vrouw van Steegers, Weduwe des Heeren van Glayon, verboodt, daarna, den Hervormden het prediken in haare Heerlykheid: 't welk den Gentenaaren vuur deedt vatten, die haar Huis overvielen en haar gevangen naar Gend sleeptenGa naar voetnoot(e). | |
[pagina 221]
| |
Toen grypen de Walsche regementen van Egmond, Capres, Bours, Heeze en Montigni, die, te vooren, by gebrek van betaaling, reeds, op 't punt van te muiten, gestaan hadden, de wapenen op, rukken ten platten lande van Gend in, en loopen het deerlyk af. Men gaf den Walschen Staaten, en hunnen benden, die onder 't opperbevel stonden van Emmanuel van Lalaing, Heere van Montigni, al ras, den naam van Malcontenten of Misnoegden, dien zy ook aan zig lieten leunen. Fel was deGa naar margenoot+ binnenlandsche kryg, die uit deezen tweespalt ontstondt. De Misnoegden, meest door aandryven van Montigni, plonderden verscheiden ryke Vlaamsche Dorpen, en versterkten zig, te Meenen. De Gentenaars hielden zig doorgaans op, met het berooven van Kloosters en Kerken. Somtyds raakten partyen handgemeen, wanneer de Gentenaars, gemeenlyk, te kort schooten. De Aartshertog en de algemeene Staaten deeden hun best, om deezen brand te blusschen. Doch hunne poogingen waren vrugteloos. Elk bleef staan, op het uiterste van zynen eisch. De Walsche Staaten vorderden, dat men den Roomschen Godsdienst herstelde, Kerken en Kloosters opbouwde en versierde, als te vooren, en de gevangen' Heeren los liet. De Gentenaars eischten, daarentegen, dat men hun Montigni ter straffe overleverde, en den Hervormden Godsdienst, alomme, in Nederland, oefenen liet, in welk geval, zy den Roomschen ook vrye oefening zouden toestaan. Doch de gevangenen wildenze vast | |
[pagina 222]
| |
houden, tot dat de vrees voor uitheemsch geweld over zou zynGa naar voetnoot(f). Ga naar margenoot+ Terwyl dit te Gend voorviel, ontstondt 'er, te Brussel, ook merkelyke beweeging, ter oorzaake van den Godsdienst. De Heer van Champagnei, dien 't wee deedt, dat de Onroomschen zo veel veld wonnen in de Roomsche gewesten, zogt, in Oogstmaand, de Hollandsche Knegten onder Denys van den Tempel, en die van Bossu ter Stad uit te krygen, uit vreeze dat men, ook in Brussel, gelyk elders, met hulp derzelven, den Roomschen Godsdienst zou willen hinderen. De Prins wist egter deezen toeleg, ten Hove, behendiglyk om te stooten. Doch Champagnei bragt te wege, dat 'er, op den naam van de Geestelykheid, Adel, Wethouderschap en Gemeente, een smeekschrift aan den Aartshertoge opgesteld werdt, waarby men verzogt, dat de Onroomsche Godsdienst buiten Brussel blyven mogt. Men draagt dit smeekschrift, onder eenen grooten toeloop van volk, naar 't Raadhuis, en vergt der Wethouderschap, datze eenigen uit haar magtige, om het naar Antwerpen te brengen. Zy, verzet over zulk een' voorslag, eischt tyd van beraad. De vertooners vallen aan 't dreigen, zeggende, te weeten wat hun te doen stondt. Zy en de Wet, ten Stadhuize afgetreeden, vinden 't volk te hoop geloopen, welk, ziende zyne Heeren ontsteld, vraagt, wat 'er hapert? Men toont hun 't verzoekschrift. 't Wordt gelezen, en, met tame- | |
[pagina 223]
| |
lyke aandagt, aangehoord. Onder andere redenen, waarmede het bekleed was, behelsde het deeze, dat men, binnen Brussel, den stoel der Landsheeren, geenen Godsdienst, strydig met den hunnen, behoorde te dulden, zo min als zulks, te Parys, geleeden werdt. Op dit woord van Parys, steeken sommigen de ooren op; die, den zin misvattende of willens verdraaijende, elkanderen vraagen, Hoe? Parys? hier den lasterlyken en vervloekten moord van Parys na te speelen? dat 's de meening niet. Met loopen zy naar huis, om geweer. De soldaaten mengen 'er zig onder. Men roept, als uit eenen mond: Zou hier de burger den burger, uit geloofshaat, den hals afsnyden? zou men Brussel, gelyk Parys, tot een bloedbad maaken? nooit, nooit, verstonden wy 't dus. Wy willen ons schikken, naar 't gene, by zyne Hoogheid, den Raad van Staate, en de algemeene Staaten, beraamd zal worden. En niemant zo koen, die hier tegen kikken, of hen uit den dut helpen durfde. De Wethouders, toen moed grypende, doen de inleveraars van 't smeekschrift opzoeken, en in hegtenis neemen. Champagnei, als deel hebbende aan 't bedryf der Heeren, die te Gend zaten, werdt derwaards gezonden. Eenigen ontvlooden 't. Anderen werden, om hunne jongkheid, verschoond, en kort hierna geslaaktGa naar voetnoot(g); waarmede de beroerte volkomenlyk gestild was. Onder zo veele en geweldige beweegingen,Ga naar margenoot+ werdt de handel met den Hertoge van | |
[pagina 224]
| |
Anjou vast voortgezet. Wy hebben te vooren gezien, dat hy volk hadt beginnen te verzamelen, op de grenzen van Henegouwen. Hier kreeg hy, eerlang, agtduizend Knegten en duizend Edelluiden, die op eigen' kosten te paarde gesteegen waren, byeen. Doch Don Jan zondt derwaards Octavio Gonzaga, met eenig voet- en paardevolk, die vierhonderd Franschen, in 't Dorp Barlaimont, overvielen en versloegen. Eenigen bergden zig egter op 't Slot, daar zy veilig waren, alzo de Spaanschen geen grof geschut haddenGa naar voetnoot(h). De Hertog, sedert, eene verdediging zyner onderneeming, in openbaaren druk, hebbende laaten uitgaan, waarin hy verklaarde, door de Nederlandsche Heeren, verzogt te zyn, om Nederland, eertyds een leen van Frankryk, te beschermen tegen de Spaansche dwinglandy, begaf zig, terstond hierop, herwaards, en kwam, den twaalfden van Hooimaand, te Bergen in Henegouwen, aan, van waar hy eenige Heeren naar Antwerpen afzondt, om de voorwaarden te helpen beraamen, op welken hy de bescherming der Landen op zig neemen zou. Terwyl hy hier vertoefde, gelukte het den Franschen, het Slot te Havrech te bemagtigenGa naar voetnoot(i). |
|