Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 214]
| |
XXIV. Religions- of Geloofsvrede, door den Aartshertoge en den Raad van Staate ontworpen.De Aartshertog en de Raad van Staate, deeze smeekschristen ontvangen hebbende, maakten een ontwerp eener Religions- of Geloofs-Vrede, waarin zy meenden, dat alle de Landschappen genoegen zouden behooren te neemen. 't Bestondt uit dertig leden, welker voornaamsten op deezen zin uitliepen: ‘Dat alle wederzydsche beledigingen, na de Gendsche Bevrediging voorgevallen, zouden gehouden worden, als niet geschied, en dat elk, voortaan, zyn gevoelen vryelyk zou mogen beleeven. Dat de Roomsche Godsdienst, in Holland en in Zeeland, wederom hersteld zou worden, mids zy, die 't begeerden, in de groote Steden en Dorpen, niet minder dan honderd Huisgezinnen sterk waren, in de kleinen, 't grootste getal uitmaakten. Dat den Onroomschen, op gelyken voet, vryheid van Godsdienstoefening gegund zou worden, door gantsch Nederland. Dat de Wethouders, hiertoe, aan de eene en de andere gezindheid, bekwaame Plaatsen zouden aanwyzen, binnen welken, de Godsdienstoefeningen zouden moeten geschieden. Daar slegts één Godsdienst gedoogd werdt, zou men, nogtans, geen onderzoek doen op iemants geloof. Die in eens anders Kerke kwam, zou geenen aanstoot mogen geeven, en zig naar de gewoonte aldaar moeten schikken. De Onroomschen, buiten Holland en Zeeland, zouden de Zondagen, Kersdag, de Aposteldagen, die van Marias Boodschap, Hemelvaart en Lichtmis, nevens die van 't Sakrament, met het slui- | |
[pagina 215]
| |
ten van winkels en 't nalaaten van handwerk en koopmanschap, vieren moeten. In 't begeeven van ampten, zou men niet op de geloofsgezindheid; maar alleen op de bekwaamheid der Persoonen hebben agt te geeven. Eindelyk, zouden 'er, in elke Stad, nevens de Wethouders, jaarlyks, vier Persoonen van eere en aanzien gekooren worden, om onderzoek te doen op alle overtredingen deezer Geloofsvrede, op welker berigt, mids het ten minsten door drie hunner ondertekend ware, de Magistraat onverwyld regt zou moeten doenGa naar voetnoot(s).’ 't Ontwerp der Geloofsvrede, den GemagtigdenGa naar margenoot+ der byzondere Staaten overhandigd en in elk gewest bekend geworden zynde, smaakte noch Roomschen noch Onroomschen. In Henegouwen, daarmen weinige Onroomschen, en thans veele gevlugtte Geestelyken hadt, werdt de Geloofsvrede versoeid, als een proefstuk van godloosheidGa naar voetnoot(t). Te Antwerpen, drong men, daarentegen,Ga naar margenoot+ op het vaststellen eener Geloofsvrede. Ook hielden hier de Onroomschen zo lang en ernstig aan, dat hun, in Oogstmaand, eenige plaatsen tot de oefening van hunnen Godsdienst werden afgestaanGa naar voetnoot(u). De StaatenGa naar margenoot+ van Utrecht verwierpen de Geloofsvrede, op 't aanstaan van 't Lid der Geestelykheid, hoewel eenige Edelen voor 't aanneemen gestemd hadden, mids men eenige Leeraars | |
[pagina 216]
| |
van de Augsburgsche belydenis zage te bekomen, van welken de Roomschen, meenden zy, minder onveiligheid, de Hervormden merkelyke afbreuk te wagten haddenGa naar voetnoot(v).Ga naar margenoot+ De Groninger Ommelanden omhelsden de Geloofsvrede: ook de Stad Leeuwaarden, alwaar de Jakobynen Kerk den Hervormden geopend werdtGa naar voetnoot(w). De Staaten van Gelderland hadden, in den aanvang deezes jaars, Graaf Jan van Nassau tot hunnen Stadhouder verzogt en aangenomenGa naar voetnoot(x): die, yverende voor de Hervormde Leere, de bezettingen van Predikanten voorzien hadt, tot welker gehoor, ook de Ingezetenen werden toegelaaten. Voorts drong hy de Staaten sterk, tot het aanneemen der Geloofsvrede, die egter plat afgeweezen werdt; schoon men verklaarde, by de Vereeniging met de andere Landschappen, te willen volharden. De Hervormden toen, met zagtheid niets ziende te verwerven, bedienden zig van geweld, en namen, met hulp der soldaaten, verscheiden' Kerken in, te Gelder, te Wagtendonk, te Venlo, alwaar zelfs ook het Raadhuis overmeesterd werdt, en op verscheiden' andere Plaatsen. De Gemagtigden der Ridderschap en eeniger Steden vielen klagtig over deezen moedwil aan de algemeene Staaten, en ook over 't afzetten van Kanselier en Raaden 's Hofs te Arnhem, niet zonder, van ter zyde, eenen streek te geeven aan Graave Jan, als zag hy al deeze wanorde, willens, door | |
[pagina 217]
| |
de vingeren. Hierop kreeg hy last, om orde te stellen, tot de meeste rust des Lands. Doch hy hadt het reeds van zelven kwaad genoeg met de zynen, wien hy nog te laauw scheen, en die, in plaats van zig in te binden, te Arnhem, te Nieuwmegen, en in de meeste andere Plaatsen des Landschaps, eenige Kerken innamenGa naar voetnoot(y). Te Goes in Zeeland, was, tot hiertoe,Ga naar margenoot+ volgens den inhoud der voldoening, geen Godsdienst openlyk geoefend, dan de Roomsche. De Hervormden dan, ziende hoe 't elders toeging, verstouten zig, ook hier, op den agtentwintigsten van Herfstmaand, aan de Wethouderschap te verzoeken, om in 't Zusterhuis te mogen prediken. Men vergunt hun de Kerk, in 't Gasthuis. Vier hunner, die gewapend binnen gestaan hadden, met den Predikant aan 't hoofd, morden, in 't uitgaan, daar mogten de Paapen preeken, dreigende de Kerk van 't Zusterhuis of die der Kruisbroederen te zullen inneemen, ten ware men hun eene van beide toestondt. Men besluit tot het laatste, en zy gelaaten zig, te vrede te zyn. De Wethouders egter, verneemende dat 'er nog iets sineulde, ontbieden den Predikant en nog eenigen boven, die 't gantsche Klooster der Kruisbroederen, vierhonderd guldens 's jaars tot onderhoud van eenen Predikant, en nog eenige punten vorderden, onder welken ook was, dat de Roomschen hunne plegtigheden alleenlyk binnen de kerk zouden hebben te oefenen. | |
[pagina 218]
| |
Onder dit handelen, komt de roep op het Raadhuis, dat de groote Kerk gestormd werdt. Men begeeft zig derwaards, en poogt het geweld te stuiten. Vergeefs. Eenige dagen daarna, komen de Predikanten van Vlissingen en Veere, verzeld van eenige Hopluiden, die zy hunnen Kerkenraad noemden, te Goes, verzoekende de groote Kerk, voor hunne Geloofsgenooten, die, zeidenze, regt op dezelve hadden, vermids Gods woord zuiverlyk onder hen verkondigd werdt: waarom men zig zelven in 't bezit der Kerke stellen zou, zo zy met verzoeken niet te verkrygen was. De Wethouderschap antwoordde ‘dat het verbreeken der voldoening niet in haare magt stondt; doch hieldt men zig 't gebruik der Kerke geoorlofd; zy zou het aanzien.’ De Vlissinger Predikant hernam, hierop, dat de Heeren met het toestaan van de Kerke der Kruisbroederen 't Verdrag van voldoening reeds te buiten gegaan waren. Voorts nam dit gezelschap, het antwoord der Heeren opvattende als eene toestemming van hun verzoek, gang van 't Stadhuis naar de groote Kerk, daar, nog dien zelfden voormiddag, gepredikt werdtGa naar voetnoot(z). |
|