Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXIII. Verandering binnen Haarlem.Op de omkeering van Amsterdam, volgde diergelyke beweeging te Haarlem, daar de soldaaten 't werk uitvoerden en grooter baldaadigheid bedreeven. Den negenentwintigsten van Bloeimaand, zynde Sakraments dag, vielen zy, terstond na 't eindigen der misse, met geveld geweer, in de groote Kerke, die gepropt was met menschen. Eenigen, zo burgers als geestelyken, werden gekwetst by deeze gelegenheid: de Priester, Pieter alling, van agteren, doorstooten. De Schout Ruik- | |
[pagina *7]
| |
De groote Kerk, te Haarlem; overweldigd, voor de Soldaaten, in 't jaar 1578.
| |
[pagina 210]
| |
haver en de Burgemeester Kies vertoonden zig eerst in de Kerke, toen alles geplonderd en vernield was, en deeden 't geboefte ligtelyk verschooijen: dat, egter, de markt bezet hieldt, en daarna de Kloosters en Kerken der Minderbroederen en Predikheeren plonderde. Ook werden eenige begynen-orden van linnen en wollen en eetwaaren beroofd. Dit ongebonden Krygsvolk, drie vendelen sterk, werdt eerlang uit Haarlem naar elders verlegd: de moorder van den Priester Balling, door de Staaten van Holland, met de dood gestraft. De groote Kerk bleef toe, tot in Herfstmaand, wanneer de Regeering dezelve openen, en, onaangezien de tegenkanting der Roomschgezinden, die beweerden, dat zulks met het Verdrag van voldoening en de Gendsche Vrede streedt, door de Hervormden, gebruiken lietGa naar voetnoot(k). Om de Stad verder voor beroerte te hoeden, beslooten de Staaten, in Slagtmaand, den Schout last te geeven, om vyftig van de vertrouwdste Burgers in eed en dienst te neemen, en voorts een vendel Knegten, behendiglyk, daar binnen te brengenGa naar voetnoot(l). Doch of zulks geschied zy, is my niet gebleeken. Ga naar margenoot+ Dus woelden de Hervormden, niet slegts tegen de Roomschgezinden, maar, daar zy de magt in handen hadden, ook somtyds tegen andere Gezindheden. Te Middelburg, hadt men, reeds in de Lente des voorleeden jaars, gepoogd, de Doopsgezinden, die zwaa- | |
[pagina 211]
| |
righeid maakten, in het doen van den burger-eed, om dat zy de eeden in 't gemeen voor ongeoorlofd hielden, van 't burgerregt te versteeken, of, ten minsten, niet plegtiglyk, tot burgers, aan te neemen. Doch de Prins hadt zig, hiertegen, zo ernstelyk gekant, dat deeze ophef, voor dien tyd, steeken bleef. Hy beweerde ‘dat hun ja, voor eenen eed, te strekken hadt, en dat zy, op dit stuk, niet verder behoorden gedrongen te worden, ten ware men wilde billyken, dat de Papisten de Hervormden drongen tot het belyden van eenen Godsdienst, die met derzelver geweeten streedtGa naar voetnoot(m).’ Doch na dat de Prins naar Brabant vertrokken was, werdt de toeleg hervat. De Wethouderschap vergde hun zelfs, gewapend ter wagt te trekken, of geboodt hun, anderszins, hunne winkels te sluiten. Zy vertoonden hiertegen, dat zy overboodig waren, alle schattingen te betaalen, en zelfs waakers in hunne plaatse te stellen. Doch 't mogt niet baaten. Men scheen hun de Stad te bang te willen maaken. Zy keerden zig dan wederom tot den Prinse, die den Wethouderen van Middelburg, op den zesentwintigsten van Hooimaand, wel ernstelyk aanschreef en belastte, de Doopsgezinden, om 't weigeren van den eed en van 't wapenvoeren, niet meer moeilyk te vallenGa naar voetnoot(n). Zyne Doorlugtigheid hadt byzondere liefde voor deeze gezindheid, alzo eenige leden derzelve hem, | |
[pagina 212]
| |
reeds in 't jaar 1572, eene goede somme gelds, naar hunne gelegenheid en die des tyds, tot vordering der gemeene zaake, verstrekt haddenGa naar voetnoot(o). Ga naar margenoot+ Terwyl dit in Holland en in Zeeland voorviel, begonden de Hervormden, in de Roomsche Nederlanden, zig, insgelyks, langs hoe meer vryheid aan te maatigen. Te Antwerpen en te Gend, vingenze, in de Lente deezes jaars, wederom aan, genoegzaam in 't openbaar, te prediken en 't Avondmaal te houden. Ook besloot men hier, vrye Godsdienstoefening te verzoeken: welk Besluit zynde goedgekeurd, in eene in- en uitheemsche Sinode der Nederduitsche, Hoogduitsche en Walsche Hervormde Kerken, te Dordrecht,Ga naar margenoot+ den tweeden van Zomermaand, aangevangenGa naar voetnoot(p); leverden de Hervormden in 't gemeen den Aartshertoge en den Raad van Staate, op den twee-entwintigsten, een smeekschrift over, waarby zy, aangeweezen hebbende ‘hoe veel zy, om den Godsdienst, geleeden hadden, en te gelyk, dat de Spanjaards, met al hun vervolgen, alleenlyk den aanwas van 't getal hunner Geloofsgenooten hadden te wege gebragt; op 't ernstigst, verzogten, om vrye Godsdienstoefening, tot op eene algemeene of ten minsten eene Nederlandsche Kerkelyke Vergadering. De Gendsche Vrede, die dit niet scheen te gehengen, was reeds, door de Spanjaarden, verbroken, en behoefde, derhalve, door de Staaten niet gehou- | |
[pagina 213]
| |
den te worden. De Heidensche Keizers hadden de Christenen: de Christensche Keizers de verschillende gezindheden geduld. Verscheiden' Vorsten vergenoegden zig met het uiterlyke, zonder over 't gemoed te willen heerschen. De Paus zelf verdroeg de Jooden: waarom zou men hen ook niet dulden, die, van hunne zyde, de Roomschgezinden ongestoord laaten, en hier voor borg van eenige treflyke uitheemsche Vorsten of andere verzekeringen geeven wildenGa naar voetnoot(q).’ Na eenige dagen toevens, leverden zy een tweede Verzoekschrift in, waarby zy duidelyke beloften deeden van den borgtogt eeniger uitheemsche Vorsten, mids de Roomschgezinden, van hunne zyde, diergelyken borgtogt leverden. Voorts sloegen zy voor ‘eenige Persoonen, uit de Wethouders of uit de agtbaarste Burgers van beiderlei geloove, te laaten kiezen, om agt te geeven, op het onderhouden der orde, die men stondt te beraamen: ook een diergelyk getal van burgeren te verbinden, om, voor hunne geloofsgenooten, te verantwoorden, en, eindelyk, eene plegtige verklaaring en verbindtenis der Onroomschen, om niets aan te vangen, tegen den Godsdienst, persoonen of goederen der Roomschgezinden: tot het naarkomen van welke verklaaring, zig ook eenigen hunner aanzienlykste geloofsgenooten verbinden zoudenGa naar voetnoot(r).’ |
|