Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 204]
| |
een groot getal van uitgeweekenen, het breed gezag des Prinsen, de gunst der Engelsche Koninginne en het naderen des Duitschen Legers onder Hertoge Joan Kazimir, die de Hervormde Leer beleedt, hun den moed zo geweldig deedt wassen, dat zy, op verscheiden' Plaatsen, niet slegts in Holland en Zeeland, maar zelfs onder de Roomschgezinde Staaten, tot grove uitspoorigheden voortsloegen. Te Amsterdam, zag men de eerste ongeschiktheid, min door beweeging van 't graauw, dan door 't beleid van veelen der treflykste burgeren. Men mompelde hier, dat Don Jan, onder voorwendsel van toevoer te brengen naar Deventer en Kampen, eenen aanslag op de Stad in den zin hadt, zonder dat ooit regt gebleeken is, of hier iets aan ware, dan of 't slegts, looslyk, wierdt verspreid, om beroerte te verwekken. Doch Aldegonde hadt, op zyne reize naar Worms, den algemeenen Staaten berigt, dat de Spaanschen zig van Amsterdam wilden verzekeren, met schepen, bekomen van den Koning van ZweedenGa naar voetnoot(f), welke tyding, wat veranderd, naar de Stad kon overgewaaid zyn. Joan van Mathenes, Adriaan van der Myle en François Maalzon, Gemagtigden der Staaten van Holland, waren, al sedert eenigen tyd, te Amsterdam, geweest, om, volgens de punten van 't Verdrag, in Sprokkelmaand geslooten, orde te stellen. Zy hadden vierbenden burger-soldaaten aangenomen, en de oude schutteryen wederom opgeregt, en vol- | |
[pagina 205]
| |
tallig gemaakt. Straks daarna, rees 'er geschil tusschen de Onroomsche schutters en de Regeering, over de wyze van waaken. De schutters vorderden meer verzekerdheid, dan de Regeering zig verpligt hieldt toe te staan. Voorts toonden zig de Onroomschen, in 't gemeen, gebelgd, dat men hun eene al te afzigtelyke begraafplaats hadt aangeweezen, daar men overeen gekomen was, dat hun eene eerlyke zou worden vergund. 't Morren hierover duurde eenigen tyd, zonder dat de Regeering toegaf. De Onroomschen dan, elkanderen geduuriglyk opstookende, besluiten, eindelyk, eenen kans te waagen, en hunnen partyen den voet te ligten, eer men 't hun deedt. Meester Willem Bardes, Zoon van den geweezen Schout der Stede, en zeer yverig voor de Hervorminge, was, eenigen tyd geleeden, wederom in Amsterdam gekomen, en daar de voornaamste voorstander der Onroomschen. Deez' schryft, op den vierentwintigsten van Bloeimaand, aan Sonoi, wiens Luitenant hy voor deezen geweest was, dat hy zyn volk gereed te houden hadt, om, op 't eerste bevel van de Staaten van Holland, of van derzelver Gemagtigden, te konnen optrekken. Ook ontboodt hy eenen schootvryen helm en rondas, tot zyn gebruik: blyks genoeg, dat hy iets geweldigs voorhadt. Sonoi antwoordde, terstond, dat zyn last volbragt zou worden. Des anderendaags, 't was een Zondag, kwam Thomas van Thielt, geweezen Abt van S. Bernards by Antwerpen, aan den S. Antonisdyk, buiten de vryheid der Stede, voor de Onroomschen, | |
[pagina 206]
| |
prediken. Wat hy geleerd hebbe, vindt men nergens gemeld. Zo veel is 'er van, dat de Onroomschen, terstond na de preeke, afspraak maakten, en tyd, wyze en tekenen beraamden, om den ontworpen aanslag ter uitvoeringe te brengen. Zy begeeven zig dan elk naar zyn huis, houdende zig op hunne hoede, met waaken, den gantschen nagt door. 's Morgens, den zesentwintigsten van Bloeimaand, vervoegen zig Bardes, Maarten Koster, Adriaan Kromhout, Adriaan Pauw en Guilleaume du Gardin, op 't Stadhuis, om, voor 't laatst, te beproeven, wat de Regeering den Onroomschen zou willen toestaan. Etlyke reizen gaan zy over en weder, van 't Stadhuis naar de herberg der Gemagtigden van de Staaten, die op den Dam was, en van hier wederom naar 't Stadhuis, tusschen den drang des volks door, dat, van alle kanten samengevloeid, met ongeduld, verwagtte, hoe 't 'er asloopen wilde. Kort na den middag, als de markt ontledigd was van huisluiden en zuivel, komt Gardin op de puye, ligt den hoed, en zet dien terstond weder op. Dit beduidde, dat 'er by de Heeren, met woorden, niets te winnen was. Simon Henrikszoon Jonkhein, Hopman over een der vier vendelen Burgersoldaaten, die al van elf uuren af in de wapenen geweest waren, treedt, wat laater, van 't Stadhuis af, slaande de armen van elkanderen, en te kennen geevende, dat 'er aan Burgemeesteren geen verzetten viel. Voorts, voegt hy zig by zyn vendel, om de nieuwe Kerk te beschermen. Hierop, lost zeker soldaat een musket, uit de Waa- | |
[pagina 207]
| |
ge: op welk teken matroos voor den dag springt, met vliegende vlaggen, roepende, wie Oranje lief heeft, toone het, en volge my. Straks stuift de rest der Onroomschen op straat, volk van allerlei soort, arbeider, ambagtsman, koopman, rentenier; doch de ballingen de voorsten. Een deel rent naar 't bushuis, sleept 'er 't geschut uit, plant het op den Dam, en vult de toegangen, derwaards, met wolbaalen, die, by geval, aan de Waage lagen. Toen valt men aan 't smyten, met steenen, naar de Vicrschaar, om de nagtwagt, passende aldaar, in tyden van onraad, op het afbranden van zeker haakgeschut, te verdryven. Doch als 'er geen vuur gegeven werdt, stort men ten Stadhuize in, haalt den Schout, en de oude en regeerende Wethouderschap daar af, of uit derzelver wooningen, en brengtze op de Waag. Van daar wordenze, meest allen, nevens verscheiden' Paapen en alle de Minderbroeders, tusschen twee regels soldaaten door, naar 't Water, in verscheiden' vaartuigen, scheep gebragt: onder 't schreeuwen van 't graauw, dat menze naar de galg voeren moest, daar zy menig eenen aan geholpen hadden. Zy werden, maar pas buiten de Stad, aan den S. Antonis dyk, wederom opgezet. Doch erger lot hadden eenigen gevreesd, met naame de oud Burgemeester, Henrik Dirkszoon, die geene andere rekening gemaakt hadt, dan dat men 't schip, met hen allen, buiten de boom, in den grond geboord zou hebben; waarom hy twee hemden, hem door zyne vrouw nagezonden, aan de dienstmaagd te rug gaf, zeg- | |
[pagina 208]
| |
gende, dat hyze niet noodig zou hebben. Nu liet hy zig, met eenige anderen, naar Haarlem voeren, daar hem nog boertens lust aankwam, en hy tegen zyne makkers zeide, een ding hebben wy vergeten: en als zy vraagden, wat? hernam hy, de kruywagen, in Amsterdamsch betekenende het middel, om dien men wil in 't bewind te helpen, en de dingen te stieren, naar zynen zin. Als men hem ook vraagde, wat hem dagt van dit verhangen der hekken van de Regeering? antwoordde hy, met een diergelyk laag spreekwoord, huimetuit, hoedt u voor de weerstuit, waarmede hy zeggen wilde, dat zy, die nu op 't kussen geraakt waren, by verwisseling van tyden, daar wel eens wederom asraaken kondenGa naar voetnoot(g). Ondertusschen, was dit uitleiden der Regenten gebeurd, zonder dat 'er iemant gewond werdt. Maar 't graauw viel, terstond hierna, in 't Minderbroeders Klooster, daar beelden en altaaren geschonden en verbryzeld werden. Tegen den avond, werden de oorden van belang bezet door de Onroomschen. Vier ligte gasten plaatsten zig in 't Toorentje of Burgemeesters Kamer, schimpswyze de Burgemeesters naspeelende. De vervoerde Regeering werdt, des anderendaags, van eed en dienst ontslaagen, door de drie Schutteryen, ten overstaan der Heeren van Mathenes en van der Myle. Doch de Stad stondt zonder Overheid, tot op den derden dag. Toen werden 'er, by de meeste stemmen der rotgezellen, zesendertig agtbaare | |
[pagina 209]
| |
Schutters verkooren, die, den agtentwintigsten, op 't Stadhuis vergaderd, Willem Bardes, Maarten Janszoon Koster, Adriaan Reinierszoon Kromhout en Dirk Janszoon Graaf tot Burgemeesters stemden. Op gelyke wyze, werden Schepens, Vroedschappen en de overige Regeering gemaakt. De Onderschout, Willem Maartenszoon Kalf, werdt tot Schout verheeven. De Kerken bleeven nog wel eene week geslooten. Toen ging 'er de Wethouderschap heenen, en liet 'er, door eenige Timmerluiden, de beelden wegneemen. De Hervormden begonden terstond in de Oude Kerke te prediken, en weinige dagen daarna, ook in de NieuweGa naar voetnoot(h). De Lutherschen en Doopsgezinden hielden ook Godsdienstige Byeenkomsten in de Stad, met kennis en verlof der Wethouderen, die zelfs, schoon tegen den zin van eenigen hunner Geloofsgenooten, den Roomschgezinden toelieten, in 't heimelyk, te vergaderenGa naar voetnoot(i). |
|