Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXI. Handeling met de Koninginne van Engeland.De algemeene Staaten verzuimden, ondertusschen, niet, de gunst der nabuurige Mogendheden te zoeken, en hun gedrag, by dezelven, te verdedigen. In Louwmaand, haddenze reeds een Verdrag met de Koninginne van Engeland geslooten, waarby hun duizend Ruiters en vierduizend Knegten beloofd waren. Ook stondt Elizabet hun, wat laater, toe, op haar geloove, honderdduizend ponden sterlings van de Londensche burgerye op te neemen, mids dat eenige Nederlandsche Steden, by haar te noemen, schriftelyk beloofden, deeze somme, binnen 's jaars, wederom af te leggen. Doch de Staaten verbonden zig, daarenboven, der Koninginne, nog niet zonder vreeze voor de aanslagen van Don Jan op Engeland, des noods, met veertig Oorlogschepen by te staanGa naar voetnoot(u). Elizabet verschoonde dit haar gedrag by Filips en Don Jan, zo goed als zy konde, voorgeevende, dat zy, met het ondersteunen der Staaten, niets anders bedoelde, dan hen te beletten, dat zy zig niet met Frankryk verbonden. Doch deeze verontschuldiging vondt | |
[pagina 199]
| |
geen' ingang altoos. Ook hieldt de Koningin haare manschap t'huis, en besloot, sedert, de Staaten verder met geld te ondersteunen. Men bediende zig van de penningen, die men uit Engeland trok, tot het aanwerven van volk, onder Hertoge Joan KazimirGa naar voetnoot(v). Met Frankryk was men ook wederom inGa naar margenoot+ onderhandeling getreden, sedert dat de Hertog van Anjou, kort na den Slag by Gemblours, zynen Geheimschryver aan de algeineene Staaten gezonden hadt, om hun ongeluk te beklaagen, en hun zyne hulp aan te bieden. De Heeren van Aubigny en Man sart waren, hierop, naar Frankryk afgevaardigd, om 's Hertogs meening nader te verstaanGa naar voetnoot(w). De Roomschgezinde Staaten, ziende Don Jan, aan den eenen kant, veld winnen, en, aan den anderen, bedugt, dat de groote magt, die Hertog Kazimir byeen bragt, den Onroomschen, hier te Lande, te zeer styven mogt, neigden sterk tot het aanbinden van den handel met Anjou. De Graaf van Lalaing, de Heer van Fresin, en Diedrich Ligthart hielden, te S. Guilain een mondgesprek met Antoni van Silli, Graave van Rochepot, en Rochus van Sorbieres, Heer van Pruneaux, derwaards gezonden door den Hertoge. Men sprak hier weinig van voorwaarden. Alleenlyk werdt, met algemeene woorden, gezeid, dat de Hertog, in de Nederlanden komende, alomme, met genegen- | |
[pagina 200]
| |
heid, ontvangen zou worden. Hierop besloot hy tot het verzamelen van eenig volk op de grenzen van Henegouwen, en begaf zig, eerlang, in persoon herwaardsGa naar voetnoot(x). Ga naar margenoot+ Doch eer dit gebeurde, hadden de algemeene Staaten Joan van Gend, Heer van Ooye, den Heer van Aldegonde en andere aanzienlyke luiden afgezonden naar den Ryksdag te WormsGa naar voetnoot(y), om, gelykze, reeds in Sprokkelmaand, op eene vergadering der Westfaalsche Kreitse, gepoogd hadden, de toegenegenheid der Duitsche Vorsten te hunwaards Aldegondes Redevoering aldaar. te winnen. Aldegonde deedt hier, op den zevenden van Bloeimaand, eene sierlyke en wydluftige Redevoering, in de Latynsche taale, waarin hy, ophaalende, wat de Nederlanders, onder Alva, onder Requesens, en onder Don Jan, geleeden hadden, der Vergaderinge voorhieldt ‘dat de laatste nu met geen ander oogmerk vrede aanboodt, dan om de Gendsche Bevrediging te krenken, en wederom in te voeren Plakaaten, die, mogt men 't zeggen, meer met bloed dan met inkt, geschreeven waren. Hy verzogt, wyders, de Stenden des Ryks, hierop, agt te geeven; alzo de brand, die Nederland dreigde te verteeren, Duitschland, daarna, niet verschoonen zou. Alva hadt, zeide hy, reeds op 't bemagtigen van Munster, Keulen en den Rynstroom toegelegd; Requesens gevlamd op Embden. De Nederlanden waren, van | |
[pagina 201]
| |
ouds, met Duitschland verknogt geweest, en nog onlangs hadt Keizer Rudolf verklaard, dat hyze hieldt voor een der treflykste leden des Roomschen Ryks. Hy vertrouwde dan, dat men zig den nood der Nederlanden zou aantrekken, en vooreerst, Don Jan in den Ryksban doen: voorts, hem geenen toevoer laaten aanbrengen, en eindelyk, de Duitsche Kolonellen en Hopluiden uit zynen dienst te rug ontbieden. Ten besluite, beloofde hy, van wege de algemeene Staaten, dat 'er, op 't stuk der munte, die men, uit hoogen nood, boven de orde, by 't Ryk bepaald, hadt moeten doen steigeren, en op het loopen en stroopen der Staatsche Krygsknegten, over welke twee punten, op de Vergadering der Westfaalsche Kreitse, geklaagd was, zo dra mogelyk nieuwe en betere schikkingen gemaakt zouden wordenGa naar voetnoot(z).’ Doch deeze bezending en aanspraak,Ga naar margenoot+ waartegen Don Jans gezanten, die den Ryksdag, insgelyks, bywoonden, zo veel woelden, als zy konden, wrogt niet anders uit, dan dat zy de Stenden besluiten deedt, hunnen vlyt, op nieuws, aan 't bemiddelen der Vrede te besteeden. Ook kwam, eerlang, Graaf Otto Henrik van Zwartsenburg wederom herwaards ten deezen einde, op eenen tyd, dat de Koning van Frankryk, om te toonen dat hy geen deel hadt aan de onderneeming zyns broeders, en de Koningin van Engeland ook hunne gezanten by Don Jan | |
[pagina 202]
| |
hadden, tot bevordering der Vrede. Zwartsenburg en de Engelschen drongen toen sterk op het sluiten van een Bestand, of ten minsten op het wederzyds verminderen van Krygsvolk, terwyl de Vredehandeling duurde. Doch de Staaten konden hiertoe niet verstaan, waarop de handel, die slegts gediend hadt, om 't gebruik der Staatsche benden, die met zo zwaare kosten byeen gebragt waren, te beletten of te vertraagen, wederom afgebroken werdtGa naar voetnoot(a). Ga naar margenoot+ De vervolging om den Godsdienst, die onder Requesens nog sterk in zwang gegaan hadt, hieldt byna geheel op, ten tyde van Don Jan. Want schoon hy, kort na dat men hem tot Landvoogd hadt aangenomen, een Plakaat liet uitgaan tegen de Ketters, waarna, het onthalzen van eenen Kleermaaker te Mechelen, die ter preeke was geweest, op een vonnis van Schepenen, bekragtigd door Don Jan, gevolgd wasGa naar voetnoot(b); zo verloor de Raad der Beroerten, in zo verre, zyn gezag, dat 'er, ten deezen tyde, niet dan weinige Doopsgezinden, te Antwerpen, ter dood gebragt werdenGa naar voetnoot(c). Maar de algemeene en sommige byzondere Staaten en Steden sloegen, scherper dan voorheen, agt op het gedrag der Kerkelyken en sommiger Gezindheheden. De algemeene Staaten verbooden, in Grasmaand, by Plakaat, aan de Geestelyken iet te leeren, dat naar wederspannigheid smaakte, of strydig ware, met het ontzag, | |
[pagina 203]
| |
welk men den Aartshertoge en den prinse van Oranje schuldig was. Ook wilden zy, dat elk zig onthieldt van het stooren der gemeene ruste en des Roomschen Godsdiensts buiten Holland en Zeeland, vorderende, wyders, dat alle Amptenaars, Wethouders en Geestelyken de Gendsche Vrede, en de vyandschap tegen Don Jan bezweeren zoudenGa naar voetnoot(d). Doch de Jezuiten te Antwerpen en een gedeelteGa naar margenoot+ der Minderbroederen aldaar maakten zwaarigheid in het doen van deezen eed: waarop zy ter Stad uit geleid werden. Ter zelfder gelegenheid, toogen ook alle de Minderbroeders uit Utrecht. Te Brugge en te Gend werden eenigen van die orde om Sodomie ten vuure gedoemdGa naar voetnoot(e): 't welk veel toebragt om ter laatster plaatse de vier bedelorden ter Stad uit te bannen. By deezen ongewoonen yver tegen de Geestelykheid, in de Roomsche Nederlanden, kwam, eerlang, een verbod van het zenden der Annaten of eerste Jaargelden naar Rome, gelyk, door de Prelaaten, by derzelver inwydinge, plagt te geschieden: uit al het welke men bespeurde, dat de algemeene Staaten voorhadden, der Geestelykheid, die veelen hielden voor de eerste oorzaak der beroerten, de wieken te korten. |
|