Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXX. Alexander Farneze, Prins van Parma, komt in 't Leger van Don Jan.Don Jan hadt, midlerwyl, de verzonden' Italiaanen en Spanjaarden, die Alexander Farneze, Prins van Parma, zoon der gewezen' Landvoogdesse, aan 't hoofd haddenGa naar voetnoot(k), zo dra niet wederom in 't Land gekreegen, of hy begon zig, met ernst, te bereiden ten oorloge. Zyn Leger, vermeerderd met Duitsche, Fransche en andere benden, mogt | |
[pagina 193]
| |
nu agttienduizend man, behalve de Ruitery, haalen. De werving der algemeene Staaten ging, daarentegen, traaglyk voort, hoe zeer de Prins 't werk zogt aan te binden: en schoon men hier, door den tyd, omtrent evenveel volks op de been kreeg, kon 't, in ervaarenis en kloekheid, niet haalen by dat des Landvoogds. De beide heiren lagen nu in 't Graafschap Namen. Doch de Staaten, geenen veldslag waagen willende, voor dat zy meer volks hadden verzameld, hadden den Veldmaarschalk Goignies gelast, af te zakken naar Brabant. Hy brak dan op met het Leger, den laatsten van Louwmaand, den weg naar Gemblours neemendeGa naar voetnoot(l). DonGa naar margenoot+ Jan, die, uit twee gevangenen, kennis van zyn voorneemen gekreegen hadt, volgde hem op de hielen. Farneze, vooruit gereeden en ziende de Staatschen voorttrekken langs een eng pad, welk nevens eenen slykerigen weg liep, valt 'er op in, met den voortogt des Spaanschen Legers, verslaat de Staatschen en neemt Goignies gevangen. De meeste Ruiters waren 't ontvlugtGa naar voetnoot(m). Van de Knegten bleeven 'er zesduizend ten minsten, dooden en gevangenen. De Spaanschen, die dit stuk, in anderhalf uur tyds, uitvoerden, waren, in 't begin van den stryd, niet boven zeshonderd, op 't laatst, niet boven twaalfhonderd Ruiters sterk geweest, van welken 'er maar agt of tien gesneuveld waren. Gemblours,Ga naar margenoot+ omtrent welke Stad deeze neêrlaag voorviel, | |
[pagina 194]
| |
werdt, terstond hierna, opgegeven. Zo groot was de verslagenheid te Brussel, dat de Aartshertog, de Prins en de Staaten, des anderendaags, naar Antwerpen vertoogen, Brussel, met dertig vendelen onder den Graave van Bossu, bezet laatende. Men verwagtte hier den vyand, van uur tot uur, voor de poorten. Doch Don Jan vondt zig te zwak van volk, om aan Brussel te denken: en om nieuwe werving te doen, ontbrak het hem aan geld. Hy besteedde zyne kragten dan, aan het inneemen van eenige zwakke Plaatsen, waardoor hy 't gantsche Land met schrik vervulde. Leuven, de Schotsche bezettingGa naar margenoot+ uitgeworpen hebbende, koos zyne zyde, onder beding van onbezet te blyven. Judoigne en Tienen gaven zig gewillig over. Aarschot liet zig dwingen. Ook Bouvignes en Sichem, eene Heerlykheid des Prinsen van Oranje. Diest en Leeuwen gingen, by verdrag, aan Parma over. Daarna, Nivelle, Roeux, Soignies, Binch, Beaumont, Walcourt, Maubeuge en ChimaiGa naar voetnoot(n). Doch alle deeze Plaatsen, in Brabant en in Henegouwen gelegen, waren van weinig belang, en mogten, met malkanderen, op verre na niet haalen by het eene Amsterdam, dat, ten deezen tyde, de Spaansche zyde verlaaten hadt. Ga naar margenoot+ Wat vroeger was 'er wederom van vrede gehandeld. De Koning hadt den Heer de Selles herwaards gezonden, met brieven, waarby hy vorderde, dat men den Roomschen Godsdienst en de gehoorzaamheid te | |
[pagina 195]
| |
hemwaards onderhieldt, gelyk ten tyde zyns Vaders. In 't Berigtschrift van Selles, las men zelfs, dat de Staaten dit reeds beloofd hadden: 't welk hun zeer vreemd in de ooren klonk, alzo zy verklaarden, dit nimmer volstrektelyk; maar alleen, op den voet van de Gendsche Vrede en het eeuwig Gebod, te hebben toegezeid. De Heer van Selles rigtte dan niets uit, tot bevordering der Vrede: waartoe Don Jan, na de overwinning, by Gemblours behaald, ook minder genegenheid toonde. Zelfs verweet hy den Staaten, dat zy hun woord braken, eene Volks-regeering zogten op te regten, en 's Konings Onderzaaten, met ondraaglyke bevelen en schattingen, bezwaardenGa naar voetnoot(o). Graaf Otto Henrik van Zwartsenburg, door den Keizer afgezonden, om de Vrede tusschen den Koning en de algemeene Staaten te bewerken, keerde ook onverrigter zaake te rugGa naar voetnoot(p). In Sprokkelmaand, kwam 'er een Koninglyk Plakaat uit, waarby den Staaten bevolen werdt, hun volk af te danken, met verklaaring dat zyne Majesteit al hun bedryf wetteloos hieldt, geenerlei schatting aan hun betaald wilde hebben, en de amptenaars, die Don Jan niet volgden, van hunnen dienst ontzettedeGa naar voetnoot(q). De algemeene Staaten dan, ziende alleGa naar margenoot+ hoop tot Vrede verdweenen, beslooten zig, sterker dan te vooren, te wapenen. Oran- | |
[pagina 196]
| |
je hieldt hieraan de hand, door den Aartshertog. Men ontwierp eenen staat van oorlog, vierhonderdduizend guldens ter maand beloopende; die egter, eerlang, met nog tweehonderdduizend guldens, vermeerderd werdt. De Aartshertog, de Prins en de Raad van Staate mogten werven, daar zy 't best oordeelden, zonder de Staaten vooraf te kennen. Oranje verwierf, daarenboven, van die van Antwerpen, twintigduizend ponden Vlaamsch ter leen, tot aanritsgeld. Doch om de ingewilligde penningen te vinden, moest men verscheiden' nieuwe lasten leggen, op de mondbehoeften en in- en uitgaandeGa naar margenoot+ Koopmanschappen. Holland en Zeeland hadden zig, met 's Prinsen bewilliging, sedert den aanvang des oorlogs met Don Jan, gehouden buiten gemeenschap van lasten met de andere Landschappen. Alleenlyk hadden zy zig verbonden, om hunne eigen' bezettingen te bezorgen, en zo veele Oorlogsschepen, te onderhouden, als de Prins raadzaam vinden zou: behalve nog vyfentwintig vendels, van tweehonderd koppen ieder, en honderd Ruiters, in de andere Landschappen. Doch nu verzogten de algemeene Staaten, dat men, ook in Holland en Zeeland, het heffen toeliet van de nieuwe in- en uitgaande regten op de Koopmanschappen: 't welk de Staaten der twee Landschappen deedt besluiten, om, in de plaats hiervan, de zes vendels van den Kolonel Ysselstein ook ten hunnen laste te neemen. Nog betaalden zy, eenige maanden lang, vyf andere vendels, die gebruikt werden, om Kampen en Deven- | |
[pagina 197]
| |
ter te winnen. Zelfs lieten zy, geduurende eenige maanden, de geleigelden, die men in Holland en Zeeland opbragt, volgen aan de algemeene Staaten, die zig hiermede te vrede hieldenGa naar voetnoot(r). De twee Landschappen droegen dus weinig minder, dan toen zy alleen den oorlog op den hals hadden: doch de ondervinding leerde hen, eerlang, dat zy wyslyk gedaan hadden aan huis op zig zelven te houden. Terwyl de algemeene Staaten zig dus inGa naar margenoot+ staat stelden, om, volgens den raad des Prinsen van Oranje, niet slegts verweerender, maar zelfs aanvallender wyze te oorloogen, smeedde Don Jan verscheiden' aanslagen om de eene of de andere Stad, door verraad, te bemagtigen. Doch te S. Guilain en te Maastricht, daar hy eene gevaarlyke muitery onder de Walsche Knegten verwekt hadt, mislukte het hem. Te Brugge, broeide ook eenige heimelyke ontrouw. Doch de Staatschgezinden alhier wisten zig, tot styving hunner partye, van het Slot te Sluis meester te maaken. Ook wierp Ryhove, met omtrentGa naar margenoot+ duizend man te voet en veertig te paarde, by donker, uit Gend getoogen, zig, onverhoeds, binnen Brugge, waardoor de Stad, voor de Staatschen, verzekerd werdtGa naar voetnoot(s). De Vesting Filippeville, die Don Jan eerst, door heimelyk verstand met den Overste Glimes, Heere van Florennes, zogt te bemagtigen, ging daarna, strengelyk belegerd zynde, by | |
[pagina 198]
| |
verdrag, aan hem over, op den eenentwintigsten van Bloeimaand. De Prins van ParmaGa naar margenoot+ overmeesterde, omtrent deezen tyd, de sterke vesting Limburg, van merkelyk belang, om den bystand uit Duitschland te ontvangen: voorts ook het Slot te Valkenburg en het Steedje Daalhem, daar yslyke wreedheden gepleegd werdenGa naar voetnoot(t). |
|