Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijVII. Dagvaart te Dordrecht. Bezending der algemeene StaatenMidlerwyl, waren de Staaten van Holland en Zeeland, tegen 't einde van Lentemaand, te Dordrecht beschreeven geweest, werwaards Doktor Leoninus afgezonden was door de algemeene Staaten, om op eene eenpaarige regeling der munte en der gemeene belastingen aan te houden, en het t'huis ontbieden van eenige schepen, omtrent Antwerpen en op de Maaze leggende, benevens het afschaffen der verlofgelden te verzoekenGa naar voetnoot(n): op alle welke punten, hem redelyk genoegen gegeven werdt, behalve op het laatste, waartoe de Staaten niet verstaan kondenGa naar voetnoot(o). Verslag van zyne verrigtingen te Brussel gedaan hebbende, keerde hy, kort hierna, wederom naar Geertruidenberg, alwaar toen de Dagvaart verlegd was, om andermaal op het afschaffen der verlofgelden, op het regelen der munte, op het ondertekenen der Vereeniging, by de algemeene Staaten aangegaan, op het opbrengen van honderdenvyftigduizend guldens ter maand, en op eenige punten van minder belang aan te dringen. Men antwoordde ‘dat de verlofgelden zouden afgeschaft worden, behoudens een redelyk geleigeld, tot beveiliging der zeevaart; dat men Gemagtigden overzenden zou, om orde te beraamen op 't stuk der munte; dat men, op 't verzoek om honderdenvyftigduizend guldens ter maand, nader | |
[pagina 148]
| |
letten wilde; doch de vereeniging met de Roomschgezinde Staaten was, door den Prinse en die van Holland en Zeeland, rondelyk wedersproken: konnende zy zig in geen verbond begeven, dat met hun geloofGa naar margenoot+ streedtGa naar voetnoot(p).’ Onder dit handelen, kwamen Aarschot, Hierges, de Ryksgezant Andries Gail en anderen te Geertruidenberg, uit den naame van Don Jan begeerende ‘dat het eeuwig gebod, in Holland en Zeeland, wierdt afgekondigd, en dat men alles naliet, wat mistrouwen wekken kon; als, het aanhouden van Krygsvolk, het sterken van plaatsen, het vergieten van geschut en diergelyken.’ Voorts verzogtenze te mogen weeten, wat de Prins van Oranje, die, door 't aanneemen der Gendsche Vrede, in zyne eer en goederen hersteld was, meer begeerde, op dat men hem volkomen genoegen zou mogen geeven. Oranje en de Staaten van Holland en Zeeland antwoordden hierop ‘dat hun ontydig dagt nieuwe verzekeringen te geeven, voor dat de voorwaarden der Gendsche Vrede voldaan waren. Dat de Hoogduitsche Knegten nog midden in 't Land lagen. Dat de Prins zynen Zoon en goederen nog ontbeerde, benevens het bewind over verscheiden' Plaatsen, begreepen onder het Stadhouderschap, hem, door den Koning, opgedraagen, hebbende zelfs den Raad van Staate die van Utrecht, genegen om zig wederom onder zyn bewind te begeeven, daarin verhinderd. Dat | |
[pagina 149]
| |
de algemeene Staaten hunne vergadering, zo wel als die der byzondere Staaten, aan 't welbehaagen van Don Jan onderworpen hadden. Dat men den Hervormden geene vrye wooning gunde, in verscheiden' Landschappen. Dat men Don Jan, met een gevolg van Spanjaards en Italiaanen, ontvangen hadt, tegen 't verdrag, met hem zelv', te Marche in Famine, geslooten. Dat verscheiden' verdagte Persoonen, meest vreemdelingen, veel te veel ingang by hem vonden. Dat ook het ondertekenen der Vereeniging, welk men hun gevergd hadt, smaakte naar een nieuw Geloofsonderzoek, erger dan de Spaansche Inquisitie, die alleen verdagtte persoonen aantastte, daar men, by deeze ondertekening, elk eene belofte afvergde, om het Roomsch geloof voor te staan.’ Dit antwoord was, zo wel als het voorstel, schriftelyk overgegeven. Voorts viel 'er ook eenige woordenwisseling over dezelfde punten, tusschen den Prinse en de Gemagtigden van Don Jan, en der algemeene Staaten: in welke Leoninus toestondt, dat men, in 't vangen en vervoeren des Graaven van Buuren, de voorregten der Leuvensche Hoogeschoole geschonden hadt. Ook zogt men den PrinsGa naar margenoot+ toen te beweegen, tot het begeeren van eenige byzondere voordeelen voor zig zelven. Doch hy antwoordde ‘dat men vooral aan de Gendsche Vrede voldoen moest, volgens welke, hy nog, in verscheiden' zyner goederen, met naame in de Stad en Baronny van Breda, hersteld moest wor- | |
[pagina 150]
| |
denGa naar voetnoot(q). Wilde men hem, daarna, eenige andere gunst bewyzen; hy zou zulks zyner Hoogheid dank weeten, zo 't tot 's Lands oorbaar strekken kon, alzo hy dit en geen eigen baate zogt.’ Met welk antwoord, de onderhandeling afgebroken werdtGa naar voetnoot(r). Ga naar margenoot+ 't Vertrek der Hoogduitsche Knegten, waarop de Prins gedrongen hadt, baarde den algemeenen Staaten thans de meeste zorg, alzo zy sommigen, die voor vyanden des Lands waren verklaard, niet dagten te voldoen, terwyl Escovedo aanhieldt op afrekening met allen. De Staaten beslooten, in Hooimaand, aan allen voldoening te geeven. Doch Don Jan, te Mechelen gekomen, handelde, in 't heimelyk, met de Hoogduitschen, om hen op zyne zyde te winnen, en in 't Land te doen blyven: waarom 'er, tusschen de Staaten en hen, niets kon geslooten wordenGa naar voetnoot(s). Ga naar margenoot+ Ten deezen tyde, broeide 'er een aanslag by den Landvoogd, waarvan, eerlang, gantsch Nederland waagde. Voor zyn vertrek naar Mechelen, hadt hy reeds merkelyk omzien verwekt in de Staaten, doordien hy hun afvergde, den Prinse van Oranje te beoorloogen, onder voorwendsel, dat deeze, door 't kwellen der Amsterdammeren, de Gendsche Bevrediging geschonden hadtGa naar voetnoot(t): waartoe de Staaten zo weinig lust toonden, dat zy, kort hierna, verscheiden' benden, by hen, tegen | |
[pagina 151]
| |
de muitende Knegten, geworven, betaalden en afdankten, onder welken ook de vendels begreepen waren, die in 't Stigt lagen. Bossu verrigtte hier de afdanking, waartoe de Staaten des Landschaps hem zesentwintigduizend guldens, hun geleend, door die van Holland, opschooten, hem te gelyk de gevangen' Hopluiden in handen stellendeGa naar voetnoot(u). De algemeene Staaten behielden vast een kwaad oog op Don Jan, sedert zy zyne zugt tot het hervatten des krygs bespeurd hadden. Nogtans herwon hy, wat laater, de herten van eenigen, door het afvaardigen van Escovedo naar Spanje, om eenen merkelyken onderstand in penningen van den Koning te verzoeken. Zo zeer waren de Staaten hiermede ingenomen, dat zy in overleg namen, om den Geheimschryver, dien zy eenen wydluftigen Brief aan den Koning medegaven, op zyne wederkomst, met een jaargeld van tweeduizend Kroonen te beschenkenGa naar voetnoot(v). Doch Escovedo keerde nimmer wederom uit Spanje. Hy werdt 'er, kort na zyne aankomst, door bevel des Konings, zo men meent, verraaderlyk vermoordGa naar voetnoot(w). En 't leedt niet lang, of Don Jan ontdekte openlyk, wat hy in den schild voerde. |
|