Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXXI. De muitelingen bemagtigen en plonderen MaastrichtDe Spaansche en Staatsche Knegten raakten, ondertusschen, nu en dan, handgemeen; doorgaans tot nadeel van de laatsten; doch nergens hadt de Spaansche stoutheid en woede zo verre de overhand, dan te Maastricht en te Antwerpen. Te Maastricht, daar, zo wel als te Antwerpen, Duitsch en Spaansch Krygsvolk in bezetting lag, spande de Wethouderschap samen met de Duitschers, om de Spanjaards ter Stad uit te dryven en hunnen Overste François Montesdocha in hegtenis te neemen. 't Gelukte. Doch de Spanjaards, sedert, hulp van Brussel bekomen, en zig vereenigd hebbende met de bezetting van Wyk, onder Martin d' Ayala, vallen aan op de Brusselsche Poorte van Maastricht, overweldigen dezelve, en bersten ter Stad in, daar de Burgers, in menigte, afgemaakt, en verjaagd werden, terwyl de Duitschers 't werk aanzagen, zonder weer te bieden. Men verkragtte den kerker, ontsloeg Montesdocha, en viel toen aan 't plonderen, aan 't vrouwenschenden, en aan 't bedryven van allerlei moedwil, zonder ergens tegenstand van belang te ontmoeten. Zo deerlyk een lot trof Maastricht, op den twintigsten van WynmaandGa naar voetnoot(p). Doch weinige dagen laater,Ga naar margenoot+ leedt Antwerpen zwaarer ramp. De Spaan- | |
[pagina 112]
| |
schen hadden hier, door beleid van Roda, Graaf Otto van Overstein, die de Duitsche knegten geboodt, weeten te beweegen, tot eene verbindtenis, om zig, noch den bevelen der Heeren te Brussel, die zig den Raad van Staate noemden, noch die der algemeene, noch die der Brabantsche Staaten te onderwerpen, en de Burgery te ontwapenen. Doch zyne knegten hadden geenen zin in deeze verbindtenis. Ondertusschen, hadden de Spaanschen voor, Overstein met zyn volk de Stad te doen ruimen, en daarna de muiters van Aalst, met welken zy vast handelden, in te laaten. De Staatschen, hiervoor bedugt, zonden Karel van Croui, Markgraaf van Havrech en Broeder des Hertogs van Aarschot, onlangs, met hoop van vrede, uit Spanje gekeerdGa naar voetnoot(q), aan 't hoofd van eenentwintig vendelen Voetvolk, naar de Stad; daar hy, met moeite, ingelaaten werdt, op den derden van Slagtmaand. Doch naauwlyks was dit volk binnen de poorten, of het raakte handgemeen met de Spanjaards, die op 't Slot lagen, en terstond eenen uitval deeden; doch, met verlies, te rug gedreeven werden. Havrech verschanste zig toen voor 't Slot, en in de naaste straaten, terwyl men, van boven, wakker op hem vuurde. De Heer van Champagnei, Bevelhebber der Stad, en der Staatsche zyde toegedaan, arbeidde, den gantschen nagt, om orde op alles te stellen, en 't plonderen der Waalen te beletten. Doch des anderendaags, 's morgens, kreegen de | |
[pagina 113]
| |
Spanjaards op 't Slot versterking van volk uit Lier, Breda en Maastricht, en deeden, terstond daarna, eenen uitval op de Staatschen, in welken zy ettelyke huizen der Stad in den brand staken. Toen eerst gaf Champagnei last, om 't geschut los te branden tegen 't Slot, alwaar men, kort voor den middag, de muiters van Aalst binnen liet. In eenen tweeden uitval, werdt de beschansing der Waalen overweldigd, en zy en de Duitschers, die wat verder lagen, op de vlugt gejaagd. Sommige Duitsche vendels voegden zig ook by de Spanjaards. In eenen oogenblik, waren deezen der Stad meester. Champagnei, Havrech en anderen vlooden ter poorte uit, en bergden zig op 's Prinsen schepen. Overstein viel en smoorde, in 't water. Voorts zag men de Stad, aan verscheiden' oorden, ligter laage in den brand staan, waardoor wel vyfhonderd huizen vernield werden. 't Raadhuis zelf, daar, al wat men 'er vondt, ten vensteren uit moest, brandde af. Filips, Graaf van Egmond, de Heeren van Capres en Goignies werden gevangen genomen, en naar 't Slot gebragt. Zo lang de Staatsche knegten, of de burgers nog eenigen wederstand booden, deeden de Spanjaards al wie hun voorkwam door den kling springen, zonder kunne of ouderdom te spaaren, en zonder zig, door iemants kermen, te laaten beweegen. Verscheiden' Wethouders der Stad werden vermoord: ook zulken, die men voor zeer Spaanschgezind hieldt. Men meent, dat 'er omtrent vyfentwintighonderd Burgers en Staatsche Knegten, by de wegen, ge- | |
[pagina 114]
| |
dood, en omtrent ook zo veel in 't water gesneuveld zyn. Daarenboven, zyn 'er veelen door 't vuur verteerd, of naderhand, in koelen bloede, omgebragt. De Spanjaards hadden niet boven tweehonderd dooden, en ruim vierhonderd gekwetsten. Na 't moorden, viel men aan 't plonderen, en aan 't pynigen der luiden, om 't verborgen geld te melden, waarin zelfs oude mannen, zwangere vrouwen en jonge kinders niet verschoond werden. In een Huis, daar men Bruiloft hieldt, werdt de Bruidegom doorsteken, de Bruid naar 't Slot gesleept, ontkleed, gegeesseld, moedernaakt op straat gestooten, en daar deerlyk vermoord. Elk, die men leeven liet, moest zig, met geld, van de dood vrykoopen, vooral de Koopluiden, en ook de Geestelykheid, welker Kerken en Kloosters van kostbaare vaten en andere sieraaden ontbloot werden. Men wil, dat 'er, in geld en kleinoodjen alleen, meer dan veertig tonnen gouds geroofd werden. Doch een groot deel van deezen schat werdt, met slempen, hoereeren en tuisschen, verspild. De beurs werdt een dobbelschool, daar men slegte soldaaten vondt, die tienduizendKroonen, op eenen dag, verspeelden. Anderen, om 't gestolen goud, behendiglyk, weg te krygen, lieten 't tot gevesten van degens versmeeden, ja tot geheele harnassen, die zwart vernist werden: by welke gelegenheid, veele Goudsmeden de geleeden' schade wisten te verhaalen op de roovers, hun het ontvangen goud, half met koper vervalscht, voor zuiver, aansmeerende. D'Avila, Romero en anderen hadden, toen | |
[pagina 115]
| |
de woede, die, sedert, den naam van Spaansche Furie kreeg, op 't hevigst was, hun volk tot zagtheid vermaand. Doch Roda, zeer in zynen schik met zo onmenschelyk een bedryf, schreef het den Koning over, als iets loffelyks, de snoodheid, die 'er in doorstak, bewimpelende, zo veel het zyn konGa naar voetnoot(r). |
|