Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijVIII. Looze inzigten des Landvoogds op de Vredehandeling.Dus vrugteloos liep de Bredasche handeling af, met het midden van Hooimaand. De Landvoogd hadt, onder den loop derzelve, doen verspreiden, dat het alleen aan de Bondgenooten haperen zou, zo de Vrede niet getroffen werdt, alzo de Koning hun, in alles, genoegen geeven wilde, behalve in 't stuk van den Godsdienst, waaromtrent het den Onderzaaten geenszins voegde, den Vorst de wet te willen stellenGa naar voetnoot(r). Ook hadt hy den Raad van Staate, op 't stuk der Vredehandeling, gehoord: en werdt hem hier voorgehouden ‘dat het raadzaam scheen, de uitheemschen te doen vertrekken, en eene algemeene Dagvaart toe te staan, op welke de Staaten zig, op 't stuk van de Regeeringe en Godsdienst, zouden mogen verklaaren, blyvende 't besluit, deswege, in de magt zyner Majesteit. Ook moest men den Onroomschen vryheid van geweeten, doch geene uiterlyke oefening toestaan, zynde te bedugten, zo men zyne streng te sterk trok, dat Oranje het oog op eenen vreemden Heer mogt werpen, alzo hy zig, nu en dan, ontvallen liet, dat het der bruid die hy in zyne magt hadt, aan geene vryers ontbrak.’ Eenigen tyd na 't afbreeken der | |
[pagina 52]
| |
Vredehandelinge, vernam Don Louis ook, dat de Staaten van Brabant voor 't vertrek der Vreemdelingen stemden. Doch zy beloofden, te gelyk, niet te zullen gedoogen, dat 'er, ter algemeene Staatsvergaderinge, iets ten nadeele van 't Roomsch geloof werdt vastgesteld. Ook maakten zy zig sterk, dat de Staaten der andere Landschappen, hierin, niet van hun verschillen zouden; zo dat de Koning niet behoefde te twyfelen, of 't besluit zou den Prinse tegen vallen. En wil men, dat de Landvoogd zig, van toen af, beklaagd heeft, dat hy de Bondgenooten niet by 't woord gevat, en nevens hen, de geschillen aan de vergadering der algemeene Staaten verbleeven hadt. Van elders blykt nogtans, dat de Koning zyn uiterste besluit, wegens de voorwaarden, welken hy zou willen toestaan, nog niet herwaards hadt overgeschreeven: 't welk den Landvoogd in onzekerheid bragtGa naar voetnoot(s). Over 't afbreeken der Vredehandelinge, oordeelde elk, ondertusschen, naar dat hy gezind was. Sommigen meenden, dat de Prins en de Staaten zig naar geene redelyke voorwaarden hadden willen voegen, en den Koning dingen vergden, die met zynen eed streeden. Anderen, zelfs Roomschgezinden dagten, dat de Staatschen genoeg inwilligden, als zy 't stuk van den Godsdienst aan de algemeene Staaten verblyven wilden, en begonden te gelooven, dat hun de Godsdienst zo na niet aan 't hert lag, als de herstelling der oude voorregten en 't | |
[pagina 53]
| |
trek der uitheemschen, twee dingen, waarop zy, niet minder dan die van Holland en Zeeland, gesteld warenGa naar voetnoot(t). |
|