Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijII. Moeite in 't Noorderkwartier.Maar in 't Noorderkwartier, daar men, van ouds, driftiger plagt voort te slaan, rees, in den zomer deezes jaars, eenig ongenoegen tusschen de Staaten en 's Prinsen Overste Diderik Sonoi. De eersten klaagden, dat Sonoi alles voornam en deedt, zonder hen te kennen, en dat hy hun, naderhand, de | |
[pagina 7]
| |
schuld gaf van 't mislukken zyner aanslagen. Sonoi was ook misnoegd op de Staaten: onder welken 'er, zyns oordeels, eenigen waren, die 't kwalyk meenden met den Godsdienst, en hem by 't gemeen in veragtinge bragten. 't Stuk kwam voor den Prinse, die Gemagtigden afzondt naar 't Noorderkwartier, met brieven van den derden van Hooimaand, inhoudende ‘dat zyne Doorlugtigheid genegen was, Sonoi van zyn Ampt te ontslaan, en den Graaf van den Berge, 's Prinsen zwaager, in deszelfs plaatse, te stellen: alleenlyk begeerde hy te weeten, of de Staaten niet zouden konnen verstaan, dat Sonoi zo lang in 't bewind bleeve, tot dat de Graaf van den Berge zou aangekomen zyn.’ Doch de Staaten hadden zo groot eenen afkeer van den Graave van den Berge, 't zy om dat hy Gelderland, naar 't gemeen gevoelen, al te schandelyk verlaaten hadtGa naar voetnoot(i), of om andere redenen, dat zy zynen naam naauwlyks hadden hooren noemen, of zy verzoenden zig wederom met Sonoi, die zyne waardigheid, sedert, behieldt. De Prins, die dit, vermoedelyk, beoogd en verwagt hadt, betoonde 'er zyn genoegen over, aan de StaatenGa naar voetnoot(k). Doch terwyl de Steden inzonderheid zigGa naar margenoot+ de zaaken der Regeeringe, meer dan te vooren, begonden te onderwinden, rees 'er ook eenig misnoegen, tusschen haar en de Edelen, die, omtrent deezen tyd, den Prinse ver- | |
[pagina 8]
| |
toonden ‘dat de Steden toeleg maakten, om hun en het platte land, waarvan zy, van ouds, geagt waren voorstanders te moeten zyn, van alle vryheden, voorregten en neeringen te berooven.’ Zy voegden 'er een verzoek by, om, in de plaats van uitheemschen, wederom, gelyk eertyds, in 's Lands dienst, gebruikt te mogen worden. Eindelyk, begeerdenze ook, dat het Hof alleen over 's Lands Edelen mogt te regt zitten, daar dezelven nu, somtyds, voor andere Regtbanken, betrokken werden. De Prins, zelf een der breedste geërfden in Holland, zag niet ongaarne, dat de Adel waakte tegen 't besnoeijen der oude voorregten, en beoogde, naar 't schynt, deszelfs gezag in stand te houden, of te vermeerderen, op dat het tot een tegenwigt strekken mogt, van het gezag, welk de Steden begonden te gebruiken. Hy gaf hun dan niet slegts goede woorden op hun vertoog, hun voorhoudende, ‘dat alles, in zulk eenen kommerlyken tyd, niet terstond in de uiterste orde gebragt kon worden, en dat men de uitheemschen, die, van den aanvang der beroerten af, in bewind waren geweest, niet zo gemaklyk verzetten kon’; maar hy stelde hen ook, in Wynmaand, aan, om, met behulp van twee of drie van den Raade in Holland, te regt te zitten over zekere misdaaden, voorheen begaan, en om welken, ten deezen tyde, eenigen gevangen zatenGa naar voetnoot(l), waarover | |
[pagina 9]
| |
de Edelen gaarne goed regt zagen geschieden. 't Schynt, dat de Steden deeze gevangenen spoediger wilden afgevaardigd hebben dan de Edelen: alzo men vindt, dat de Edelen, de regtspleeging wat slapper behandelende dan in 't eerst, door de Steden, in Wintermaand, vermaand zyn, om daarmede meer voortgang te maakenGa naar voetnoot(m). In 't Noorderkwartier, ontstondt, omtrent het einde des volgenden jaars, diergelyk een twist, tusschen de zeven Steden, die 't geheele bewind aan zig getrokken hadden, en die van het platte land, welken, twee derde deelen der gemeene lasten te draagen hebbende, ook gaarne zitting en stem hadden in de Staatsvergaderingen. 't Geschil kwam voor den Prinse, die zig niet ongenegen toonde, om die van het platte land eenig genoegen te geeven, en, midlerwyl, drie Persoonen magtigde, om de Vergaderingen der Steden by te woonen. Doch de Steden weigerden hen ter Dagvaart toe te laaten, den Prinse verzoekende, den gegeven last wederom te willen intrekken. Toen begeerde hy, dat zy slegts eenen Gemagtigde van 't platte land zitting ter Dagvaart wilden geeven; doch zy bleeven volharden by de weigeringGa naar voetnoot(n): en de benaauwdheid der tyden, liet den Prinse niet toe, dit stuk toen sterker te dryven. In Lentemaand te vooren, hadt hy egter te wege gebragt, dat Grootebroek, eene open' Stede by Enkhuizen, plaats ter algemeener Dag- | |
[pagina 10]
| |
vaart van alle de Hollandsche Steden vergund werdtGa naar voetnoot(o). Doch men heeft 'er weinig of geen gebruik van gemaakt. De twist met Sonoi, die zig, zelfs naar 't oordeel des Prinsen, meer gezags aanmaatigde in 't Noorderkwartier, dan zyne Doorlugtigheid elders deedt, herleefde wederom, in den zomer des jaars 1576; doch werdt, op nieuws, door den Prinse, tot redelyk genoegen der Steden, beslist. By deeze gelegenheid, schreef de Heer van Aldegonde aan Sonoi ‘dat 's Lands Regeering meest by de Gemeente bestondt, waarnaar men zig hadt te voegenGa naar voetnoot(p).’ Ga naar margenoot+ Terwyl men dus, om meer gezags in de Regeeringe woelde, ondervondt men het ongemak, dat hieruit noodwendig ryzen moest. Men wist, eerlang, niet, aan wien men zig moest vervoegen, om de zaaken, eindelyk, afgedaan te krygen; om dat men niet wist, waar of in wien de oppersteGa naar margenoot+ magt, in Holland, geplaatst was. De Prins, dit bevroedende, hieldt den Staaten, den twintigsten van Wynmaand des jaars 1574, voor, welk eene wanorde, uit deeze onzekerheid, te wagten ware, ernstelyk begeerende, dat 'er nader orde op 's Lands Regeeringe gesteld wierdt. Voorts vertoonde hy, ‘dat het gemeene volk in den waan scheen geraakt te zyn, dat de penningen, welken men opbragt, ten zynen byzonderen nutte, werden besteed, waarom men agterlyker werdt, in 't draagen der gemeene | |
[pagina 11]
| |
lasten: ook meer zwaarigheid maakte, om bezettingen in de Steden te ontvangen. Dat, ten anderen, de onwilligen in 't opbrengen van ingewilligde lasten niet werden uitgewonnen, waaruit tweedragt rees, tusschen de Steden, en tusschen de byzondere Ingezetenen. Waarby, ten derden, nog kwam, dat de geldmiddelen verwardelyk bestierd werden, betaalende de Staaten, met penningen, tot voldoening van 't Krygsvolk geschrkt, dikwils andere nooddruftigheden of schulden. Tot wegneeming van alle welke zwaarigheden,Ga naar margenoot+ die de Prins meest allen hieldt te ontstaan, uit de inbeelding, dat de gemeene zaak hem in 't byzonder aanging, geen middel overig scheen, dan dat de Staaten zelven de gantsche Regeering aan zig namen, hem ontslaande van eenen last, dien hy verklaarde, niet uit zugt tot eigen belang of eere, maar alleen om hun dienst te doen, op zig genomen te hebben. Ten besluite, de Staaten tot eendragt vermaand hebbende, betuigde hy, niet naar ontslag te haaken, uit weerzin om hun by te staan; maar alleen, om dat hy zig bedunken liet, dat zulks tot 's Lands oorbaar strekken zou, willende hy, anderszins, gaarne den laatsten droppel zyns bloeds storten, voor 's Lands vryheid en welvaartGa naar voetnoot(q).’ |
|