Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina *1]
| |
FILIP van MARNIX, Heer van S. Aldegonde.
Is. Tirion excudit | |
[pagina 1]
| |
Vaderlandsche historie.
| |
[pagina 2]
| |
drecht, insgelyks. XIII. Woerden belegerd, door den Graave van Megen. Verlaaten. XIV. Oranje trouwt, voor de derde reize. XV. Togt der Spaanschen naar Schouwen. XVI. Vosbergens list, tot behoud van Zierikzee. Bommenede verlooren. XVII. Verlegenheid om geld, aan de Spaansche en Staatsche zyde. XVIII. Handel over 't zoeken van uitheemsche hulpe, en over 't verlaaten van den Koning. XIX. Gezantschap naar Engeland. Uitslag van deszelfs handeling. XX. Aanvang der onderhandelingen met Frankryk. XXI. Krimpen herwonnen. 's Prinsen wanhoopige voorslag. XXII. Dood des Landvoogds. Jaarbegin op Louwmaand vastgesteld. XXIII. Gevolgen van de dood des Landvoogds. XXIV. 't Verbond van Vereeniging tusschen Holland en Zeeland wordt geslooten. Opdragt der hooge Overheid aan den Prinse van Oranje. XXV. Lasten van Holland en Zeeland. Aanslagen des Prinsen. XXVI. Zierikzee verlooren. XXVII. Twist met Engeland bygelegd. XXVIII. Muitery van 's Konings Krygsvolk in Schouwen. Aalst bemagtigd. Opschudding te Brussel. De Raad van Staate in hegtenis genomen. Roda gedraagt zig, als Landvoogd. XXIX. De Vlaamingen verzoeken Oranje om hulp. XXX. Opening tot de Gendsche Vredehandeling. XXXI. Maastricht en Antwerpen geplonderd, door de muitelingen. XXXII. Gendsche Pacificatie of Bevrediging. Oranje bezet Zierikzee en Oudewater. | |
[pagina 3]
| |
I. Raadpleegingen op den vorm der Regeeringe over Holland en Zeeland. Staat der zelve, van den aanvang der beroerten.EEne der voornaamste zaaken, die de Staaten van Holland en Zeeland, geduurende den loop van dit en het volgende jaar, bezig hielden, was het beraamen van eenen vasten voet op 's Lands Regeeringe, die, tot hiertoe, gelyk wy, reeds by eene andere gelegenheidGa naar voetnoot(a), hebben aangemerkt, zeer wankel gestaan hadt. De Prins van Oranje hadt, van den aanvang der beroerten af, 't voornaam bewind der Regeeringe in handen genomen, en Staats- en Oorlogszaaken, somtyds, op eigen naam en onder zyn byzonder zegelGa naar voetnoot(b), somtyds, als 's Konings Stadhouder, geregeld en bestierd. Ook was 't, eer nog de Steden, in merkelyken getale, den Spanjaarden waren afgevallen, niet te verwagten, dat de Staaten zig, te gelyk met den Prinse, de Regeeringe zouden aantrekken. Veele Wethouders hielden, daarenboven, de Spaansche zyde, en konden hierom niet besluiten, eene lyn te trekken met zyne Doorlugtigheid. Men moest hem dan wel met de Regeeringe beworden laaten. Hy stelde Stedehouders onder zig aan, aan welken de Staaten eerbiedenis en gehoorzaamheid beloofden: hy gaf bestellingen uit, te water en te lande: hy plaatste Bevelhebbers in de byzondere Steden, en voorzagze van bezetting: hy regelde 't stuk der munteGa naar voetnoot(c): met één woord, hy voerde, onder den naam van 's | |
[pagina 4]
| |
Konings Stadhouder, geen minder gezag, dan de Koning, als Graaf van Holland en Zeeland, zelf zou hebben vermogen te voeren. De Staaten moesten dit te minder vreemd vinden, om dat zy, onder 't bewind der laatste Graaven, genoegzaam in geene zaaken van Regeeringe plagten gekend te worden; en alleenlyk, over zaaken van belastingen, of over 't beveiligen der zeevaart en visschery, waarmede belasting verknogt was, werden samengeroepen, blyvende byna alle zaaken van Politie of Regeeringe den Graave of zynen Stadhouder en Raaden aanbevolen. Doch toen nu de meeste Steden den Prinse waren toegevallen, en men den kryg tegen de Spanjaards begon door te zetten, veranderde dit allengskens. De Staaten, veel meer dan te vooren moetende opbrengen ten dienste der gemeene zaake, begonden zig ook meer te moeijen, met het stuk der Regeeringe. Men zag wederom, 't gene men, onder de Graaflyke Regeeringe, dikwils, gezien hadt, dat het draagen van zwaare lasten 't gezag der Steden ryzen deedt. Aan Alva hadt men, in Holland, met veel moeite, tweehonderdeenenzeventigduizend guldens in 't jaar toegestaanGa naar voetnoot(d); en nu bewilligde men, met Zeeland, doch zonder Haarlem en Amsterdam, eerlang, in tweehonderdentienduizend guldens ter maandGa naar voetnoot(e): zo dat men, met regt, zeggen mogt, dat de Landzaaten alles gaven, op dat zy den tienden penning niet zouden behoeven te geevenGa naar voetnoot(f), hoewel 't | |
[pagina 5]
| |
ook waar is, dat de lasten, niet terstond, maar allengskens en by trappen, zo hoog geklommen zyn. Doch de Staaten verkreegen zig, door zo zwaare inwilligingen, ook meer deel aan de Regeeringe. De Prins verbondt zig, om met hunne Gemagtigden te handelen, over zaaken van oorloge, beide te water en te lande. 't Krygsvolk en de voornaame Amptenaars deeden den eed wel aan den Prinse, maar ook aan de Staaten. 's Prinsen Stedehouder, Lumei, moest over zaaken, de Regeering en de welvaart der Landen betreffende, met 's Lands Staaten raadpleegen. Ook benoemden zy eenige Amptenaars, die de Prins alleenlyk te bevestigen hadt: anderen verkoos hy, uit de benoeming van een ruimer getal, door de Staaten gedaanGa naar voetnoot(g). In Herfstmaand des voorleeden jaars, haddenGa naar margenoot+ die van Holland zelfs een nieuw Reglement op de Regeering ontworpen, welk, in Sprokkelmaand deezes jaars, nader bevestigd, en waarby verklaard was ‘dat de Vergadering der Staaten van Holland, by voorraad en geduurende den oorlog, zou worden uitgemaakt, door de Edelen, naar ouder gewoonte, en door de Steden, die toen hunne zyde hielden’ naamlyk, Dordrecht, Delft, Leiden, Gouda, Rotterdam, Schiedam, Gorinchem, Schoonhoven, Oudewater en Woerden, maakende de Steden van 't Noorderkwartier eene afzonderlyke Staatsvergadering uit. ‘Dat deeze Vergadering, gewoonlyk, alle zes weeken, zit- | |
[pagina 6]
| |
zitten zou, en voorts zo dikwils, als zy, door den Prinse, beschreeven zou worden; dat zy dan 's gemeenen Lands zaaken in overweeging neemen, en op dezelven besluiten zou. Dat de Prins van Oranje de beslissing zou hebben van de geschillen, over welken de Leden elkanderen niet zouden konnen verdraagen. Dat men, na 't afhandelen der zaaken, 't gemeene Land betreffende, op deeze Vergadering, ook de zaaken van byzondere Steden, Dorpen, Kollegien en Persoonen, in orde, zou afdoen. Dat de kleine Steden ook Gemagtigden ter Dagvaart zouden mogen zenden over haare byzondere zaaken, en dat zy, beschreeven zynde, gehouden zouden zyn te verschynen. Dat, eindelyk, de besluiten der Vergadering, door de Leden, elk in 't zyne, zouden moeten worden ter uitvoeringe gebragtGa naar voetnoot(h).’ Aan al het welke men ligtelyk bespeuren kan, dat de Staaten voorhadden, zig 't stuk der Regeeringe, meer en meer, aan te trekken. De Steden maakten 'er vooral haar werk van; schoon zy, begrypende hoe noodig zy thans den Prins van Oranje hadden, hem zeer naar de oogen bleeven zien. |
|