Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXVII. Alva stelt allerlei middelen in 't werk, om de afgevallen' Steden te herwinnen.Alva, ondertusschen, onderrigt van de verlegenheid, waarin 's Prinsen aanhang in Holland zig bevondt, stelde al zyne behendigheid in 't werk, om de Steden wederom tot zig te lokken. In Hooimaand, hadt hy, in de Steden, die hem waren toegedaan, met naame, te Amsterdam en te Middelburg, openlyk doen afkondigen, dat elk, die 's Prinsen zyde nog tegenwoordig verliet, genade, doch elk, die hem bleef aanhangen, de uiterste verdelging te wagten hadtGa naar voetnoot(u). Ook liet hy geene middelen onbeproefd, om byzondere Steden, door vriendelyk schryven van hem en van sommige uitgeweeken' burgers, te winnenGa naar voetnoot(v): waarin de Regeering van Amsterdam hem, boven anderen, behulpzaam was, zyne Brieven, van de haaren ver- | |
[pagina 447]
| |
zeld, aan verscheiden' Steden afzendendeGa naar voetnoot(w). De Graaf van Bossu zogt den Slotvoogd van Medenblik, Kornelis van Ryswyk, te beweegen, om het Slot en de Stad, binnen welke, in Slagtmaand des voorleeden jaars, een hevige twist, tusschen de Burgers en 't Krygsvolk, geweest wasGa naar voetnoot(x), aan hem te leveren. Doch Ryswyk was hier te eerlyk toe. De Heer van Billy poogde zig, in Oogstmaand, ook van Enkhuizen meester te maaken, by verrassing; maar zyn voorneemen was uitgelekt en te niet geloopenGa naar voetnoot(y). De afkeer van Alva'sGa naar margenoot+ Regeering, voor wiens Raad der Beroerten, omtrent deezen tyd, wel vyftienduizend zaaken, onafgedaan, hingenGa naar voetnoot(z), was zo diep geworteld in de herten der Landzaaten, dat men, hoe groot 's Lands nood ook zyn mogt, zyne beloften in den wind sloeg, en zig verhardde tegen zyne bedreigingen. Ook gaf het den volke wederom een weinigGa naar margenoot+ moeds, dat de Heer van Poyet, op den agtentwintigsten van Oogstmaand, Geertruidenberg, by verrassing, innam. De Spaansche Hopman Draak vloodt, uit een agtervenster zyner wooninge, met zo veel spoeds, dat hy 't geld, welk hy der bezettinge tellen zou, op de tafel leggen liet. Hier werdt een Priester doorsteken, en een Minderbroeder opgehangen. Tot Overste der Vesting stelde deGa naar margenoot+ Prins Jeronimus Tseraarts, die, naderhand, het breeken der beelden beletten willende, | |
[pagina 448]
| |
door 't Krygsvolk, in eenen oploop, werdt omgebragt: 't welk den handdaadigen het leeven, en het Vendel, daar zy onder behoorden, de eer gekost heeftGa naar voetnoot(a). |
|