Vaderlandsche historie. Deel 6 Jan Wagenaar GEBRUIKT EXEMPLAAR exemplaar collectie INL, Leiden ALGEMENE OPMERKINGEN Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Vaderlandsche historie. Deel 6 van Jan Wagenaar uit 1752. REDACTIONELE INGREPEN Het boek heeft geen indeling in hoofdstukken met hoofdstuktitels; deze zijn in deze digitale versie aangebracht. Dit is gedaan door van de margenoten met romeinse nummers titels te maken. Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (p. π2 en 500) zijn niet opgenomen in de lopende tekst. [pagina π1] VADERLANDSCHE HISTORIE, VERVATTENDE DE GESCHIEDENISSEN DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, INZONDERHEID DIE VAN HOLLAND, VAN DE VROEGSTE TYDEN AF: Uit de geloofwaardigste Schryvers en egte Gedenkstukken samengesteld. Met Konstplaaten en Kaarten opgehelderd. ZESDE DEEL, Beginnende met den aanvang der Regeeringe van FILIPS DEN TWEEDEN, Koning van Spanje, in 't jaar 1555; en eindigende met het Ontzet van LEIDEN, in 't jaar 1574. Te AMSTERDAM, By ISAAK TIRION. MDCCLII. Met Privilegie van de Ed. Gr. Mog. Heeren Staaten van Holland en Westfriesland. 2010 dbnl wage004vade06_01 unicode scans Jan Wagenaar, Vaderlandsche historie. Deel 6. Isaak Tirion, Amsterdam 1752  DBNL-TEI 1 2010-04-21 CB colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Jan Wagenaar, Vaderlandsche historie. Deel 6. Isaak Tirion, Amsterdam 1752  Zie: https://www.dbnl.org/tekst/ques002lauw01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==I==} {>>pagina-aanduiding<<} Voorrede. SChoon men zou mogen agten, dat ik, in de Voorrede, geplaatst voor het eerste Deel deezes werks, myn oogmerk, in het samenstellen van hetzelve, reeds omstandig genoeg, hadt opengelegd; heb ik egter dienstig geoordeeld, ter gelegenheid van den aanvang van het gedeelte der Vaderlandsche geschiedenissen, welk den Staat der Vereenigde Gewesten eigenlyker raakt dan het voorige, mynen Landsluiden en Leezeren, andermaal, aan te spreeken. De oude Historie onzes Vaderlands is af. Wy zyn de onzekere en donkere tyden der Batavieren, Franken en Deenen en onzer eerste Graaven doorgeworsteld. Wy hebben, zelfs onder de Vorsten uit de Huizen van Bourgondie en Oostenryk, niet dan flaauwe schetsen gezien van de veranderingen, die de volgende tyden stonden voort te brengen. 't Wordt tyd, dat wy een ander tooneel openen. Onze Vaderlandsche Historie leidt ons, van zelve, tot het beschouwen van zaaken, die zeker en klaar zyn, en die onzen tegenwoordigen Staat veel nader betreffen, dan 't gene wy, tot hiertoe, verhaald hebben. Zy zal ons vertoonen de Spaansche heerschzugt in haare kragt, toeleggende op een onbepaald gebied over volken, die, niet dan naar bezwooren' voorregten en loflyke herkomen, behoorden geregeerd geweest te zyn. Zy zal ons doen zien, hoe eenige weinige Edelen {==II==} {>>pagina-aanduiding<<} en Grooten, bestuurd en geleid door Willem, Prinse van Oranje, deezen heerschzugtigen toeleg gestuit hebben, eerst met woorden, daarna met wapenen; tot dat dezelve, onder Alva, op eene veel geweldiger wyze, hervat zynde, door Holland en Zeeland eerst, en, sedert, door verscheiden' andere gewesten, gekeerd werdt, met eenen openbaaren inlandschen oorlog, den felsten en langduurigsten, mogelyk, die immer, in eenigen oord van de weereld, gevoerd is. Onder 't woelen der wapenen, zal men, uit zeer geringe beginsels, een aanzienlyk Gemeenebest zien opgroeijen, welk leden en sterkte en bestendigheid genoeg verkrygt, om zig staande te houden tegen zyne vyanden, om hun, eerlang, het hoofd te bieden; ja om hun, in de afgelegenste deelen van hun gebied, in Oost- en Westindie zelve, merkelyke afbreuk te doen. Men zal de Regeering van dit Gemeenebest, hoe verward en wankel zy ook, in 't eerst, staan mogt, door den tyd, eene geregelde gedaante zien aanneemen, en onder de veranderingen, die zy, van tyd tot tyd, ondergaat, in de voornaamste opzigten egter, haare eerste gesteldheid behouden. Dingen allen, die, toenze gebeurden, de weereld deeden verbaasd staan, en, uit welker verhaal, opmerkenden, ook nu nog, een' schat van staaten zedekundige lessen verzamelen konnen. Men behoeft geen ander bewys van de uit- {==III==} {>>pagina-aanduiding<<} neemendheid van dat gedeelte onzer Vaderlandsche Historie, welk wy nu aanvangen, dan het groot getal van voortreffelyke schryveren, onder de meeste volken van Europa, welk zig toegelegd heeft, op het verhaalen der Nederlandsche Geschiedenissen en Oorlogen van de laatste helft der zestiende en den aanvang der zeventiende eeuwe. Nederlanders, Spanjaards, Italiaanen, Duitschen, Franschen en Engelschen hebben zig, om stryd, bevlytigd, om onze Historie te beschryven. Sommigen hebben den aanvang der beroerten alleen te boek gesteld: anderen zyn wat verder gegaan: eenigen tot aan het Bestand, welk in 't jaar 1609 geslooten werdt: tot welken tyd, men zeggen mag, dat de Nederlandsche Historie de uitmuntendste pennen der voorgaande eeuwe bezig gehouden heeft, 't welk zy niet gedaan zou hebben, zo zelfs doorlugtige verstanden niet zo zeer ingenomen geweest waren, door de vreemdheid en leerzaamheid der gevallen, welken zy uitlevert, dat zy zig opgewekt gevoeld hadden, omze hunnen tydgenooten en nakomelingen, in geschrifte, over te leveren. Hadden wy dan reden om ons te beklaagen, over het klein getal en de onbekwaamheid der schryveren, uit welken wy onze oudste Historie moesten samenstellen; wy hebben reden om ons te verheugen, over eene menigte van de schranderste verstanden der voorgaande eeuwe, die ons de gelegen- {==IV==} {>>pagina-aanduiding<<} heid tot de grondlegging van het Gemeenebest der Vereenigde Nederlanden, naauwkeurig en deftig, beschreeven, en my het werk, welk ik ondernomen heb, voor een groot gedeelte ten minsten, vermaakelyk en gemakkelyk gemaakt hebben. Ik zou 't voor een geluk agten, zo ik het zelfde zeggen mogt van de meeste Schryvers, die 's Lands Historie na 't sluiten van 't Bestand hebben te boek gesteld. Doch men vindt, na dit tydperk, naauwlyks eenige bekwaame Historieschryvers, die de geschiedenissen van hunnen tyd, in 't Nederduitsch, verhaalen: en in andere taalen, zyn 'er maar weinigen, die behoorlyk onderrigt geweest zyn; eenigen, die vol zyn van misslagen: onder welke laatsten, elk, die de minste gegronde kennis van 's Lands geschiedenissen heeft, niet zal konnen nalaaten te tellen de Historie van Holland van den zogenoemden de Neuville, welke, desonaangezien, om de groote schaarsheid van goede Historien na 't jaar 1609, nog in 't Nederduitsch overgezet is, door iemant, die ruim zo onkundig van onze zaaken geweest is als de schryver. Doch de schaarsheid van goede Historien na 't sluiten van 't Bestand heeft my, zo wel als de overvloed derzelven voor dien tyd, aangemoedigd, om met het begonnen werk rustig voort te gaan. Gelyk ik, ten opzigte van het laatstgenoemde tydperk, het voornaamste voor my afgedaan vondt, en door de ligtheid van 't {==V==} {>>pagina-aanduiding<<} werk werdt aangespoord; zo deedt de bedenking, dat ik, ten opzigte van het eerstgenoemde tydperk, mynen Landsluiden, veelligt, iet gewigtigs, dat hun nog ontbrak, zou konnen mededeelen, my besluiten, om met moed de hand te slaan aan 't beschryven van 's Lands geschiedenissen na 't sluiten van 't Bestand. Maar, op dat men wat nader zou konnen oordeelen van 't gene wy ons, in het beschryven van 's Lands Historie, voor en na 't gemelde tydperk, hebben voorgesteld, en van de middelen, welken wy gebruikt hebben, om ons oogmerk te bereiken; zal 't niet ondienstig zyn, in dit Voorberigt, van 't een en 't ander, eenigszins uitvoeriglyk, verslag te doen. Om 's Lands Historie tot aan 't Bestand wel te verstaan, moet men zig, noodwendig, bedienen van onze oudste en beste Nederlandsche Historieschryvers, Bor, Meteren, Reyd, Hooft en de Groot, die in elks handen zyn, en, onder welken, de twee laatsten, vooral ten opzigte van den styl en taal, met regt, onnavolgbaar mogen gerekend worden. Alle deeze Schryvers heb ik dan, naarstiglyk, gelezen, gebruikt, en geduuriglyk aangehaald: en zie hier wat ik, desaangaande, byzonderlyk in agt genomen heb. Voor eerst, heb ik, onder de gemelde schryvers, dien, doorgaans, alleen aangehaald, welke door de anderen gevolgd is. Meteren en Hooft, {==VI==} {>>pagina-aanduiding<<} by voorbeeld, hebben zig veel van Bor bediend. In zodanige gevallen, was 't alleen noodig, Bor aan te haalen, en de anderen niet, die niet meer hebben dan hy. Ik heb, ten anderen, zo veel my mogelyk geweest is, de bronnen tragten te ontdekken, waaruit de gemelde Schryvers gehaald hebben, 't gene zy te boek stellen; enze, getrouwelyk, aangeweezen, daar ikze gevonden hadt. Hooft heeft zig, by voorbeeld, in 't verhaalen der eerste beginselen onzer beroerten, veel bediend van een Fransch Werkje van Joachim Hopperus, waarvan hy, meer dan eens, gewaagd, in zyne Brieven (a). Hy hadt het, veelligt, bekomen, uit handen van zynen vriend, Kornelis van der Myle (b), wiens Vaders Broeder, ook Kornelis genoemd, met eene Dogter van Hopperus, gehuwd geweest was (c). Ik heb ook een naauwkeurig Afschrift van dit werkje gehad en gebruikt. Doch 't is, naderhand, in druk uitgegeven, in de Analecta Belgica van den Heere Hoynck van Papendrecht; naar welke uitgaave, ik het aanhaale; schoon men de meeste zaaken, die ik 'er uit trekke, ook by Hooft leezen kan. Wanneer Bor zig ook bedient van de Memorien van Renecko Fresinga, die, laatst, door Dumbar, uitgegeven zyn, trek ik Fresinga aan, niet Bor. {==VII==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik verzuim, ten derden, niet, elk der genoemde Schryveren te volgen, in zaaken, waarvan hy, in 't byzonder, best onderrigt geweest is. Bor, die te Utrecht gewoond, en, door gunst der Staaten van dit gewest, vryen toegang tot de openbaare Registers gehad heeft (d), is best te vertrouwen, in zaaken, die de Stad en Provincie van Utrecht betreffen. Meteren, een Koopman te Antwerpen (e), heeft, naar waarschynlykheid, best onderrigt konnen zyn van 't gene, in en omtrent deeze Stad, voorgevallen was. Reyd, die Raad was van Jan, Graave van Nassau, Stadhouder van Gelderland, en daarna van Graave Willem Lodewyk, Stadhouder van Friesland (f), geeft ons het egtste berigt van de Geldersche, en vooral van de Friesche Geschiedenissen. Hooft, wiens Vader en Vrienden, te Amsterdam, in de Regeeringe geweest waren, of nog waren, verhaalt, 't gene deeze Stad betreft, byzonderer en naauwkeuriger dan iemant anders; hoewel hy, somtyds, klaagt, in zyne Brieven (g), dat men hem, aldaar, zo veele opening niet gaf, als hy gaarne zou gehad hebben. Ten vierden, heb ik myn werk gemaakt, om deeze Schryvers te vergelyken met, en op te helderen door stukken en schriften, die zy of niet {==VIII==} {>>pagina-aanduiding<<} behoorlyk gebruikt, of niet gekend hebben, of, mogelyk, niet hebben konnen kennen. Nooit is eenige Historie zo volkomen geschreeven, of zy kan, door laatere ontdekkingen, verbeterd worden. Die laatst schryft vindt, dikwils, iet nieuws in stukken, die men voor hem gekend; doch met een ander oog ingezien heeft. De Verantwoordingen van Willem, Prinse van Oranje, van de Graaven van Egmond, Hoorne, Hoogstraaten en anderen zyn veelen onzer Historieschryveren bekend geweest; doch byna niemant heeft 'er het regte gebruik van gemaakt. De meesten geeven ons den korten inhoud van eenigen deezer Verantwoordingen, op dien tyd, alsze gedaan werden. Doch zy vervatten zo veele Historische gevallen, dat menze, veeleer, als Historien behoorde gebruikt te hebben, om 'er 's Lands geschiedenissen, van tyd tot tyd, uit op te helderen: gelyk weinigen gedaan hebben, en wy ook hebben tragten te doen. De Handelingen van den President Jeannin, Franschen Ambassadeur in den Haage omtrent den tyd van 't Bestand, zyn, meer dan eens, gedrukt, en in veeler handen. Zy ontvouwen den loop der gewigtige handeling over 't Bestand, naauwkeuriglyk. De heimelyke inzigten van Henrik den IV, Koning van Frankryk, worden 'er, klaarlyk, in open gelegd. Nogtans, heeft niemant onzer Historieschryveren behoorlyk gebruik gemaakt van dit werk. Elk schynt af- {==IX==} {>>pagina-aanduiding<<} geschrikt geweest te zyn, door de moeite, die men aanwenden moet, wil men zig van deeze Handelingen, met nut, bedienen. 't Is zelfs twyfelagtig, ofze door de Groot, die anders den Handel van 't Bestand fraai beschreeven heeft, wel gebruikt zyn. Maar Hooft zou 'er zig van bediend hebben; zo 't hem hadt mogen gebeuren, zyne Historie te brengen tot aan 't Bestand; gelyk ik, uit eenige aantekeningen van des Drossaards eigen' hand, meene te mogen besluiten. Men zal, uit de aanhaalingen, die ik uit deeze Handelingen doe, zien konnen, op welk eene wyze, ikze gebruikt, en wat ik 'er in gevonden heb. Wyders, zyn 'er, na de dood van onze voornaamste Historieschryvers, veele boeken en schriften in 't licht gegeven, van welken wy ons hebben konnen bedienen, om verscheiden' punten onzer Historie nader op te helderen, en dingen te verhaalen, die, tot hiertoe, onbekend geweest zyn. Ik zal niet onderneemen, hier deeze schriften en boeken op te tellen. Men kanze genoemd vinden, in de aanhaalingen. Doch ik kan niet voorby, voorbeeldswyze, van eenigen der voornaamsten te gewaagen. Onder deezen, reken ik de Brieven en het Leeven van den beroemden Viglius van Zuichem van Aytta, President van den geheimen Raad der Nederlanden, te Brussel; benevens zyn Verhaal van het invoeren des tienden Pen- {==X==} {>>pagina-aanduiding<<} nings ten tyde van Alva. Uit deeze schriften, ontvangt de Historie van den aanvang onzer beroerten een licht, welk 'er, tot hiertoe, niet aan heeft konnen gegeven worden. Viglius, schoon Spaanschgezind, hadt gemaatigde inzigten, over zaaken van Godsdienst en Regeeringe. Hy verschilde, wegens 't stuk des tienden pennings, vierkant, van Alva, en opent zyne gedagten, over den toestand der Nederlandsche zaaken, in zyne Brieven aan Joachim Hopperus, bescheidelyk en openhertiglyk. Wy hebben veel lichts geschept uit deeze Brieven en Schriften, die, te vooren, of niet, of niet zo volkomen waren uitgegeven. Van veel dienst is ons ook geweest de uitgaave der Sententien van den Raad der Beroerten en andere Regtbanken, ten tyde des Hertogs van Alva, geweezen. Uit deeze Sententien, hebben wy verscheiden' byzonderheden getrokken, de openbaare Preeke en den Beeldenstorm, in Holland, Zeeland en Utrecht betreffende, waarvan onze Historieschryvers weinig of niets gemeld hadden. Ook hebbenwe 'er de naamen in gevonden van veele adelyke en andere luiden, die in de eerste beginsels onzer beroerten gemengd geweest, en onzen Historieschryveren onbekend gebleeven zyn. De nakomelingen deezer luiden zullen 't ons, vertrouwenwe, dank weeten, dat wy de naamen hunner voorouderen, die den grond hielpen leggen van 's Lands vryheid, der {==XI==} {>>pagina-aanduiding<<} vergetelheid onttoogen hebben, en dat wy eenigen hunner heimelyke daaden, daar zy toen om geschandvlekt werden, schoonze hun nu eerder tot eere zouden gerekend worden, onbewimpeld, hebben te boek gesteld. Brengenwe, van de andere zyde, uit deeze of andere oude stukken, eenige bedryven in 't licht, die men ook nu voor schandelyk zou houden, men neeme ons dit niet kwalyk af. Een Historieschryver, die, volgens de Lesse van Cicero (h), niets dat valsch, en al wat waar is schryven durft, zo ver het tot zyn oogmerk behoort, moet niet schroomen, daar 't de geschiedenis vordert, de gebreken en misslagen ook van zynen eigen Grootvader, of Vader te boek te stellen: gelyk Polybius, oudtyds, en, zo de gemeene verzekering geloof verdient, in onze dagen, één der doorlugtigste Koningen van Europa, edelmoediglyk, gedaan heeft. Tot hiertoe, sprak ik alleenlyk van de gedrukte en openlyk in 't licht gegeven' schriften, welken ik gebruikt heb, om onze beste Nederlandsche Historien, tot aan den tyd van 't Bestand, op te helderen. Doch naardemaal my, daarenboven, gelukt is, veele ongedrukte stukken, Brieven, Registers en Verhaalen in handen te krygen, heb ik niet konnen nalaaten, mynen Landsluiden mede te deelen, 't gene ik, in dezelven, weetenswaardig, gevonden hadt, {==XII==} {>>pagina-aanduiding<<} en 't gene onze Historie, zo ver zy te vooren bekend was, of volmaaken of bevestigen kon. Zo elk, die eenige nutte stukken, dienende tot opheldering onzer Historie, bezat, gezind was, dezelven in 't licht te geeven, of eenen bekwaamen en trouwen Historieschryver mede te deelen, zou zy, zekerlyk, nog tot verdere volkomenheid te brengen zyn. Doch veele zogenoemde Liefhebbers bewaaren deeze stukken liever, tot datze vergaan zyn. Indien, by voorbeeld, de Abt Boisot het voornaamste in 't licht gegeven hadt van 't gene hy, wegens den Kardinaal van Granvelle, verklaart te bezitten; men kan naauwlyks twyfelen, of daar zou iet uit te haalen zyn, welk zyn bedryf hier te lande klaarer ontdekken zou. Ten minsten zou men dan oordeelen konnen, of de bezitter van deezen schat ons, tegen 't gemeen gevoelen, op goede gronden, verzekere, dat de Kardinaal niet van eenen Smid van Nozerois afkomstig; maar dat zyn Grootvader een ryke en edele Genuees, Pieter Perenot genoemd, geweest is (i). Doch wy hoopen, veelligt, te vergeefs, op de uitgaave van een gedeelte deezer stukken. Hoe ongezind veelen, ondertusschen, zyn mogen, om de ongedrukte stukken, welken zy bezitten, mede te deelen; ik erken, dankelyk, dat ik, voornaamlyk in Holland en in Zeeland, edelmoediger lui- {==XIII==} {>>pagina-aanduiding<<} den aangetroffen heb: die, uit loutere liefde tot hun Vaderland, papieren van merkelyk gewigt in myne handen hebben doen stellen, op een gunstig vertrouwen, dat ik 'er een nuttig gebruik van zou weeten te maaken. Zy mogen zig verzekerd houden, dat ik geene grooter laagheid van ziele kenne, dan hun gulhertig vertrouwen, in eenig geval, te misbruiken, en dat het my niet aan den wil maar aan 't vermogen schorten zal, zo onze Landsluiden niet al 't nut trekken van hunne edelmoedigheid, dat zy 'er, door myn toedoen, naar reden, van verwagten konnen. Ziet daar, Landsluiden, omstandig genoeg, aangeweezen, op welk eene wyze, ik my bediend heb van de Historieschryvers, die tot aan 't Bestand gaan, en uit welke schriften en stukken ik hun Verhaal opgehelderd en volkomener gemaakt heb. Ik moet 'er, alleenlyk, byvoegen, dat ik, genoodzaakt geweest zynde, om, in veele opzigten, daar ik iets merkwaardigs meende gevonden te hebben, welk zy overgeslaagen hadden, uitvoeriger te zyn dan zy; my, van de andere zyde, verpligt gevonden heb, om veele zaaken, die zy omstandiglyk verhaalen, kortelyk aan te roeren; of zoze my van klein gewigt scheenen, of geene byzondere betrekking hadden tot de geschiedenissen der Vereenigde Gewesten, geheellyk over te slaan. Men zal dus, in deeze Historie, niet uitvoerig vin- {==XIV==} {>>pagina-aanduiding<<} den, 't gene, by de meeste anderen, omstandig verhaald is, ten ware de zaak van merkelyk aanbelang ware: vooral, myde ik, doorgaans, het wydluftig verhaal van krygszaaken, die meer luiden van myne soorte niet zoo wel plagten te monden, als 't bespiegelen van beleidt en tegenbeleidt, in stof van regeeringe omgaande (k). Daarentegen verhaal ik gewigtige zaaken, met naame zaaken van staat en regeeringe, die anderen, of niet, of slegts ter loops, aanroeren, omstandiglyk; gelyk men, in dit zesde Deel, in 't verhaal van de oorzaaken der gevangenis van 's Lands Advokaat van den Einde, en van het invoeren des tienden pennings; in 't volgende zevende, in 't verhaal van de handeling over de opdragt der hooge Overheid en Graaflykheid van Holland en Zeeland aan Prinse Willem, en in zeer veele andere voorbeelden, zal konnen zien. In alle deeze opzigten, kan deeze Historie, als eene vervulling der voorigen tot aan de tyden van 't Bestand, worden aangemerkt. Maar na het sluiten van 't Bestand, hebben wy, onder de Nederlandsche Historieschryvers, zo men eenige Schryvers der Kerkelyke geschiedenissen, die men egter hier ook gebruiken moet, uitzondert, geene Historien, die by Bor of Reyd, ik laat staan by Hooft of de Groot, haalen konnen. Behalve Meteren, zo ver hy gaat, is Baudart de eenigste, die de weereldlyke zaaken {==XV==} {>>pagina-aanduiding<<} van de twaalf jaaren des Bestands, met tamelyke uitvoerigheid, verhaald heeft, en ik behoef mynen Landsluiden, die eenige kennis hebben van 's Lands Historie, niet te zeggen, hoe weinig eers deeze Schryver, met zyn Vervolg op Meteren, heeft ingelegd. Men kan dan, ten opzigte van 't weereldlyke ten minsten, niet veel van hem leeren. Maar 't Kerkelyke was, ten deezen tyde, zeer vermengd met het weereldlyke: waarom men, by de Kerkelyke Historieschryvers, Uytenbogaart, Trigland, Baudart en Brandt, 't voornaamste, welk deeze twaalf jaaren betreft, zoeken moet. Na 't uitgaan van 't Bestand, komt ons, om Schryvers van minder vermaardheid, gelyk Wassenaar en diergelyken, niet te noemen, het groote werk van Aitzema voor, dat tot het jaar 1668 loopt, en om den overvloed van egte stukken, die het vervat, hoog te waardeeren is: 't welk ook het voornaamste is, waarom men den Hollandschen Merkurius, die van het jaar 1650 tot het jaar 1690 gaat, niet ontbeeren kan. Doch men heeft van deeze tyden ook byzondere Historien en Leevensbeschryvingen, die merkelyk licht geeven. Ook is de Historie van Wicquefort, in 't Fransch opgesteld, te agten, om de menigte van egte stukken, die 'er bygevoegd zyn; schoon zy, zo ver zy het licht ziet, slegts eene geschiedenis van weinige jaaren behelst. Na hem, heeft byna niemant ondernomen, de geschiede- {==XVI==} {>>pagina-aanduiding<<} nissen alleen van zynen tyd te boek te stellen. En 't voornaamste gedrukte Schrift, waarvan men zig bedienen kan, om de Nederlandsche Historie der agttiende eeuwe te beschryven, is, agt ik, het groote Werk van Lamberti, in de Fransche taale samengesteld. Ik zwyg, voorbedagtelyk, van Basnage, Le Clerc en van Loon, die allen drie, in deeze eeuwe, geschreeven hebben; omdat zy, hunne werken, meest, uit vroeger Schryvers hebbende opgesteld, op zig zelven, geen gezag hebben, om de waarheid der geschiedenissen te bevestigen, behalve in eenige byzondere gevallen, daar zy ongedrukte of onuitgegeven' stukken gebruikt en aangehaald hebben. Ook heeft de Heer van Loon, gelyk men weet, zyne Historie geschreeven met een byzonder oogmerk, om, naamlyk, door dezelve, de Nederlandsche Gedenkpenningen op te helderen; waarom hy van veele zaaken, die anders tot het wezen der Historie behooren, niet of naauwlyks gewaagen kon. In 't gebruiken der gemelde Historien, heb ik my, byzonderlyk, toegelegd, op het leezen en herleezen der egte stukken, die zy vervatten, om, op dezelven, als op vaste gronden, een verhaal te vestigen van zaaken van staat en oorloge, van binnenlandsche en uitheemsche handelingen, en van alles wat my scheen te passen, in eene algemeene Historie onzes Vaderlands. Ik heb, wyders, deeze Historien vergeleeken met {==XVII==} {>>pagina-aanduiding<<} eene groote menigte van gedrukte Verhaalen, Memorien, Brieven en Negotiatien, die, van tyd tot tyd, in verscheiden' taalen, met naame in de Fransche en Engelsche, en ook in de Nederduitsche, in 't licht gegeven zyn: onder welken, ik niet verzuimd heb, gebruikte maaken van de Fransche Negotiatien tot de Munstersche Vrede, die, in vier stukken in folio, zyn uitgegeven; van de Brieven en Memorien van den Graave d'Estrades en van de Brieven van en aan den Raadpensionaris de Witt, met het Verbaal van den Ambassadeur Beverningk, en de Resolutien, daartoe behoorende: alle welke stukken ten hoogsten dienstig zyn, om de geschiedenissen onzes Vaderlands, van de Munstersche Vrede af, tot op het jaar 1668 toe, naar behooren, te beschryven. En 't ware zeer te wenschen, dat men, ook hier te Lande, gelyk elders meermaalen geschied is, hadt konnen goedvinden, meer Verbaalen en Brieven, gewigtige handelingen met uitheemsche Mogendheden betreffende, in 't licht te geeven: de Historie zou 'er, ongetwyfeld, merkelyk, door opgehelderd konnen worden, en onze Staatsdienaars zelven zouden 'er, in volgende tyden, zonderlingen dienst van konnen hebben (l). Doch, terwyl men hierna, mogelyk, nog lang, vergeefs wenschen zal; heb ik 't voor een geluk gerekend, dat my eenige naauwkeurige afschriften van zulke Verbaalen {==XVIII==} {>>pagina-aanduiding<<} ter hand gekomen zyn; waaruit ik het eigenlyk oogmerk van verscheiden' voornaame bezendingen, op onderscheiden' tyden, van hier, naar Frankryk, naar Engeland, naar Zweeden, naar Deenemarke en elders gedaan, klaarlyk, heb konnen ontdekken, en onzen geschiedenissen een leeven byzetten, welk zy anders zouden hebben moeten missen. Voorts, heb ik gelegenheid gehad, om de Historie der tyden na 't Bestand, ook uit veele andere ongedrukte stukken, op te helderen: onder welken, ik niet nalaaten kan, kortelyk, te gewaagen van een' keurlyken bondel Schrifts, die my in staat gesteld heeft, om, aangaande de merkwaardige Regtspleeging van de jaaren 1618 en 1619, over Oldenbarneveld, Hogerbeets, de Groot en anderen, byzonderheden te melden, die, tot hiertoe, onbekend geweest zyn aan 't gemeen. Uitenbogaart maakt ergens (m) melding van eenige Papieren, door een' der drie Fiskaalen over de genoemde Staatsgevangenen (1), opgesteld; welken hem, door Gods schikking, zegt hy, ter hand gekomen waren. Van deeze Papieren bezit ik een naauwkeurig afschrift, met de eigen' hand van Uitenbogaart geschreeven. 't Behelst 1. een Examen van verscheiden' Persoonen van aanzien, te Utrecht gehouden, onder anderen {==XIX==} {>>pagina-aanduiding<<} ook van Ledenberg. 2. een Verbaal van 't gehandelde in den Haage, tusschen de Hollandsche en Utrechtsche Gekommitteerden, en 3. eenige Verklaaringen, ten laste der gevangenen: waaruit 4. de voornaamste punten hunner beschuldiging opgemaakt worden, die, gedeeltelyk, in de Sententien gevoegd zyn. Men kan, ligtelyk, denken, dat ik, in deeze papieren, veele byzonderheden gevonden heb, die zelfs aan Brandt, hoe naauwkeurig hy anders, naar zyne gewoonte, de Historie der Regtspleeging moge beschreeven hebben, onbekend schynen geweest te zyn. Doch gelyk wy reeds hebben aangemerkt, daar is altoos gelegenheid, om door het ontdekken van nieuwe egte stukken, ook de beste Historien tot meerder volkomenheid te brengen. Myn oogmerk is niet, dit Voorberigt te vergrooten, met een breedvoeriger verslag der ongedrukte stukken, van welken ik my bediend heb. Men zalze, in 't vervolg deezer Historie, van tyd tot tyd, gemeld vinden. Doch ik kan niet nalaaten, aan te merken, dat ik, onder anderen, gebruik gemaakt heb van de Resolutien der Ed. Groot-Mog. Heeren Staaten van Holland en Westfriesland; 't welk naauwlyks iemant (2) onzer Historieschryveren gedaan {==XX==} {>>pagina-aanduiding<<} heeft. Voorts, heb ik my ook bediend van de gedrukte stukken der Notulen van de Ed. Mog. Heeren Staaten van Zeeland, die nog niet allen gedrukt zyn: van beide heb ik zo veel gebruik gemaakt, als de natuur der Historie gehengen kon. Ik hebze overal naauwkeuriglyk aangehaald, op dat elk, die toegang tot deeze stukken heeft, zig met gemak zou konnen verzekeren, aangaande de waarheid van 't gene ik 'er uit ontleene. Ik heb te langer stil gestaan op de wyze, die ik, in 't gebruiken onzer bekendste Historien, gevolgd heb, op dat zy, dieze gelezen hebben, zouden konnen zien, in hoe verre, ons werk, uit deeze Historien, samengesteld zy, en in hoe verre niet. Nu heb ik 'er nog eeninige aanmerkingen by te voegen, die de vryheid van schryven betreffen. 't Schryven van Historien is altoos een hagchelyk werk geweest; doch voor zulken, inzonderheid, die verstonden, dat zy niet slegts verhaalen moesten, wat gezeid of gedaan ware; maar dat zy ook uitspraak moesten doen, over de heimelyke oogmerken van openbaare {==XXI==} {>>pagina-aanduiding<<} bedryven, en dat het hunne post ware, die oogmerken en bedryven te pryzen of te laaken. Een Historieschryver, die zo veel op zig neemt, steekt zig, men kan 't niet ontkennen, in een blykbaar gevaar; vooral, als hy zaaken verhaalt, die digt aan of in zynen tyd gebeurd zyn, en in welken hy zelf meer of min gemengd geweest is (3). Hoe ligt mist hy niet, in zyn oordeel over de heimelyke oogmerken van byzondere Persoonen niet slegts, maar veel meer van Vorsten en Grooten, en gevolgelyk ook in de uitspraak over de lofwaardigheid of schandelykheid hunner bedryven! Gebeurt het hem, iemant kwaade oogmerken toe te schryven, welken hy niet gehad heeft, of niet kan beweezen worden gehad te hebben; hy haalt zig den haat op den hals van elk, die de zyde volgt des genen, dien hy, ten onregte, verdagt gemaakt heeft, en hy doet, daarenboven, te kort, aan de waarheid, de ziel der Historie. Pryst hy, daarentegen, daaden, die, om de slinksche oogmerken, met welkenze geschied zyn, eer laster verdienen dan lof; hy kwetst zulken, die deeze heimelyke oogmerken gekend hebben, en verwerft zig den schandely- {==XXII==} {>>pagina-aanduiding<<} ken naam van vleijer, die niemant minder voegt dan eenen Historieschryver. Het oordeelen over de oogmerken en bedryven van Persoonaadjen, die eene voornaame rol gespeeld hebben op het tooneel der weereld, is vooral hagchelyk voor zulken, die onderneemen te verhaalen de geschiedenissen van een Land, welk aan merkelyke partyschappen in de Kerk en in den Staat, en aan geweldige schokkingen en veranderingen in de Regeeringe onderhevig geweest is; hoedanig ons Vaderland en het nabuurig Engeland zyn. In zulke Landen, worden, op den eenen tyd, de oogmerken en bedryven van Koningen, Vorsten, Grooten en aanzienlyke Staatsdienaars, hemelhoog, geroemd, op den anderen, mispreezen en verfoeid; naardat de wisselvallige loop der menschelyke dingen de taal, en dikwils zelfs het oordeel des volks zwaait naar de gunstige, of ongunstige zyde. Hoe zal een Historieschryver zig gedraagen, in het oordeelen over Persoonaadjen, waarover zo verschillend, op verscheiden' tyden, geoordeeld is? Schikt hy zig naar den smaak van den tyd, waarin hy schryft; hy loopt gevaar, dat zyne Historie, na weinige jaaren, voor partydig uitgekreeten en veragt worden zal. Volgt hy, daarentegen, een oordeel over persoonen en zaaken, welk met het gemeene oordeel zyner tydgenooten verschilt; zyne Historie vindt gee- {==XXIII==} {>>pagina-aanduiding<<} ne Leezers, en hy zelf ondervindt, mogelyk, tot zyne schade, de uitwerksels van de ongunst, die hy zig, door zyn schryven, op den hals gehaald heeft. Maar, veelligt, zal men zeggen ‘dat een Historieschryver 't zig niet kreunen moet, of hy met zyne tydgenooten verschille of overeenkome; maar alleenlyk toeleggen, op het ontvouwen der naakte waarheid; zonder zig van dit oogmerk, door hoop op gunst of vrees voor nadeel, eenigszins, te laaten aftrekken.’ Ik erken dit volmondig. Die gevoelt, dat hy, door hoop of vrees, immer zo sterk bewoogen worde, dat hy de waarheid, in eenig geval, schenden, bewimpelen of ontveinzen zou, sla de hand niet aan 't beschryven van 's Lands Geschiedenissen. Maar de waarheid is niet altyd zo klaarlyk te ontdekken. Zy verbergt zig inzonderheid voor ons ligtelyk, als wy de heimelyke oogmerken der menschelyke daaden willen doorgronden. En een Historieschryver waagt 'er een groot deel zyner agtinge aan, als hy, 't gene hy omtrent deeze oogmerken gist of vermoedt, voor Historiesche waarheid te boek stelt. De lofwaardigheid of schandelykheid der daaden hangt, grootendeels, af van de oogmerken, met welkenze geschieden: waaruit volgt, dat men zig, in eene Historie, veiligst onthoudt van pryzen of laaken, zo lang deeze oogmer- {==XXIV==} {>>pagina-aanduiding<<} ken den Historieschryver niet klaarlyk gebleeken zyn. Om nu niet te zeggen, dat de menschen ook over de natuur van sommige daaden zelven verschillen, en het den Zedeleeraaren, niet den Historieschryveren voegt, over deeze verschillen, uitspraak te doen. Men zal my verder tegenwerpen ‘dat eene Historie te dor en niet leerzaam genoeg is, die slegts verhaalt, wat zig voor de uiterlyke zinnen vertoond heeft; en dat zulke Historieschryvers eerst vermaaken en onderwyzen, die de bedekte inzigten van voornaame luiden ontdekken, en den Leezer helpen oordeelen, over de bedryven, welken zy verhaalen.’ Maar ik antwoord, dat men my slegts behoeft toe te staan, dat een Historieschryver niet bevoegd is, om zyne gissingen over de oogmerken der Grooten voor beweezen' waarheid op te geeven, en dat hy zyne Leezers niet behoort voor in te neemen, met gunstige of ongunstige gedagten voor of tegen de Persoonen, welker daaden hy verhaalt; en ik neem aan, te doen zien, dat een Historieschryver zulk eene wys op zyn schryven kan zetten, dat zyn werk en leevendig en leerzaam zyn zal, zonder de waarheid en onpartydigheid, eenigszins, te kort te doen. Ik heb zelf, in de Voorrede voor het eerste Deel deezes werks, beloofd, de bedekte oogmerken der voornaamste bedryven te zul- {==XXV==} {>>pagina-aanduiding<<} len openleggen, zo verze my bekend waren. Ik heb nog dit zelfde voorneemen. Maar een Historieschryver moet onderscheid maaken, tusschen 't gene hy, wegens deeze oogmerken, gist, en 't gene hem, desaangaande, gebleeken is. De oogmerken moeten hem bekend zyn, zal hyze voor waarheid te boek stellen. En hy moetze, op zulk eene wyze, te boek stellen, dat de Leezer zelf ziet, dat hyze niet verzierd heeft. Ik weet maar twee wegen, om van iemants oogmerken te oordeelen, te weeten, uit zyne woorden, 't zy hyze spreeke of schryve, en uit zyne daaden. Zo nu een Historieschryver, door één' van deeze wegen, of door beide, iemants oogmerken, klaarlyk, meent ontdekt te hebben, hy kan zyne ontdekking zynen Leezeren niet beter mededeelen, dan door hem de zelfde woorden en daaden te verhaalen, waaruit hy van de oogmerken geoordeeld heeft, zonder dat hy van 't gene hy 'er uit heeft opgemaakt een enkel woord behoeft te reppen. Heeft hy wel geoordeeld; een opmerkend Leezer zal 't met hem eens zyn, al weet hy 't niet. En zo hy kwalyk geoordeeld heeft, kan 't zyner Historie geene agting byzetten, dat hy zyn oordeel gemeld heeft. Men zegge niet, dat de Leezers, veelligt, of niet, of kwalyk oordeelen zouden, zo zy van den Schryver niet voorgegaan en geholpen werden. Of, zulke {==XXVI==} {>>pagina-aanduiding<<} Leezers zyn onbekwaam, om eene goede Historie, met nut, te leezen; of, de redenen om dus of zo te oordeelen zyn zo klaar niet, als sommigen waanen, en in 't laatste geval, zou 't onvoorzigtigheid zyn in den Historieschryver, zo hy ondernam, op lossen grond, over iemants bedekte oogmerken, uitspraak te doen. 't Zelfde omtrent moet ik van het pryzen en laaken zeggen. Eene eenvoudige en natuurlyke schets van 't gene 'er gesproken of verrigt is voldoet, om den Leezer, die slegts de gemeenste beginsels van Staat- en Zedekunde kent, in staat te stellen van zelf te konnen oordeelen, of iet te pryzen of te veragten zy; zonder dat een Schryver zig behoeft bloot te geeven aan 't gevaar van, by sommigen, voor eenen vleier, by anderen, voor eenen hekelaar door te gaan. Kortom, de groote konst van 't schryven eener Historie, gelyk die van ons Vaderland zou behooren te zyn, schynt my hierin gelegen te wezen, dat iemant ons de persoonen en gevallen, zo leevendig, zo natuurlyk en zo volkomen, afschildere, als ofweze zelven zagen; wanneer wy, doorgaans, de oogmerken ligtelyk ontdekken zullen, zo wel als de Historieschryver, en niet minder dan hy konnen oordeelen van het prysselyke of schandelyke, dat 'er, in de menschelyke bedryven, doorsteekt. Ondertusschen, zullenwe het genoegen hebben, dat wy zelven, {==XXVII==} {>>pagina-aanduiding<<} onder 't leezen, iet uitvinden en opmerken, welk wy den Historieschryver niet behoeven dank te weeten; dien 't genoeg moet zyn, dat hy ons aanmerkingen heeft leeren maaken, zonder dat wy weeten, dat wy 't van hem geleerd hebben. Ik ben niet verwaand genoeg, om van my zelven te denken, dat ik deeze konst versta en oefene in volkomenheid. Maar men zal 't, hoop ik, voor geene vermetelheid aanzien, dat ik my voorgesteld heb, deeze Vaderlandsche Historie, en vooral het gedeelte dezelve, welk ik nu begin uit te geeven, naar de regels deezer konste, te schryven. Verwagt dan niet, Landsluiden, dat ik u de bedekte oogmerken van Vorsten, Mogendheden of voornaame Staatsdienaars verder zal openleggen, danze u zelven, uit een opregt, vry en bescheiden verhaal hunner bedryven, blyken konnen. Somtyds, mag ik verhaalen, wat men, eertyds, van deeze oogmerken geoordeeld heeft; doch wat ik 'er zelf van oordeele, zwyg ik gemeenlyk, om dat 'er u niets aan gelegen is. Verwagt niet, dat ik de bedryven van de Helden onzer Historie, wien 't bestier van de Legers te velde en van de Vlooten op zee, of 't beleid der gewigtigste zaaken van Regeeringe aanvertrouwd geweest is, pryzen of laaken zal. Hoe bezwaarlyk men zig ook, in 't verhaalen van roemrugtige en {==XXVIII==} {>>pagina-aanduiding<<} schandelyke daaden, van 't een en 't ander onthouden kan; ik maak groot onderscheid, tusschen eenen Historieschryver en eenen Lofredenaar of Berisper. 't Zy u genoeg, dat ik u de zaaken zo verhaale, dat gyze, ligtelyk, als eerlyk of oneerlyk, zult konnen kennen. Ook zal ik u, dikwils, niet verbergen, hoe 'er van anderen over geoordeeld is: en aan deeze kennis is u zo veel, en dikwils veel meer gelegen, dan of gy wist, wat ik zelf, in uitmuntende Persoonaadjen, pryze of laake. Op deeze wyze, meen ik, myne Vaderlandsche Historie best te konnen hoeden voor de beschuldigingen van partydigheid. Wat redelyk mensch (onredelyken beoog ik niet te voldoen) zal my kwalyk neemen konnen, dat ik verhaal, 't gene waarlyk gebeurd is, op eene vrye, doch tevens bescheiden' wyze, zonder dat ik my inlaate, om het goed te keuren, of te veroordeelen? Is 't waarlyk loffelyk; laat het, door anderen, gepreezen; is 't schandelyk; laat het, door zulken, dien 't lust, veroordeeld, door allen, gemyd worden. Myn toeleg is, te verhaalen, 't gene gebeurd is, zonder dat het my, als Historieschryver, aangaat, of het eerlyk zy, of schandelyk. 't Zou wel een lust zyn voor een' eerlyk' man, eene Historie te beschryven, die niet dan prysselyke daaden inhieldt; doch {==XXIX==} {>>pagina-aanduiding<<} dit zou een Roman, geene Historie zyn. 't Menschelyk geslagt heeft, door alle tyden, in alle gewesten, onder allerlei rangen, van den Vorst tot den bedelaar, goeden en kwaaden uitgeleverd. Men kan dan de Historie van een gedeelte des menschelyken geslagts niet schryven, zonder zo wel gebreken te melden, als deugden. En of my iemant, wie hy ook ware, kwalyk name, dat ik eenig oneerlyk bedryf van eenen zyner voorouderen of vrienden te boek gesteld hadt; ik zou agten myzelven genoeg verdedigd te hebben, zo ik bewees, dat het verhaalde waarlyk gebeurd ware. Pryst het, zou ik hem voorts te gemoet voeren, indien gy kont; ik heb 't niet mispreezen: dat het zig zelf mispryst, is my niet, maar den daader te wyten. Eene Historie, die 't gebeurde alleen verhaalt, zonder dat de Schryver de Leezers inneemt, door pryzen oflaaken van 't gebeurde, kan, door luiden van allerlei begrip in zaaken van Staat en van Godsdienst, door alle tyden, en onder allerlei veranderingen van gebied en Regeeringe, even goed, gebruikt worden. Elk vindt 'er iet in, dat hem dient, en te gelyk iet, daar zyne partyen op bouwen. Elk heeft, derhalve, gelegenheid, om de redenen te onderzoeken, daar zyn begrip op steunt, en die, daar zyne partyen zig meest mede behelpen. De Historieschryver, zonder zulks eigenlyk te beoogen, geeft elk de wapenen in de hand, om zig zelven te verdedigen, en anderen te keer {==XXX==} {>>pagina-aanduiding<<} te gaan. Zyne Historie moet, derhalve, zoze aan dit oogmerk voldoet, van een algemeen, duurzaam en nuttig gebruik zyn. Ik hoop, dat men, in deeze Vaderlandsche Historie, ten minsten, ontdekken zal, dat ik my dit zelfde oogmerk voorgesteld heb. Hoe ver ik 'er aan beantwoord hebbe, staat my niet, maar den kundigen en bescheiden Leezer te oordeelen. Hiervan houd ik my verzekerd, dat de Historie van ons Vaderland, die eigenaartiglyk geschikt schynt, om Luiden van verschillende begrippen in zaaken van Godsdienst en Regeeringe, welken altoos in deezen Staat geweest zyn en nog zyn, gemaatigd te doen oordeelen, over elkanders gevoelens en bedryven; dit einde, al voor lang, nader bereikt zou hebben, zo allen, die immer ondernamen, 's Lands geschiedenissen te boek te stellen, de waarheid onbewimpeld voorgedraagen hadden, zonder zig ooit sterk te verklaaren, voor of tegen de oogmerken en bedryven, welken zy in 't licht bragten. {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Vaderlandsche historie. Eenentwintigste boek. Inhoud. I. Oogmerken van Koning Filips den tweeden, by 't aanvaarden der Regeeringe. II. Emmanuel Filibert, Hertog van Savoye, wordt Landvoogd. Nieuwe Vliesridders aangesteld. Raad van Staate. III. Plakaaten tegen de zogenaamde Ketters vernieuwd. IV. 's Lands Krygsmagt en Schulden. Honderdste en vyftigste Penning gevorderd. Geweigerd. Oranje, Egmond en Hoorne van hun aandeel in de Beden ontlast. V. 't Bestand met Frankryk gebroken. Aanslag op Douai. S. Quintin belegerd. Slag aldaar. VI. Woerden verpand. Aanmerkingen, over 't hegten van Heerlykheden aan Holland. VII. Toerusting ter zee. Duure tyd. VIII. Agterwezen der Nederlanden. Negenjaarige Bede. IX. Voordeelen der Fransche wapenen te lande. Slag by Grevelingen. Landing in Frankryk. Verandering in Engeland. X. Opening tot Vrede. Oogmerk des Bisschops van Atrecht. Verdrag van Chateau in Cambresis. XI. Willem van Nassau wordt in 't Prinsdom van Oranje hersteld. Hy ontdekt de oogmerken van Frankryk en van Filips. De Stadhouder, Maximiliaan van Bourgondie, sterft. XII. Filips vor- {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} dert wederom eenen honderdsten en vyftigsten Penning. Doch vrugteloos. XIII. Hy stelt orde op de Regeering. Margareet, Hertogin van Parma, wordt Landvoogdes. Drie Raaden haar toegevoegd. Willem, Prins van O ranje, wordt Stadhouder van Holland. XIV. Filips besluit het Spaansche Krygsvolk in 't Land te laaten. XV. Hy neemt zyn afscheid. XVI. De Staaten begeeren 't vertrek der Spaansche Knegten, en 't weeren van Vreemdelingen uit de Regeeringe. Handeling hierover. XVII. De Koning keert naar Spanje. XVIII. Benden van Ordonnantien. XIX. 't Spaansch Krygsvolk verlaat het Land. XX. Misnoegen met Engeland. Jakob van den Einde wordt Advokaat van Holland. XXI. Nieuwe Bisdommen. Beden. XXII. Ongenoegen tegen den Kardinaal van Granvelle. Oranje trouwt, voor de tweede reize. XXIII. Eenige nieuwe Bisschoppen neemen bezit van hunne stoelen. Plakaat tegen de Rederykers. Oproer te Valenchyn. Montigni doet een' keer naar Spanje. Schimplivrei tegen Granvelle. XXIV. Binnenlandsche Oorlog in Frankryk. Oranje houdt byzondere Byeenkomsten. XXV. Hy, Egmond en Hoorne schryven den Koning, over Granvelle. XXVI. De Kardinaal houdt zig fier. De drie Heeren maaken aanhang. Blyven uit den Raad. Schryven, andermaal, aan den Koning. XXVII. Granvelle vinnig beschimpt. De Staaten weigeren te vergaderen, in zyn byzyn. XXVIII. De Landvoogdes besluit zig van hem te ontslaan. Hy verlaat de Landen, op 's Konings last. XXIX. Zyne afbeelding. {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} I. Oogmerken van Filips by 't aanvaarden van de Regeeringe der Nederlanden. FIlips, de derde van dien naam onder de Graaven van Holland, doch beter bekend, by den naam van Filips den tweeden, dien hy, als Koning van Spanje, droeg, hadt zo dra de Regeering niet aanvaardt, of hy deedt, terstond, zien, dat hy, de voetstappen zyner Voorzaaten volgende, een volstrekt en willekeurig gebied over de Nederlanden poogde te voeren. Keizer Karel de V. hadt altoos dit zelfde oogmerk gehad. Nooit hadt men 's Lands Staaten meer hooren klaagen, over geduurige inbreuken op 's Volks vryheden en voorregten, dan onder zyne Regeering. Ook zag hy zig noode bepaalen, door Privilegien en oude Handvesten, die hy gaarne allen in handen gehad hadt; doch die 's Lands Staaten, hierom alleen, des te vlytiger byeen zogten, en des te zorgvuldiger bewaarden. De Geloofshervorming, die, onder zyne Regeering, ook in de Nederlanden, was ingevoerd, scheen hem zeer in den weg te staan. Hy hadt gezien, dat zy, in Duitschland, verscheiden' Vorsten en Staaten vereenigd hadt, om zyner heerschzugt paalen te stellen, en hy was, met reden, bedugt, dat de opgang der nieuwe Leere hier te lande gelyke nadeelige uitwerksels voor hem hebben zou. Hieraan moet men, voornaamlyk, toeschryven het uitgeeven van zo veele scherpe Plakaaten, en het invoeren der Inquisitie hier te lande, ook na dat Duitschland reeds vryheid van Godsdienst verkreegen hadt. De {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} Keizer begreep ligtelyk, dat men zig eerder tegen zyne oogmerken verzetten zou, wanneer men zyne geslaagen' vyanden, de Protestantsche Vorsten in Duitschland, benevens de Hervormden in Frankryk, te vriend hadt; en dat men zig, hier te lande, van deeze vriendschap verzekerd zou konnen houden, wanneer de Geloofshervorming, alomme, zou doorgedrongen zyn. Hy zogt haar dan, in de geboorte, te smooren; zig, hiertoe, van 's Pausen gezag, van den raad der Kerkelyken, onder welken, de Bisschop van Atrecht de voornaamste was, en van de geweldigste middelen zelven bedienende. Hy volgt de maatregels van Keizer Karel; doch met minder voorzigtigheid. Filips volgde hem op 't spoor. Met het zelfde oogmerk, welk Karel gehad hadt, zag men hem dezelfde middelen ter hand slaan, om het te bereiken. Zyne eerste zorg was, zig het opperst gezag te verkrygen over 's Lands Regeering (a), zonder zig aan bezwooren' wetten en voorregten gebonden te rekenen. Het uitrooijen der Ketterye, dat niet zonder krenking van 's Lands Voorregten geschieden kon, was het middel, om dit oogmerk te bereiken. En nademaal het bewimpeld werdt met den dekmantel van yver voor Gods eere, leenden 'er de Kerkelyken gereedelyk de hand toe. In ééne zaak, verschilde Filips egter van zynen Vader. Karel zogt het zelfde oogmerk uit te voeren, door dezelfde middelen, van welken Filips zig bediende. Doch Karel gebruikte deeze middelen voorzigtiger, en met meer gemaatigd- {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} heid. Hy kende de Nederlanders beter dan Filips, en wist dat zy liefst, zagtelyk en allengskens, tot onderdaanigheid wilden gebragt worden (b). Filips scheen, in 't eerst, dien zelfden weg te zullen houden; doch 't leedt niet lang, of hy sloeg zo openlyk en zo geweldig voort, dat verscheiden' Landschappen tegen hem opstonden. Zyne strengheid en de wreedheid zyner Staatsdienaaren, daar 't getal der Hervormden tegen aanwies, deeden hem, eindelyk, eenige Landschappen verliezen, welken zyn Vader, door bescheidener beleid, met deszelfs andere Nederlanden, hadt weeten samen te voegen, of vereenigd te houden. II. Emmanuel Filibert, Hertog van Savoye, wordt algemeene Landvoogd. Het eerst, dat de Koning ondernam, was het aanstellen van Emmanuel Filibert, Hertog van Savoye, tot algemeenen Landvoogd, in de plaats der Koninginne van Hongarye, die zig bereidde, om met den Keizer scheep te gaan. Karel de III, Vader van Emmanuel, was reeds met den Keizer tegen Frankryk verbonden geweest, en door François den I. van zyne meeste staaten beroofd geworden. De Zoon, die1556. hem opvolgde, bleef in Keizerlyken dienst, en hadt, in 't jaar 1553, het opperbevel over 's Keizers Leger gehad. Filips oordeelde zig, derhalve, verpligt, de diensten beide van Vader en Zoon, met de Landvoogdy over de Nederlanden, te vergelden. Ook verbondt hem hiertoe het namaagschap; zynde den Hertog gebooren uit eene Zus- {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} ter van 's Konings Moeder, eene Dogter van Portugal (c). Voorts zogt Filips, door het bewyzen van andere gunsten, ook eenige Nederlandsche Heeren aan zig te verpligten.Verscheiden' Vliesridders aangesteld. Op het eerste jaargetyde zyner inhuldiginge tot Hoofd der Ridderorde van 't Gulden-vlies, stelde hy negentien nieuwe Ridders aan, en onder deezen, Willem, Prins van Oranje, Filips van Mommeranci, Graaf van Hoorne, Filips van Croi, Hertog van Aarschot, Karel, Baron van Barlaimont, Karel van Brimeu, Graaf van Megen, Joan van Glimes, Markgraaf van Bergen, Filips van Stavele, Baron van Chaumont en Glaion, Joan van Mommeranci, Heer van Courrieres, en Joan, Graaf van Oostfriesland (d). De overigen waren Spanjaards of Duitschers. Sommigen verhaalen, dat Lamoraal, Graaf van Egmond, ook, ten deezen tyde, met de Ridderorde vereerd werdt (e); doch hy, de Heer van Beveren, Pieter Ernst, Graaf van Mansfeld, en andere voornaame Heeren, waren, reeds inDe Heer van Beveren blyft Stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht. 't jaar 1546, door Karel den V, tot deeze waardigheid verheeven (f). Voorts werdt de Heer van Beveren, Markgraaf van Veere, in Zomermaand deezes jaars 1556, bevestigd, in het Stadhouderschap van Holland, Zeeland en Utrecht (g). Hy was, zo wel als de overige Staatsdienaars, met den afstand des Keizers, van eed {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} en ampt ontslaagen geworden, en men verwagtte nu merkelyke veranderingen in den Raad van Staate, en in andere hooge Kollegien;Viglius wordt bevorderd. 't welk sommigen, die, tot hiertoe, eenig bewind gehad hadden, deedt dugten, dat zy den nieuwen Raaden, minder dan den voorigen zouden konnen voldoen (h). By deeze gelegenheid, sprak Viglius, President van den Geheimen Raad, van zyn Ampt te willen nederleggen. Doch de geweezen' Landvoogdes, die hem het opzigt over haare goederen in Nederland, nevens een jaargeld van tweehonderd guldens, toeleide, en de Koning zelf bewoogen hem, in zynen dienst, te volharden. Filips voorzag hem, ten zelfden tyde, met de waardigheid vanCoadjutor. Medehelper in de Abtdye van S. Baafs te Gend, waarnaar de Markgraaf van Veere en de Heer van Brederode, voor hunne Zoonen, te vergeefs, gestaan hadden (i). Tot Leden van den Raad van Staate, noemde de Koning een aanzienlyk getal der voornaamste Nederlandsche Grooten: doch wie in 't byzonder, vind ik nergens uitdrukkelyk gemeld. Men heeft reden om te vermoeden, dat 'er de Bisschop van Atrecht (k), de Prins van Oranje, de Hertog van Aarschot, de Graaven van Egmond, van Bossu, van Megen, en de Heer van Barlaimont onder geweest zullen zyn (l); by welken, naderhand, Viglius van Zuichem gevoegd werdt (m). Doch {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} sommigen melden, dat de Hertog van Savoye zig, terwyl de Koning ten Hove was, zelden van den raad deezer Heeren bediende (n). Ook hieldt Filips, zo lang hy zig hier te lande bevondt, den klem der Regeeringe alleen in handen (o). De Bisschop van Atrecht, Barlaimont en Viglius hadden, ten deezen tyde, het meeste deel aan 't bewind. III. Vernieuwing der Plakaaten tegen de Ketters. In 't stuk van den Godsdienst, leende de Koning het oor aan niemant meer dan aan den Bisschop van Atrecht. En 't schynt dat deeze hem bewoogen heeft, om het Berigtschrift, in 't jaar 1550, door Karel den V, aan de Inquisiteurs gegeven, nog voor 't einde des jaars 1555 (1), te vernieuwen en te bekragtigen (p). Ook vernieuwde Filips 's Keizers Plakaat tegen de Ketters van den jaare 1550, omtrent deezen tyd (q). Het werdt, in verscheiden' Landschappen, ook, naar 't schynt, in Holland, afgekondigd (r). Hier waren de Raaden en alle andere Graaflyke Amptenaars in hunne bedieningen bevestigd, onder uitdrukkelyke voorwaarde, dat zy de hand aan 's Keizers Plakaaten tegen de Secten zouden houden (s). In sommige Steden van Brabant, geschiedde de afkondiging van 's Konings Plakaat insgelyks. Doch te Antwerpen, wees men 't van de {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} hand. Ook werdt het Plakaat, kort hierna, op 's Konings last, in Brabant, wederom ingetrokken (t). IV. Staat van 's Lands Krygsmagt en schulden. Vreemd scheen deeze toegeeflykheid. Doch men schreef dezelve toe aan 's Konings oogmerk, om den Landen eene zwaare Bede te doen, die zo ligt niet stondt ingewilligd te worden, als men 't volk, met Inquisitie en scherpe Plakaaten, kwelde (u). Met Frankryk, was nu wel een Bestand, voor vyf jaaren, geslooten; doch beide Henrik en Filips scheenen ongezind, om het te houden. 't Was den laatsten, derhalve, niet geraaden, de Krygsmagt, die nog in de Nederlanden op de been gehouden werdt, te verminderen, 't welk de Staaten gaarne gezien zouden hebben. Doch om dezelve te onderhouden, werdt geld vereischt. Zy bestondt thans uit drie Regimenten Voetvolk, een onder Lazarus Zwend, leggende in de nieuwe sterkten, Charlemont en Philippeville; een, onder den Graaf van Megen, in 't Land van Luxemburg; en het derde, onder Everstein, tot bewaaring van Kameryk en Hesdinfert. Voorts hadt de Koning verscheiden' benden Ruiterye in dienst. Aan al dit Krygsvolk, was 't Land nog twee millioenen en zevenduizend guldens ten agteren. Nog moesten de Benden van Ordonnantien, beloopende drieduizend Paarden, betaald worden, 't welk, nevens het opmaaken der begonnen' Vestingwerken, en het versterken {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} der bezettingen op de grenzen, naar gelang dat de Franschen hunnen grenzen versterkten, wel agttien tonnen schats kosten zou (v). De Koning hadt, al in Wynmaand des voorleeden jaars, den Staaten eenen staat van 't gantsche agterwezen der Nederlanden voorgelegd, volgens welken, hetzelve drie millioenen driemaalhonderd en eenige duizenden guldens beliep: hun beveelende, denzelven geheim te houden, op dat 'er de Franschen de lugt niet van krygen mogten (w). Hy bereidde hen dus tot de Bede, die, in Lentemaand deezes jaars, te Brussel gedaan werdt.De Koning vordert een' honderdsten en een' vyftigsten Penning. Zy bestondt in een' honderdsten Penning van alle onroerende goederen, en een vyftigsten van alle Koopmanschappen, in drie reizen te betaalen: en om dat de Staaten altoos veele zwaarigheid, in deeze soort van belastingen, gemaakt hadden, gaf men voor, een middel te hebben gevonden, om deeze te doen heffen, zonder dat de rykdom der byzondere Ingezetenen ontdekt werdt. Om die van Holland tot bewilliging te beweegen, waren Barlaimont en Filibert de Bruxelles gemagtigd (x). Die geweigerd wordt. De Staaten, hierop in den Haage beschreeven zynde, beslooten, niet te antwoorden, voor dat zy 't gevoelen van Brabant en Vlaanderen verstaan zouden hebben. Men zondt dan Afgevaardigden derwaards (y). En zo dra hadt men niet vernomen, dat Brabant {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} draalde, en dat Vlaanderen eene maatige somme, in stede van den geëischten honderdsten en vyftigsten Penning, hadt aangebooden (z), of men besloot, hier ook, den Koning, door den Stadhouder, Beveren, te doen zeggen ‘dat de gevorderde Bede, in Holland, niet in te voeren was; zo om de groote kosten, die het aanstellen van Gemagtigden tot het schatten der Ingezetenen veroorzaaken zouden, als om dat 'er onmin en tweedragt te dugten stondt, als 's Lands Ingezetenen, door nabuuren, geschat zouden moeten worden, gelyk te wagten was: waarby nog kwam, dat de Koophandel, Zeevaart en Visschery deezes Lands, grootendeels, door geringe luiden, gedreeven werdt, voor veelerlei toevallen blootstondt, en derhalve onmooglyk te schatten was: en zo men de schatting ook op de opregtheid der Ingezetenen wilde laaten aankomen, hadt men voor veele valsche eeden te vreezen.’ Zy verzogten dan, even als Vlaanderen, met eene maatige somme, in de plaatse van de gedaane Bede, te mogen volstaan (a). En Filips, geenen kans ziende, om den honderdsten en vystigsten Penning, alomme, in te voeren, stondt, eerlang, ook hier, af van zynen eisch; vorderende van die van Holland, sedert, vierhonderdduizend guldens (b), die, naderhand, op driehonderd en drie-endertigduizend guldens verminderd {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} werden, in aanmerking, naar 't schynt, van het aandeel, welk de Prins van Oranje, voorOranje, Egmond en Hoorne, van hun aandeel in 's Konings Beden, ontlast. zyne Gemaalinne de Graavinne van Buuren, de Graaf van Egmond en de Graaf van Hoorne, uit hoofde van derzelver goederen, in Holland gelegen, wegens Beden, schuldig geoordeeld werden. De Koning hadt deeze drie Heeren, onlangs, van Beden vry verklaard. De Staaten bewilligden, na veel uitstellens, eindelyk in 's Konings Bede (c): en hiermede werdt het Pleitgeding van Holland, tegen Oranje, Egmond en Hoorne, welk, verscheiden' jaaren, voor den grooten Raad te Mechelen, gehangen hadt, vernietigd gerekend (d). Het aandeel der drie Heeren in 's Konings Beden werdt begroot op den vyftienden Penning, dien de Staaten, in 't vervolg, gaarne altoos van de Beden zouden hebben willen korten. Ook hadt Filips dit toegezeid (e); doch hy vergat het sedert: poogende de gunst, welke hy den Heeren hadt beweezen, eindelyk, geheel tot laste van die van Holland te doen komen. Wat de tegenwoordige Bede aangaat; men vondt dezelve, voor de helft, op de gewoonlyke Schildtalen, en voor de andere helft, uit den tienden Penning. De Stadhouder Beveren niet alleen; maar ook de Heer van Brederode hadt veel toegebragt, om de Staaten tot bewilliging over te haalen (f); waaruit men zien kan, dat deeze {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} zig thans, by den Koning, zogt aangenaam te maaken. Aan den Stadhouder, werdt, omtrent deezen tyd, door de Staaten van Holland, een geschenk van tienduizend guldens toegelegd (g). V. 't Bestand met Frankryk wordt gebroken. Met den aanvang des jaars 1557, werdt het Bestand met Frankryk, dat nog vier jaaren duuren moest, gebroken. Hier, oordeelde men, dat de vyandlykheden, van de Fransche zyde, begonnen waren. Doch Henrik de II. beweerde, openlyk, het tegendeel.1557. Zeker is 't, dat Paus Paulus de IV, zeer gebeeten op Karel den V, die zig, heimelyk, gekant hadt tegen zyne verheffing, al in 't jaar 1555, een verbond hadt geslooten met Henrik den II, waarby deeze beloosde, hem te zullen bystaan, in den oorlog, dien hy 't Huis van Oostenryk, in Italie, wilde aandoen. Ook zondt Henrik den Paus, voor 't einde des jaars 1556, eenigen onderstand, in geld en manschap. Doch de Hertog van Alva, die het Spaansche Leger in Italie geboodt, voerde den kryg zo gelukkiglyk, dat 'er, eerst, een Bestand, en eindelyk, in Herfstmaand des jaars 1557, eene Vrede, tusschen den Paus en den Koning van Spanje, op volgde (h). In de Nederlanden, werdt de Veldtogt begonnenAanslag op Douai. met een' aanslag op Douai. De Admiraal van Coligni poogde zig, by verrassing, van deeze Stad meester te maaken. Doch een oud wyf, 't gerugt van 't regten {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} der Stormladderen verneemende, ontdekte den toeleg, met schreeuwen, waardoor dezelve te loor liep. De Veldheer trok toen naar Lens in Artois, dat veroverd en plat gebrand werdt (i). Filips beweegt Engeland, om Frankryk den oorlog te verklaaren. Filips hadt den storm zien aankomen, en reeds in Lentemaand, allen handel met Frankryk verbooden, en de Fransche goederen hier te lande verbeurd verklaard (k). Voorts hadt hy orde gesteld, om een Leger van vyftigduizend man, op de grenzen van Pikardye, byeen te brengen. Ook stak hy, in Bloeimaand, naar Engeland, over, en bewoog Koningin Maria, zyne Gemaalin, om Frankryk den oorlog te verklaaren, en agtduizend man, onder den Graave van Pembrook, te voegen by het Leger, welk in de Nederlanden verzameld werdt. Filips hadt, voor 't aangaan van het Huwelyk met Maria, beloofd, dat hy Engeland niet in den kryg met Frankryk zou inwikkelen (l). Doch hy deedt nu Maria en den Engelschen Staatsdienaaren verstaan, dat Henrik een' aanslag op Calais in den zin hadt; waaruit hy besloot, dat het belang van Engeland, op zig zelf, den oorlog tegen Frankryk noodzaaklyk vorderde (m). S. Quintin belegerd. Het Nederlandsch Leger, welk nu, met de Engelschen, omtrent zestigduizend man sterk was, stondt onder het opperbevel van den Hertoge van Savoye. De Prins van O- {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} ranje, de Hertog van Aarschot, de Graaven van Egmond, Megen en Mansfeld, de Heer van Barlaimont en anderen bevonden zig in 't zelve. De Landvoogd hieldt den vyand eenige dagen onzeker, wegens zyn oogmerk, trekkende nu naar de eene, dan naar de andere Plaats, in Pikardye. Eindelyk, berende hy Guize, en bleef 'er drie dagen voor. Toen schielyk opbreekende, sloeg hy 't beleg voor S. Quintin, dat slegt van Volk voorzien was. De Franschen wisten 'er egter eenige manschap in te krygen. Anne de Mommeranci, Constabel van Frankryk, die 't vyandlyk Leger, niet boven dertigduizend man sterk, geboodt, trok zelf aan op S. Quintin, om 't beleg te doen opbreeken. De Legers raakten handgemeen, op denSlag van S. Quintin. tienden van Oogstmaand, Feest van S. Laurens. Doch de Franschen kreegen de nederlaag, en verlooren 'er wel tweeduizendvyfhonderd, anderen schryven vierduizend man: de onzen naauwlyks vyftig. De overwinning werdt, grootendeels, toegeschreeven aan den moed en 't beleid van den Graave van Egmond, welke geraaden hadt, den vyand die, 't Nederlandsch Leger onverhoeds overvallen hebbende, wederom aan 't wyken gebragt was, op de hielen te volgen, waardoor dezelve in wanorde geraakte, en geheellyk geslaagen werdt. De Constabel zelf werdt, gewond zynde, gevangen genomen. VI. Verpanding der Heerlykheid van Woerden. Hy en de Maarschalk de S. André waren Hertoge Erik van Brunswyk in handen gevallen, die hen, sedert, naar zyn land voerde. Filips, die deeze gevangenen gaarne in zyne {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} magt hadt, kwam, in 't volgend jaar, met Hertoge Erik, overeen, dat deeze hem dezelven zou overleveren, tegen een losgeld van honderdentwaalfduizend ponden van veertig grooten; voor een derde gedeelte van welke somme omtrent, Filips het Slot en de Heerlykheid van Woerden aan den Hertoge verpandde (n): onaangezien Vrouw Margareet, in 't jaar 1346 (o), en Hertog Filips van Bourgondie, in den jaare 1425, beloofd hadt, deeze Heerlykheid nimmer te zullen verzetten, verkoopen of vervreemden (p). Aanmerkingen over het voorregt om niet van Holland te mogen gescheiden worden. De Heerlykheid van Woerden was, meen ik, de laatste, die, onder de Graaflyke Regeering, tegen voorgaande uitdrukkelyke belofte, van de Graaflykheid van Holland vervreemd werdt: waarom 't niet ondienstig zal zyn, by deeze gelegenheid, kortelyk, te onderzoeken, wat men, van ouds, beoogde, als men op de Graaven, als eene gunst, plagt te begeeren, dat zekere Steden, Plaatsen of Landstreeken, voor altoos, vereenigd mogten blyven met de Graaflykheid. Kort voor en in de tyden van Vrouwe Margareet, schynt zulks eerst in gebruik geraakt te zyn. Uitgeest is de eerste Plaats, my bekend, aan welke dit voorregt, met eenige bepaalinge, vergund werdt, in 't jaar 1341 (q). Woerden en Oudewater verwierven gelyke gunst, in 't jaar 1346 (r). Amsterdam ook, in 't {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} zelfde jaar (s). In laater' tyd, verkreegen verscheiden' andere Plaatsen het zelfde voorregt. Hertog Filips van Bourgondie schonk het mildelyk, by meer dan eene gelegenheid. Men scheen, in 't algemeen, te begrypen, dat de Plaatsen, die onder 't onmiddelyk bewind der Graaven en Graaflyke Amptenaaren stonden, of beter beschermd, of zagter geregeerd werden dan de Plaatsen, die onder byzondere Heeren behoorden. Wy hebben, te vooren (t), aangetekend, dat de Stad Leiden zeer verheugd was, dat zy van 't gebied der Burggraaven verlost, en onder de onmiddelyke beheersching der Graaven gebragt geworden was: waaruit men schynt te mogen afneemen, dat het gebied van byzondere Heeren den Onderzaaten, somtyds, veel te hard viel: ten ware, misschien, de vreugde der Leidenaaren, door sommigen, wat breed uitgemeeten was, om zig aangenaam te maaken by de nieuwe Regeeringe. Doch dat de Plaatsen, door de Graaven, beter dan door de byzondere Heeren, beschermd werden, is, met het voorbeeld van Amsterdam, te bewyzen; dat, onder de Heeren van Amstel, in geduurige zwaarigheden ingewikkeld werdt, en eerst onder de Graaflyke Regeering, begon te bloeijen. Voorts, verzogt men, naar 't schynt, het voorregt om niet van de Graaflykheid vervreemd te worden, meest onder Vrouwe Margareet en Hertoge Filips, om dat men {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} bedugt was, dat de eerste, aan haare Zoonen, en de andere, aan zyne Bastaarden, eenigen der Plaatsen, die niet van ouds tot Holland behoord hadden, ligtelyk zou willen opdraagen. Ook maakten de Graaven, hierin, somtyds, geene zwaarigheid; gelyk wy gezien hebben, dat Koning Filips, ten opzigte van Woerden, deedt. In deeze eeuwe zelf, hebben de Staaten van Holland raadzaam geoordeeld, de Ambagtsheerlykheid te verkoopen van eenige Plaatsen, welken beweerden, niet van 't gemeene Land te mogen gescheiden worden. Doch dit in 't voorbygaan. Wy keeren weder, tot de gevolgen van den Slag van S. Quintin. Weinige dagen na dien slag, ging deeze Stad stormenderhand over, werdt, voorts, geplonderd en aan koolen gelegd. De Admiraal Coligni werdt hier gevangen. Eenige andere Steedjes vielen toen den Hertoge van Savoye in handen. Het jaargetyde ondertusschen verloopen zynde, besloot Filips het Leger te doen scheiden, en grootendeels af te danken: zeer tegen 't gevoelen van eenigen, die begreepen, dat hy, 't Krygsgeluk vervolgende, dieper in Frankryk moest zyn voortgerukt (u). VII. Toerusting ter zee, in Holland. De Veldtogt in de Nederlanden liep dus gelukkig genoeg ten einde. Midlerwyl, was men, in Holland, het gantsche jaar, bezig geweest, om middelen te beraamen en in 't werk te stellen, tot beveiliging der Zeevaart {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} en Visscherye. De Landvoogd hadt den Staaten, al in den aanvang des jaars, doen aanzeggen, dat zy eenige Oorlogschepen in zee moesten brengen, alzo de Franschen gereedschap maakten, om het Bestand te schenden. De Staaten draalden lang, eer zy hiertoe besluiten konden, begeerende, dat de kosten, of uit de ingewilligde Beden gevonden, of ten minsten, ook gedeeltelyk, door de andere Nederlanden, gedraagen werden. ZyDuurte der Graanen. vertoonden den Koning 's Lands armoede, veroorzaakt, door de tegenwoordige duurte der Graanen (v), die, in 't voorjaar, zo groot was, dat een last Rogge honderdenzestien goudguldens gelden moest, en die van Enkhuizen aan die van Hoorn drie lasten Tarwe weigerden, om welken, eenige Heeren uit de Regeering waren komen verzoeken (w). Doch alzo de Staaten wel zagen, dat de Zeevaart diende beveiligd te worden, beslooten zy, tien schepen uit te rusten, indien de Koning hun vyfentwintigduizend guldens, tot de kosten, benevens alle de schepen, die in Zeeland onttakeld lagen, wilde toestaan (x). Doch Filips hadt hier geene ooren naar. Hy deedt hun eenen staat voorleggen, van de kosten op de uitrusting van tien schepen, die twee-endertigduizendtweehonderdvier guldens en tien stuivers ter maand beliepen. Van deeze schepen wilde hy 'er vyfleveren, en nog vyfentwintigduizend guldens daarenboven, mids dat de Staaten de andere vyf {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} schepen in zee bragten, en de gantsche Vloot, drie maanden lang, onderhielden (y). Doch 's Konings voorslag vondt ook geenen ingang. Men begreep nogtans de noodzaaklykheid van 't beveiligen der Zeevaart zo klaar, dat de Staaten met Amsterdam overeenkwamen, om, aldaar en in de Watersteden, zes Oorlogschepen, bemand met omtrent vyfhonderd koppen, in zee te brengen, en drie maanden te doen onderhouden, mids daartoe negentienduizend guldens, uit 's Lands kasse, betaalende (z). Voorts, zogt men die van Friesland te beweegen, om, insgelyks, twee of drie schepen uit te rusten. Doch deezen verschoonden zig, op hunne armoede (a). De Hollandsche Vloot geraakte dan in zee, en werdt, inzonderheid, gebruikt, om de Graanschepen, die uit de Oostzee verwagt werden, te beveiligen. Ook kwamen de meesten hier, in den Zomer, behouden aan; waardoor de duurte van 't Kooren ophieldt (b). Tot beveiliging der Haringvisscherye, werden ook eenige schepen in zee gebragt. De Koning droeg tienduizend guldens in de kosten. Het overige werdt, volgens gewoonte, gevonden, uit een lastgeld op den Haring (c). VIII. Staat van het agterwezen der Nederlanden. De zwaare lasten, die de Nederlanden, {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} eenige jaaren herwaards, ter oorzaake van den oorlog met Frankryk, moesten draagen, hadden de gemeene kas dermaate uitgeput, dat de Koning langer geenen raad wist, om 't Krygsvolk te betaalen. En veelligt is deeze verlegenheid de voornaamste oorzaak geweest, waarom het Leger zo vroeg gescheiden, en zelfs gedeeltelyk afgedankt werdt. Karel, Graaf van Lalaing, die 't Ampt van Landvoogd, in 't afzyn des Hertogs van Savoye, waarnam, vertoonde den algemeenen Staaten, in Herfstmaand, te Brussel beschreeven, eenen staat van 's Lands agterwezen, van welken wy dienstig geoordeeld hebben, den voornaamen inhoud hier in te voegen: 's Vorsten Inkomsten uit de Nederlanden beliepen in 't jaar 1551 f 327960-17-0 De Renten, vermindering van inkomsten, door vervreemding van veele Domeinen, en andere lasten, van 't jaar 1551 tot het jaar 1556, merkelyk toegenomen zynde, beliepen nu 346818- 5-5 Zo dat 'er te kort kwam f 18857-15-5 (2) De Hofhouding, Wedden en Jaargelden der Amptenaaren bedroegen, jaarlyks, 241574-19-0 Aan de Bezetting in de Grenssteden waren, voor {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} zes jaaren, aan leevensmiddelen, toegelegd, jaarlyks f 25000- 0-0 De Penningen, by 's Keizers tyd opgenomen, beliepen 4230304- 0-0 Die ten tyde des Konings Andere Schulden. 140000- 0-0 Aan de Stenden des Keizerryks 17465- 0-0 Aan die van Antwerpen, wegens Aluin, 15000- 0-0 Aan de agterstallen der nieuwe Vestingwerken, 36431-12-0 Aan Geschut en Krygsbehoeften, omtrent 30000- 0-0 Aan Mondbehoeften, 238000- 0-0 Aan geleende penningen, in 't jaar 1557 600000- 0-0 Aan 't Bootsvolk, welk den Keizer hadt overgevoerd, 42000- 0-0 Agterstallen aan de Vliesridders, Raaden en andere Amptenaars 129040- 0-0 Aan 't Krygsvolk, ten tyde des Keizers, afgedankt, 607311- 1-2 Aan 't Krygsvolk, ten zelfden tyde, in dienst gehouden, 329360-11-2 Aan 't Krygsvolk, by 's Konings tyd, afgedankt, 132515-14-0 Aan 't Krygsvolk, ten zelfden tyde, in dienst gehouden ----- ----- De laatste post en nog een andere, die men den Koopluiden schuldig was, stondt in de begrooting open (d); zo dat men 's {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} Lands agterwezen niet behoorlyk kon opmaaken. Zo veel bleek egter uit deezen staat, dat de Intrest der opgenomen' penningen, gerekend tegen agt ten honderd, omtrent vier tonnen schats, jaarlyks, beliep; dat het Land, daarenboven, meer dan twee millioenen schuldig was: en dat de andere jaarlyksche lasten, buiten de Intresten, de tegenwoordige inkomsten omtrent drie tonnen schats te boven gingen. Het oogmerk, waarmede de Koning 'sMen spreekt wederom van een' honderdsten Penning. Lands agterwezen den algemeenen Staaten hadt doen openleggen, was, dezelven daardoor te beweegen, tot het toestaan van eenen honderdsten penning op de onroerende goederen, en een' tienden en vyfden op het zout, de lakens, de speceryen, en diergelyke Koopmanschappen; op dat het Land uit zyne schulden mogt worden gered. Doch de meesten merkten dit agterwezen aan, als den Koning, en niet de Nederlanden betreffende. Ten minsten, begreepen zy, dat het Keizerryk, Spanje, Milaan en Napels, in het zelve, zo wel als de Nederlanden, behoorden te draagen (e), alzo de oorlog, waardoor het veroorzaakt was, zo wel ten behoeve dier Ryken en Vorstendommen, als ten behoeve der Nederlanden, gevoerd was. Ook vind ik niet, dat eenigen der Staaten, op het voorstel van den Graave van Lalaing, eenig besluit hebben genomen. In den aanvang des volgenden jaars, verzegelde men1558. in Holland, honderdduizend guldens voor {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} den Koning, die, ten zelfden tyde, eene verzegeling van vierentwintig tonnen schats van alle de Nederlanden geëischt hadt (f), en den Staaten van Holland, ter verzekering van hun aandeel in dezelve, verscheiden' Tollen, Tienden en andere Graaflyke goederen in handen stelde (g). Negenjaarige Bede. Filips, bespeurende, dat de Staaten niet te beweegen waren, om in eenen honderdsten en tienden penning te bewilligen, deedt hun, in Sprokkelmaand, eene negenjaarige Bede van agt tonnen schats jaarlyks, waarin het aandeel van Holland eenhonderdduizend guldens beloopen zou. Doch Henegouwen, Zeeland, Utrecht, Ryssel, Douai, Orchies, Doornik en het Doorniksche waren, ten minsten in 't eerst, onwillig. Ook meenden die van Holland, dat zy te hoog gesteld waren. De Staaten van Brabant hadden de Nederlanden in vier deelen verdeeld, van welken Brabant, Namen en Mechelen een deel; Vlaanderen het tweede, Holland, Zeeland en Utrecht het derde, en Artois, Henegouwen, Valenchyn, Ryssel, Douai, Orchies, Doornik en het Doorniksche het vierde deel zouden uitmaaken. Zy stelden voor, dat elk van deeze deelen zorg zou moeten draagen, om zyn aandeel in 's Konings Bede op te brengen. Doch die van Holland, voorziende dat Zeeland weinig, en Utrecht niets in de Bede zou willen draagen, en dat zy, al stondt de Koning in, voor het aandeel deezer Landschappen, by wanbetaaling, {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} voor overlast van 't Krygsvolk, te dugten zouden hebben, konden den voorslag van Brabant niet toevallen (h). In de negenjaarige Bede, hadden zy egter, zo wel als de meeste andere Landen, bewilligd. Sommigen, die deeze Bede, ten onregte, tot het jaar 1556, brengen, verhaalen, dat dezelve niet ingewilligd werdt, dan onder deeze drie voorwaarden, dat de Staaten zelven de handeling der penningen behouden en 't Krygsvolk betaalen zouden; dat het vreemd Krygsvolk zou worden afgedankt; en dat men 't Verbond, in 't jaar 1548, met het Keizerryk, gemaakt, zou onderhouden (i). Doch uit de bewyzen, die men hiertoe bybrengt (k), blykt alleen, dat men de eerste deezer deezer drie voorwaarden heeft bedongen. Ook zullen wy, in 't vervolg, toonen, dat men van de tweede, eerst kort voor 't vertrek des Konings, gerept heeft. Voorts hebben de Staaten van Holland, omtrent deezen tyd, ook hun aandeel in twaalfduizend daalers, en nog eens vyfduizend guldens, tot betaalinge van 't Krygsvolk, toegestaan (l). Ook vind ik, dat zy den Koning, dit jaar, nog eene buitengewoone Bede van driehonderdduizend guldens hebben ingewilligd, waarvan hy nu nog negentienduizend guidens, voor het aandeel der drie Heeren, Oranje, Egmond en Hoorne, korten liet (m). {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} Van elders blykt egter, dat Holland, doorgaans agterlyk genoeg in 't bewilligen, somtyds nog agterlyker was, in het opbrengen van 's Konings Beden (n). IX. Calais, Guines en Hames, door de Franschen, overmeesterd. De aanslag op Calais, tegen welken, Filips het Engelsche Hof, in 't voorleeden jaar, gewaarschuwd hadt, was, in den aanvang deezes jaars, in 't werk gesteld. De Hertog van Guize rukte, op den eersten van Louwmaand, voor de Stad, en werdt 'er, binnen zeven dagen, by verdrag, meester van. Guines en Hames, die ook nog Engelsche bezetting in hadden, vielen den Hertoge, weinige dagen daarna, in handen. De Engelschen verlooren dus, in korten tyd, alles wat zy van hunne oude en uitgestrekte bezittingen in Frankryk hadden overbehouden. Filips hadt aangebooden, eenig volk te werpen in Calais, welk slegt voorzien was. Doch de Engelschen, bedugt dat hy 't gevaar grooter maakte dan het was, om voet in 't Ryk te krygen, hadden zynen voorslag van de hand geweezen (o). Ook Diedenhoven, Arlon, Duinkerken en S. Wynoksbergen. De Koning van Frankryk, omtrent twintigduizend man, in Duitschland geworven hebbende, deedt zyn Leger, in Zomermaand, 't beleg slaan voor Diedenhoven. De Stad ging, by verdrag, over, op den twee-entwintigsten. Toen werdt Arlon bemagtigd. Wat laater, rukte de Heer van Thermes, met omtrent tienduizend man, voor Duinkerken, dat, nevens S. Wynoksbergen, {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} schier zonder slag of stoot, overmeesterd werdt (p). Filips toen, het beste deel van Vlaanderen, voor de strooperyen der Franschen, ziende blootgesteld, zondt den Graaf van Egmond, aan 't hoofd van twaalfduizend Knegten en tweeduizend Ruiters, af, om Thermes te keer te gaan. De LegersSlag by Grevelingen. raakten handgemeen, by Grevelingen, op den dertienden van Hooimaand. Egmond begaf zig in 't heetst van 't gevegt, en kweet zig zo dapper, dat hy de Franschen deinzen deedt, en eerlang t'eenemaal overwon. De Heer van Thermes zelf werdt, by deeze gelegenheid, gevangen genomen. Men wil, dat 'er, van 's vyands zyde, vyftienhonderd, van de onze, vyfhonderd, in deezen slag, bleeven (q). Egmond won 'er, onder de Nederlanders, een' onsterflyken roem by: welken hem, alleen door den Hertog van Alva, die, na 't sluiten der Vrede in Italie, herwaards gekomen was, benyd werdt (r). Midlerwyl, was 'er, in Engeland, eeneLanding op de Fransche Kust, die kwalyk slaagt. Vloot uitgerust van honderdentwintig zeilen, die, onder den Admiraal Clinton, stondt. Filips voegde 'er dertig schepen by, die meest in Holland en Zeeland waren gereedgemaakt, en over welken, Adolf van Bourgondie, Heer van Wakkene Capelle, Stedehouder van den Nederlandschen Admiraal, Graave van Hoorne, 't gebied voerde. Jan, Heer van Kruiningen en andere Nederlandsche {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} ren bevonden zig op deeze Vloote. Men hadt voor, eene Landing te doen op de Fransche kusten, en Brest of Dieppe te overvallen. Ook werdt 'er, in Zomermaand, een deel volks aan land gezet beneden Conquet, welke Plaats bemagtigd en deerlyk geplonderd werdt. De Baron van Quersimont egter, in alleryl, zesduizend man byeen gebragt hebbende, dreef de onzen, met verlies, te rug naar de Vloote. Den Heer de Brasse, sedert, middel hebbende gevonden, om de bezetting, in Brest en S. Malo, te versterken, liep de aanslag der vereenigde Vloote te loor (s). De schepen keerden eerlang naar huis, en men droeg, in Holland en in Zeeland, terstond, zorg, om het Bootsvolk te betaalen en af te danken (t). Staat der wederzydsche Legers in Pikardye. Te lande, viel, dit jaar, weinig meer voor. Alleenlyk, zogt men zig, van wederzyde, met nieuwe benden, te versterken, en 't liet zig aanzien, dat de volgende Veldtogt, niet zonder veel bloedstorting, zou afloopen. De Legers naderden elkanderen, tot op eenen kleinen afstand, tusschen de Rivieren de Anthy en de Somme. Het Leger van Filips hadt zig, langs de linkerzyde van de eerste, dat van Henrik langs de regterzyde van de andere Riviere, nedergeslaagen. Doch 't kwam tot geenen Veldslag, gelyk man verwagt hadt (u): 't zy dat partyen, onkundig van elkanders kragten, hunne veiligheid niet hangen wilden aan de {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} onzekere uitkomst van een gevegt; 't zy dat de Vredehandeling, die onlangs begonnen was, elk hoopen deedt, dat men, zonder bloedstorting, tot een redelyk verdrag zou konnen geraaken. Doch Filips hadt nog eene byzondere reden,Maria, Koningin van Engeland, sterft en wordt door Elizabet, haare Zuster, opgevolgd. om den slag te schuwen, en naar Vrede te staan. Zyne Gemaalin Maria, Koningin van Engeland, overleedt op den zeventienden van Slagtmaand, en werdt opgevolgd, door Elizabet, haare Zuster van Vaders zyde, die den Hervormden Godsdienst beleedt. De Koning van Spanje vondt zig dus versteken van den naam en waardigheid van Koning van Engeland, en voorzag klaarlyk, dat hy, voortaan niet veel onderstand uit dit Ryk te wagten zou hebben. Hy werdt in deeze gedagten bevestigd, toen hy, kort na de dood zyner Gemaalinne, de Koningin, haare Zuster, heimelyk hebbende doen aanzoeken, om zig met hem in de Egt te begeeven, eerst uitstellend antwoord bekomen hadt, en eindelyk afgeweezen geworden was (v). X. Heimelyke opening tot eene Vredehandeling. Met de eerste opening tot de Vredehandeling, die zeer heimelyk geschied was, hadt het zig, volgens de waarschynlykste berigten, op deeze wyze, toegedraagen. De Hertogin van Lotharingen, eene Dogter van Elizabet, Koninginne van Zweeden en Zuster van Karel den V, hadt zig, in de Lente deezes jaars, met verlof van Koning Henrik, uit de Nederlanden, begeven naar {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} Peronne, om haaren Zoon, Hertog Karel, die de Fransche zyde hieldt, te bezoeken, en by deeze gelegenheid, eenigen voorslag tot eene Vrede te doen. Ook wordt haar, in het verdrag, welk, in de Lente des volgenden jaars, geslooten werdt, de eer gegeven, dat zy, sedert eenen geruimen tyd, aan de Vrede gearbeid hadt. Doch zy en haar Zoon waren de eenigsten niet, die deeze heimelyke onderhandeling dreeven. Zy was verzeld van den Bisschop van Atrecht. De Kardinaal van Lotharingen hadt zig vervoegd by den jongen Hertog, zynen Neef: en deeze twee Kerkelyken hadden, thans, in de Nederlanden en in Frankryk, 't voornaamsteDe Bisschop van Atrecht legt op de uitrooying der Ketteren toe. deel aan 't bewind. Onder den schyn van een bezoek, tusschen de Hertoginne en haaren Zoon, vertoonde de Bisschop den Kardinaal in 't heimelyk ‘hoe leed het den Koning van Spanje deedt, dat de twee magtigste Ryken van Europa elkanderen, door een' geduurigen oorlog, verzwakten, daar men, met vereenigde kragten, de Turken, de oude vyanden der Christenheid, behoorde te keer te gaan: of, om nader by huis te blyven, de Ketters, nog erger vyanden der waare geloovigen dan de Turken, uit te rooijen. Deezen, vervolgde hy, verspreiden hun vergiftig zaad in de Nederlanden, zo wel als in Frankryk; terwyl de oorlog de Koningen belet, behoorlyk, tegen dit inkruipend verderf, te waaken. De Kardinaal, besloot hy, zou dan zynen Koning eenen zonderlingen dienst doen, en zig zelven {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} eenen eeuwigen roem verwerven, zo hy eene vaste Vrede tusschen de twee Koningen wist te bewerken, op dat men, naderhand, met gemeen overleg, de Kettery, beide in Frankryk en in de Nederlanden, mogt konnen te onderbrengen. Hy, Bisschop van Atrecht, wilde hem gaarne, tot bereiking van dit oogmerk, de hand leenen, mids men, niet dan door vertrouwde Persoonen, over zulk eene gewigtige zaak, handelde, en alles geheim hieldt.’ Men wil, dat de Kardinaal smaak in 's Bisschops voorslag kreeg, en dat 'er, van toen af, eene heimelyke onderhandeling tusschen hen beide, zo over de Vrede als over het uitrooijen der Ketterye, werdt aangevangen (w). Van de Vrede werdt ook, op last vanDe Vredehandeling wordt openlyk aangevangen. Filips, bedektelyk, door den Prinse van Oranje, gehandeld met den Constabel van Frankryk en met den Maarschalk de S. André, die beide in den slag by S. Quintin, gevangen waren (x). En na dat men 't, met het beraamen der voorwaarden, zo verre gebragt hadt, dat de openbaare onderhandelingen konden begonnen worden, kwamen de wederzydsche Gemagtigden, in de Abtdye van Cercamp, in 't Graafschap S. Pol, in Artois, byeen. Omtrent het midden van Wynmaand, verscheenen hier, van de Spaansche zyde, Willem, Prins van Oranje, Ferdinand Alvares van Toledo, Her- {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} tog van Alva, Ruy Gomes de Silva, Graaf van Melita, Anthoni Perenot, Bisschop van Atrecht, en Viglius van Zuichem van Aytta. Doch de laatste werdt, in Slagtmaand, door ziekte, genoodzaakt, naar Brussel te rug te keeren (y). Van den Franschen kant, kwamen 'er, de Kardinaal van Lotharingen, Anne van Mommeranci, Constabel van Frankryk, Jakob d'Albon de S. André, Maarschalk van Frankryk en Markgraaf van Fronsal, Jean de Morvillers, Bisschop van Orleans, en de Geheimschryver van Staat Claude d'Aubespine. De Koningin van Engeland zondt 'er ook drie Gemagtigden: en van wege den Hertoge van Savoye, verscheen 'er Thomas Langusco, Graaf van Stropiana. De Hertogin van Lotharingen en haar Zoon woonde vredehandeling ook by. Men sloot, terstond, eenen stilstand van wapenen, voor veertien dagen, die naderhand nog tweemaal verlengd werdt (z). Midlerwyl, scheidden de Legers, en werden, gedeeltelyk, afgedankt. 't Gene 'er, tusschen Filips en Henrik, te vereffenen stondt, scheen, in de heimelyke onderhandelingen, reeds in zo verre geregeld te zyn, dat 'er maar twee voornaame zaaken overschooten, het wedergeeven van Calais, waarop Engeland sterk drong, en de herstelling des Hertogs van Savoye. Men handelde nog over 't eerste punt, toen de dood van Koninginne Maria, de Vredehandeling, voor eenigen tyd, {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} deedt staaken. De Gezanten kwamen, eerst in Sprokkelmaand des volgenden jaars, wederom byeen, te Chateau in Cambresis. De Engelschen slooten toen een afzonderlyk Verdrag met Koning Henrik, die zig verbondt, om Calais, binnen agt jaaren, wederom te zullen geeven, of zo hy dit weigerde, of, langer dan naar behooren, uitstelde, vyfhonderdduizend Kroonen aan Engeland te zullen voldoen, als eene boete voor het uitstel of de weigering; terwyl hy, 't zy de boete betaald ware of niet, evenwel gehoude zou zyn, Calais af te staan (2). Voorts kwam men overeen, dat de Hertog van Savoye hersteld zou worden, in de bezitting van het grootste gedeelte zyner Erflanden, {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} zullende Koning Henrik, die regt voorwendde op het gantsche Hertogdom, alleenlyk eenige Plaatsen blyven inhouden, tot dat het geschil, tusschen hem en den Hertog, in der minne, zou zyn afgedaan. Toen deeze twee zwaarigheden waren opgeligt, ontbrak 'er niets aan het sluiten van de Vrede tusschen Henrik en Filips, 't welk, op den derden vanVerdrag van Chateau in Cambresis. Grasmaand, geschiedde. ‘De Koningen beloofden elkanderen, den Katholyken Godsdienst te zullen handhaaven’, waardoor men, waarschynlyk, de uitrooijing der Ketteryen verstondt, die toen reeds bestemd schynt geweest te zyn. ‘Ook zouden zy het houden eener algemeene Kerkvergaderinge helpen bevorderen. Wyders zouden de wederzydsche Onderdaanen, vreediglyk en vryelyk, met malkanderen konnen handelen, en de Plaatsen, die de een van den anderen gewonnen hadt, zou men elkanderen wederom moeten afstaan.’ De overige punten betroffen de Nederlanden niet; een alleen uitgenomen, waarby een Huwelyk werdt geslooten tusschen Filips en Elizabet, Dogter van Koning Henrik (a). Ten zelfden dage, werden, by een byzonder Verdrag, verscheiden' Nederlandsche en andere Heeren, in 't bezit hunner verlooren' of onthouden' goederen, hersteld.Willem van Nassau hersteld in 't Prinsdom Oranje. Willem van Nassau bekwam, onder anderen, nu eerst zyn Prinsdom Oranje, waarvan hy, tot hiertoe, versteken geweest was (b). {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} XI. Hy ontdekt den toeleg van Henrik en Filips tegen de Ketters. Hy, de Hertog van Alva,de Hertog van Aarschot en de Graaf van Egmond trokken, kort hierna, als gyzelaars, naar Frankryk, daar zy bleeven, tot dat Filips, na Henrik, de genomen' Plaatsen geruimd hadt. En terwyl Oranje hier met den Koning in een gemeenzaam gesprek geraakt was, ontdekte hy, gevallig, den toeleg, om, met gemeen goedvinden, de Kettery te dempen, waar over Alva toen al handelde, schoon de Prins 'er nog niets van vernomen hadt. Hy heeft naderhand verklaard, dat hy, in dien tyd, reeds voornam, deezen aanslag tegen te gaan, en de Spanjaards, die denzelven stonden uit te voeren, ten lande uit te doen vertrekken (c). De ondertrouw van Filips met ElizabetHuwelyk van Filips. werdt, by volmagt, door den Hertog van Alva, van 's Konings wege, voltrokken. Doch de vreugde hierover werdt gestoord, door den ontydigen dood van Koning Henrik, die, door den Graave van Montgommeri, in een steekspel, by ongeluk, in 't regter oog gekwetst zynde, binnen weinige dagen, op den tienden van Hooimaand, aan de wonde, overleedt. Voor zynen dood, deedt hy het Huwelyk voltrekken van den Hertoge van Savoye met Margareet, zyne Zuster, welk ook te Chateau in Cambresis beslooten was (d). Zyn oudste Zoon, François de II. volgde hem op. Omtrent deezen tyd, overleedt ook Ma-De Stadhouder Beveren sterft. {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} ximiliaan van Bourgondie, Heer van Beveren en Markgraaf van Veere en Vlissingen (e), die 't Stadhouderschap van Holland, Zeeland en Utrecht, sedert het jaar 1547, bekleedt hadt. Hy liet geene Kinderen na; doch zo zwaare schulden, dat zyn boedel met den voet gestooten, en aan de schuldeischers overgegeven werdt. Hoe 't met het Markgraafschap van Veere en Vlissingen afliep, zal, in 't vervolg deezer Historie, gemeld worden. XII. Filips vordert wederom een' honderdsten en vyftigsten Penning. Eer, in 't voorleeden jaar, de Vredehandeling met Frankryk, openlyk, begonnen was, hadt de Koning den algemeenen Staaten, in Oogstmaand, te Atrecht, beschreeven, wederom eenen honderdsten en eenen vyftigsten Penning doen afvorderen (f), of in plaatse derzelven, eene zekere somme gelds, benevens een' nieuwen Impost op 't Zout en den dubbelen Impost op de Wynen, voor vier jaaren. Doch de Staaten konden niet bewoogen worden, om 'er in te bewilligen: te minder nog, na dat de Vredehandeling in 't openbaar was aangevangen. De Koning schreef Brieven aan die van Holland, waarby hy zyn ongenoegen over hunne weigering te kennen gaf (g). Doch 't mogt niet baaten. De Staaten van Holland kwamen te noode, tot het bewilligen in belastingen, waardoor hun toeneemend vermogen ten Hove kenlyk worden moest, gelyk waren een honderdste en vyftigste Penning; of waar {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} door de Koophandel en Visschery gedrukt werdt, gelyk, door een' Impost op de Wynen en het Zout, geschiedde. Zy bewoogen dan den Hertog van Savoye, door een geschenk van tienduizend guldens (h), om by den Koning te bewerken, dat dezelve zig, met eene bepaalde somme, in de plaats van 't geëischte, genoegen liet. Ook stondtStaat 'er van af. Filips, eerlang, af van zynen eisch, mids hem tweehonderdenvyftigduizend guldens werden opgebragt, waarin de Staaten, in Grasmaand, schynen te hebben bewilligd (i). Doch ten zelfden tyde, deedt hy nog eene Bede van honderdenvyfentwintigduizend guldens; van de algemeene Staaten, daar benevens, vorderende voorbetaaling, op rekening van 't gene reeds ingewilligd was, ter somme van eenhonderdagtenvyftigduizend guldens. En zo dra hadden die van Holland in 't een en 't ander niet bewilligd (k), of Filips deedt hun, in Zomermaand, verzoeken, om vyftienduizend guldens jaarlyksche Renten voor hem te verzegelen, op dat hy, met de penningen, die hiervan komen zouden, een gedeelte der agterstallen aan 't Krygsvolk zou konnen afbetaalen. Doch ik vind niet, dat de Staaten hem hierin te wille geweest zyn, schoon 'er, nog tot in Wynmaand des jaars 1560, op werdt aangedrongen (l). XIII. Filips maakt zig gereed tot de reize naar Spanje. Filips was nu, vier jaaren agtereen, in {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} de Nederlanden geweest, zonder nog gelegenheid gehad te hebben, om naar Spanje over te steeken, en bezit te neemen van het Ryk, aan hem afgestaan; alwaar ook de toestand der zaaken van staat en oorloge beide zyne tegenwoordigheid vorderde. De oorlog met Frankryk hadt hem, tot hiertoe, belet, deeze reize te doen; doch de Vrede was zo dra niet getroffen, of hy besloot, zig gereed te maaken om de Nederlanden te verlaaten, na dat hy, vooraf, de vereischte orde op de Regeering zou hebben gesteld. Stelt orde op de Regeering der Nederlanden. De Hertog van Savoye, door de Vrede en door zyn Huwelyk met de Zuster van Henrik den II, in staat gesteld zynde, om bezit te neemen van zyne meeste goederen, hadt zig ontslaagen van de Landvoogdye der Nederlanden: welke waardigheid, in de eerste plaats, door een Persoonaadje van genoegzaame agtbaarheid, moest worden vervuld. Het Stadhouderschap van Holland, Zeeland en Utrecht was ook open, door het afsterven van den Heere van Beveren. Ook stonden, thans, de Stadhouderschappen van verscheiden' andere Landen te begeeven (m). Daarenboven, moesten de drie Raaden van Regeeringe, de Raad van Staate, de geheime Raad en de Raad der Geldmiddelen, immers de eerste van de drie, van eenige nieuwe Leden worden voorzien. En zo veele gewigtige bezigheden vertraagden 's Konings vertrek eenige maanden. Margareet, Hertogin van Parma, wordt Landvoogdes. 't Stuk der Opper - Landvoogdye werdt {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} eerst afgedaan. 't Volk zou gaarne Oranje of Egmond verkooren hebben gezien tot deeze waardigheid. Doch Filips hadt geenen zin, om de Regeering des gantschen Lands te vertrouwen aan Heeren, die zo diep in 's volks gunst stonden. Ook zou de verheffing van eenen hunner de afgunst des anderen te zeer ontsteken hebben. Keizer Ferdinand zelf stondt naar deeze eer, voor zynen Zoon, den Aartshertog Maximiliaan. De Koning, die, om de afgunst en kuipery te beletten, zig verluiden liet, dat hy zynen eigen Zoon, Prins Karel, veelligt, tot Landvoogd zou aanstellen, scheen, eenen tyd lang, in twyfel te staan, tusschen twee Hertoginnen van Lotharingen en van Parma. De eerste was 's Konings Nigt, de tweede zyne bastaard Zuster. De Hertog van Alva en de Bisschop van Atrecht begunstigden de laatste. De Prins van Oranje en de Graaf van Egmond verklaarden zig voor de eerste. Men wil zelfs, dat Oranje, wiens Gemaalin, Anna van Buuren, in 't voorgaande jaar (3), overleeden was, na dat zy hem eenen Zoon en eene Dogter gebaard hadt, Dorothea, Dogter der Hertoginne van Lotharingen, ten Huwelyk verzogt hebbende, haare verheffing zogt te vorderen, om zyn verzoek te meer ingang te doen vinden, en zyn gezag, in de Nederlanden, te beter te vestigen (n). Doch Filips, bewoogen door Alva (o), verklaarde zig, eerlang, voor Mar- {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} gareet, Hertoginne van Parma, die de Landvoogdy in Oogstmaand aanvaardde (p), en haaren Gemaal, den Hertog Octavio Farneze, die haar herwaards verzeld hadt, eerlang, naar Italie, liet te rug keeren. De gewoonlyke drie Raaden worden haar toegevoegd. Gelyk, onder de Regeering van Karel den V, reeds drie Raaden 't Land hadden helpen bestieren; zo bleeven deeze zelfde Raaden ook tegenwoordig in 't bewind: 't welk wy te noodiger agten aan te merken, om dat de meeste Nederlandsche Schryvers 't stuk zo verhaalen, als of deeze Raaden, of ten minsten de Raad van Staate, nu voor 't eerstDe Raad van Staate. werden opgeregt. De Raad van Staate, weleer gemagtigd, over zaaken van vrede en oorlog, en al wat de bescherming en veiligheid der Landen betrof, was, sedert dat Filips de Regeering aanvaard hadt, den klem des gezags kwyt geweest, welken de Koning geheellyk aan zig getrokken hadt. Nu herstelde hy deezen Raad op den ouden voet (q), benoemende, tot gewoonlyke Raaden, den Bisschop van Atrecht, den Prins van Oranje, den Graaf van Egmond, Filips van Stavele, Heere van Glaion, Karel, Baron van Barlaimont, President van den Raad der Geldmiddelen en Viglius van Zuichem van Aytta, President van den geheimen Raad. De Vliesridders, de Leden der twee andere Raaden en die van den grooten Raad te Mechelen, die in Regtzaaken met die van den geheimen Raad onderling verstand plagten te {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} houden, kreegen, gelyk van ouds, ook wederom toegang tot den Raad van Staate, mids, vooraf, daartoe beschreeven zynde, door de Landvoogdesse (r). Oranje, die, te vooren, zyne Raadplaats hadt nedergelegd, om dat hem 't aanzien des Bisschops van Atrecht in den weg was, liet zig nu, niet dan met moeite, beweegen, om dezelve, op nieuws, te aanvaarden (s). De geheime Raad, die brieven van vrydomDe geheime Raad. De Raad der Geldmiddelen. en vergiffenis verleende, en op wetten en burgerlyke orde opzigt hadt, en de Raad der Geldmiddelen, welken 't bewind over de Vorstelyke Domeinen en inkomsten was aanvertrouwd, waren, reeds te vooren, op eenen vasten voet, gebragt (t). De byzondereStadhouders over de byzondere Landschappen gesteld. Willem, Prins van Oranje, wordt Stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht. Landschappen werden, vervolgens, van Stadhouders voorzien. Lamoraal, Graaf van Egmond, werdt Stadhouder over Vlaanderen en Artois; Willem van Nassau, Prins van Oranje, over Holland, Zeeland, Utrecht, Westfriesland, Voorne en den Briele (4), waarby, in 't volgend jaar, het Graafschap van Bourgondie gevoegd werdt, hoewel hy, sedert, verklaard heeft, van dit laatste nimmer eenig voordeel te hebben getrokken (u). Joan van Ligne, Graaf {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} van Aremberg, werdt Stadhouder over Friesland, Overyssel, Groningen en Lingen; Karel van Brimeu, Graaf van Megen, over Gelderland en Zutfen; Pieter Ernst, Graaf van Mansfeld, over Luxemburg; Joan, Graaf van Oostfriesland, over Limburg (v); Joan, Markgraaf van Bergen, over Henegouwen, Valenchyn en Chateau in Cambresis: hy werdt, in 't volgende jaar, ook Baljuw van Henegouwen, na 't afsterven van Jan van Lannoi, Heere van Molembais, die dit Ampt eerst bekleed hadt (w). Voorts werdt de Baron van Barlaimont, Stadhouder over Namen; Joan van Mommeranci, Heer van Courieres, over Ryssel, Douai en Orchies, en Floris van Mommeranci, Baron van Montigni en Broeder des Graaven van Hoorne, over Doornik en het Doorniksche. Alle deeze Heeren waren Ridders van 't Gulden-vlies, en hadden, elk in zyne Landstreek, niet slegts 't bewind over 't Krygsvolk en de burgerlyke Regeering; maar ook, nevens de Provinciaale Geregtshoven, over de oefeninge des Regts; behalven alleenlyk in Vlaanderen, alwaar de Stadhouder, geen zeggen in Regtzaaken te hebben plagt. Voorts werdt, over Brabant, alwaar de Landvoogdes zig ophieldt, geen byzondere Stadhouder gesteld, alzo 't bewind over dit Landschap, van ouds, aan de Opperlandvoogden plagt toevertrouwd te worden (x). {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} Sommigen willen, dat de Prins van Oranje zig het Stadhouderschap over Vlaanderen hadt toegelegd: doch dat de Koning hem Holland, Zeeland en Utrecht, toen merkelyk minder van vermogen, liever hadt willen toevertrouwen (y). De Prins zelf heeft egter, naderhand, te kennen gegeven, dat hem het Stadhouderschap, zo wel als verscheiden' andere waardigheden, ingevolge der begeerte van Keizer Karel, is opgedraagen geworden (z). Zy, die, voor eenige jaaren, gaarne zouden hebben gezien, dat de vreemdelingen, in Holland, ook van het Stadhouderschap, zo wel als van andere Ampten, waren uitgeslooten geweest (a); namen egter genoegen in de verheffing van Oranje tot deeze waardigheid; alzo hy wel, te Dillenburg, in 't Graafschap Nassau, gebooren was; doch, van jongs op, in de Nederlanden verkeerd hadt; als Heer van Breda, eenige goederen in Holland bezat, en als Voogd over zynen jongen Zoon, Filips Willem, ook 't bewind hadt, over verscheiden' goederen in Holland en in Zeeland, deezen, door zyne Moeder, de Graavinne van Buuren, nagelaaten (b). 't Geslagt van Nassau hadt ook, te vooren, over Gelderland geregeerd, en zelfs de Keizerlyke Kroon gedraagen; al het welke te wege bragt, dat men zig met 's Prinsen Stadhouschap vereerd hieldt. Dat de aanhangers der {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} nieuwe Leere zig ook reeds iets goeds van 's Prinsen Regeering beloofd hebben, om dat zyn Vader, Graaf Willem van Nassau, en zyne Broeders der Luthersche Leere waren toegedaan, is ten hoogsten waarschynlyk, onaangezien de Prins zelf openbaare belydenis deedt van den Roomsch-Katholyken Godsdienst (c). Het Stadhouderschap van Gelderland en Zutfen was, eenen tyd lang, by voorraad, bekleed geweest, door den Graave van Hoorne (d), die 't gaarne hadt willen behouden. Doch de Bisschop van Atrecht wist te wege te brengen, dat het den Graave van Megen werdt opgedraagen (e). Filips oordeelde, naar 't schynt, dat Hoorne zig, met de waardigheid van Admiraal der Nederlandsche zeemagt, waarin hy bevestigd werdt, behoorde te vrede te houden. Krygsmagt. De gewoonlyke Krygsmagt, die, in de Nederlanden, sedert den tyd van Hertog Karel van Bourgondie, op de been gehouden was, bestondt uit de Benden van Ordonnantien, welken Karel de V, in 't jaar 1547, op drieduizend paarden gebragt hadt (f). Doch zy waren thans niet voltallig (g). Filips poogde dezelven, voor zyn vertrek, op het voorig getal te brengen: maar 't geluk- {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} te niet. Hy verdeeldeze egter in veertien Benden, over welken de bovengenoemde Stadhouders, uitgenomen den Graave van Oostfriesland en den Heere van Courrieres; en daarenboven Filips van Croi, Hertog van Aarschot, Antoni van Lalaing, Graaf van Hoogstraaten, Maximiliaan de Hennin, Graaf van Bossu, Joan van Croi, Graaf van Roeux, en Henrik, Heer van Brederode, allen, behalven den laatsten, Ridders van 't Gulden-vlies, 't bevel hadden. Men plagt zig van deeze benden, in onverwagte toevallen, te bedienen (h). Voorts was 'er nog eenig Duitsch voetvolk in dienst, 't welk Filips gaarne betaald en afgedankt zag. Eenige benden Landzaaten gaf hy voor, in dienst te willen houden, mids de Staaten voor derzelver betaalinge zorgden. Een getal van drie- of vierduizend Spanjaarden, meest in 't voorleeden jaar (5), herwaards gevoerd, lag, daarenboven, op de grenzen in bezetting (i). Wat de Koning met dit Krygsvolk voorhadt, zullen wy terstond zien. XIV. Oogmerken van Filips. De Regeering dus op eenen geregelden voet gebragt zynde, was Filips bedagt om dezelve te doen dienen tot bevordering van zyne oogmerken, het verkrygen en hand- {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} haaven van een onbepaald gezag over de Landzaaten, en het verdelgen der Ketterye, dat 'er den weg toe baanen moest. Hy pleegde over alles raad met den Bisschop van Atrecht, op wiens aanhouden, hy Paus Paulus den IV. sterk drong, tot het hervatten der Kerkvergadering van Trente, alwaar de nieuwe Leer veroordeeld, en eene nieuwe soort van Hervorming vastgesteld werdt. De besluiten deezer Kerkvergadering zogt hy, hier te lande, in te voeren, en tegen de Ketters te doen gelden. Doch om hierin te slaagen, was hy, sedert eenigen tyd, te raade geworden, 't getal der Bisschoppen in de Nederlanden te vermeerderen, en dezelven ook deel aan de Regeering en zitting in de Staatsvergaderingen te doen hebben. Franciskus Sonnius, van wien wy in 't voorgaande Boek hebben gewaagd, was, om dit werk te bevorderen, reeds, te vooren, naar Rome afgezonden (k). En op dat de Raad van Staate niets tegen 's Konings oogmerk zou konnen besluiten, hadt de Landvoogdes volmagt, om 't raadpleegen ter gewooner vergadering na te laaten, en alleen by zig zelve, met agterraad van den Bisschop van Atrecht, Barlaimont en Viglius besluit te neemen (l). Sommigen melden, dat Margareet alleen gehouden was, den Bisschop te hooren (m). Anderen, dat zy niet dan met de meerderheid van alle de Leden des Raads mogt besluiten (n). Doch ik maak, {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} in dit geval, den meesten staat op 't gene ik uit Strada heb aangehaald, die van 't gene de Landvoogdes betrof, uit haare eigen' Papieren, beter dan iemant anders, schynt onderrigt geweest te zyn. Ook meldt hy, dat de agterraad met den Bisschop, Barlaimont en Viglius Consulta genoemd werdt. Door middel van deezen agterraad nu, kon Filips 't gezag des Raads van Staate tot zyne oogmerken doen dienen. De Bisschop van Atrecht voorzag egterFilips besluit de Spaansche Knegten in 't Land te doen blyven. wel, dat het uitrooijen der Ketteren en het handhaaven van een onbepaald gebied, niet zonder magt van Krygsvolk, dat den Koning genegen was, zou konnen geschieden. Hierom oordeelde hy, dat de drie- of vierduizend Spanjaarden, van welken wy boven gewaagd hebben, by voorraad, in 't Land gelaaten moesten worden, op dat men 'er zig, des noods, van zou konnen bedienen (o). En de Koning, dien hy 't voorsloeg, vondt 'er terstond smaak in, tevens nogtans besluitende, 't opperbevel over dit Krygsvolk Oranje en Egmond, welken by 't volk bemind waren; doch onder welken Juliaan Romero en Joan de Mendoza, Spanjaarden, bewind voeren zouden (p), aan te bieden; die 't egter grootmoediglyk van de hand weezen (q). Filips, desonaangezien, bevroedende, van hoe veel belang het voor hem ware, dat zyne {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} Spanjaarden in de Nederlanden bleeven, was niet van zins dezelven te laaten vertrekken. Misnoegen hier over. Doch eenige Heeren, ziende, dat men 't, met het aanhouden van 't vreemd Krygsvolk, toegelegd hadt, op het styven der zulken, die de Plakaaten tegen de Ketters, ten strengsten, wilden uitgevoerd hebben, poogden verscheiden' aanzienlyke Leden der byzondere Staaten te beweegen, om, by een ernstig verzoekschrift, op het vertrek der vreemde Knegten, aan te houden. De Prins van Oranje heeft, naderhand, verklaard, dat hy, omtrent deezen tyd, tot dien einde, voorbedagtelyk, uit Frankryk, was overgekomen (r). Ook was elk ingenomen tegen de vreemde Knegten, die, veelligt willens onbetaald gelaaten, op dat menze zo ligt niet zou konnen afdanken, terwyl men Landzaaten voldaan en afgedankt hadt, 't platte land niet alleen, maar zelfs sommige Steden, gelyk Diedenhoven en Marienburg, beroofd en ontvolkt hadden (s). Nog was 'er eene andere kommer ontstaan by veelen. Men was bedugt, dat de Raad van Staate, in welken, de Bisschop van Atrecht reeds ongaarne gezien werdt, nog met meer vreemdelingen mogt vervuld worden: alzo de Koning, dit wist men, den Graave van Feria eene Raadsplaats hadt toegezeid (t). Veel morrens rees hieruit onder 't gemeen, en in de byzondere Staatsvergaderingen, daar {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} men zig van eene Regeering, uit vreemdelingen bestaande, en die vreemd Krygsvolk op de hand hadt, niet dan onheil voor de Landen voorspellen kon. Filips was niet onkundig van 's volks ongenoegen: ook wil men, dat hy Oranje, als den voornaamsten aanstooker van 't zelve, in 't oog hadt (u); doch 't was thans geen tyd, om zig, hierover, in 't openbaar, gevoelig te toonen. XV. De Koning neemt afscheid van de algemeene Staaten, te Gend. De zomer verliep vast, en de tyd van 's Konings vertrek naderde. Hy deedt, derhalve, de algemeene Staaten, tegen den zevenden van Oogstmaand, te Gend, beschryven, om afscheid van hun te neemen, en de Landvoogdy, plegtiglyk, aan Vrouwe Margareet op te draagen. Filips liet hier zeggen ‘dat hy, genoodzaakt door den toestand der zaaken in Spanje, de Nederlanden, daar hy, anders, uit loutere liefde tot de Landzaaten, zyne dagen zou wenschen te eindigen, eerlang, zou moeten verlaaten; dat hy, de vrede met Frankryk, niet zonder zwaare kosten, gedeeltelyk door de Staaten opgebragt, gedeeltelyk getrokken uit zyne andere Koningryken en Staaten, gelukkiglyk getroffen hebbende, deeze Landen, met meer gerustheid, verlaaten kon. Dat hyze nogtans, voor zyn vertrek, gaarne, van het noodeloos Krygsvolk, met naame van het Duitsch of Overlandsch, zou hebben willen ontlasten; doch dat hy, tot hiertoe, de volkomen' afbetaaling van dit Krygs- {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} volk niet hadt konnen te wege brengen, onaangezien hy, ten deezen einde, nog onlangs, elfhonderdduizend guldens, in Wisselbrieven op Spanje, hadt opgebragt. Dat hy hierom een Regement Overlandsche Knegten, aan welk men veel gelds schuldig was, hadt moeten overlaaten, 't welk hy begeerde, dat door de Staaten onderhouden werdt, beloovende hy egter, daartoe, ware 't hem mogelyk, ook eenige penningen uit Spanje te zullen overmaaken: en zelfs wederom herwaards te zullen komen, zo dra de nood zyne tegenwoordigheid vorderde.’ Voorts, werdt 'er bygevoegd, ‘dat de Koning, om gewigtige redenen, de Opperlandvoogdy zynen Zoon, Prinse Karel, voor eerst, niet hebbende konnen afstaan; zyne Zuster, de Hertogin van Parma, met deeze zorg, belast hadt; die, in de Nederlanden gebooren en opgevoed zynde, de Nederlandsche taale sprak, en den Landen byzondere gunst toedroeg, waarom zy, behalven den eerbied en gehoorzaamheid, ook de liefde der Landzaaten verdiende. Nog beval hy, dat men, aan zyne Zuster, gelyke agting en gehoorzaamheid als aan hem zou hebben te bewyzen.’ De aanspraak werdt beslooten, met eene ernstige vermaaning aan alle Leden der Regeeringe, van de Landvoogdesse af, tot de laage Overheid toe, om de Plakaaten, tegen de Ketters gemaakt en vernieuwd, ter uitvoeringe te brengen; alzo verandering in den Godsdienst, veeltyds, {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} verandering in de Regeering voortbragt: waarby eene diergelyke vermaaning, tot handhaavinge des Regts, omtrent kleinen en grooten zonder onderscheid, gevoegd werdt (v). XVI. Vertoog der Staaten tegen 't vreemd Krygsvolk en vreemdelingen in de Regeering. Ligtelyk bespeurde men, uit deeze Aanspraak, die, van wege de algemeene Staaten, naar vereisch van zaaken, beantwoord werdt, dat Filips niet van zins was, de Plakaaten tegen de Ketters te laaten slaapen. Ook was hy, onlangs, in persoon te Mechelen geweest, om den grooten Raad aldaar de zorg voor den ouden Godsdienst aan te beveelen (w). Doch terstond hierna, werdt hem, uit den naam der algemeene Staaten, een Vertoog, in 't Walsch, overgeleverd, welk hem overtuigen moest, dat men hem de middelen zogt af te snyden, waardoor hy de uitvoering der Plakaaten gemaklyk dagt te maaken, vreemd Krygsvolk, naamlyk, en vreemdelingen in de Regeering. 't Behelsde dit tweeledig verzoek: ‘1. dat 's Lands grenzen niet door vreemde Knegten, gelyk tegenwoordig, maar door Landzaaten bewaard, en dat de vreemden afgedankt, of elders gebruikt mogten worden. 2. dat het Land geregeerd worden mogt by den raad van Nederlanderen, niet van uitheemschen.’ 't Een en 't ander verzoek was met verscheiden' redenen bekleed. Onder anderen, klaagden de Staaten over den overlast van 't vreemd Krygsvolk, welk {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} men in dienst gehouden hadt, terwyl men Landzaaten hadt afgedankt (x). Bitter smaakte den Koning dit vertoog, en sommigen verhaalen, dat hy, terstond, toornig, uit de vergadering ging, bruskelyk vraagende, of zy hem, die ook een Spanjaard was, mede het Land wilden doen ruimen? zy voegen 'er by, dat de Hertog van Savoye, die toen nog niet vertrokken was, de Staaten, wegens dit Vertoog, als 's Konings Hoogheid te na komende, ernstelyk bestraft hadt (y). Doch deeze dingen hebben weinig schyn van waarheid, alzo de Koning nog niet geraaden vondt, zyne oogmerken dus openlyk te ontdekken.'s Konings Antwoord. Men mag dit afneemen, uit zyn antwoord op 't vertoog der Staaten, welk hun, twee dagen laater, ter hand gesteld werdt, en van deezen inhoud was: ‘Dat de Koning niet van zins was, vreemdelingen ter Regeeringe in te dringen, 't welk uit de aanstelling der Landvoogdesse blyken kon, terwyl ook het aanstellen der andere Leden van den Raad van Staate deedt zien, hoe vaderlyk hy voor de Landen zorgde. Dat het Spaansch voetvolk noodig in 't Land was, om het te beschermen, tegen onvoorziene beweegingen der nabuuren; dat men altyd eenigen overlast van Krygsvolk hadt, 't zy het inlandsch of vreemd ware, wanneer het niet betaald werdt; doch dat hy voor de betaaling der Spaansche Knegten, die maar {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} drieduizend sterk waren, van drie tot drie maanden, uit Spanje, zorg draagen zou; dat men deeze Knegten kon gebruiken, om zynen Zoon, Prins Karel, af te haalen, wanneer hy, in Spanje gekomen, gelegenheid vinden mogt, om hem spoedig herwaards te zenden; dat hyze gaarne op de Vloot, die hem nu overvoeren moest, zou hebben mede genomen, hadt hy van de begeerte der Staaten eerder kennis gehad; dat hy nu zyne genegenheid te hunwaards toonen wilde, met hun te ontlasten van de soldy deezer Knegten, die nogtans dienden ter hunner bescherminge; dat hy niet voorhadt al het inlandsch voetvolk af te danken, maar twaalfhonderd man in dienst te houden, ten laste van de Landen: dat hy, eindelyk, nimmer van zins was geweest, de Spanjaarden langer dan zes of zeven maanden in 't Land te laaten; doch dat hyze nu, om den Staaten genoegen te geeven, binnen drie, of uiterlyk binnen vier maanden, zou doen vertrekken, mids de Staaten zorg droegen voor de betaaling van 't Krygsvolk, welk, in derzelver plaats, tot bewaaringe der grenzen, zou moeten worden aangenomen (z).’ Met welk antwoord, de Staaten zig genoegen lieten. Wy hebben 't een weinig omstandiger willenAanmerkingen op het zelve. te boek stellen, om dat het, by niemant onzer Schryveren, te vinden is, alzo nie- {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} mant hunner, naar 't schynt, het oorsprongkelyke gezien hadt. Men merkt 'er klaarlyk uit, dat de Koning, door 't vertoog der Staaten, in verlegenheid gebragt was, en het niet voor de vuist beantwoorden durfde, om zyne oogmerken niet te zeer te ontdekken. Anders moest hy, op het verzoek der Staaten, om geene vreemdelingen in de Regeeringe te stellen, niet gezeid hebben, dat de Landvoogdes eene ingeboorne was; want de Stadhouders mogten wel vreemdelingen zyn: maar hy moest hebben getoond, dat hy geene mindere ampten aan vreemdelingen gegeven hadt, of dagt te geeven; doch hier zou hem de Bisschop van Atrecht in den weg gestaan hebben, die te Besançon in Bourgondie gebooren was (a): en Gomes Figueroa, Graaf van Feria, dien hy eene plaats in den Raad van Staate hadt toegedagt, schoon hy 'er, sedert, vermoedelyk bewoogen door 't vertoog der Staaten, van afgezien heeft (b). Nu antwoordt hy, blootelyk, dat, uit de aanstelling der verdere Leden der Regeeringe, zyne vaderlyke zorg voor de Landen bleek; 't welk niet te pas kwam. 't Gene hy, op het verzoek om het vertrek der Spanjaarden, antwoordt, heeft ook weinig om 't lyf; de belofte, om 'er, binnen drie of vier maanden, aan te voldoen, waartoe hy eindelyk komen moest, alleenlyk uitgenomen. Uit zyne aanbieding, om dit Krygsvolk te onderhouden, bespeurt men, hoe {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} gaarne hy het in 't Land zou hebben willen laaten. En de uitvlugt, dat hy het met zig op de Vloot zou genomen hebben, zo hy der Staaten begeerte eerder geweeten hadt, is blaauw genoeg, nademaal het niemant onbekend kon zyn, dat de Nederlanders altoos ongaarne vreemd Krygsvolk in 't Land zagen. Men merke egter, in 't voorbygaan, aan, dat, uit dit gedeelte van 's Konings antwoord, blykt, dat men het vertrek der Spanjaarden, in 't jaar 1556, nog niet verzogt hadt, gelyk sommigen schryven (c). Dit vertrek te verschuiven, tot dat Prins Karel, als Landvoogd, herwaards zou moeten komen, hadt ook geenen schyn: alzo de doorzigtigsten wel wisten, dat de Koning zynen Zoon de Landvoogdy nimmer zou opdraagen. Eindelyk, antwoordt de Koning ook kwalyk, op de aanmerking der Staaten, dat men de vreemdelingen eer dan de Landzaaten hadt behooren af te danken; want de vraag was hier niet, of men ook eenige Landzaaten in dienst houden zou; maar of 't geraaden ware, vreemdelingen in 't Land te houden, op eenen tyd, als men Landzaaten afdankte, en dus dikwils drong, om in dienst van vreemde Mogendheden over te gaan. Of de Bisschop van Atrecht dit antwoord voor den Koning hebbe opgesteld, is ons onbekend; maar niet, dat 'er weinige blyken van den geest en de schranderheid, die men hem toeschryft, in te bespeuren zyn. {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} XVII. Filips vertrekt naar Spanje. Filips, afscheid genomen hebbende van 's Lands Staaten, begaf zig van Gend naar Middelburg in Zeeland, om de reis naar Spanje aan te neemen. En hier ontving hy, kort voor zyn vertrek, door Sonnius, de blyde tyding, dat de Paus, in de opregting der nieuwe Bisdommen, bewilligd hadt (d). Toen ging hy te Vlissingen aan boord, verzeld van eenen pragtigen Hofstoet, en begeleid, door omtrent negentig Schepen (e). De Graaf van Hoorne geboodt over de Vloote, als Admiraal. Karel de Tisnacq, aangesteld tot 's Konings Raad in Spanje wegens de zaaken der Nederlanden, en twee Geheimschryvers, Joost de Corteville en Paulus Phintsing, deeden de reis derwaards, te gelyk met den Koning (f). Binnen veertien dagen (3), landde hy te Laredo in Biskaaije, na 't doorstaan van eenen zwaaren storm voor de haven, die de meeste schepen en 's Konings kostelykste Huisraad hadt doen vergaan. Men wil, dat Filips, aan land gekomen, betuigd zou hebben, dat hy geloofde, door de voorzienigheid, gespaard te zyn, om zyne magt, voortaan, te besteeden, tot het uitrooijen der Ketterye. Ook deedt hy, terstond na zyne aankomst, een groot getal van menschen, te Seville en te Valladolid,1560. om 't geloof, ten vuure doemen. In Louwmaand des volgenden jaars, voltrok hy zyn Huwelyk met de Dogter van Henrik den {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} II, Koning van Frankryk, die onlangs, in Spanje, gekomen was (g). XVIII. Poogingen om de Benden van Ordonnantien voltallig te maaken. Eer Filips uit de Nederlanden vertrok, hadden de algemeene Staaten bewilligd, in het onderhoud van tweeduizend paarden, tot bescherminge des Lands, willende zy hierin de Benden van Ordonnantien doen bestaan. Kort na zyn vertrek, werden zy, door de byzondere Stadhouders, gelyk die van Holland, door den Prinse van Oranje, aangemaand, om drieduizend, in de plaats van tweeduizend paarden, te onderhouden, die men, volgens 's Konings begeerte, in veertien benden verdeelen moest (h). Doch de Staaten van Holland weigerden, by herhaaling, hierop, eenig besluit te neemen, ten ware zy, nevens de algemeene Staaten, ten deezen einde, beschreeven werden (i): waartoe de Landvoogdes, bedugt voor nieuwe vertoogen, van wege de algemeene Staaten, geene genegenheid hadt (k). Ook verklaarde zy, sedert, dat het byeenroepen der algemeene Staaten met 's Konings begeerte streedt. Te gelyk met de tweeduizend paarden,en om den Staaten nieuwen last van ander Krygsvolk op te dringen. die in geduurigen dienst zouden zyn, hadden de Staaten ook bewilligd, om zesduizend paarden, op waardgeld, te bekostigen. Men zogt hen, derhalve, te beweegen, om duizend paarden in vasten dienst te neemen, in de plaats van deezen zesduizend op waard- {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} geld, en daarenboven, drieduizendtweehonderd voetknegten te onderhouden, die, in de plaats van de Spanjaards, op de grenzen, zouden worden gelègd (l). Die van Holland egter beweerden, dat het Land, uit de gewoonlyke Beden, moest worden beschermd, waartoe zy, voor dit jaar, honderdduizend guldens geschikt hadden, mids daarvan de gebruikelyke kwytscheldingen genietende (m). Doch de Landvoogdes nam hierin geen genoegen. En de Staaten, van hunnen kant, geenen zin tot eenige bewilliging hebbende, die 't Hof vorderde, voor dat de Spanjaards 't Land geruimd zouden hebben (n), gaven geduurig uitstellend antwoord, zig beroepende op de algemeene Staaten. 't Is ten hoogsten waarschynlyk, dat de Prins van Oranje in Holland, en de meeste Stadhouders, in de andere Landschappen, de voorstellen van 't Hof, met welken men, vermoedelyk, alleen het vinden van onderhoud voor de Spaansche Knegten zelven op 't oog hadt, niet dan flaauwlyk, zullen hebben aangedrongen. In Holland, stondt men egter, nog voor 't einde deezes jaars, der Landvoogdesse honderdduizend guldens jaarlyks, voor den tyd van drie jaaren, toe, die op de Schildtalen werden omgeslaagen (o). XIX. 't Vertrek der Spaansche Knegten wordt uitgesteld. Zo dra waren de vier maanden, binnen welken, het vertrek der Spanjaarden be- {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} stemd was, niet verloopen, of men begon 'er, op nieuws, ernstelyk op aan te houden. Doch de Landvoogdes verschoof het, van tyd tot tyd, onder allerlei voorwendsels (p). Midlerwyl, werdt het Gemeen opgeruid, door onwaarschynlyke uitstrooisels. Men verspreidde, dat de Koning, verre van de Spanjaards te willen doen vertrekken, beslooten hadt, nog agtduizend man van dien landaart en twintigduizend Waalen herwaards te zenden, om, met behulp deezer manschap, de Inquisitie hier in te voeren (q). Het gemor nam hierop toe, van dag tot dag. Men riep, dat de Koning zyn woord niet hieldt. De Staaten, ongetwyfeld aangezet door Oranje en andere Grooten, drongen de Landvoogdes, zonder ophouden; tot dat zy, geene uitvlugten meer konnende bedenken, eindelyk, den Bevelhebber over 't Spaansch Krygsvolk last gaf, om zig, met de Knegten, naar den Briel (r) en naar Walcheren, te begeeven, terwyl de schepen klaar gemaakt werden, met welken zy moesten worden overgevoerd. Doch met het uitrusten deezer schepen werdt wederom lang gedraald. Terwyl 't volk, en de Zeeuwen, inzonderheid, zo ongeduldig werden, dat zy geene hand staan wilden aan de dyken, die dagelyks dreigden door te breeken; zeggende, dat zy liever het Land overstroomd, dan langer, door de Spanjaards, kaal geschooren wilden zien. De Landvoog- {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} des, die last hadt, om hen hier te houden, overleide met den Bisschop van Atrecht, Barlaimont en Viglius, of menze niet wederom, uit Holland en Zeeland, zou konnen ontbieden, en in de Grenssteden in bezetting leggen. Doch Barlaimont en Viglius hielden dit ondoenlyk, alzo de Grenssteden, niet minder dan de anderen, tegen de Spanjaards, waren ingenomen; waarom zy oordeelden, dat men hen, zonder uitstel, moest doen vertrekken. De Bisschop gaf hier ook, schoon ongaarne, zyne stem toe. Ondertusschen hadt de Herfst eenen aanvang genomen. De Landvoogdes schreef, in Wynmaand, naar Spanje, om verlof, tot het afscheepen der Spanjaarden, die zy onmogelyk langer in 't Land wist te houden. De Koning beantwoordde deezen Brief eerst in Wintermaand, en zou veelligt nog langer gedraald hebben, zo hy, omtrent deezendoch volgt eindelyk. tyd, geene tyding gekreegen hadt, dat de Vloot, door hem, naar Tripoli gezonden, om den zeeschuimer, Dragut, den oorlog aan te doen, veel volks verlooren hadt. Om dit verlies te boeten, ontboodt hy, eindelyk, de Spanjaards uit de Nederlanden (s). Zy gingen, in den aanvang des jaars 1561, en dus volle twaalf maanden laater dan de Koning beloofd hadt, van Vlissingen, onder zeil; na dat zy, geduurende den Winter, in 't Land van Voorne, alwaar vier vendelen, onder Juliaan Romero, gelegen hadden, {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} en in Walcheren, door de Staaten van Holland en Zeeland, van vuur en bier verzorgd geweest waren (t). XX. Ongenoegen met Engeland. De veranderingen in Engeland, alwaar Koningin Elizabet den Hervormden Godsdienst invoerde, hadden de vriendschap, tusschen Koning Filips en haar, tot zo verre doen verkoelen, dat hy haar de Ridderorde van den Koussenband wederom te rug zondt, en Paus Pius den IV, die Paulus den V, in 't laatst van 't jaar 1559, was opgevolgd, zogt te beweegen, om haar in den ban te doen. Ook weigerde hy de oude verbonden, die opzigt op de Nederlanden hadden, te vernieuwen (u). De Hollanders gevoelden haast de uitwerksels van dit misverstand, tusschen Filips en Elizabet. Hunne Koopvaardyschepen werden, door de Engelschen, bekommerd, hunne Haringbuizen en Vischschuiten, dagelyks, overvallen en beroofd. Ook deedt de Koningin dubbelen tol, te weeten, twaalf ponden sterlings, heffen van ieder scherpelier vellen en wolle, dat, uit Engeland, naar de Nederlanden, gevoerd werdt (v), waarby de Hollanders, onder anderen, zeer werden benadeeld. De Staaten van Holland, op den vyfdenJakob van den Einde wordt Advokaat van Holland. van Slagtmaand, hunnen Advokaat, Adriaan van der Goes, verlooren hebbende, traden terstond tot het opstellen van eene Instructie of Berigtschrift voor zynen Opvolger. Tot {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} bekleedinge van dit Ampt, dat langs hoe gewigtiger werdt, kwamen in aanmerking Arnoud Coebel, 's Lands Ontvanger, Adriaan Sandelyn, Pensionaris van Amsterdam, en Jakob van den Einde, Pensionaris van Delft. Doch de laatste, die, sedert eenigen tyd, in verscheiden' gewigtige zaaken, gebruikt was, werdt, met het zelve, vereerd. Des Advokaats wedde, die, tot hiertoe, maar vierhonderd ponden geweest was, werdt op agthonderd ponden verhoogd (w). Omtrent deezen tyd, werden de wedden der meeste Amptenaaren, hier te lande, merkelyk vermeerderd: 't welk men, voornaamlyk, aan den toevoer van goud en zilver uit Amerika, waardoor 't geld, hier, van tyd tot tyd, minder waardig werdt, en aan het verzwaaren der gemeene lasten moet toeschryven (x). XXI. Opregting van nieuwe Bisdommen, in de Nederlanden. Behalve het vertoeven van 't Spaansch Krygsvolk hier te lande, tegen 's Konings uitdruklyke belofte, hadt ook het opregten der nieuwe Bisdommen veel gemors verwekt, onder kleinen en grooten. Filips, die 'er, gelyk wy gemeld hebben, voor zyn vertrek van hier, tyding van gekreegen hadt, zogt het, nog eenigen tyd, bedekt te houden (y): doch het lekte spoediger uit, dan hy verwagt hadt. Vier Bisdommen waren 'er, tot hiertoe, maar in de Nederlanden geweest, van Kameryk, van Utrecht, van Atrecht en van Doornik; die allen afhingen van Aartsbisdommen, buiten 't gebied des {==*1==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding MR. ADRIAAN VAN DER GOES. Advokaat van Holland, in 't jaar 1543, oud 38 jaaren. Is. Tirion excudit ==} {>>afbeelding<<} {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} Konings, in Frankryk en in Duitschland, gelegen. 's Bisdom van Utrecht stondt onder 't Aartsbisdom van Keulen, en de drie anderen onder 't Aartsbisdom van Reims. Filips hadt den Paus vertoond, dat de Nederlanden, vooral in deezen tyd, daar de nieuwe gezindheden alomme 't hoofd begonden op te steeken, en 't getal der Ingezetenen meer en meer aanwies, aan vier Bisschoppen te weinig hadden. Ook vondt hy wanvoeglyk, dat deeze Bisschoppen van Hoofdkerken buiten zyn gebied afhingen. Paulus de IV. hadt, derhalve, by eene Bulle van den twaalfden van Bloeimaand des jaars 1559, veertien nieuwe, by de vier oude Bisdommen, gevoegd, te weeten die van Mechelen, Antwerpen, Haarlem, Deventer, Leeuwaarden, Groningen, Middelburg, 's Hertogenbosch, Roermonde, Namen, S. Omer, Yperen, Gend en Brugge: en van deeze agttien Bisdommen werden Kameryk, Mechelen en Utrecht tot Aartsbisdommen verheeven. Voorts bepaalde de Paus de uitgestrektheid van ieder Stigt, en wees ieder' Bisschop, by voorraad, zeker jaargeld toe, tot dat hunne vaste inkomsten, door den Koning, geregeld zouden zyn. En men merkte op, dat het jaargeld van den Aartsbisschop van Mechelen op drieduizend Dukaaten gesteld was, daar den anderen Kerkvoogden maar vyftienhonderd Dukaaten waren toegelegd: waarvan men de reden niet bevroeden kon, voor dat men gezien hadt, dat dit Aartsbisdom aan den Bisschop van Atrecht was opgedraagen. {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} Onder het Aartsbisdom van Kameryk, stonden de Bisdommen van Atrecht, Doornik, S. Omer en Namen: onder het Aartsbisdom van Mechelen, de Bisdommen van Antwerpen, Gend, Brugge, Yperen, 's Hertogenbosch en Roermonde: onder het Aartsbisdom van Utrecht, de Bisdommen van Haarlem, Deventer, Leeuwaarden, Groningen en Middelburg. Filips en zyne Opvolgers zouden regt van benoeming hebben tot de Aartsbisdommen van Mechelen en Utrecht, en tot alle de Bisdommen. Aan den Paus zou de aanstelling en bevestiging staan. Omtrent het Aartsbisdom van Kameryk, welk, als tot het Duitsche Ryk behoorende, scheen aangemerkt te worden, werdt niets bepaald (z). Doch Pius de IV, den Bisschop van Atrecht, sedert, tot Kardinaal verheeven hebbende, vondt geraaden, het Aartsbisdom van Mechelen, waarmede hy, op 's Konings benoeming, voorzien was, tot eersten zetel van gantsch Nederland te verklaaren, by eene Bulle van den elfden van Lentemaand des jaars 1560 (a). Midlerwyl, waren ook de andere zetels, op 's Konings begeeren, vervuld. Tot Bisschop van Antwerpen, werdt de Kanselier Filips Nigri aangesteld; in wiens plaats, eerlang, Franciskus Sonnius gekomen is. 't Bisdom van Gend was, zo sommigen schryven, eerst den President Viglius toegeschikt; doch werdt, sedert, aan Kornelis Jansenius opge- {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} draagen. Over 't Bisdom van Brugge, stondt eerst Petrus Curtius, en na hem Remigius Drutius. Over 't Bisdom van Yperen, Martinus Rithove: over dat van 's Hertogenbosch, eerst Franciskus Sonnius, en toen Laurens Mets. Over dat van Roermonde, Willem Damaas Lindanus, die naderhand ook Onder-Inquisiteur werdt over Gelderland, Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Groningen enz. (b). Naar het Bisdom van Kameryk, hadt, in den jaare 1556, en dus eer 't nog tot een Aartsbisdom verheeven was, Robert van Brederode, waarschynlyk voor zynen Zoon, gestaan; doch de Bisschop van Atrecht, die nu den naam van Kardinaal van Granvelle aangenomen hadt, wist te wege te brengen, dat het Maximiliaan van Bergen werdt opgedraagen. François Richardot bekwam het Bisdom van Atrecht, dat, door de verhooging des Kardinaals, opengevallen was. Dat van Doornik viel Karel van Croi ten deel, dat van S. Omer Gerard van Hamericourt, dat van Namen Antoni Havet. Den Bisschop van Utrecht, Georgius van Egmond, onlangs overleeden zynde, werdt Fredrik Schenk van Tautenburg tot Aartsbisschop verheeven (c). Onder hem, werden Nikolaas a nova terra of van Nieuwland, Abt der Abtdye van Egmond, Bisschop van Haarlem; Gillis van den Berge, Bisschop van Deventer; Remigius Drutius, en, na deszelfs verplaatsing naar Brugge, Cunerus Petri Bis- {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} schop van Leeuwaarden; Joannes Knyf Minderbroeder, Bisschop van Groningen, en Nikolaas a Castro, Bisschop van Middelburg (d). De meeste Bullen, waarby Pius de IV. de uitgestrektheid deezer Bisdommen nader bepaalde, zyn nog voorhanden (e). Filips hadt, omtrent deezen tyd, ook eene Hoogeschool te Douai opgeregt, op dat zyne Nederlandsche Onderzaaten, die Walsch spraken, zig niet te Geneve, alwaar de Hervorming ingevoerd was, zouden behoeven te laaten onderwyzen. Pius de IV. hadt hem, ook hiertoe, verlof gegeven (f). Doch die van Leuven, voor 't verval hunner Hoogeschoole dugtende, waren zeer te onvrede, over deeze nieuwigheid (g). Misnoegen over dezelve. Veel algemeener nogtans was het ongenoegen over de opregting der nieuwe Bisdommen. De oude Bisschoppen en de Kloosterlingen waren de gereedsten, die 'er over morden. De eersten zagen zig versteken van een groot gedeelte van hun geestelyk Regtsgebied, welk den nieuwen Kerkvoogden werdt toegevoegd. Ook stak den voornaamsten Abten in den krop, dat het getal der Leden van de Staatsvergaderingen vermeerderd werdt. Zy, en de Monniken klaagden, dat men hun hunne oude inkomsten benam, om met dezelven de nieuwe Bi- {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} schoppen te verryken (i). Men hadt, naamlyk, den Aartsbisschop van Mechelen, de ryke Abtdy van Affligem toegevoegd; de Abtdy van Egmond met het Bisdom van Haarlem; de Lieve-vrouwe Abtdy te Middelburg met het Bisdom aldaar vereenigd, en andere voornaame Abtdyen ook aan andere Bisdommen gehegt (k); waardoor verscheiden' Kloosters merkelyk werden benadeeld. 't Gemeen begon ook te vreezen, dat zo groot een getal van Bisschoppen de Inquisitie ligter zou konnen doordryven, en de hand houden aan de uitvoering der strenge Plakaaten. De Staaten van Holland stieten zig, insgelyks, aan deeze nieuwigheid (l). De Grooten gaven van alles de schuld aan den Kardinaal van Granvelle, die, zeide men, door het invoeren der nieuwe Bisschoppen, allermeest zyne eigen' grootheid gezogt hadt, en de Staaten, tegen regt, over 't opregten der nieuwe Bisdommen, niet hadt willen kennen (m). De Prins van Oranje was een der voornaamste misnoegden (n), en schynt dit de reden, waarom de Koning hem, by eenen eigenhandigen Brief, in Sprokkelmaand des jaars 1561 geschreeven (o),1561. ernstelyk vermaand heeft, om de invoering der nieuwe Bisschoppen te helpen bevorderen. {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} Met den aanvang des jaars 1561, hadt de Landvoogdes verzogt, dat de driejaarigeBeden aan Holland. Bede van honderdduizend guldens, aan die van Holland gedaan, met zevenduizend ponden, jaarlyks, mogt verhoogd worden, en dat, daarenboven, nog zestigduizend ponden, in twee termynen, werden opgebragt; in welke laatste Bede, de Staaten spoedig bewilligden, met deeze verandering, egter, dat zy, in de plaats van zestigduizend ponden op te brengen, honderdduizend ponden, ten laste van den Koning, verzegelden. Doch in de eerste Bede, bewilligden zy niet voor Oogstmaand (p). XXII. Ongenoegen tegen Granvelle. Men begon, omtrent deezen tyd, een algemeen ongenoegen te bespeuren, tegen den Kardinaal van Granvelle, wiens Staatzugt eerst den Grooten, en toen ook 't gemeen in 't oog stak. Hy hadt 'er, reeds voor 's Konings vertrek, blyken van gegeven, weigerende den Raad van Staate by te woonen, om dat men, niet hem, maar Karel van Lalaing, by afwezigheid des Hertogs van Savoye, tot deszelfs Stedehouder, hadt aangesteld (q). Doch nu maakte het vertrouwen, welk de Landvoogdes in hem stelde, en de gunst, die de Koning hem toedroeg, hem hoe langer hoe trotser: 't welk oorzaak was, dat men hem openlyke tekenen van kleinagting begon te toonen. Toen hy zyne intreede in Mechelen deedt, was 'er niemant uit de Edelen en Grooten te- {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} genwoordig. Elk gaf voor, niet genoodigd te zyn, en Granvelle, dat hy 't niet gedaan hadt, om weigering te voorkomen (r). Oranje, wiens tweede Huwelyk met Anna,Oranje trouwt Anna van Saxen. Dogter van Maurits, Keurvorst van Saxen, door Granvelle, was afgekeurd, om dat de Prinses der Luthersche Leere was toegedaan; betoonde hem ook, by verscheiden' gelegenheden, blyken van afkeer en wederwil (s). Hy beweerde, dat Granvelle zig, als Abt van Affligem, te groot een gezag, in Brabant, aanmaatigde, en de voorregten van 's Lands Edelen verkortte (t): waar tegen de Kardinaal den Prinse, op zyne beurt, verweet, dat deeze de Majesteit des Konings hoonde, door de uitsteekendheid, die hy zig, boven de andere Staaten van Brabant, toeschreef (u). Doch de staatzugt des Kardinaals, die 't oor der Landvoogdesse hadt, liep ook anderen Heeren in 't oog: onder welken 'er verscheiden' waren, welken hy byzondere oorzaak van ongenoegen gegeven hadt. Oranje verbondt zig, met eenigen van deezen, tegen den Kardinaal, onder anderen, met den Graave van Egmond, met wien hy, te voeren, niet volkomen eendragtig geweest was (v). XXIII. De nieuwe Bisschoppen neemen, op sommige Plaatsen, bezit hunner Stoelen. Op anderen, worden zy geweerd. De nieuwe Bisschoppen namen vast bezit hunner Stoelen, op verscheiden' Plaatsen. Doch toen men aan 't aanslaan der Geeste- {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} lyke goederen ging, vervoegden de Kloosters in Brabant zig, met een verzoekschrift, aan den Koning, waarin zy te kennen gaven, dat het vervreemden der Kloosterlyke inkomsten, met de voorregten der Abtdyen en het oogmerk der Stigteren, streedt. 't Verzoekschrift vondt geen' ingang. De Kloosterlingen moesten, eindelyk, het vervreemden hunner inkomsten, met eene jaarlyksche somme, ten behoeve der Bisschoppen, afkoopen. Evenwel poogde men, in Brabant, de Bisschoppen te weeren. Die van Antwerpen verkreegen uitstel, tot op 's Konings overkomst. Doch toen meenden eenige andere Steden ook vryheid te hebben, om de Bisschoppen buiten te houden, gelyk Roermonde, Deventer, Groningen en Leeuwaarden deeden (w). Mechelen en 's Hertogenbosch hadden hunne Kerkvoogden ingehaald. Zo deeden vervolgens ook Utrecht, Haarlem en Middelburg, zig voegende naar het voorbeeld der overige Steden, welker meesten haare Bisschoppen ontvingen (x). De Rederykers bevorderen de Hervorming. Doch onder 't gemeen vondt de Hervorming meer en meer ingang, onaangezien de vervolging om 't geloof, omtrent deezen tyd, heviger dan te vooren woedde. De Rederykers schroomden niet, in openbaare spelen van zinnen, of zedelyke Tooneelspelen, den volke de gebreken der Kerkelyken te vertoonen, en te gelyk de onredelykheid der vervolging, om zaaken van Godsdienst: {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} al 't welk greetiglyk gehoord en geloofd werdt (y). De Grooten zagen niet ongaarne, dat de aanhang des Kardinaals, door zulke middelen, gezwakt werdt, en begunstigden, onder de hand of openlyk, de party der hervormden. Doch van wege 't Hof't Wordt hun belet. werdt, onder anderen in Holland, verbooden, eenige Kamerspelen, Balladen, Liedekens, Commedien, Batementen, Refereynen, waarin zaaken, den Godsdienst of de Geestelykheid betreffende, vervat waren, te verspreiden, te zingen of te speelen. Zelfs mogt men geene enkel zedelyke spelen in 't licht brengen, zonder verlof van den Pastoor of Officier (z). 't Volk kreunde zig egter luttel aan deeze bevelen. Te DoornikBeroerte te Valenchyn. en te Valenchyn, hielden de Hervormden, omtrent deezen tyd, vergaderingen by nagt, met zingen van Psalmen. Te Valenchyn, raakten twee Predikanten in hegtenis, die, terwyl zy naar de strafplaats geleid werden, geweldiglyk uit de handen der Geregtsdienaaren werden verlost: welk bedryf eenigen, sedert, het leeven gekost heeft (a). Doch dit was slegts een voorspel van de opschuddingen, die naderhand ontstonden. Filips vermaande, op 't einde des jaars 1561, de Landvoogdesse schriftelyk, wegens eenige Persoonen, die hem in 't oog liepen. De President Viglius was, over den inhoud van dit schryven, zo getroffen, dat hy ernstelyk aanhieldt, om van zyn Ampt ontslaa- {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} gen te worden. Doch de Koning deedt hem, door beloften en geschenken, van besluitMontigni naar Spanje gezonden. veranderen (b). De Landvoogdes vondt, hierop, geraaden, den Heere van Montigni naar Spanje te zenden, om den Koning van den staat des Lands te onderregten, en hem tevens eenigen onderstand in geld te verzoeken.1562. Hy keerde, in den aanvang des jaars 1562, te rug, met belofte van hulpe, zonder meer. Ook verspreidde hy, dat de Koning zig de Nederlandsche zaaken weinig aantrok, en hem ging na, dat hy den Kardinaal, in Spanje, zeer zwart hadt afgemaald (c). Schimp-Livrei tegen Granvelle. Het ongenoegen tegen deezen bleef steeds duuren. Men smaalde zelfs op hem, door eene schertsende Livrei, die, door den Graave van Egmond, uitgevonden was, en eerst in eene zotskap, den dienaaren op de mouw gestikt, bestondt; doch naderhand in een' bondel pylen veranderd werdt (d). De vrienden des Kardinaals stieten zig aan beide deeze zinnebeelden, houdende de zotskap te schimpen op des Kardinaals hoed, en den bondel pylen voor een teken van een eedgenootschap, ten zynen bederve, gesmeed. Doch de Edelen gaven voor, dat zy, met het laatste zinnebeeld, hunne vereeniging ten dienste des Konings wilden aanduiden (e). {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} XXIV. Binnenlandsche oorlog in Frankryk. De beweegingen ter oorzaake van den Godsdienst, ten deezen tyde, in Frankryk uitgeborsten, deeden de Landvoogdes dugten, voor diergelyke zwaarigheid in de Nederlanden. 't Getal der Hervormden was daar zo sterk toegenomen, dat de Koninginne Moeder, Katharina de Medicis, die den klem der Regeeringe in handen hadt, oordeelde, eenen merkelyken ruggesteun aan dezelven te zullen konnen hebben, tegen die van Guize, welken haare oogmerken dwarsboomden, en te gelyk sterk yverden tegen de Hugenooten. Met deezen naam, verbasterd van het Duitsch woord Eedgenossen of Eedgenooten, uit Zwitserland herkomstig (f), werden, ten deezen tyde, de Hervormden in Frankryk benoemd. De Hertog van Guize, zo staatzugtig als de Koninginne Moeder, begon de beweegingen met den moord van Vassy, die de Hugenooten terstond in de wapenen hielp, en aandreef, om Orleans, en naderhand Rouan te bemagtigen. Daarentegen werdt Oranje, Hoofdstad van het Prinsdom van dien naam, alwaar de Hugenooten, de meesten in getal zynde, de wapenen hadden opgevat, door Fabricius Serbellon, overvallen, bemagtigd, en met roof en moord vervuld (g). Guize, in 't begin des volgenden jaars, geduurende het beleg van Orleans, doorschooten zynde, werdt de Vrede, tusschen Koning François en de Hugenooten, getroffen (h), by welke, hun {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} vryheid van Godsdienst werdt toegestaan, die de Prins van Oranje, sedert, ook aan alle de Ingezetenen van zyn Prinsdom, beide Onroomschen en Roomschen verleende (i): 't welk hier te liever gemeld zy, om dat voornaame Schryvers hebben aangetekend, dat hy den Godsdienst, in zyn gebied, onveranderd het (k). Evenwel verzogt hy, wat laater, den Koning, door zynen Gezant, in Frankryk, de zaaken van zyn Prinsdom te willen vorderen; ‘'t welk, zeide hy, geschaapen stondt verlooren te gaan, om dat hy 't, by 't heilig oud Roomsch geloof, hadt zoeken te bewaaren.’ Ook vindt men, dat de Koning beloofd heeft, aan zyn verzoek te zullen voldoen (l). Filips steekt 'er zig in. Filips hadt zig ook gesteken, in den inlandschen Franschen oorlog, en den Koning van Frankryk drieduizend Knegten uit Italie toegeschikt. De Landvoogdes zogt 'er, op 's Konings last, tweeduizend Paarden, uit de Nederlanden by te voegen. Doch Oranje en Egmond stelden zig hiertegen, beweerende, dat het Paardenvolk, tot bescherming der Nederlanden, by der hand gehouden moest worden. Granvelle wist egter te wege te brengen, dat 'er, in plaats van manschap, eenig geld van hier naar Frankryk geschikt werdt (m). Uit Engeland hadden, daarentegen, de Hugenooten eeni- {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} ge hulp gekreegen: 't welk Granvelle zo schynt verbitterd te hebben, dat hy, volgens sommiger verhaal (n), de Landvoogdes bewoog, den invoer der Engelsche Lakenen te verbieden. De Engelschen zouden hieropStaat van den Koophandel op Engeland. den stapel der Lakenen hebben overgebragt naar Embden, in Oostfriesland (o), tot merkelyk agterdeel der Nederlanderen, die, volgens sommiger aantekening, ten deezen tyde, wel twaalf millioenen jaarlyks met de Engelschen verhandelden, en aan Lakens alleen, meer dan vyf millioenen ontbooden. Uit naauwkeuriger Aantekeningen, is my egter gebleeken, dat de invoer der Engelsche Lakenen, in Holland, eerst in Bloeimaand des jaars 1564, na 't vertrek van Granvelle, en na 't verleggen van den Engelschen handel naar Embden (p), verbooden is geworden: op verzoek zelf van de Staaten van den Lande (q). Deezen bragten ook eerlang te wege, dat men, in 't byzyn van Gemagtigden van Haarlem en Amsterdam, te Brugge, met de Gemagtigden der Koninginne van Engeland in onderhandeling tradt (r): en hier werdt het Groot - Commercie Traktaat van den jaare 1496 vernieuwd, waardoor de handel op Engeland wederom op den voorigen voet werdt hersteld (s). De binnenlandsche Kryg duurde nog inDe Hertogin van Parma roept de Vliesridders en Stadhouders samen. Frankryk, toen de Landvoogdes, bedugt, {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} dat de Hugenooten ook iets in de Nederlanden mogten willen onderneemen, de Vliesridders en Stadhouders, in Bloeimaand, te Brussel, byeen riep (t). Zy deedt hun, by monde van den President Viglius, 't gevaar des Lands voor oogen stellen, te gelyk met eenige middelen, om het te voorkomen: geevende den Heeren drie dagen tyds, om hunne bedenkingen, over 't een en 't ander,Oranje houdt byzondere Byeenkomsten met de voornaamste Heeren. in te leveren. Oranje, deeze gelegenheid willende waarneemen, om eenige verandering in de wyze van 's Lands Regeeringe te wege te brengen, ontboodt alle de Heeren, Granvelle en Viglius uitgenomen, ten zynen huize, hun voorhoudende ‘eerstelyk, dat men gezamenlyk over 't voorstel der Landvoogdesse behoorde te oordeelen, en de onderlinge gedagten, ware 't mogelyk, tot eenpaarigheid te brengen: ten anderen, dat men thans ook, over de algemeene Regeering des Lands, moest raadpleegen, loopende den Staat groot gevaar van zynen ondergang, zo men geen waakend oog hieldt op het gedrag van eenige Staatsdienaaren.’ Elk begreep ligtelyk, dat hy 't op Granvelle gemunt hadt. Verscheiden' Heeren bewilligden terstond in dit tweeledig voorstel. Doch anderen, met naame Barlaimont, Bossu, Jan, Graaf van Oostfriesland, en Courrieres merkten aan, dat de Landvoogdes hun niet gelast hadt, één gevoelen uit aller naam, maar elk zyn byzonder gevoelen in te brengen. Zy voegden {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} 'er by, dat zy, als byzondere Stadhouders, geene kennis van 's Lands algemeene Regeering hadden, veel min eenige reden, om 'er over te klaagen: waarom zy niet konden goedvinden, deswege te raadpleegen. Hevig werdt hiertegen, van de andere zyde, getwist. Doch de gevoelens der Heeren bleeven verschillen. Ook antwoordde elk afzonderlyk, op het voorstel der Landvoogdesse. Doch 't is onnoodig, hier, breeder van deeze antwoorden te gewaagen, alzo 'er weinig of niets op beslooten werdt (u). In Zomermaand, hieraan volgende, werdenVoorstel der Landvoogdesse, waarin niet bewilligd wordt. de algemeene Staaten, te Brussel, beschreeven. De Landvoogdes deedt hun hier verzoeken, dat zy, in aanmerking van de gevaaren, die de Landen toen nog uit Frankryk dreigden, hunnen Gemagtigden ten Hove last wilden geeven, om, by schielyken nood, te bewilligen in zekere somme, tot bescherminge der Landen, die voor Holland niet minder dan tweehonderdduizend ponden zou konnen zyn; doch niet zou behoeven te worden opgebragt, zo 't de nood niet vorderde. Men gaf voor, dat men zulk een' breeden last voor de Gemagtigden dienstig hieldt, om de zaaken met te meer spoed te konnen uitvoeren, gedoogende den staat derzelven dikwils niet, dat 'er vooraf verslag van gedaan werdt aan de byzondere gewesten (v). Doch de meeste Staaten, met naame die van Holland, dugtende, dat {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} hunne Gemagtigden ligtelyk konden worden overgehaald, om te bewilligen in het gene het Hof vorderde; vertrouwden hun zo breeden last niet: waarom de Landvoogdes, na verloop van eenige maanden, haar voorstel moest laaten vaaren (w). Oranje, Egmond en Hoorne schryven aan den Koning, over Granvelle. Oranje gaf, ondertusschen, den toeleg niet op, om Granvelle den voet te ligten. Hy hieldt, van tyd tot tyd, byeenkomsten met zulken, die 't naast met hem eens waren. Men besloot hier, na ryp overleg, eenen uitvoerigen brief aan den Koning te laaten afgaan, die, dikwils herschreeven en veranderd, eindelyk, in deezen zin, ter nedergesteld1563. werdt: ‘Dat zy, lang gezweegen hebbende, zonder ondienst van zyne Majesteit, en zonder deeze Landen voor een onvermydbaar bederf bloot te stellen, niet langer verbergen konden, 't gene hun kwelde. Dat 'er een algemeen gevoelen heerschte, onder de Landzaaten, dat de gantsche klem der Regeeringe in handen van den Kardinaal Granvelle was; welk gevoelen de Koning niet zou konnen wegneemen, zo lang hy den Kardinaal in 't bewind liet: dat al 't volk misnoegd was, over deezen Staatsman, 't welk de oorzaak gerekend moest worden, waarom 's Konings zaaken hier niet voorspoediger gingen: dat zy, hierom, de vryheid namen van zyne Majesteit voor te houden, hoe betamelyk het ware, zynen voornaamsten Leenmannen en 't gant- {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} sche volk liever dan éénen Granvelle genoegen te geeven. Dat elk nogtans van de Regeering der Landvoogdesse ten hoogsten voldaan was. Dat zyne Majesteit niet moest waanen, dat het hun, die dit schreeven, om meer gezags te doen ware, alzo zy, op 't welbehaagen zyner Majesteit, gaarne afstand wilden doen van hunne Plaatsen in den Raad van Staate. Dat, wat den Godsdienst betrof, zy den Koning altoos de pligten van goede onderdaanen en Katholyke Leenmannen bewyzen zouden, oordeelende zy, dat men 't den voornaamsten Heeren, den adel, en anderen braaven luiden alleen te danken hadt, dat de Godsdienst nog, in den tegenwoordigen gerusten staat, werdt geoefend. Dat, waarlyk, het gemeene volk reeds zeer besmet was, en dat de leevenswyze en het gezag van den Kardinaal hieraan geen goed deedt.’ De Prins van Oranje en de Graaven van Egmond en Hoorne, Leden des Raads van Staate, tekenden deezen Brief alleen. De andere Heeren, die 't met hen eens waren, lieten 't na, op dat zy, alleenlyk byzondere Stadhouders zynde, niet zouden schynen, zig met de algemeene Lands-Regeeringe te willen bemoeijen. Hoorne was, onlangs, bekleed met de waardigheid van Raadsheer van Staate, uit Spanje te rug gekeerd. Na 't afvaardigen deezes Briefs, toonden de drie Heeren veele tekenen van ongenoegen, over de anderen, die zig niet tegen den Kardinaal hadden willen verklaaren: 't welk van de kun- {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} digsten gehouden werdt, voor het beginsel eener naderende beroerte, die hier het zelfde spoor, als de jongste beweeging in Frankryk, scheen te zullen houden (x). XXVI. De Kardinaal houdt zig fier. Granvelle, niet onbewust van 't onweêr, dat hem dreigde, vondt egter, verblind door de eer, die de Landvoogdes hem aandeedt, ongeraaden, zeil te minderen. Hy maatigde zig het bewind aan, over de begeeving der voornaamste Ampten, waarover de Landvoogdes, somtyds, ook Barlaimont en Viglius; doch nimmer Oranje, Egmond en den Admiraal gewoon was te hooren. Dus wist hy zig vrienden te maaken; waartoe den drie Heeren naauwlyks gelegenheid overschoot.De Heeren vaaren tegen hem uit. 't Ongenoegen borst, eerlang, openlyk uit, en schroomden de Heeren niet te zeggen ‘dat het nimmer 's Konings meening geweest was, 't bewind der Regeeringe te laaten in de handen van een' eenigen vreemdeling, verzeld van twee anderen, en met uitsluiting van hun; dat het regt en de billykheid en de oude Landsgewoonten, in tegendeel, 't bestier van den staat en de geldmiddelen, en het opperbewind over de Regtsoefening gesteld hadden in de handen der voornaamste Heeren en Edelen, gezamenlyk: zo als men, met egte stukken en voorbeelden, bewyzen kon, wordende, oudtyds, de openbaare Verbonden en Handvesten, niet slegts door den Vorst, maar ook door deZy maaken aanhang. voornaamste Edelen, getekend.’ Wyders {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} maakten de drie Heeren hun werk, om aanhang onder de Edelen, en zelfs onder de vrienden van Granvelle, te winnen. Veelen vielen hun toe. Sommigen, om dat zy, voorlang, gemeenzaamlyk met hen verkeerd hadden, of van hun afhingen: anderen, om dat zy 'er hun eigen voordeel, of vryheid van Godsdienst mede beoogden: en anderen, om dat zy het weeren des Kardinaals noodig hielden, ter bevordering van den dienst Gods en des Konings. 't Volk zelf werdt, meer en meer, ingenomen tegen Granvelle, die voor staatzugtig, gierig en wellustig befaamd werdt, en wien naging, dat hy de Inquisitie zogt in te voeren, door het invoeren der nieuwe Bisschoppen (y), en de Nederlanders slaaven te maaken eener Regeeringe van Spanjaarden. Men riedt Granvelle, omtrent deezen tyd, dat hy den Heeren eenige voldoening zou tragten te geeven, en daardoor hunne gunst wederom winnen. Doch anderen dreeven, dat de Heeren het niet alleen op den Kardinaal en de nieuwe Bisschoppen gelaaden; maar daarenboven, eene geheele verandering van de Regeering en van den Godsdienst in den zin hadden (z), waarom zy oordeelden, dat 'er, met toegeeven, niet te winnen zou zyn. De Koning, den Brief der Heeren ontvangen's Konings Antwoord aan de drie Heeren. hebbende, draalde eenen geruimen tyd, eer hy besluiten kon, over een antwoord, dat 'er op paste. Eindelyk, schreef hy, in Zomermaand, {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘dat hy zig verzekerd hieldt van den yver der Heeren tot zynen dienst: dat hy voorhadt, eerlang, zelf herwaards te komen, om den staat der zaaken te onderzoeken; doch dat hy, midlerwyl, gaarne zien zou, dat een hunner naar Spanje kwame, om hem van alles byzonderlyker te onderregten; alzo de Brief slegts algemeene beschuldigingen inhieldt, en het 's Konings gewoonte niet was, iemant zyner dienaaren, zonder behoorlyke kennisse van 't gene men ten zynen laste hadt, te verstooten.’Zy blyven uit den Raad van Staate. De Heeren toonden zig, op 't ontvangen van deezen Brief, zeer misnoegd. Zy vonden 't ten hoogsten vreemd, dat hun eene reis naar Spanje gevergd werdt, om eenen enkelen man te beschuldigen. Na 't houden van verscheiden' byzondere byeenkomsten, in welken ook andere Edelen tegenwoordig waren, beslootenze der Landvoogdesse schriftelyk te vertoonen ‘dat zy, met de voornaamste Heeren en byzondere Stadhouders, over den staat van 's Lands zaaken, geraadpleegd hebbende, dezelven vonden geheel anders gesteld dan de dienst zyner Majesteit en de behoudenis der Landen vorderde; zo ter oorzaake van 's volks ongehoorzaamheid, onder voorwendsel van eenige nieuwe en schadelyke gevoelens in den Godsdienst, als uit hoofde van de agterstallen, die 't Land aan 't Krygsvolk schuldig was; van den slegten staat der geldmiddelen, en van 't verval der Grensvestingen, dat schier onherstelbaar gerekend mogt worden. Dat zy bedugt wa- {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} ren, dat 's Lands Ingezetenen, buiten 's Lands, bekommerd zouden worden, om 's Konings schulden. Dat 'er geen ander middel scheen, om uit deeze zwaarigheden gered te worden, dan het vergaderen der algemeene Staaten; doch dat zy, hierop, niet verder durfden dringen, na dat haare Hoogheid hun verklaard hadt, dat de Koning zulks uitdruklyk hadt verbooden. Dat zy nogtans ligtelyk bespeuren konden, dat dit verbod alleenlyk ontstaan was, uit het mistrouwen, tusschen den Koning, de Staaten en eenige Leden derzelven, verwekt, door zulken, die 's Konings dienst en 's Lands welvaart weinig ter herte namen, en zelven geene middelen ter hand sloegen, om de verwarde zaaken te redden. Dat zy, hierom, haare Hoogheid ootmoediglyk smeekten, niet te willen misduiden, dat zy, zo lang de Koning geene andere orde stelde op de Regeering, zig uit den Raad van Staate hielden, en de schaduw, welke zy daar, vier jaaren herwaards, vertoond hadden, verdwynen deeden: zonder dat zy egter begeerden nalaatig te zyn, in het voldoen aan hunnen byzonderen pligt, en aan alles, wat haare Hoogheid hun zou gelieven te beveelen’ (a). Na 't inleveren van dit Vertoog, bleevenen schryven andermaal aan den Koning. Oranje, Egmond en Hoorne uit den Raad van Staate. Ook zondenze 'er, in Hooimaand, een afschrift van aan den Koning, wiens {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} Brief zy, op deezen zin, beantwoordden: ‘Roemende zyne Majesteit, dat hy geenen zyner dienaaren, zonder oorzaake, verstooten wilde, merkten zy aan, dat het gene zy, tegen den Kardinaal, inbragten, niet tot zyne bezwaaringe strekte, maar veeleer, om hem te doen ontheffen van eenen last, die hem weinig voegde, en dien hy niet langer zou konnen draagen, zonder veel ongemak en beroerte te veroorzaaken. Dat zy zig, in geene byzonderheden, hem betreffende, hadden ingelaaten, om dat de verwarring en het misnoegen in den Staat genoeg konden doen zien, van hoe weinig dienst zyne tegenwoordigheid, agting en bewind hier te lande zyn konden. Dat zy zig egter niet als zyne beschuldigers voordoen, noch eenig pleit tegen hem aanvangen wilden; maar als trouwe vassalen den Koning alleenlyk kennis geeven van 't gene 'er omging, meenende zy, dat hun aanziens genoeg overschoot, om hierin geloof te verdienen. Zy voegden 'er by, dat niet slegts een hunner, maar liever zy allen drie, op 's Konings bevel, naar Spanje verreisd zouden zyn, indien de staat der zaaken en de dienst zyner Majesteit hun afzyn hadt konnen gedoogen, in eenen tyd, dat de nabuuren zelven, van alle zyden, op listige aanslagen, bedagt scheenen. Ten besluite, smeekten zy, dat de Koning hunnen schriften het zelfde geloof wilde geeven, welk zy hoopten, dat hy hunnen woorden niet zou willen weige- {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} ren, en dat hy de eenvoudigheid van hun schryven ten goede wilde duiden, alzo zy van natuure geene groote redenaars, maar meer in wel doen dan wel zeggen bedreeven waren; gelyk luiden van hunnen staat ook best betaamde (b).’ XXVII. Egmond schryft afzonderlyk. De Graaf van Egmond, wien de Koning eenen vriendelyken Brief geschreeven hadt, om hem van de zyde der andere Heeren af te troonen, waartoe ook de Landvoogdes herhaalde poogingen deedt, antwoordde, op gelyken voet, als hy, met Oranje en Hoorne, te samen, gedaan hadt: duidelyk toonende, dat hy zig, nergens door, zou laaten beweegen, om de party, die hy gekoozen hadt, te verlaaten (c). 't Misnoegen tegen Granvelle wist zigGranvelle wordt vinnig beschimpt. langer niet te maatigen. Men stak hem, openlyk, eene spotprint in de hand, in welke hy zelf vertoond werdt, zittende te broeijen op een deel eyeren, daar Bisschoppen uit kwamen, terwyl hem een duivel boven 't hoofd zweefde, met dit byschrift, Hic est filius meus, ipsum audite ‘Deez is myn zoon, hoort hem (d).’ Zelfs liep 'er een gerugt, dat zeker Bourgondier, Villet genoemd, op zyn leeven ging (e): 't welk, veelligt, zo weinig grond hadt, als een ander, ten zelfden tyde verspreid, dat Granvelle een' aanslag gesmeed hadt, om eenen der drie Heeren van kant te helpen (f). {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} Doch zulke gerugten bewyzen, ten minsten, tot welk eene hoogte de partyschap gesteegen moet zyn, daar men elkanderen, tot diergelyke onderneemingen, bekwaam oordeele. Oranje, Egmond en Hoorne, die, door hun schryven, en door het verlaaten van den Raad van Staate, alomme, voor hoofden van hun, die zig tegen Granvelle verklaard hadden, bekend geworden waren, spaarden geene moeite, om aanhang te winnen.Medestanders der drie Heeren. De Markgraaf van Bergen, de Baron van Montigni, de Graaven van Hoogstraaten en Megen, de Heer van Brederode en andere voornaame Edelen hielden hunneHun Verbond. zyde. Men stelde een Verbondschrift op, dat getekend en plegtiglyk bezwooren werdt. De inhoud wordt nergens gemeld. Doch men houdt voor zeker, dat 'er niets in vervat was, welk met den dienst des Konings, of het belang van den Roomschen Godsdienst geloofd werdt te stryden (g). Veele aanzienlyke Heeren weigerden 'er egter in te treeden, met naame de Hertog van Aarschot, de Graaf van Aremberg, en de Heeren van Barlaimont, Courrieres en Hachicourt: die, nevens eenige anderen, zig noch voor de eene noch voor de andere zyde verklaaren wilden. Omtrent deezen tyd, schynen de aanhangers der drie Heeren zig eerst aan het draagen van eenen bondel pylen te hebben doen kennen, in plaats van de zotskap of het Kardinaals hoofd, zo als anderen spreeken, waarmede zy hunne dienaars te vooren hadden laaten pronken. Het draagen van zulk een zigtbaar teken van party- {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} schap stelde Granvelle dagelyks bloot voor den schimp der menigte (h): waartoe nog sloeg, dat de algemeene Staaten, in Wintermaand,De Staaten weigeren te vergaderen, daar Granvelle tegenwoordig is. beschreeven, om de jongste driejaarige Bede, voor nog drie jaaren, in te willigen (i), tot onderhoud van 't gewoonlyk Krygsvolk (4), volstrektelyk weigerden, eenig voorstel aan te hooren, daar de Kardinaal tegenwoordig zou zyn. Ook hieldt hy zig toen te Mechelen, daar hy was, zo lang op, tot dat de Staaten wederom gescheiden waren (k). Die van Holland bewilligden egter, niet voor Hooimaand des volgenden jaars, in de gedaane Bede (l). XXVIII. De Landvoogdes besluit zig van den Kardinaal te ontslaan. De Landvoogdes, den haat tegen Granvelle van alle zyden ziende toeneemen, begon, eindelyk, ook bedagt te zyn, om zig van hem te ontslaan. Sommigen willen, dat de meesterschap des Kardinaals haar, al sedert eenigen tyd, verveeld hadt: anderen, dat zy vreesde, te zullen deelen, in het misnoegen, welk hy zig op den hals hadt gehaald, zo zy hem langer de hand boven 't hoofd hieldt (m): en wederom anderen, dat zy waarlyk begaan was, met het gevaar, welk Granvelle dreigde (n). Doch wat hier van zyn moge, zy besloot, in Oogstmaand, haaren Geheimschryver, Thomas Armenteros, {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} naar Spanje af te vaardigen, met last, om den Koning een wydluftig vertoog te doen van de klagten der voornaamste Heeren, over den Kardinaal, en van het antwoord, welk 'er de Landvoogdes op gegeven hadt. Hierby moest hy voegen ‘dat de Kardinaal niet veilig in 't Land was; alzo Egmond de Landvoogdes, onlangs, verklaard hadt, dat men 't hem danken moest, dat Granvelle nog leefde; doch dat hy deeze zorg, voortaan, haarer Hoogheid overliet, aan welke hy betuigen moest, dat de Kardinaal geen uur zyns leevens zeker was.’ Ten besluite, moest Armenteros den Koning te bedenken geeven, of 't niet geraaden ware, Granvelle van 't bewind der Regeeringe te ontslaan (o). Men heeft geloofd, dat de Kardinaal zelf om zyn ontslag by den Koning heeft aangehouden (p). Doch anderen melden, dat hy, omtrent deezen tyd, zeer veele moeite heeft aangewend, om zig met Oranje en Egmond te verzoenen, biedende hy aan, hun in alles te willen te gemoet gaan, en zelfs op de knieën om vergiffenis verzoeken, indien hy hun iet misdaan hadt (q). 't Welk naauwlyks met zyne aanhouding om ontslag overeen te brengen is, ten ware het merkelyk vroeger gebeurd mogt zyn. De meesten meenen, dat de schimp, voor welken hy bloot stondt, en 't gevaar, dat hem dreigde, hem waarlyk kleinmoedig gemaakt en doen zwig- {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} ten heeft (r). Armenteros, zynen last volbragt hebbende, keerde, eerst in Sprokkelmaand des jaars 1564, te Brussel, te rug. Hy bragt Brieven mede aan de drie Heeren, behelzende 's Konings begeeren ‘dat zy hunne plaatsen in den Raad van Staate wederom zouden inneemen, nevens verklaaring, dat hy, over de zaak des Kardinaals, wien zy nog niets byzonders te last gelegd hadden, zyne gedagten nader zou laaten gaan (s).’ Doch ArmenterosDe Koning geeft hem bevel om te vertrekken. hadt ook heimelyk bevel of verlof voor Granvelle, om, onder zeker voorwendsel, de landen te ruimen. Men wil, dat hy gaarne naar Spanje zou zyn vertrokken, en dat de Hertog van Alva den Koning ook zou hebben geraaden, hem ten Hove te ontbieden. Doch Armenteros zou dit hebben tegengegaan, den Koning vertoonende, dat de verwarringen in de Nederlanden niet zouden weg te neemen zyn, zo de Kardinaal in Spanje kwam, alzo 's Konings bevelen altoos aangemerkt zouden worden, als door hem vergiftigd: 't welk dezelven minder ingang zou doen vinden: waarop de Koning beslooten zou hebben, hem naar Bourgondie, zyn Vaderland, te doen vertrekken (t). Zeker is 't, dat Granvelle, terstond na de terugkomst van Armenteros, 't gerugt liet loopen, dat hy, binnen kort, naar Bourgondie zou verrei- {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} zen, om zyne Moeder te bezoeken. Ook vertrok hy, verzeld van den Heere vanHy verlaat de Nederlanden. Chantonai, zynen Broeder, die lang, als 's Konings Gezant, in Frankryk, geweest, en nu herwaards gekeerd was, op den dertienden van Lentemaand, uit Brussel, en verliet deeze Landen (u). Hy hieldt zig, by de twee jaaren, op, in Bourgondie; doch alzo hy zig, van daar, nog te veel moeide met de Nederlandsche zaaken, bragt de Landvoogdes te wege, dat de Koning hem naar Rome deedt verhuizen. Vanhier ontboodt hem Filips, in 't jaar 1575, naar Madrid, alwaar hy, tot aan zynen dood, die in 't jaar 1586 voorviel, in het hoogste aanzien, geleefd heeft (v). XXIX. Zyne Afbeelding. Zodanig een lot hadt Antoni Perenot, Kardinaal van Granvelle en Aartsbisschop van Mechelen; wiens Grootvader, naar men zeide, een Smid te Nozerois, in Bourgondie, geweest was. Zyn Vader, Nikolaas, werdt, van Klerk, Prokureur in 't Parlement van Dole, en eerlang Geheimschryver van Vrouwe Margareet van Savoye, Landvoogdesse der Nederlanden. Wy hebben hem, in 't voorig gedeelte deezer Historie, als Raad van Keizer Karel den V, in verscheiden' gewigtige zaaken, zien gebruiken. Aanzienlyke schatten, in 's Keizers dienst, hebbende verzameld, kogt hy de Heerlykheid van Granvelle in 't Graafschap Bourgondie, of 't {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} Franche Comté, naar welke, hy zig sedert noemen liet. Hy wist zynen Zoon, Anthoni, al vroeg, tot Bisschop van Atrecht, te doen verkiezen (w), en verwierf hem de gunst des Keizers, die hem Filips, op zyn vertrek uit de Nederlanden, ernstelyk aanbeval. Zyne schranderheid in Staatszaaken, bedreevenheid in taalen, vaardigheid in 't raadgeeven, schoon hy dit meer schriftelyk dan mondeling plagt te doen, wordt van veelen hemelhoog geroemd (x). Doch de meeste Nederlanders hielden hem voor gierig en staatzugtig. Zelfs ging hem na, dat hy den Koning aangezet hadt, om zig, door den Paus te doen ontslaan van den eed, op 't handhaaven van 's volks voorregten, by 't aanvaarden der Regeeringe, gedaan (y). Zeker genoeg is 't, dat hy 's Konings oogmerk, om een onbepaald gebied te voeren over de Nederlanden, uit al zyn vermogen, bevorderd heeft (z), ten welken einde, hy de Edelen en Raaden, die 't niet met hem eens waren, buiten bewind zogt te houden. Hevig dreef hy de vervolging om den Godsdienst, waarom hy by de Hervormden zeer in den haat raakte, rekenende sommigen hem waardig, gehangen of gesteenigd te worden (a). Kortom, hy besteedde zyne bekwaamheden alleen, om 't gezag zyns Meesters hier in top te vyzelen; wiens gunst hy {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} hierom, tot het einde zyns leevens, behieldt. Doch alzo 't Volk en de Grooten niet dan nadeel hadden van deeze zyne bekwaamheden; werden zyne gebreken ligter opgemerkt, vinniger veroordeeld en schamperer ten toon gesteld. {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} Vaderlandsche historie. Twee-entwintigste boek. Inhoud. I. Oranje, Egmond en Hoorne keeren weder in den Raad. Hunne inzigten. II. De vervolging neemt af. Oranje zoekt vryheid van Godsdienst, en verandering in de Raaden van Regeeringe. III. Egmond wordt naar Spanje gezonden, tegen den zin der Kardinaalsgezinden. Oogmerk deezer reize. IV. Verslag zyner verrigtingen. 's Konings strengheid. V. Handeling met eenige Godgeleerden in den Raad van Staate. Oranje keurt hun gevoelen over 't Ketterstraffen af. VI. De Kerkvergadering van Trente wordt aangenomen. VII. Onlusten te Amsterdam. VIII. 's Konings oordeel over den raad der Godgeleerden. Misnoegen der drie Heeren. Merkwaardig zeggen van Oranje. IX. Verandering in de Raaden van Regeeringe. X. Verbond der Edelen. Eerste en voornaamste tekenaars van het zelve. Toeleg op Antwerpen. XI. Schimpschriften gestrooid. Belydenis der Gereformeerden. XII. Oranje en Hoorne verlaaten het Hof. Egmond blyft. Byeenkomst der Edelen, te Hoogstraaten. XIII. Raadpleegingen der Landvoogdesse. Gerugten van werving, tot voorstand der Inquisitie. XIV. Brederode {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} levert het Verzoekschrift der Edelen over. Inhoud van het zelve. Antwoord der Landvoogdesse. XV. Nieuw verzoek der Edelen. Tweede Antwoord der Landvoogdesse. De Edelen scheiden. XVI. Oorsprong van den naam van Geuzen. Hunne tekens. XVII. Verzoek der Staaten van Holland. Egmond en Viglius keuren 't af. XVIII. Bergen en Montigni worden naar Spanje gezonden. Filips verbiedt het vergaderen der algemeene Staaten. XIX. Ontwerp eener Moderatie of Maatiging der Plakaaten. Handeling van Bergen en Montigni. XX. Aanvang der openbaare Preeke, in Walsch-Vlaanderen, buiten Antwerpen, en in Holland, by Hoorn, by Haarlem, by Alkmaar, by Amsterdam en elders. XXI. Raadpleegingen in Spanje. XXII. 's Konings orde op 't stuk der Plakaaten, Inquisitie en algemeene vergiffenis. XXIII. Vergadering der Edelen te S. Truyen. De Landvoogdes krygt verlof, om zig te wapenen. XXIV. Beeldstorming, in Vlaanderen, Brabant, Zeeland, Holland en andere gewesten. XXV. De Landvoogdes sluit een verdrag met de Edelen. XXVI. De Beeldstormers gestraft. Oranje, Egmond en Hoorne beschuldigd. Oproer te Amsterdam. XXVII. Brieven van Alava. Dagvaart der Edelen, te Dendermonde. XXVIII. Oranje komt te Utrecht en in Holland. Weigert een geschenk van de Staaten. Schryft over den staat des Lands. XXIX. Verzoekschrift der Gereformeerden. 's Konings schryven aan de Landvoogdesse. XXX. Schadelyke gevolgen der Beeldstorminge. Doornik en Valenchyn verzekerd. Oranje en anderen zyn op hunne hoede. De Edelen werven. Nieuwe eed. {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} XXXI. Brederode neemt 's Hertogenbosch in. Loert op Utrecht. Komt te Amsterdam. Beroerte aldaar. XXXII. Handel van Megen in Gelderland en van Aremberg in Friesland. XXXIII. Oranje wykt naar Duitschland. Hoorne en Hoogstraaten vlugten, insgelyks. De Graaf van Bossu wordt, by voorraad, Stadhouder van Holland. XXXIV. De Preek wordt gestaakt. Brederode vlugt en sterft. De Batenburgen en anderen worden gevangen. Deerlyk verval van 't Bondgenootschap der Edelen. I. Vreugde over 't vertrek van Granvelle. 't VErtrek van Granvelle verwekte in allen, die zig aan zyne heerschzugt gestooten hadden, met naame in Oranje, Egmond en Hoorne, eene uitgelaaten' vreugde. De Landvoogdes zelve was 'er mede in haaren schik, zig verbeeldende, dat zy nu eerst van de voogdyschap, onder welke de Koning haar gesteld hadt, ontslaagen zou zyn, en uit eigen hoofde konnen regeeren (a). Zy liet, terstond, den drie Heeren aanzeggen, datze nu wederom in den Raad hadden te keeren, om haar, gelyk voorheen, in 't stuk der Regeeringe, de behulpzaame hand te bieden. De Heeren deedenOranje, Egmond en Hoorne keeren weder in den Raad. 't ook, op haar sterk aanhouden, met verklaaring nogtans, dat zy 'er niet toe verbonden wilden zyn, indien de Kardinaal wederom te rug komen mogt, gelyk men zig hadt laaten verluiden, dat, binnen drie maanden, te wagten was. Voorts gaven zy den {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} Koning kennis van hunne wederkeering in den Raad, hem te gelyk ernstige belofte doende van getrouwheid en dienstvaardigheid. Oranje verzogt den Koning, by eenen byzonderen Brief, het oor niet te willen leenen aan zulken, die zyne opregtheid ten onregte zogten verdagt te maaken: waarop Filips antwoordde, dat hy niets ten zynen nadeele vernomen hadt, en hem voor eenen getrouwen dienaar hieldt. Hunne vlyt in 't waarneemen der zaaken van Regeeringe. De Heeren, de zorg der Regeeringe wederom aanvaard hebbende, stelden 'er zig met zo veel vlyt naar, dat zy, dikwils, geheele dagen ten Hove bezig waren, om al wat hun voorkwam spoedig en wel af te doen. Ook hielden zy, in 't eerst, goed verstand met de Leden van den geheimen Raad en van den Raad der Geldmiddelen, behalve met Barlaimont (b), dien zy, te vergeefs, poogden over te haalen, om zig, nevens hen, tegen de Inquisitie, te verklaaren (c). De Afgevaardigden der Staaten en goede Steden werden ook vriendelyk van hun bejegend, byzonderlyk van Oranje en Egmond, die dezelven, dikwils, ter maaltyd onthaalden, hun de hand biedende, in het bevorderen hunner zaaken ten Hove (d). Hun toeleg, ten deezen tyde. Door zulke en diergelyke middelen, maakten de Heeren zig vrienden, onder de Edelen en de Gemeente. Men heeft hun, naderhand, beschuldigd, dat zy tegenwoordig reeds beoogd zouden hebben, de gantsche {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} Regeering te veranderen, den Koning te versteeken van 't oppergebied over de Nederlanden, en hetzelve onderling te verdeelen (e). Doch 't is ten hoogsten onwaarschynlyk, dat zy, in deezen tyd, zulke verregaande oogmerken zouden hebben gehad. Onpartydiger berigten leeren ons ook, dat zy niets hoogers bedoelden, dan de vervolging om den Godsdienst te doen ophouden, en elk, binnens huis, vryheid van geweeten te doen toestaan: nog zogtenze, eenige verbetering in 't stuk der regtspleeginge en in de behandeling der geldmiddelen te wege te brengen (f). Hiertoe nu hadden zy, voor eerst, de vriendschap noodig van de Leden des geheimen Raads en des Raads der geldmiddelen, aan welken de zorg voor 's Konings Plakaaten en de handeling van 's Konings penningen was toevertrouwd. Hiertoe konden hun, ten anderen, ook de Leden der byzondere Staaten, edelen en onedelen, van dienst zyn, konnende zy, door deezen, ten Hove, op vryheid van Godsdienst en herstelling van andere misbruiken, doen aandringen. Doch in de twee Raaden, slaagden zy nietZy worden, door de Kardinaalsgezinden, gedwarsboomd. naar genoegen. Barlaimont en Viglius en eenige anderen, die men Kardinaalsgezinden noemde, dwarsboomden hun geduuriglyk. Oranje zogt, hierom, omtrent deezen tyd, op aanraading van zynen Broeder, Graave Lodewyk van Nassau, eenige nieuwe Leden in {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} den geheimen Raad te doen aanneemen, die zynen aanhang aldaar zouden konnen styven. Men wil, dat hy, hiertoe, byzonderlyk, Franciskus Balduinus, en veelligt ook Georgius Cassander hadt uitgekipt: mannen beide van gemaatigde gevoelens in 't stuk van den Godsdienst, en zelfs niet vreemd van eenige hervorming. Doch deeze toeleg haperde (g).'t Gezag des Raads van Staate wast. 't Gezag der drie Heeren, of liever dat des Raads van Staate, waarvan zy Leden waren, nam egter toe, hand over hand. De Landvoogdes gedoogde, dat verscheiden' zaaken, die, voorheen, in den geheimen Raad en in den Raad der geldmiddelen, waren afgedaan, nu voor den Raad van Staate werden gebragt. Ook vervoegde men zig, eerlang, met verzoekschriften, niet meer aan de Landvoogdesse; maar elk, die iets ten Hove te vorderen hadt, moest het doen, door middel der byzondere Stadhouderen, die Leden van den Raad van Staate waren; en dikwils zelfs, door middel van derzelver dienaars. De Kardinaalsgezinden geraakten 'er zo t' eenemaal onder, dat de Landvoogdes geen herts genoeg hadt, om afzonderlyk, gelyk voor deezen plagt te geschieden, met Barlaimont of Viglius, te raadpleegen (h). II. De Vervolging mindert. 't Leedt ook niet lang, of 't gezag des Raads van Staate hadt merkelyken invloed op de gemeene zaaken. De vervolging, niet zo zeer gehandhaafd wordende als te voo- {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} ren, minderde allengskens. In Grasmaand, maakte men, in Holland, zwaarigheid (i), om een scherp Plakaat af te kondigen, welk, kort te vooren, uitgekomen was, en waarby iemant, die in geene maand ter Kerke was geweest, strafbaar verklaard werdt (k). Ook kanteden zig de Staaten aldaar, wat laater, tegen het vervoeren van twee gevangenen om Ketterye (l). Elders, werden ook de Plakaaten niet uitgevoerd, en de Inquisitie slappelyk geoefend. De Landzaaten in 't gemeen verheugden zig, in deeze verandering. Doch, gelyk het goed, in zaakenKlagten over de Regeering. van Regeering; zelden onverzeld is van eenig kwaad; klaagde men, ten deezen tyde, ook over slappe regtsoefening in burgerlyke zaaken: Oranje en de zynen weeten dit gebrek, aan die van den geheimen Raad: doch deezen gaven 'er den Raad van Staate de schuld van; zeggende, dat verscheiden' Edelen de hooge en mindere Regtbanken in kleinagting bragten, alzo zy weigerden, zig te onderwerpen aan de vonnissen, die over hen gegaan waren, wanneer dezelven niet uit last des Raads van Staate waren geveld. Ook zag 't volk ongaarne, dat sommigen, die 't oor hadden der Heeren, de Ampten, over welken de Raad van Staate de bestelling hadt, genoegzaam te koop hielden, en, daarze 'er voordeel in zagen, verlof tot het houden van Lombaarden en van Loteryen, en andere gunsten, zelfs vergiffenis van {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} misdaaden, die de geheime Raad strafwaardig hadt gekeurd, wisten te bezorgen (m): hebbende zy, als Viglius, die 't zegel bewaarde, weigerde zulke Gunstbrieven te bezegelen, altoos middel by der hand, om 't gebruik van 't zegel te ontwyken. Armenteros, Geheimschryver der Landvoogdesse, gaat na, dat hy, door zulke wegen, veel gelds heeft weeten byeen te schraapen (n). In Holland zelf, klaagde men, omtrent deezen tyd, dat sommige vreemdelingen en anderen, door middel van geld, Ampten binnen den Lande wisten te verkrygen (o). Ook zogt men aldaar te beletten, dat de Lombaardtafelen, van wege 't Hof, voortaan verpagt werden (p). Oranje legt het toe op 't verwerven van vryheid van Godsdienst. Midlerwyl, gingen Oranje en Egmond voort, met het onthaalen van den Adel en de Afgevaardigden der Steden, houdende dikwils, met dezelven en met eenige Leden van den geheimen Raad en van den Raad der geldmiddelen, gesprekken, die hierop uitliepen: ‘dat het getal der Ketteren, hier te lande, zo groot was, dat dezelven onmogelyk, door vuur en zwaard, konden worden uitgerooid: doch dat men hiertoe andere middelen, als, de zedebetering der Geestelykheid, het prediken eener gezonde leere en diergelyken ter hand slaan moest.’ En zig allengskens nader verklaarende, voegde men hierby ‘dat zelfs de {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} zedebetering en het wel prediken, schoon heilzaam in zig zelven, de Kettery niet t'eenemaal zou konnen verdryven; maar dat geraaden was, de Plakaaten in te trekken, of ten minsten te verzagten, gehengende de tyden thans zo veele strengheid niet; waarvan men ook, tot hiertoe, geheel geene vrugt hadt gezien.’ Somtyds ging men, in deeze gesprekken, zo ver, dat men niet schroomde te zeggen ‘dat 'er geen ander middel overig was, dan aan ieder, in zyn huis, vryheid van Godsdienstoefening, en alomme het houden van het Avondmaal onder beiderlei gedaante toe te staan.’ Deeze bedenkingenen op verandering in de Raaden van Regeeringe. betroffen den Godsdienst. Omtrent de burgerlyke Regeering, hieldt men elkanderen voor ‘dat de Geldmiddelen en Regtzaaken veel te slof werden gehandhaafd: waartegen geen hulpmiddel was, dan 't vermeerderen der Leden van den Raad van Staate, met tien of twaalf van de voornaamste Heeren, die tevens bemind en geagt waren: en dat men aan deezen Raad gezag gave over alle de andere Raaden, zonder onderscheid (q).’ Men sprak hiervan zo dikwils, dat de Landvoogdes, eindelyk, zelve werdt overgehaald, in 't gevoelen der Heeren; die haar wisten aan te tasten, daar zy zwakst was, en, door beleefdheid en eerbewyzingen, geheellyk wonnen (r). Ook gaven zy haar zo volkomene {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} opening van 's Lands zaaken, dat zy verklaarde, desaangaande, in weinige maanden, meer te hebben gevat, dan geduurende al den tyd van 't bewind des Kardinaals van Granvelle (s). III. De Landvoogdes slaat een Gezantschap naar Spanje voor. Van 't vermeerderen der Raaden van Staate viel egter niets, ten deezen tyde. Doch de Landvoogdes, geheellyk vervuld met de klagten der Heeren over 't verval der gemeene zaaken, sloeg, wat laater, voor, in den Raad ‘of 't niet dienstig zou zyn, den Koning, by brieven, of liever by eenig gezantschap, van den aanwas der Ketteryen, 't misbruik in de Regtsoefening, en den slegten staat der Geldmiddelen, omstandiglyk,De Kardinaalsgezinden stemmen 'er tegen. te onderrigten.’ Sommigen verstonden hierop ‘dat de Ketteryen wel zeer waren toegenomen; doch wederom afneemen zouden, als de Amptenaars zig behoorlyk kweeten van hunnen pligt: en als men de Kerkvergadering van Trente, die, in Wintermaand des voorleeden jaars, geëindigd was (t), hier invoerde. Dat het verval der Regtsoefening niet zo zeer aan de Raaden en Regters, wien de zorg hiervoor aanbevolen was, moest geweeten worden, als aan sommige byzondere Persoonen, die de Raaden en Regters in kleinagting bragten, en zig hunner uitspraaken niet bekreunden. Dat men egter de tweedragt behoorde te verdryven, die, tot hiertoe, in sommige Geregtshoven, plaats {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} hadt, met naame in die van Brabant, Luxemburg, Gelderland en Utrecht, alwaar de Stadhouders groot gezag hadden. Dat wyders het verval der Geldmiddelen niet ontstondt uit eenig wangedrag der Raaden of bedienden; maar uit de langduurige en kostbaare oorlogen, die de Koning gevoerd hadt, en dat dit verval niet te herstellen was, dan door een' kragtigen onderstand uit Spanje, of door het opbrengen eener merkelyke Bede in de Nederlanden: die men egter niet scheen te zullen konnen bekomen, dan na dat de Koning wederom herwaards zou gekeerd zyn. Dat zy deeze overkomst hielden vooren dringen op 's Konings over komst. het eenigste middel, om 's Lands zaaken te redden, zonder dat noodig zou zyn, zyner Majesteit, die genoeg van alles verwittigd was, nadere onderrigting, door brieven of door een Gezantschap, te laaten toekomen.’ Ligtelyk bespeurt men, dat dit het gevoelen der Kardinaalsgezinden geweest zy, die zig van een. Gezantschap, op aanpryzing der Landvoogdesse, naar Spanje, geschikt, om te klaagen over misbruiken, die ter hunner verantwoording stonden, niet dan nadeel belooven konden. Doch zy, die der Landvoogdesse het voorstel in den mond gelegd hadden, naderhand, hunne gedagten openende, verklaarden ‘datOranje en de zynen stemmen voor 't Gezantschap. 's Lands nood, noch door de gewoone middelen, noch door schriftelyk berigt aan den Koning, te weeren was. Dat men zyner Majesteit mondeling verslag doen moest, door een Personaadje van {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} aanzien en waardigheid. Dat de Koning, van alles, en vooral van 't nadeel, dat den Godsdienst dreigde, uitvoerig onderrigt zynde, en te gelyk begreepen hebbende, dat de zwaarigheden, niet dan door nieuwe en ongewoone middelen, waren weg te neemen, hen en andere Heeren, naar zyn welgevallen, zou mogen raadpleegen, wanneer zy zig gaarne van hunnen pligt zouden kwyten; doch dat 'er, tegenwoordig, niets te verhandelen viel, dan zyner Majesteit van 't gene 'er omging kennis te geeven.’ Zywaartoe Egmond benoemd wordt. voegden 'er by ‘dat, indien het haarer Hoogheid geliefde, den Graave van Egmond deezen last op te leggen; een Heer van zo veel agtbaarheid, en zo vol yver tot den dienst van God en den Koning, zyner Majesteit en het Vaderland, in deeze gelegenheid, nieuwe bewyzen zyner beproefde trouwe zou konnen geeven.’ 't Blykt niet min klaar, dat dit het gevoelen geweest is van Oranje en de zynen, die, waarschynlyk, vooraf, met de Landvoogdesse reeds waren overeen gekomen, om Egmond, tot dit Gezantschap, te benoemen. Ook stemde zy hem terstond: en hy nam den last, na eenige weigering, op zig (u). Verschil tusschen Oranje en Viglius, over Egmonds Berigtschrift. Viglius stelde zyn Berigtschrift op; doch in zulke algemeene bewoordingen, dat 'er Oranje, toen 't in den Raad kwam, geen genoegen in nam, zeggende rondelyk ‘dat men den Koning onbewimpeld verklaaren {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} moest, dat de Staat, op den tegenwoordigen voet, niet langer kon staande blyven; dat men, midden in zo groot een verval der Geestelykheid, den ouden Godsdienst, door Plakaaten, Inquisitie en Bisschoppen, niet kon behouden; dat de Onderzaaten niet langer verdraagen konden, dat het Regt gehandhaafd werdt, door bedorven' Regters en Raaden, die elkanderen een vyandig hert toedroegen, gelyk deJoannes Scheyfve. Kanselier van Brabant en de Raadsheer Engelbert Maas deeden; dat de zaaken van den Hove aan drie Raaden waren toevertrouwd, die elkanderen in den weg waren en benadeelden; waarom alles aan éénen Raad moest onderworpen worden. Dat men den Raad van Staate met meer aanzienlyke Leden moest voorzien. Dat de Koning zig bedroog, als hy waande, de Besluiten der Kerkvergadering van Trente, die, zelfs by Katholyke Vorsten, in Duitschland, veragt werden, hier te lande, te zullen konnen doen aanneemen. Dat hy, hierom, veel beter zou doen, dat hy de Plakaaten introk of maatigde. Dat wat hem, Oranje, betrof,Oranje verklaart zig openlyk voor de vryheid van Godsdienst. hy zig aan den Katholyken Godsdienst wilde houden; doch egter niet goedkeuren kon, dat de Vorsten wilden heerschen, over der menschen gemoeden, hun de vryheid van geloove en Godsdienst beneemende (v).’ De Prins breidde zig hierover uit, met zoViglius krygt eene beroerte. {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} veel ernst, dat de Landvoogdes, ter tafel geroepen wordende, den Raad ten zeven uuren scheiden deedt, zonder dat men, over Egmonds Berigtschrift, tot verder besluit kwam. Doch Viglius, diep getroffen door Oranjes gesprek, en ziende, dat elk, behalve Barlaimont, hem toeviel, bragt schier den gantschen nagt slaapeloos door, overleggende, by zig zelven, wat hy den Prinse, des anderendaags, antwoorden zou. Al 't welk den ouden man zo geweldig aandeedt, dat hy, des morgens, bezig met zig te kleeden, van eene beroerte overvallen werdt, die, in 't eerst, doodelyk scheen; doch van welke hy, allengskens, wederom bekwam.Hopperus bekleedt zyne plaats, in den geheimen Raad. Joachim Hopperus, van wiens Verhaal der Nederlandsche Beroerten wy zo veel gebruik maaken, werdt toen aangesteld, om zyne plaats in den geheimen Raad en in den Raad van Staate te bekleeden. Hy maakte eenige veranderingen in het Berigtschrift van den Graave van Egmond, overeenkomstig met 's PrinsenEgmond vertrekt naar Spanje. meening, doch in zagter bewoordingen (w); min egter met bewilliging, dan onder oogluiking der Landvoogdesse (x): en Egmond begaf zig, in Louwmaand des jaars1565. 1565, op reis naar Spanje (y). Oogmerk deezer reize. Wat oogmerk Oranje en de zynen met dit Gezantschap hadden, is niet moeilyk te ontdekken. Zy wilden den Nederlanderen vryheid van Godsdienst bezorgen, die nu in Duitschland doorgedrongen was; doch za- {==*3==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding VIGLIUS van ZUICHEM van AYTTA, President van den geheimen Raad der Nederlanden. Is. Tirion excudit. ==} {>>afbeelding<<} {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} gen wel, dat dit ondoenlyk zyn zou, wanneer de Inquisitie en strenge Plakaaten in kragt bleeven; die nogtans in kragt blyven moesten, zo lang de geheime Raad zo veel gezags behieldt, over Regts- en Regeeringszaaken. Zy hoopten, hierom, den Koning te zullen konnen beweegen, tot het intrekken of verzagten der Plakaaten; of, zo dit niet mogt willen gelukken, hooptenze den Raad van Staate meer gezags te doen opdraagen, en de andere Raaden aan denzelven te doen onderwerpen. Om 't een en 't ander te wege te brengen, hielden zy Egmond den bekwaamsten: hebbende deezen, door zyne dapperheid in de voorige oorlogen, veel by den Koning verdiend, en zynde hy, daarenboven, vermaard voor opregt Katholyk. Doch hoe zeer zy zig, in hunne hoop, bedroogen gevonden hebben, moeten wy nu ontvouwen. IV. Egmond keert te rug. De Graaf van Egmond keerde, binnen vier maanden, uit Spanje te rug, en deedt, op den vyfden van Bloeimaand, in den Raad van Staate, verslag zyner verrigtingen, welk hierop uitkwam: ‘dat hy, van den Koning,Verslag zyner verrigtingen. met veele tekenen van gunst en hoogagting, ontvangen zynde, hem den staat der zaaken, omstandiglyk, hadt opengelegd. Dat zyne Majesteit zig zeer genegen getoond hadt, tot de Nederlanden; doch dat de kryg met de Turken, die Maltha dreigden te overvallen, hem niet zou toelaaten, dit jaar, herwaards te komen, maakende hy, hierop, egter rekening, tegen het volgende jaar, wanneer hy hoop- {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} hoopte van den Turkschen kryg ontslaagen te zullen zyn. Dat hy, om de lasten der Nederlanden te verligten, eene aanzienlyke somme herwaards zondt. Dat de Hertogin, zyne Zuster, met den Raad van Staate, de middelen moest beraamen, om de misbruiken in de Regtspleegingen te beteren, van welke middelen men zyner Majesteit verslag moest doen; die dan, deswege, naar welgevallen, schikking maaken zou. Dat, wat den Godsdienst betrof, die den Koning meer dan eenige andere zaak ter herte ging, hy liever duizend leevens, zo hyze hadt, zou willen verliezen, dan in denzelven eenige verandering gedoogen. Dat hy, hierom, dienstig vondt, dat men, heimelyk, en onder deksel van te raadpleegen over 't invoeren der Kerkvergaderinge van Trente, twee of drie van de bekwaamste Bisschoppen, onder welken, die van Ypere zyn moest, nevens eenige Godgeleerden en opregt Katholyke Raadsheeren, in den Raad van Staate ontboodt, om met dezelven te raadpleegen, over de beste middelen, om het volk te voorzien van goed onderwys, en voor verleiding te bewaaren; en over den voet, dien men zou hebben te volgen, in het schoolhouden en oefenen der jeugd. Ook zou men, met hen, moeten overleggen, of 'er ook eenige andere straffe op de Kettery, die, vooral, niet ongestraft blyven moest, kon worden ingevoerd, waardoor de vermetelheid der Ketteren betoomd, en hun te gelyk de {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} eere benomen werdt, die zy meenden te behaalen, met, tot hun uiterste toe, volstandig te blyven. Al 't welk, in de tegenwoordigheid der Landvoogdesse, verhandeld zynde, aan zyne Majesteit, naauwkeuriglyk, moest worden overgeschreeven, op dat hy zelf zou mogen zien, wat 'er op diende beslooten te worden (z).’ De meening des Konings, die Egmond inOngenoegen over 's Konings strengheid. geschrifte medebragt, gaf aan Oranje en de zynen weinig genoegen; 't welk duidelyker bleek, toen, kort hierop, last uit Spanje kwam, om eenige Herdoopers en andere zogenaamde Ketters, met de dood, te straffen. Men morde toen, openlyk, tegen Egmond, hem beschuldigende, dat hy zig, door de eer, die hem in Spanje aangedaan was, de oogen hadt laaten blinden, en meer voor zyn byzonder belang, dan voor dat van 't gemeene Vaderland gezorgd hadt (a). Egmond zelf was misnoegd, over 's Konings strengheid, zig niet ontziende te zeggen, dat dezelve streedt met de belofte, die Filips hem, mondeling, gedaan hadt (b). V. Handeling in den Raad met eenige Bisschoppen, Godgeleerden en Raadsheeren. Midlerwyl waren, ingevolge van 's Konings last, tegen den vyfentwintigsten van Bloeimaand, ten Hove beschreeven Martinus Rithove, Bisschop van Ypere, Antoni Havet, Bisschop van Namen, en Gerard van Hamericourt, Bisschop van S. Omer; benevens Jakob Meertens en Hippolitus Persyn, Presidenten der Geregtshoven van Vlaanderen en {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} trecht, en Antoni Meulenaar, Raadsheer in den grooten Raad te Mechelen: met nog drie Godgeleerden, Joost de Tillet, Proost van Walcourt, Kornelis Jansenius, verkooren Bisschop van Gend, en Wilmar Bernards, eersten Hoogleeraar in 't Kerkelyk Regt te Leuven. Men hadt hun, alleenlyk, te verstaan gegeven, dat men hen, over eenige zaaken, de Kerkvergadering van Trente betreffende, wilde hooren (c); doch toen zy, in den Raad van Staate verscheenen zynde, kennis en afschrift van 's Konings last gekreegen hadden, gunde men hun eenige dagen tyd van beraad: waarna zy, in twee zittingen, eerst over het leeren des volks, de zedebetering der Geestelykheid en het onderwys derHun gevoelen over de Ketterstraffe. jeugd, en toen over het veranderen der Ketterstraffe, hunne gedagten openden; die, betreffende het laatste punt, hierop uitliepen, ‘dat de dienst Gods en de welstand des Vaderlands geene verandering gedoogden, ten ware, veelligt, omtrent onbejaarden en berouwhebbenden, dit men, naar 't Kerkelyk Regt, wat zagter handelen kon.’De drie Heeren willen zagter gaan. Doch Oranje en de twee andere Heeren merkten hierop aan ‘dat men letten moest op den toestand der tyden, en daaruit afneemen, welke straf kon worden ingevoerd, zonder dat men 'er nieuwe zwaarighedenOok de Landvoogdes. van te wagten hadt.’ De Landvoogdes zelve scheen tot zagtheid te neigen, verklaarende, dat men voor opschudding te dugten hadt, zo men de Plakaaten ten streng- {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} sten wilde uitvoeren. Doch de Bisschoppen en eenige anderen beweerden ‘dat de Koning, in zynen last, geen gewag van verzagting der Plakaaten maakte; dat men de Ketters ook door geene zagtheid zou winnen, maar eerder, door zig moediglyk tegen hen te verzetten.’ Drie dagen agtereen, werdt hierover gehandeld, tot dat de Landvoogdes, eindelyk, den beschreevenenSchriftelyk berigt der Godgeleerden. beval, hunne meening, over alles, in geschrift te stellen, welke hierop uitkwam. ‘Voor eerst, was 'er, voor het leeren der Gemeente, zorg genoeg gedraagen, by de Kerkvergadering van Trente, welker besluiten, zonder uitstel, hier te lande, afgekondigd en ingevoerd moesten worden. Het overige moest, door de naarstigheid der Priesteren, op welken de Bezoekers en Inquisiteurs behoorlyk agt geeven moesten, worden uitgevoerd. Ten anderen, was de zedebetering der Kerkelyken, zo wel als het houden der schoolen, in de derde plaatse, insgelyks, door de gemelde Kerkvergadering, geregeld; zo dat het alleen op 't onderhouden dier regelen zou aankomen. Ten vierden, was 't ongeraaden, de Plakaaten te veranderen, die, voor meer dan vyfendertig jaaren, gemaakt, en tweemaal vernieuwd waren. Evenwel kon men den Geregtshoven heimelyken last geeven, om alleen hardnekkige Ketters met de dood te straffen; om onderscheid te maaken, tusschen Gezindheid en Gezindheid, en vooral ook op de jaa- {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} ren, staat en andere hoedanigheden der Persoonen agt te geeven, dezelven, of ter dood, of tot de galei, of tot ballinglingschap en verbeurdverklaaring van goederen, veroordeelende. De Predikanten en Leeraars moesten egter allen als hardnekkigen worden gehandeld. Doch zulken, die, uit losheid of nieuwsgierigheid, zonder aan Kettersche gevoelens vast te zyn, de Plakaaten overtraden, kon men, met geesselen, geldboeten, ballingschap, of op diergelyke wyze, straffen. Ten besluite, vondt men dienstig, dat 'er openbaare ommegangen en gebeden werden gedaan, om van den Hemel te verwerven, dat 'er niet een stip van 't Heilig Katholyk Geloof verlooren mogt gaan, met hoe groote gevaaren, het ook, in 't openbaar of in 't verborgen, mogt worden gedreigd.’ Oranje en anderen weigeren 'er op te stemmen. De Landvoogdesse dit Geschrift in den Raad van Staate hebbende gebragt, vielen eenigen het zelve toe. Doch Oranje, Egmond, Hoorne en Mansfeld, ziende de gevoelens zig, op 's Konings voorgang, wederom tot strengheid neigen, weigerden te stemmen; voorwendende, dat de Koning, tot hiertoe, de meening der Raaden van Staate niet gevraagd hadt; 't welk zynde geschied, zouden zy niet nalaaten zig verder te uiten. De Landvoogdes zondt, derhalve, alleenlyk het geschrift der Bisschoppen en anderen naar Spanje. Over de verdere punten van den last, door Egmond, her- {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} waards gebragt, werdt, sedert, ook in den Raad van Staate gehandeld, zonder dat 'er iets op beslooten werdt (d). VI. De Koning beveelt het aanneemen der Kerkvergadering van Trente. 't Verhandelde met de Godgeleerden, en de strengheid, die zy voorstonden, werdt wel haast rugtbaar, en veroorzaakte veel morrens onder 't gemeen, welk den Kardinaal van Granvelle en deszelfs aanhang, dien men Papisten noemde, nog van alles de schuld gaf, ja zig niet wederhouden kon van tegen den Koning uit te vaaren (e), toen bekend werdt, dat 'er bevel uit Spanje gekomen was, om de Besluiten der Kerkvergadering van Trente hier alomme te doen aanneemen (f). De Landvoogdes vaardigde, in Hooimaand, de Brieven af, waarby het afkondigen dier Kerkvergadering,Waar en op welk eene wyze zulks geschied zy. aan alle Kerkelyken, gebooden werdt, met vermaaning, nogtans, om geene de minste inbreuk te doen, op het weereldlyk Regtsgebied: waartegen ook den Geregtshoven, by byzondere Brieven, gelast werdt te waaken (g). Men zag, hiermede, op eenige Besluiten der Kerkvergadering, welken men hieldt te strekken tot krenking van de voorregten der weereldlyke Oppermagten. De meeste Mogendheden, die de Kerkvergadering aannamen, zonderden deeze Besluiten uit. Zo hadt ook Filips in Spanje gedaan; en op den zelfden voet, zogt hy de Kerkvergadering, in de Neder- {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} landen, te doen erkennen (h). In 't Aartsbisdom van Kameryk, geschiedde, eerlang de afkondiging der Kerkvergadering, niet zonder veel tegenkanting der Geestelyken. Te Mechelen was geen Aartsbisschop, die 't werk aanbondt, waarom het daar steeken bleef. Te Utrecht, haperde het insgelyks, alzo de Aartsbisschop hier overhoop lag, met zyne Geestelykheid, aan welke nagegeven werdt, dat zy zig liever, door de Ketteryen, wilde laaten bederven, dan, door de waare Kerk, die in de besluiten der Kerkvergadering sprak, verbeteren (i). VII. Onlusten te Amsterdam, over 't verbod van den uitvoer der graanen, en over 't betimmeren der Lastaadje. Ten deezen tyde, ontstondt 'er eenige beweeging te Amsterdam, waaruit eene nieuwe schikking sproot op de Regeering. De duurte der graanen hadt, hier, een verbod van uitvoer derzelven te wege gebragt. Doch 's daags voor dat het afgekondigd werdt, hadden eenigen uit de wet, voor zig zelven en voor hunne vrienden, nog veel tarwe en rogge weeten naar buiten te krygen: waartoe zelfs, des nagts, de boomen geopend werden. Den volgenden dag, toen 't verbod afgekondigd werdt, daalde de markt wel tagtig ten honderd. De Koorenkoopers, die 't verbod niet te gemoet gezien hadden, weeten hunne schade aan de baatzugt der Regenten, die, by alle gelegenheid, met scheldwoorden en bedreigingen, werden overgehaald. Een ander misnoegen hadt, wel twintig jaaren, gesmeuld, in de Stad. Het {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} timmeren onder dezelve was, van ouds, hier, gelyk elders, afgekeurd geweest, door de Vroedschap, op dat de vyand, in tyd van oorloge, geen voordeel deedt met de buitentimmeraadjen. Doch tegen deeze keur was men aangegaan, stellende Scheepstimmerwerven en wooningen voor 't arbeidsvolk op de Lastaadje, aan de Oostzyde der Stad. In 't jaar 1546, moest alles egter afgebroken worden, op bevel der Landvoogdesse, Vrouwe Maria, welk, in de jaaren 1552 en 1553, vernieuwd werdt. Maar de Koning hadt, in 't jaar 1556, toegestaan, dat men, binnen de vyfentwintig roeden onder de Stad, zekere houten hutten met week dak opslaan mogt. En de eigenaars der erven, zo veel voets gekreegen hebbende, waren, sedert verder gegaan, en hadden de Lastaadje, met schuuren, huizen en pakhuizen, bezet. In deezen stand der zaaken, vondt de Wethouderschap geraaden, 't verloop te herstellen: 't welk billyker, in 't eerst, gestaan hadt. De Lastadiers kantten zig hier tegen, dryvende, dat men 't gevaar zou konnen voorkomen, door het uitleggen der Stad, en 't bevesten der Lastaadje. Hangende deezen twist, wil men, dat Gerrit Teeuwszoon, of Henrik Dirkszoon, immers een der Burgemeesteren, eenen ingeërfden in de Lastaadje zynen grond willende af koopen, met bitse woorden, afgeweezen werdt, waarop hy gezeid zou hebben, dat het erf dan ook niet binnen de Stad raaken zou, 't welk hy, anderszins, zou hebben doorgedreeven. Het misnoegen, by {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} deeze gelegenheid, gevat tegen de Regenten, stak zo zeer uit, als dat der Koorenkooperen. Beiderlei aanhang spande samen met de Schoutisten, vanwier geschil met de Henrik Dirkisten, welk thans op 't hoogst was, wy elders (k) gewaagd hebben. Ook trokken deeze drie partyen, eerlang, eene lyn met de Onroomschen, waardoor zy verre de sterksten werden in de Stad. De zaak der Lastaadje werdt voor 't regt getoogen, en sleepende gehouden, tot dat de nood, veroorzaakt door de komst des Graaven van Lumei, voor Amsterdam, de Regeering bragt tot een verhaast besluit om de Lastaadje te doen afbranden, gelyk wy, hierna, staan teKeur op het namaagschap en bloedverwantschap der wethouderen. verhaalen. Doch uit al 't gemeld misnoegen sproot, in deezen jaare, het inleveren van een verzoekschrift ten Hove, waarby, over de baatzugt en 't namaagschap onder de wethouders, ernstelyk, geklaagd werdt. De wethouders deeden veele moeite, om de tekenaars te weeten. Doch zy raakten 'er nimmer agter (l). De Landvoogdes maakte, den eersten van Herfstmaand, eene Keur, by voorraad, waarby zy de Regeering zuiver schouwde van mishandeling en verkorting der burgerye; doch te gelyk, de paalen van 't maagschap en bloedverwantschap der wethouderen nader beëngde (m): waarmede de gemoeden, voor eenen korten tyd, in stilte raakten. De Stad was, ten deezen tyde, zo welvaarende, dat men eene {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} nieuwe Waag stigtte, over 't Stadhuis; waartoe, schoon men gelds genoeg in kas hadt, de penningen egter werden opgenomen, op dat de Landvoogdes de Stad om geene leening kwelde, als zy merkte, dat men zulke gebouwen, uit een' verzamelden voorraad, stigten kon (n). VIII. Antwoord van Filips op Egmonds klagten, Midlerwyl, was 'er antwoord, uit Spanje, gekomen, op het Geschrift der God- en Regtsgeleerden, en op de klagten van Egmond, over 's Konings strengheid. Wegens dit laatste punt, verklaarde Filips ‘dat zyne meening nimmer geweest was, de Inquisitie af te schaffen; maar dat hyze dagt te handhaaven, op gelyken voet, als zy, door Keizer Karel, gehandhaafd geweest was. Dat hy wel gewild hadt, dat men overleggen zou, of 'er eenige verandering in de straffe der Ketteren gemaakt zou konnen worden; doch dat hy, geduurende dit overleg, met de straffe wilde voortgegaan hebben. Dat hy ook tegen den Graave van Egmond wel van eenige verandering van straffe gesproken hadt; doch dat dezelve, zyns eragtens, alleenlyk hadt te bestaan, in het heimelyk en niet openlyk ter dood brengen der Ketteren.’ Het Geschrift deren op den raad der Godgeleerden, dien hy te zagt keurt. God- en Regtsgeleerden prees Filips hemelhoog, hangende aan hetzelve zyn zegel, met deeze uitzondering alleenlyk, dat hy nog zo veel verzagting der Plakaaten, als zy zouden hebben konnen inschikken, niet gehengen wilde; maar beweeren bleef, dat zyns Va- {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} ders Plakaaten en de zynen, met de vereischte gemaatigdheid, waren opgesteld, en derhalve, in allen deele, moesten worden naargekomen (o). Misnoegen deswege onder de Heeren. Toen deeze Brieven, in den Raad van Staate, overwoogen werden, bespeurde men merkelyke tekens van ongenoegen in de drie Heeren, die nu wel zagen, dat zy zig, te vergeefs, met verzagtinge der Plakaaten, gevleid hadden. Ook begeerde zy hunnen gedagten, over 's Konings schryven, niet te uiten, voor dat men 'er 't gevoelen des geheimen Raads op gehoord zou hebben: die, nu wederom nieuwen moed beginnende teGevoelen des geheimen Raads. scheppen, kort hierna, verklaarde ‘dat men, om aan 's Konings meening te voldoen, terstond, den Bisschoppen, Abten, Geregtshoven, Hooge-schoolen en Bevelhebberen der goede Steden moest aanschryven, dat elk zig, in het prediken voor 't volk, in het verbeteren der Geestelykheid en in het onderwyzen der jeugd naar dezelve hadt te gedraagen; dat men de Geregtshoven ook moest beveelen, de hand te houden en te doen houden, aan de uitvoering van 's Konings Plakaaten; dat, wat de Inquisitie betrof, zyne Majesteit, wyslyk, verklaard hadt, deswege, geene nieuwigheid te willen invoeren, waarom het alleenlyk noodig zou zyn, de Berigtschriften der Inquisiteuren te onderzoeken, om te zien, of zy zig overeen- {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} komstig met dezelven gedraagen hadden, en op dat zy zig, in 't vervolg, naar dezelven, zouden gedraagen; waardoor men elk overtuigen zou, dat de Koning niet nieuws voorhadt, veel min hier de Spaansche Inquisitie in te voeren, gelyk men 't domme volk diets maakte.’ Eenige LedenVerschillende bedenkingen der Raaden van Staate. van den Raad van Staate stemden overeen, met die van den geheimen Raad. Doch Oranje. Egmond en Hoorne weigerden tot het invoeren der Inquisitie te bewilligen. Zy beweerden egter, met oogmerk, zo sommigen dagten (p), om 't volk, dat reeds begon te morren, nog meer gaande te maaken, dat men 's Konings bevel, aan de Geregtshoven en aan de Wethouders der Steden, behoorde te zenden, op dat zy 't mogten konnen doen naarkomen. Doch Viglius, voorziende 't gene sedert gevolgd is, hieldt staande, dat men dit bevel nog geheim houden moest, tot dat men den Koning eerst onderrigt hadt, hoe 't hier werdt opgevat. De Heeren verklaarden, hiertegen, dat zy aan 's Konings stipte bevelen niet ongehoorzaam durfden zyn, schoon zy 'er merkelyke zwaarigheden uit te gemoet zagen. 't Hielp niet, dat Viglius uitboodt, 's Konings ongenade alleen te willen op zig neemen. De Landvoogdes besloot den last zyner Majesteit's Konings Last wordt afgekondigd. stiptelyk te agtervolgen (q): waartoe de bevelen, tegen 't einde van 't jaar, alomme werden afgezonden (r): en 't zyn dee- {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} ze bevelen, waarby de anneeming der Kerkvergadering van Trente, de invoering der Inquisitie en de handhaaving der Plakaaten, op 't strengst, geboden werdt, welken men, voor de naaste en regelregte oorzaaken, houden moet van de beroerte, die, sedert, gevolgdMerkwaardig zeggen van Oranje. is. Viglius verhaalt, dat Oranje, na dat het besluit, om 's Konings last af te kondigen, in den Raad van Staate, genomen was, iemant, die 't naderhand verteld heeft, in 't oor beet, dat men nu haast een ongemeenTwyfeling wegens hetzelve.treurspel zou zien beginnen (r). Doch met dit verhaal, en met het gene wy hier meer, uit hem en Hopperus, te boek gesteld hebben, is bezwaarlyk overeen te brengen, 't gene de Prins zelf zegt, in eenen Brief aan de Landvoogdesse, in Louwmaand des volgenden jaars geschreeven, alwaar hy, zwaarigheid maakende, om 's Konings last, omtrent de Inquisitie en Plakaaten, in de Plaatsen van zyn Stadhouderschap, te doen agtervolgen, te gelyk verklaart ‘dat men hem, in eene zaak van zo veel gewigt en gevolg, geenen raad gevraagd hadt (s).’ Dus zag men, hoe weinig vrugt Egmonds reis hadt gedaan, voor zulken, die vryheid van Godsdienst zogten. Van de verandering, die men, door hem, in de Raaden van Regeeringe, hadt willen bewerken, kwam ook niets. IX. Verandering in de Raaden van Regeeringe. Alleenlyk deedt de Koning, omtrent deezen tyd, den Hertog van Aarschot, die de zyde des Kardinaals gehouden hadt, zitting {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} neemen, in den Raad van Staate. De President Viglius werdt, op zyn sterk aanhouden, ontslaagen, van deeze zyne waardigheid, zullende hy egter Lid des Raads van Staate blyven. Karel van Tisnacq, die de Nederlandsche zaaken, in Spanje, waargenomen hadt, werdt, in deszelfs plaatse, benoemd, en die van Tisnacq, sedert, bekleed, door Joachim Hopperus (t), van wien wy boven gewag gemaakt hebben. De diensten, door deezen, aan die van Holland gedaan, en nog te doen, in Spanje, werden, omtrent deezen tyd, erkend, met een geschenk van tweehonderd Reaalen in specie, uitmaakende zevenhonderd ponden van veertig grooten (u). Ondertusschen, verliepen 'er nog omtrent vier jaaren, eer Tisnacq herwaards kwam (v), binnen welken, Viglius het Presidents-ampt van den geheimen Raad nog schynt bekleed te hebben. De Brieven des Konings waren zo dra niet't Volk mort tegen den Koning. gelezen in den Raad van Staate, of het misnoegen, welk 'er de drie Heeren over getoond hadden, verspreidde zig onder de Edelen, die hunne zyde hielden, en eerlang ook onder 't gemeen. Sommigen melden, dat de geheime Raad nog bezig was met 's Konings last te overweegen, toen Oranje, Egmond en Hoorne, ter gelegenheid van de Bruiloft des Heeren van Montigni, deswege, ook met hunne vertrouwde vrienden, {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} in onderhandeling traden (w): en zou hier, toen de tongen los geworden waren, door den wyn, hevig, tegen de Inquisitie en Plakaaten, en zelfs tegen den Koning uitgevaaren zyn (x). Doch anderen verhaalen, dat iets diergelyks geschied zou zyn, op de Bruiloft van Alexander Farneze, Prins van Parma en Zoon der Landvoogdesse, die, in Slagtmaand, te Brussel, gehouden werdt (y). Uit deeze gesprekken, sproot, nog in deeze zelfde maand, het vermaard Verbond der Edelen; waarvan wy nu de waare gelegenheid, die den meesten Nederlandschen Schryveren onbekend geweest is, met de vereischte naauwkeurigheid, gaan ontvouwen. X. Eerste opening tot het Verbond der Edelen. Op den tweeden van Slagtmaand, 's daags voor de Bruiloft van Parma, waren, in 't Huis van den Graave van Kuilenburg, staande te Brussel op de Paardenmarkt, omtrent twintig Edelen byeen gekomen: die, waarschynlyk, voor 't grootste gedeelte, der Hervorminge waren toegedaan, alzo Franciskus Junius, Leeraar in de heimelyke Gemeente te Antwerpen, uit wien wy dit verhaalen, dien zelfden dag, en ter zelfder plaatse, voor hun gepredikt hadt. Na de preeke en 't gebed, werdt hier geraadpleegd, over 't Plakaat des Konings op 't stuk der Inquisitie, en voorgeslaagen, dat men de Protestantsche Vorsten in Duitschland moest tragten te beweegen, tot een verbond, om de Nederlanden van de Inquisitie te verlossen. Twee dagen {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} hierna, besloot men, zig met geene anderen dan met Duitsche Vorsten te verbinden: en op den zesden, werdt vastgesteld, ook een inlandsch Verbond onder de Edelen aan te gaan, waartoe de Edelen van ieder Landschap, door een of twee Gemagtigden uit het zelve, genoodigd zouden worden (z). 't Verbond, toen gemeenlyk het Compromis genoemd, ontworpen zynde, werdt, allereerst, getekend door elf Edelen (5), onder welken ook was Maximiliaan van Blois, gezeid de Kok van Neerynen, Edelman des Graaven van Egmond, die, ten zelfden tyde, nog zes afschriften van 't Verbond tekende, en sedert een groot getal van Edelen tot tekenen bewoog. Hy en de tien anderen waren toen byeen geweest, in 't Huis van Nikolaas de Hammes, Wapenkoning der Vlies-ridderen, in 't gemeenGulden-Vlies. Toison d'Or genoemd (a), die der Hervorminge toegedaan was (b), en van sommigen, voor den voornaamsten voorstander des Verbonds gehouden wordt, hebbende hy geroemd, dat hy 'er wel tweeduizend Edelen toe overgehaald hadt (c). Of dit Verbond, welk nog voorhanden is, door Filips van Marnix, Heere van S. Aldegonde (d), of door iemant anders, zy opgesteld, heb ik, met {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} geene zekerheid, konnen ontdekken. Doch deszelfs inhoud liep op deezen zin: ‘DatDeszelfs inhoud. een hoop vreemdelingen, bewimpelende hunne staatzugt en gierigheid met yver voor het Katholyk geloof, zyne Majesteit, tegens zynen eed, en strydig met de hoop, die hy den Landzaaten hadt gegeven, overgehaald hadt, niet slegts tot het niet verzagten, maar zelfs tot het verzwaaren der strenge Plakaaten en tot het geweldiglyk invoeren der Inquisitie, zo strydig met alle Geestelyke en weereldlyke Regten, en vooral ook met de Privilegien en loffelyke Herkomen deezer Landen, ja waardoor, alle Koophandel verdreeven, de Koning van allen gezag over 't volk beroofd, en onbeschryflyke oproeren en verwarringen te wege gebragt zouden worden. Dat zy, Leenmannen des Konings en Edelen des Lands, van dit alles goede kennis gekreegen hebbende, niet hadden mogen nalaaten, te waaken tegen deeze zwaarigheden, en ten dien einde, een heilig Verbond te sluiten, waarby zy, met plegtigen eede, beloofden, het invoeren der Inquisitie, uit al hun vermogen, te zullen beletten, terwyl zy hoog en duur betuigden, niets voor te hebben tegen de eere Gods en den dienst des Konings, of het welvaaren des Lands: al het welke zy veel eer zouden tragten te vorderen. Voorts beloofden zy, elkanderen als broeders en getrouwe gezellen, te zullen bystaan, met lyf en goed; indien iemant hunner, uit hoofde van Inquisitie of Plakaaten, eenig {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} leed overkwame; zelfs al werdt het verglimpt, met het deksel van straffe over wederspannigheid of iets diergelyks: mids dat, tot zodaanige onderneemingen, met gemeenen raad van alle de Broeders en Bondgenooten, beslooten werdt. Eindelyk, badenze God, dat hy hun Verbond en voorneemen zegenen, en tot eere zyns naams, tot dienst der Koninglyke Majesteit, tot vrede en welvaart der Landen, en tot hunner zielen zaligheid doen gedyen wilde (e).’ Dit Verbond werdt, terstond, door een grootEerste en voornaamste tekenaars. getal van Edelen getekend, welk allengskens tot omtrent vierhonderd aanwies. Onder de eerste en voornaamste tekenaars, waren Henrik van Brederode, Lodewyk van Nassau, Broeder des Prinsen van Oranje, de jonge Graaf Karel van Mansfeld, Floris van Palland, Graaf van Kuilenburg, in wiens Huis het Verbond eerst ontworpen was, twee van den Bergen, twee Batenburgen, Risoir, Dolhain, Joan van Casembrood, Heer van Bakkerzeel, Edelman des Graaven van Egmond, Christoffel van Leefdale, insgelyks in dienst van dien Graave; Boisot, Hautain, Ryzenburg, Langerak, twee Meroden, Louverval, Lumei, Ysselstein, Liques, Liere, Mansart, Jan van Marnix, Heer van Tholouse, Filips van Marnix, Heer van S. Aldegonde, Joost en Diderik Sonoi, twee van der Aa, Tilly, Tseraarts, Obdam, Jan van Blois, gezeid Treslong, Crohain, Bediende van den Graave van Hoogstraaten, Longueval, Capres, {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} Sander en Lubbert Turk, Bentink, Drossaard van Woudrichem, Nuinhem, Drossaard van Hoorne, Ysselstein en Buuren (f), Huibert van Raaphorst, Lancelot van Brederode, Gysbrecht van Duivenvoorde, Fredrik van Egmond, Jakob van Ilpendam, Rutger van Boetzelaar, Heer van Karnisse, en Daniel en Otto, zyne Broeders, Jan van Renesse van Wulven, Kornelis van Alkemade, Adriaan de Waal van Vroonestein, Barthold Entes (g), en zeer veele anderen. Doch de naamen van Oranje, Egmond en Hoorne werden, onder deeze Bondgenooten,Of en hoe ver 'er Oranje, Egmond en Hoorne deel aan hadden. niet gespeld. Ook hebben Egmond (h) en Hoorne (i) beide, sedert, beweerd, dat zy 'er nimmer onder behoord hebben. Maar Oranje, die, in zyne eerste Verantwoording gezeid hadt ‘dat het Verbond, buiten zyne kennis of toestemming, opgeregt was, schoon hy 't nooit als eene samenzweering van muitelingen hadt aangemerkt (k),’ erkent egter, in zyne tweede Verantwoording, in 't jaar 1581 uitgekomen, dat hy het inleveren van 't Verzoekschrift, 't welk, naderhand, uit kragte van 't Verbond, geschiedde, goedgekeurd heeft, stellende hy zelfs, in dien tyd, zyne eer, in deeze zyne goedkeuring (l). En als men, hierby, in aanmerking neemt, dat 's Prinsen Broeder, Lode- {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} wyk van Nassau, zyn Schoonbroeder, de Graaf van den Berg, de Heer van S. Aldegonde, zyn boezemvriend, en verscheiden' Edelluiden en bedienden van zyn Huis Leden van 't Verbond geweest zyn; zal men zig naauwlyks verbeelden konnen, dat een zaak, van zulk een belang, geheel en al buiten kennis van den Prins heeft konnen blyven. Zeker genoeg is 't ook, dat Egmond en Hoorne, die hunne luidenonder de Bondgenooten hadden, al vroeg kennis van 't Verbond hebben gehad, en hetzelve niet hebben afgekeurd (m). Men vindt, dat eenige Edelen, kort na 'tSommigen Edelen worden gezeid Antwerpen te willen inneemen. sluiten van 't Verbond, heimelyk zouden hebben toegelegd, om de Stad Antwerpen in te neemen, tegen den derden van Wintermaand. Graaf Lodewyk, die 'er kennis van bekomen hadt, zou 'er, met zynen Broeder, den Prinse van Oranje, over hebben geraadpleegd. Doch deeze zou 't ontraaden hebben, zeggende, kans te zien, om de zaaken, zonder dat men geweld behoefde te gebruiken, tot rust te brengen (n). Doch alzo geen en onzer Schryveren hiervan gewaagen, weet ik niet, hoe veel staats 'er op te maaken zy. XI. Hevigheid tegen de Inquisitie en Plakaaten. 't Verbond der Edelen, nu ontworpen, werdt, door zendelingen van Brederode en Graave Lodewyk, onder welken, Jan Zegers van Wassenhoven, Lodewyk van Binkhorst, Diderik Sonoi, Jozua van Alveringen, Heer van Hofwegen, Sjoert Beima, Maximiliaan van {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} Blois de Kok, Albert Hugtenbroek en Jakob van Ilpendam de voornaamsten waren (o), alomme vertoond (p), en door veelen getekend. 't Gemeen kreeg 'er spoedig kennis van, en 't verwekte, terstond, eene bystere gisting in de gemoeden. Men voer niet alleen op 't hevigst uit, tegen de InquisitieSchimpschriften gestrooid. en tegen 's Konings Plakaaten; maar 't regende alomme Schimpschriften en Blaauwboekjes, waarin de Kardinaalsgezinden, en sommigen zelfs met naame (q), op 't schamperst, doorgestreeken, en van snoode voorneemens tegen de voornaamste Heeren, beschuldigd werden (r). Ook vondt men, aan de Kerkdeuren, aan de Poorten van het Hof, en aan de Huizen van den Prinse van Oranje en van den Graave van Egmond, Geschriften aangeplakt, waarin de Onroomschen zig hunner bescherminge aanbevalen, en hen, tot voorstanders der goede zaake, aanriepen. De Landvoogdes werdt, dagelyks, lastig gevallen, door Edelen, Burgers, Staaten en Steden, klaagende over de Inquisitie: waaronder die van Brabant en Vlaanderen, boven anderen, aanhielden. Aan de andere zyde, vielen ook de Inquisiteurs en andere Kerkelyke Regters der Landvoogdesse klagtig, dat men hun geen behoorlyk ontzag toedroeg. Zelfs verzogten sommigen, ontslaagen te worden van hunne Ampten (s). De schimpschriften hielpen {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} veel, om hen, by 't gemeen, in veragting te brengen. Doch de Koning zelf liep niet vry van derzelver steeken. Op den drie-entwintigstenVinnig schrift tegen den Koning, te Antwerpen, aangeplakt. van Wintermaand, vondt men, te Antwerpen, op drie of vier plaatsen, een Geschrift aangeplakt; waarby de Burgers de Wethouders vermaanden ‘om den Koning, die zynen eed en 's Lands Handvesten geschonden hadt, voor 't Kamergerigt te Spiers te doen dagvaarden, alzo Brabant, als onder den vyfden Kreits des Duitschen Ryks behoorende, in de Geloofsvrede, te Passau en te Augsburg geslooten, begreepen was.’ Hier was bygevoegd ‘dat de Burgers, geene vryheid van Godsdienst konnende verwerven, hun heul aan de Staaten zouden moeten zoeken. Voorts wilden zy de wyt niet hebben van eenig oproer, welk, om het invoeren der Inquiquisitie, zou mogen ontstaan (t).’ De Landvoogdes verboodt, openlyk, het zaaijen van diergelyke schriften, en wendde veele moeite aan, om de maakers van het laatstgemelde te agterhaalen. Doch deeze was vergeefs. Ook wies de lust, om smaalschriften te strooijen, aan, tegen 't verbod. Onder deezen, vondt men egter, nu en dan, Boekjes, die de vryheid van Godsdienst, met klemmende redenen, verdedigden. Ook kwam, omtrent deezen tyd, in 't licht de Geloofsbelydenis der Kalvinisten: zo genoemdBelydenis der Gereformeerden komt in 't licht. naar Jan Kalvin, Predikant te Geneve, wiens Leer en Kerken-ordening zy, {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} reeds in Frankryk, van waar zy, in grooten getale, herwaards waren gekomen, hadden aangenomen. Men heeftze, sedert, Gereformeerden of Hervormden genoemd. De Belydenis, van welke wy spreeken, droeg een' Brief aan den Koning in 't voorhoofd, waarin de uitgeevers verklaarden ‘dat zy, wel honderdduizend sterk zynde, zig egter stil hielden, en 's Lands lasten, nevens anderen, droegen: 't welk, zeidenze, toonde, dat zy geen oproer in den zin hadden.’ Doch 't begrooten van zulk eene menigte werdt, ten Hove, misduid, en voorGroot getal van Onroomschen. eene bedreiging genomen (u). Oranje, Egmond en Hoorne deeden egter ook hun best, om de Landvoogdes te verzekeren, dat het getal der Onroomschen zo groot was, dat men 't onmogelyk zou konnen uitrooijen: terwyl anderen haar voorhielden, dat men 't, verre boven de waarheid, uitmat. Doch de voorzigtigsten gingen tusschen beide, ziende 't kwaad, gelyk men sprak, niet zo gevaarlyk aan, dat men 't voor ongeneeslyk hadt te houden; noch zo gering, dat men 't vryelyk verwaarloozen mogt (v); terwyl de Landvoogdes, geslingerd door verschillende overleggingen, naauwlyks wist, welke zyde zy te houden hadt. Vrymoedige taal der verbonden' Edelen. De Edelen, vast arbeidende om aanhang te winnen, schroomden niet, eene taal te laaten hooren, die, ten Hove, geoordeeld werdt, naar oproerigheid te smaaken. Zy {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} sloegen uit ‘dat de Nederlanders niet zo plomp noch beestagtig waren, of zy begreepen wel, wat de Vorst zynen Leenman en wat de Leenman zynen Vorst verschuldigd was: en dat, zo men hen langer ringeloorde, zy wel middel vinden zouden, om een' oorlog te doen voeren, zonder dat men wist, door wien, of op welk eene wyze.’ En werden zy zeer, in deezeVerscheiden' Stadhouders weigeren de Inquisitie en Plakaaten te handhaven. hunne gedagten, gestyfd, door verscheiden' byzondere Stadhouders, met naame, door den Prinse van Oranje, de Graaven van Mansfeld en Megen, den Markgraaf van Bergen en den Heere van Montigni, die, in den aanvang des jaars 1566, zo schriftelyk als mondeling, aan de Landvoogdesse verklaarden ‘dat zy geenen wil noch middel hadden,1566. om de Plakaaten uit te voeren, en de hand te leenen aan de Inquisitie; en dat zy, zo de Koning en haare Hoogheid hierop bleeven aanhouden, zig liever van hunne Ampten wilden ontslaan (w).’ De Bondgenooten, gehertigd door zulke verklaaringen, hielden, van tyd tot tyd, Byeenkomsten, in welken, zy elkanderen weezen op den steun, dien de goede zaak hadt, aan de voornaamste Heeren van den Raad. XII. Oranje en Hoorne verlaaten het Hof. Oranje en Hoorne, groot misnoegen over het streng besluit des Konings getoond hebbende, verlieten, omtrent deezen tyd, het Hof, voorgeevende, dat zy zig, in hunne byzondere Heerlykheden, gingen onthou- {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} den, zonder zig meer met de Regeeringe te willen bemoeijen. Egmond, die veele KinderenEgmond blyft. en meer belang by de gunst des Konings en der Landvoogdesse hadt, stondt eene poos in twyfel, of hy hun voorbeeld volgen wilde; doch besloot, eindelyk, nogByeenkomsten der Ededelen te Breda en te Hoogstraaten. te blyven (x). Oranje begaf zig naar zyne Heerlykheid Breda, alwaar hem, omtrent het midden van Lentemaand, verscheiden' Edelen en Grooten kwamen vinden: 't zy dat zy hier ontbooden waren, gelyk men vermoedde; 't zy datze 'er, als sommigen voorgaven, met verschillende inzigten, en zonder van elkanderen te weeten, waren verscheenen (y). Men wil, dat zig hier, behalve den Graave van Zwartsenberg en Joris van Holl, beide Duitsche Krygsoversten (z), ook eenige Fransche Bevelhebbers bevonden (a): doch dit laatste is onwaarschynlyk (b). Eenige dagen laater, begaf zig dit Gezelschap van Breda naar Hoogstraaten: en meent men, dat, hier of te Breda, of veelligt op beide de Plaatsen, beslooten werdt,Zy besluiten een Verzoekschrift in te leveren. het Verzoekschrift in te leveren, welk, sedert, zo veel gerugts gemaakt heeft. Antoni van Lalaing, Graaf van Hoogstraaten, onlangs wedergekeerd van een Gezantschap aan 't Keizerlyk Hof, heeft, in openbaaren druk, wel erkend, dat de Edelen ten zynen Hui- {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} ze vergaderd zyn geweest; doch te gelyk beweerd, dat het Verzoekschrift, aldaar, niet beraamd noch vastgesteld is. Veelligt, is het te Breda ontworpen, en te Hoogstraaten, door eenigen, ondertekend: welk laatste de Graaf zelf niet donkerlyk toestaat (c). Oranje verhaalt ook, in zyne VerantwoordingWat deel Oranje hierin hadt. van den jaare 1581 ‘dat de Ridders van de Orde en de Leden des Raads van Staate, op zyn verzoek, te Hoogstraaten waren byeen gekomen; dat hy hen hier hadt zoeken te beweegen, om nevens hem, de hand te slaan, aan het herstellen van 's Lands rust en welvaart; doch dat hy hen, tot geene eenpaarigheid, hadt konnen brengen: waarop sommigen, wien de vervolging zeer hard viel, voorslag van geweldige middelen hadden gedaan, welken hy van de hand geweezen; doch daarentegen, het inleveren van een Verzoekschrift, 't welk van anderen voorgeslaagen was, als een regtmaatig en zagt middel, om vryheid van Godsdienst te verkrygen, niet kwalyk gevonden hadt (d).’ De GraafWat 'er Egmond van wist. van Egmond heeft doen schryven ‘dat hy, te Breda, van geene andere zaaken dan van goede gastery hadt hooren spreeken, en dat hy, met den Heere van Brederode, die hier ook tegenwoordig was, geen byzonder gesprek, dan over eene Dykaadje, aan welke zy beide deel hadden, gehadt heeft; doch dat hy, sedert, ver- {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} trekkende, in 't gezelschap van Oranje, Hoorne, Bergen, Megen en Hoogstraaten, van Breda naar het Huis van den laatstgemelden, op weg vernomen hadt, dat Brederode en eenige andere Edelen beslooten hadden, een Verzoekschrift over te leveren: 't welk hy hadt afgekeurd (e).’ 't Schynt dan, dat Egmond geen deel aan 't ontwerpen en inleveren van 't Verzoekschrift heeft gehad, en dat men Oranje, die de Vergadering, te Hoogstraaten, belegd, en het ontworpen Verzoekschrift goedgekeurd hadt, voor den voornaamsten voorstander van dit Verzoekschrift, houden moet. Hoorne en Hoogstraaten zyn, na hem, de aanzienlyksten geweest, die de Edelen, in 't heimelyk, ondersteund hebben. Men krygt 'er ten Hove kennis van. Ten Hove, kreeg men haast kennis van het voorneemen der Edelen. De Graaf van Megen, die hunne byeenkomsten hadt bygewoond, was zo dra niet, te Brussel, wedergekeerd, of hy verhaalde, in den Raad, ‘dat eenige voornaame Heeren en Edelluiden, uit de groote menigte van Ketteren, die de Nederlanden overstroomd hadden, vyfendertigduizend man, zo te paard als te voet, in gereedheid hadden gebragt, die, binnen kort, zouden optrekken, om 't Land alomme af te loopen, zo men hun geene vryheid van Godsdienst toestondt, welke zy, binnen weinige dagen, ten getale van duizend of vyftienhonderd, gewapend, te Brussel, zouden {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} komen verzoeken.’ Hy gaf voor, deeze byzonderheden vernomen te hebben, uit eenen vreemden Edelman van zyne vrienden, wiens naam hy zig verbonden hadt, te zullen heelen. De Graaf van Egmond, die tegenwoordig was in den Raad, bevestigde het zeggen des Graaven van Megen gedeeltelyk, verklaarende iets diergelyks gehoord te hebben van luiden, die niet genoemd wilden zyn. Te gelyk, vertoonde hy een Afschrift van het Verbond der Edelen, waarby hun oogmerk klaarlyk was opengelegd. XIII. Raadpleeging ter deezer gelegenheid. De Landvoogdes, ten hoogsten verzet over deeze tyding, vroeg den Heeren om goeden raad. Megen antwoordde ‘dat 'er maar drie middelen waren om het kwaad, dat den Landen dreigde, af te weeren: of, terstond de wapenen op te vatten; 't welk nogtans niet zonder 's Konings last geschieden kon, dien men zeer laat, en veelligt na dat de anderen reeds lang op de been geweest zouden zyn, zou konnen bekomen: of, toe te staan, 't gene de Edelen verzoeken zouden, 't welk hy voorzag, dat zyner Majesteit, in geenen deele, zou behaagen: of hun, eindelyk, eenige verzagting te gunnen, in 't stuk der Inquisitie en Plakaaten, benevens vergiffenis van de misdaad, die zy hadden begaan.’ Hierby voegde hy ‘dat men de byzondere Stadhouders en eenige andere Heeren ten Hove behoorde te roepen, voor dat de Edelen hun verzoek kwamen doen, en dat men den Koning van alles verwittigen moest, zonder op zyne herwaardskomst, {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} die nu toch te laat komen zou, voor tegenwoordig, te dringen.’ Egmond viel hem toe; doch was van gedagten, dat de Edelen, ongewapend, en niet boven vier of vyfhonderd sterk, binnen Brussel zouden komen, en een veel gemaatigder verzoek doen, dan men, by gerugte, verspreidde. Eenige andere Leden van den Raad hielden zig, midlerwyl, vreemd, dat zulk eene menigte volks by der hand zou zyn, zonder dat de Bevelhebbers der Grenssteden of anderen hiervan iets zouden hebben vernomen, meenende zy voorts ‘dat de Stadhouders en Vliesridders, de handen in een slaande, om geene verandering in 't stuk van den Godsdienst te gedoogen, elk, die zig roerde, verre te magtig zouden zyn; dat men den boozen niets toegeeven moest, veel min, met hen, als met zyns gelyken, in onderhandeling treeden: dat het, eindelyk, naar spotten smaakte, te vermaanen van vergiffenis, zonder dat men nog wist, waarin misdaan ware en door wien?’ Zo spraken sommigen, onder anderen Barlaimont (e), openlyk; doch heimelyk gaven zy der Landvoogdesse te verstaan, dat zy, de Stadhouders en Vliesridders byeen roepende, ligtelyk zou konnen merken, hoe de meesten gezind waren. De Landvoogdes gedroeg zig, in zo verre, naar den raad van Egmond en Megen, dat zy, den twintigsten van Lentemaand, last gaf, om den Koning alles over te schryven, en om de Vliesridders {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} en Stadhouders, ten Hove, te ontbieden. Aan Oranje en Hoorne werden wel drie of vier brieven afgevaardigd: waardoor zy zig beweegen lieten, om wederom, nevens de anderen, in den Raad te keeren. Eenige Heeren, ondertusschen, de moeiteEenigen weigeren de wapenen voor de Inquisitie op te neemen. genomen hebbende van de Plakaaten, aandagtelyk, te onderzoeken, verklaarden rondelyk ‘dezelven te vinden onredelyk en onverdraaglyk: daarby voegende, dat zy ongezind waren, om de wapenen, tot voorstand van dezelven of van de Inquisitie, te gebruiken: alzo de Kardinaal van Granvelle, onder deksel van een van beide, hun ligtelyk aan lyf en goed zou konnen komen.’ Nog zeidenze ‘dat 'er eene algemeene vergiffenis vereischt werdt, om den Prins van Oranje, bedugt voor 's Konings ongenade, gerust te stellen: moetende, voor alle dingen, zyne Majesteit met deszelfs Vassalen verzoend zyn (f).’ Tegen den zevenentwintigsten van Lentemaand (g),De Vliesridders komen ten Hove. verscheenen, op 't ontbod der Landvoogdesse, ten Hove, Oranje, Egmond, Aarschot, Bergen, Megen, Aremberg, Hoorne, Hoogstraaten, Ligne, Barlaimont, Montigni en Hachicourt, allen Ridders van 't Gulde-vlies, benevens den President Viglius, den Raadsheer Bruxelles en die van den geheimen Raad. De Landvoogdes, 't gevaar, waarvan wy gewaagd hebben, hebbende voorgesteld, vermaande {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} elk, om zyn gevoelen rondelyk te openen. In 't verhandelen deezer stoffe, werdt aangemerktHun gevoelen over de Inquisitie en Plakaaten. ‘dat 'er tweeërlei Inquisitie was, eene gewoonlyke, die de Bisschop, en eene buitengewoonlyke, die de Paus oefende. Dat deeze Landen, thans zo rykelyk van Bisschoppen zynde voorzien, wanneer deezen de gewoonlyke Inquisitie waarnamen, zeer bekwaamlyk, zouden konnen ontheeven worden van de buitengewoonlyke der Inquisiteuren van den Paus: of dat men dezelve, ten minsten voor eenen tyd, zou konnen opschorten. Dat, wat de Plakaaten betrof, toegestaan zynde, dat men dezelven niet geheellyk behoorde weg te neemen; men egter, al in 't jaar 1550, gezien hadt, datze, door den Keizer, verzagt geworden waren (h), op de voorspraak zyner Zuster Maria, Koninginne van Hongarye en Landvoogdesse der Nederlanden; waarom het, veelligt, ook tegenwoordig, niet ongeraaden zou zyn, dat men, op eene diergelyke verzagting, bedagt ware (i).’ Wat Oranje en die 't met hem hielden, byzonderlyk, in deeze Raadsvergadering, gestemd hebben, is my, uit geene egte bescheiden, gebleeken (2). Doch 't is zeker genoeg, dat zy zig, ten minsten, ook voor 't op- {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} schorten der Inquisitie, en voor 't verzagten der Plakaaten, zullen hebben verklaard. De raadpleegingen duurden eenige dagen.Gerugt dat Hertog Erik van Brunswyk volk werft, tot voorstand der Inquisitie. Midlerwyl, werdt de Gemeente, allengskens, stouter, steunende op de gunst der drie Heeren, welken zy hieldt der Hervorminge genegen te zyn. 't Volk werdt ook, omtrent deezen tyd, ontrust, door de tyding, dat Hertog Erik van Brunswyk, Pandheer van Woerden, te Kleeve, op 's Konings naam, eenig Krygsvolk verzamelde, met welk hy, zeide men, voorhadt in de Nederlanden te komen, om de Inquisitie aldaar in te voeren. Te Leiden zelf, hieldt men, ter oorzaake van dit gerugt, in den aanvang van Grasmaand, de Poorten geslooten, die bewaakt en met geschut voorzien werden (k). De werving van Hertoge Erik was zeker. Ook, datze uit 's Konings naam geschiedde. Doch de Landvoogdes beweerde, dat Filips 'er geenen last toe gegeven hadt, en schreef den Hertoge, ernstelyk, aan, dat hy nalaaten zou, zig langer van 's Konings naam te bedienen. Sedert, staakte Hertog Erik de werving; doch 't volk hadt 'er, hier te lande, zo groot eene {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} agterdogt uit geschept, dat eenigen, te Antwerpen, een besluit namen, om der Landvoogdesse, zo zy de wapenen mogt opvatten, geld en krygsbehoeften te weigeren.Losse tydingen verspreid. Men sprak hier ook, ten deezen tyde, van zig van de Stad te willen verzekeren, en men troostte elkanderen, met eene losse tyding, dat de Franschen en Engelschen zig onderling verbonden hadden, om den Nederlandschen Adel by te staan, zo de Landvoogdes iets geweldigs onderneemen mogt. Ook mompelde men, dat de Hugenooten eenen aanslag op Zeeland in den zin hadden (l). Doch alle deeze gerugten, die allengskens in rook verdweenen, schynen ontstaan te zyn, uit verschillende bedenkingen der verbonden' Edelen, die niet geheim genoeg gehouden werden, of met welken men de Gemeente, voorbedagtelyk, heeft willen vleijen. XIV. De Verbonden' Edelen komen te Brussel. Omtrent den aanvang van Grasmaand, vervoegden zig de verbonden' Edelen, de een na den anderen te Brussel; waarover de Landvoogdes, zeer ontsteld zynde, in beraad lei, of men 't hun niet beletten kon; doch de Heeren begreepen, eenpaariglyk, ‘dat zy, zynde luiden van adel, die aan hun, door bloedverwantschap en dienst, verbonden waren, alleenlyk een Verzoekschrift kwamen aanbieden, 't welk men hun niet weigeren kon, mids dat zy ongewapend verscheenen, en men eene wagt steldeAfkomst van den Heere van Brederode. aan de Poorten.’ Op den derden, deedt {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} zyne intreede, in Brussel, met tweehonderd paarden, Henrik, Heer van Brederode, die openlyk ging voor het Hoofd der verbonden' Edelen. Hy was uit het aloud Graaflyk Huis van Holland gesprooten (m): en onder 't gemeen werdt geloofd, dat hy een gegrond regt op het Graafschap hadt. Men wil zelfs, dat sommigen niet geschroomd zouden hebben te zeggen, dat hy, eerlang, Graaf van Holland zou worden (n). Doch dat hy zelf ooit zo verre zou hebben gezien, is my, nergens, gebleeken. Hy was ook misnoegd geweest op Granvelle, en sedert getreden, in de maatregels der drie Heeren, die hy, tot zynen dood toe, ingevolgd, of somtyds zelfs overschreeden heeft. Kort na hem, kwam Graaf Lodewyk van Nassau te Brussel, en eerlang ook Henrik, Graaf van den Berg, Schoonbroeder van den Prinse van Oranje. Zy werden verzeld of gevolgd van den Graave van Kuilenburg en van een groot getal van Heeren en Edelen, meest Nederlanders; doch ook eenige uitheemschen. Men vondt 'er eenige bedienden by van den Koning en de Hertoginne, veelen van den Prinse van Oranje en van den Graave van Egmond. Het getal derzelven beliep in alles driehonderd, weinig meer of minder (o). Op den vyfden, gehoor verzogtDe Edelen krygen gehoor. en verworven hebbende, tradt deeze sleep van Edelen, in gelederen van vieren, uit den huize van Kuilenburg, met eene staa- {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} telyke deftigheid, ten Hove, voorgegaan door den Heere van Brederode en Graave Lodewyk van Nassau. Voor de Landvoogdesse, die van de aanzienlykste Heeren verzeld was, zynde genaderd, voegde zig Brederode, met eene eerbiedige buiging, voorwaards (p), haare Hoogheid aanspreekende,Brederode levert der Landvoogdesse hun Verzoekschrift over. op deezen zin: ‘Mevrouw! de Edelen, hier tegenwoordig, en anderen huns gelyken, in merkelyken getale, om gewigtige redenen, nalaatende hier te verschynen, hebben geraaden gevonden, dit Vertoog, in allen ootmoed, aan uwe Hoogheid, te behandigen. Zy gelieve daarop te besluiten, 't gene zy dienstig vinden zal. Men berigt ons wel, Mevrouw, dat men uwer Hoogheid en eenigen Heeren van den Raad heeft aangediend, dat wy zouden voorhebben, den weg tot oproer en afval te baanen; met vreemde Vorsten, en Duitsche en Fransche Krygshoofden, heimelyk verstand houden, en reeds een verbond geslooten hebben zouden; doch dit Geschrift zal zulk een aanbrengen genoegzaam logenstraffen. Niettemin, bidden wy ernstelyk, dat uwe Hoogheid ons de naamen melde van beschuldigers en beschuldigden: op dat, door 't straffen van hun, die men in 't ongelyk vindt, verder onheil geweerd worde: houdende wy ons verzekerd, dat uwe Hoogheid niet gedoogen zal, dat zulk een eerlyk gezelschap als het onze, ongestraft, gelasterd {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} worde (q).’ Zo spreekende, reikte hy der Landvoogdesse 't Verzoekschrift over, welk van deezen inhoud was: ‘De Nederlanders,Inhoud van het zelve. Mevrouw, zyn altoos en alomme, voor getrouw jegens hunne Vorsten, vermaard geweest, met naame de Edelen, die ook nog, zo zeer als ooit, geneigd zyn, de voetstappen der voorouderen te volgen. Doch de dienst, dien wy den Vorst tegenwoordig doen, moet voor den grootsten en voeglyksten gerekend worden, alschoon wy 'er den ondank uwer Hoogheid door op den hals mogten haalen. De Inquisitie is, vertrouwenwe, zo wel als de scherpe Plakaaten, met eene goede meening, door zyne Majesteit, ingevoerd, en om te doen naarkomen, 't gene Keizer Karel, eertyds, raadzaam geoordeeld hadt. Doch de tyden verschillen, en eischen byzondere hulpmiddelen. De Plakaaten, schoon niet ten strengsten naargekomen, hebben reeds merkelyke Beroerten veroorzaakt. Wat heeft men anders te wagten, dan een' algemeenen opstand, tot onherstelbaar bederf der Landen, zoze, volgens 's Konings last, zonder eenige maatiging, worden in 't werk gesteld? Wy hadden gehoopt, dat de Heeren of Staaten, reeds voorlang, eenig vertoog hierover zouden gedaan hebben; doch zulks niet zynde gevolgd, om redenen, die wy niet bevroeden konnen, hebben wy ons, volgens onzen eed en pligt, {==*5==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 't Verzoekschrift der Edelen overgeleverd aan de Landvoogdesse der Nederlanden, in't jaar 1566. Is. Tirion excudit. ==} {>>afbeelding<<} {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} verbonden gerekend, om niet langer te zwygen: vertrouwende, dat zyne Majesteit ons dit niet kwalyk afneemen zal, alzo wy, hebbende onze huizen en goederen meest leggen in het open veld, by eenen gevreesden opstand, den eersten aanstoot lyden zouden, en ook niemant van ons, ja niemant in Nederland zyns lyfs zeker is, zo men de Plakaaten, ten strengsten, wil hebben uitgevoerd; staande, in zulk een geval, elk bloot, voor den haat van den eersten kwaadaartigen beschuldiger. Wy bidden uwe Hoogheid dan ootmoediglyk, dat zy, zonder uitstel, iemant gelieve af te zenden aan den Koning, met ernstig verzoek, dat zyne Majesteit, in de gemelde zwaarigheden, ten spoedigsten, gelieve te voorzien, door het intrekken en te niet doen der Plakaaten, maakende nogtans, by raade en bewilliging der algemeene Staaten, anderen in derzelver plaatse. Wy smeeken, daarenboven, dat uwe Hoogheid, terwyl de Koning deeze onze begeerte overweegt, de Inquisitie en Plakaaten, by voorraad, buiten uitvoering stelt, tot dat zyne Majesteit ander bevel geeven mogt. Betuigende wy, anderszins, wel ernstelyk, onschuldig te willen gehouden worden aan alle de kwaade gevolgen, die, uit het verwaarloozen van deezen goeden raad, zouden mogen ontstaan. Wy hebben ons, als getrouwe dienaars en vassalen des Konings, gekweeten van onzen pligt, zonder dien ergens in te buiten gegaan te {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} zyn; waarom wy te vlytiger en te vuuriger bidden, dat uwe Hoogheid gelieve te letten op ons verzoek, eer 'er meer onheil van kome. 't Welk doende, zal zy wel doen (s).’ Sommigen hebben geschreeven, dat dit Vertoog opgesteld was, door Franciskus Balduinus, die de byeenkomst, te Breda, ook zou hebben bygewoond (t). Doch hiervan is my niets zekers gebleeken. De Landvoogdes, het Verzoekschrift aanneemende, gaf voor bescheid, dat zy 'er agt op slaan, en binnen kort antwoorden zou. Des anderendaags, ontboodt zy de Edelen wederom ten Hove, die, zig, in dezelfde orde, derwaards vervoegd hebbende, het Verzoekschrift te rug ontvingen, met eeneAntwoord der Landvoogdesse. kanttekening van deezen inhoud: ‘Dat haare Hoogheid genegen was eene bezending aan den Koning te doen, die, vertrouwdeze, op alles, goede orde stellen zou, met naame op de verzagting der Plakaaten, waaraan ook, al voor hunne komst, in den Raad, gearbeid was. Doch ondertusschen Inquisitie en Plakaaten te doen stilstaan, stondt in haare magt niet. Ook was 't ongerymd, 't Land zo lang zonder regel te laaten op 't stuk van den Godsdienst. Nogtans wilde zy den Inquisiteuren en Amptluiden van 't Geregt wel doen aanschryven, dat zy zig, in 't oefenen van hun gezag, met alle bescheidenheid, zouden hebben te gedraagen. {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} Van de Edelen, beloofde zy zig eenen goeden wil, om 't Katholyk geloof zuiverlyk te bewaaren, en zig zo stil en zedig te gedraagen, als luiden van hunnen staat betaamde (u).’ XV. Nieuw verzoek der Edelen. De Edelen, op dit antwoord geraadpleegd hebbende, vonden 'er zo weinig genoegen in, dat zy beslooten, op den agtsten, een nieuw Verzoekschrift in te leveren, welk inhieldt: ‘Dat zy haare Hoogheid dankten, voor zo spoedig een bescheid: doch wel gewenscht hadden, om eenige meerdere verzekering van de rust des Lands, het eenige dat zy zogten. Nademaal egter de magt haarer Hoogheid zo ver niet reikte, 't welk zy, met droefheid, verstonden, en wel anders gewenscht hadden; zouden zy, in gevolge van haare belofte, verwagten, dat beide de Inquisiteurs en de weereldlyke Overheid zig, met meer bescheidenheid, zouden gedraagen. En aangezien zy hadden vastgesteld, zig te voegen, naar 't gene zyne Majesteit, met bewilliging der Staaten, beraamen zou, hoopten zy haare Hoogheid geene de minste stof van ongenoegen gegeven te hebben: houdende zy voor redelyk, dat elk, die eenigen oproer, of iets, dat 'er naar zweemde, aanving, naar verdienste, gestraft werdt. Andermaal, betuigdenze ook, zo hun Vertoog veragt werdt, en hierop eenige beroerte volgde, dat zy gehouden wilden zyn, ten volle vol- {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} daan te hebben aan hunnen pligt. Ten besluite, baden zy ootmoedelyk, dat haare Hoogheid alles ten beste wilde duiden, alzo 't sproot uit zugt tot den dienst des Konings en haarer Hoogheid, voor wier voeten zy, op haar bevel, bereid waren te sterven.’ Voorts, alzo hun ter ooren gekomen was, dat eenige kwaadaartigen hun Verzoekschrift reeds hadden doen drukken, en zy bedugt waren, dat het, veelligt, met eenige verandering, mogt worden verspreid, waardoor hun de lak van oproerigheid zou mogen worden aangewreeven; zo verzogten zy, dat het, van woord tot woord, door 's Konings Drukker, mogt worden gedrukt. De Landvoogdes, de Edelen hebbende doenTweede Antwoord der Landvoogdesse. buitenstaan, en op hun voorstel, met de Heeren van den Raad, hebbende geraadpleegd, gaf hun, kort hierna, voor bescheid ‘dat zy zig verzekerde, de Inquisiteurs en Overheden daartoe te zullen konnen houden, dat 'er geene ergernis noch onheil ontstaan zou, zo 'er de Edelen slegts geene oorzaak van waren, waarvoor deezen, zo onderling als by de gemeente, hadden zorg te draagen, en vooral, onder de hand, geene meer bondgenooten aan te zoeken (v).’ Van 't bedryf der Edelen ten beste te duiden,Zy weigert het gedrag der Edelen ten beste te duiden. repte zy geen woord; 't welk deezen zo verlegen maakte, dat zy, reeds vertrokken zynde, den Heere d'Esguerdes nog eens te rug zonden, om haare Hoogheid te verzoeken om eene verklaaring, dat zy, al wat 'er gedaan {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} was hieldt gedaan te zyn, ten dienste Gods en des Konings. Doch de Hertogin antwoordde, dat zy zig 't oordeel over 't bedryf der Edelen niet aanmaatigde, welk best, door den tyd en hun gedrag, zou konnen geveldDe Edelen scheiden misnoegd. worden (w). De bondgenooten, kwalyk genoegd met dit antwoord; doch geenen kans ziende, om 't verder te brengen, beslooten te scheiden. Eenige Raaden hielden, midlerwyl, der Landvoogdesse voor, dat men hun eenige meerdere verzekering, omtrent het betoomen der Inquisiteuren en Amptluiden, behoorde te geeven. 't Welk, sedert, met bewilliging of onder oogluiking der Landvoogdesse, geschied is. De Graaf van Hoogstraaten, verzeld van Berti, Geheimschryver der Landvoogdesse, vertoonde hun de Brieven, waarby den Inquisiteuren en Overheden alle bescheidenheid werdt aanbevolen, ten ware eenige openbaare ergernis gepleegd, of eenige daadelykheid aangevangen werdt. De Edelen, zig hier mede, naar 't scheen, laatende genoegen, vertrokken wederom uit Brussel.stellen orde op hunne zaaken. Vooraf, hadden zy egter zekere orde beraamd en getekend, waarby 't opperbeleid hunner zaaken, aan vier Hoofden, gesteld werdt, wien elk zou moeten gehoorzaamen. Ook noemdenze drie of vier Persoonen, in ieder Provincie, die verstand houden zouden met de Hoofden, te gelyk toeziende, dat de beloften der Landvoogdesse werden agtervolgd, en dat nergens eenige beroerte ontstondt. Voorts, verbonden zy zig, geene {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} verandering te zullen maaken in den Godsdienst, noch in de Regeeringe; maat het besluit des Konings en der algemeene Staaten, geduldiglyk, te zullen afwagten (x). XVI. Oorsprong van den naam van Geuzen. Doch onder 't gaan en keeren der Edelen, was hun de naam van Gueux en Geuzen aangewaaid, dien men gewoonlyk den bedelaaren geeft, en die, zo sommigen willen (y), zo veel als zonder zorg en kommer betekenen zou: 't zy dat de Heer van Barlaimont hun allereerst deezen scheldnaam hebbe aangewreeven, zeggende tegen de Landvoogdesse ‘dat zy, voor zulk een' hoop Gueux of schooijers, niet behoefde bevreesd te zyn (z);’ 't zy dat hun dezelve, door anderen, naar 't hoofd gesmeeten is, om de geringheid van hun genootschap te beschimpen. 't Was, inderdaad, bekend genoeg, dat 'er, onder de verbonden' Edelen, veelen waren, die, hunne meeste goederen verkwist of verlooren hebbende, een behoeftig leeven leidden, en welken nagegeven werdt, dat zy naar verandering jookten, om, by dezelve, hunnen staat te verbeteren (a). De scheldnaam, dien men hun toewierp, werdt, ondertusschen, als iets waardigs, van hun aangenomen. Zy gaven elkanderen zelvenTekens, waaraan zig de Bondgenooten onderscheiden. deezen naam, en dronken, onder den zelven, op elkanders gezondheid. Ook droegenze gouden penninkjes, aan een rood lint ofsluyer, {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} om den hals (b), vertoonende, aan de eene zyde, 's Konings beeldtenis, en aan de andere, een' bedelzak, door twee handen vastgehouden, met dit of diergelyk byschrift, Fidelles au Roy, jusques a la besaçe, dat is, den Koning getrouw, tot den bedelzak. Anderen droegen een houten napje, aan een zilveren band, op de borst of aan den hoed: sommigen, uit het gemeen, een bedelaars klap in de hand (c). Op de napjes, stondt Vivez les Gueux, lang leeven de Geuzen, gesneeden (1): en op dat het een naar het ander geleeke, kleedden veelen zig in aschgraauw gewaad (d), zynde de verw van de kleeding der Bedelmonniken (e): aan alle welke tekens, de doorzigtigsten de beginsels der naderende beroerte bemerken konden. XVII. De Staaten van Holland besluiten een diergelyk verzoek als de Edelen te doen. Het Vertoog der Edelen hadt, ondertusschen, zo veel gerugts gemaakt, door 't gantsche Land, dat 'er de byzondere Staaten kennis van namen. In Brabant, Vlaanderen en Namen, besloot men, eerlang, een Vertoog aan de Landvoogdesse te doen, genoegzaam van gelyken inhoud als dat der Edelen (f). In Holland, hadt men, uit Brieven der Landvoogdesse, in Lentemaand, aan alle de Ste- {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} den geschreeven (g), reeds kennis gekreegen, dat men, ten Hove, vreesde voor eenige opschudding: waar tegen elk de wagt bevolen werdt. Doch toen men, naderhand, hier, het inleveren van 't Vertoog der Edelen en der byzondere Staaten vernomen hadt (h), en, sedert, ook het openlyk prediken der Onroomschen in Holland, zo wel als elders, was aangevangen (i), besloot men, in Hooimaand, ook opschorting van Inquisitie en Plakaaten, en het instellen eener nieuwe orde op 't stuk van den Godsdienst, by raade der algemeene Staaten, van de Landvoogdesse te verzoeken. Amsterdam alleen nam egter geen genoegen in dit besluit (k). DeOntwerp eener Moderatie op maatiging der Plakaaten. geheime Raad hadt, kort na 't inleveren van 't Vertoog der Edelen, eene Moderatie of maatiging der Plakaaten ontworpen (l), die, sedert, door de Landvoogdes, de Heeren, en die van den geheimen Raad zelven, verbeterd was: waarna Egmond en eenige anderen hadden voorgeslaagen, om dezelve, by voorraad, vast te stellen en af te kondigen. Doch alzo sommigen, hierop, verstaan hadden, dat men, zonder uitdruklyken last des Konings, zo verre niet gaan mogt, en dat ook de maatiging zelve geen genoegen geeven zou, zoze, alleen op 's Konings naam, buiten bewilliging der algemeene Staaten, werdt ingevoerd; hadt men beslooten, 't ont- {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} werp derzelve den Koning niet slegts, maar ook den Geregtshoven der byzondere Landschappen toe te zenden, en ten zelfden tyde, den byzonderen Stadhouderen last te geeven, om het den Steden onder hun bewind mede te deelen, en derzelver goeddunken daarop te verstaan (m). In gevolge van dit Besluit, hadt de Stad Amsterdam, onder andere Steden in Holland, by brieven der Landvoogdesse zelve van den tweeden van Bloeimaand, ook kennis gekreegen van de ontworpen' Moderatie; schoon het ontwerp zelf, twee maanden laater, nog niet in Holland gekomen was. Haare Gemagtigden ter Dagvaart stemden, hierom, dat men alleenlyk een Afschrift van dit ontwerp behoorde te verzoeken, waarby men egter voegen mogt de bede, dat Holland niet boven andere Landen met de Inquisitie mogt worden belast. Doch men hieldt zig aan 't gevoelen der meerderheid, wordende Otto van Egmond, Heere van Keenenburg, die 't Verbond der Edelen getekend hadt, en Adriaan, Heere van Mathenes, uit de Hollandsche Edelen, en twee uit ieder der groote Steden, benevens den Advokaat, gemagtigd, om 't Vertoog der Staaten ten Hove in te leveren (n). De Gemagtigden van Holland maaken eenige veranderingen in 't Vertoog der Staaten. Doch naauwlyks waren deeze Gemagtigden te Brussel gekomen, of zy vernamen, dat hun Vertoog daar reeds eenige dagen bekend geweest en gelezen was. De Raadsheer Coebel, die dit den Advokaat van den Ein- {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} de hadt aangediend, hadt 'er zelfs bygevoegd ‘hoe dit Vertoog bevonden was van gelyken inhoud als het Verzoekschrift der Edelen, die men Geuzen noemde, en welker bedryf, by den Koning, zo kwalyk genomen was, dat zy gevaar liepen van in zyne hoogste ongenade te zullen vervallen.’ Voorts gaf hy in bedenken, of de Staaten, met het inleveren van hun Vertoog, het bedryf der Geuzen niet billykten, en zig dus ook aan gelyk gevaar met hen bloot stelden. En treedende in het onderzoek van het Vertoog zelf, merkte hy aan ‘dat 'er eene vryheid in begeerd werdt, die 't Land voor allerlei verleiders en kwaaddoeners open stellen moest: waarom het inkomen van vreemde Leeraaren, het openlyk prediken, de opschuddingen onder de gemeente, en andere zwaarigheden, die 'er uit te wagten waren, den Staaten zouden worden te last gelegd.’ Ten besluite, zeide hy ‘dat hun Vertoog geene vrugt doen zou, alzo zy geen ander antwoord van de Landvoogdesse te wagten hadden, dan den Geuzen reeds gegeven was (o).’ Alle deeze redenen strekten, om de Gemagtigden van Holland af te schrikken van het inleveren van hun Vertoog. Ook bragtenze te wege, dat 'er eenige verandering in gemaakt werdt. De President Viglius en de Graaf van EgmondEgmond en Viglius neemen 'er geen genoegen in. zelf, dien zy 't, veranderd, vertoonden, vonden 'er egter geen genoegen in; maar hielden hun voor ‘dat zy, met hun {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} Vertoog, den brand niet blusschen; maar veeleer nog meer ontsteken zouden. Dat men reeds, na hun besluit tot het overleveren van zulk een Vertoog, het openlyk prediken, in Holland, hadt zien beginnen. Dat het hun werk niet was, over de Plakaaten des Konings, te redentwisten; met diergelyke redenen meer.’ Voorts onderstonden zy ‘wie de Staaten beschreeven hadt, om op dit Vertoog te raadpleegen? Waarschynlyk was dit door den Advokaat geschied (p). Nog vroegenze ‘hoe de Heer van Brederode in die Dagvaart gekomen ware (2), en of men den Raad van Holland en den Stadhouder van 't houden derzelve, vooraf, kennis gegeven hadt?’ Al het welke de Gemagtigden der Staaten zo verlegen maakte, dat zy 't verzoek om opschorting der Plakaaten, en om 't raadpleegen der algemeene Staaten uit hunZy leveren 't, nog meer veranderd, over. Vertoog lieten, en het dus, merkelyk veranderd, overleverden. De veranderingen werden, sedert, door den Stadhouder, den Prinse van Oranje, goedgekeurd (q). En zelfs, voor deeze reize, door de Staaten in den't Welk de Staaten hun niet wel afneemen. Haage, hoewel men 't den Gemagtigden gantsch niet wel afnam, dat zy hunnen last {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} te buiren waren gegaan, en 't ook zeer vreemd vondt, dat het Vertoog reeds ten Hove bekend was geweest, eer de Gemagtigden daar zyn konden. Men verbondt, hierom, malkanderen, de Besluiten der Vergaderinge geheimer te houden. Ook werdt verklaard, dat de Gemagtigden der Staaten, als vertoonende de Staaten zelven niet, voortaan, den last, hun medegegeven, niet zouden hebben te overschreeden (r). Het antwoord der Landvoogdesse op het Vertoog van Holland schynt niet gunstig geweest te zyn; doch ik vind niet aangetekend, waarin het bestaan hebbe (s). XVIII. Bergen en Montigni naar Spanje gezonden. Ondertusschen was, al terstond na 't ontwerpen der Maatiging, beslooten, Joan van Glimes, Markgraaf van Bergen, en Floris van Mommeranci, Heer van Montigni, met hetzelve, naar Spanje te zenden, om 's Konings goeddunken daarop te verstaan (t). Zy stonden reisvaardig, toen Bergen, zyn been in de kaatsbaan bezeerende, voor eenen tyd, verhinderd werdt, de reize te doen (u). Montigni trok, derhalve, vooruit; doch vernam, uit den Spaanschen Gezant te Parys, zo veel van 's Konings misnoegen over 't Verzoekschrift der Edelen, dat hy berouw kreeg van 't aanvaarden des Gezantschaps. Zig egter met geene uitvlugten durvende behelpen (v), vervorderde hy zyne rei- {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} ze, en kwam, in Zomermaand, aan, te Madrid (w). Bergen volgde hem eerlang. Doch 't heeft geen van beide mogen gebeuren, hun Vaderland weder te zien. 's Konings schryven. Filips, vooraf verwittigd, door de Landvoogdesse, van hunne komst (x), hadt, nog vroeger, kennis gekreegen van 't ongenoegen van Oranje en Hoorne, die onderrigt waren, dat men hen, by den Koning, valschelyk bedraagen hadt; en hierop geantwoord, dat hy hen onder zyne voornaamste en getrouwste vassalen rekende. Voorts hadt hy, op nieuws, beloofd, ten spoedigsten herwaards te zullen keeren, der Landvoogdesse egter, op 't ernstigst, aanbeveelende de bewaaring van 't Katholyk geloof, door de bekwaamsteHy verbiedt de algemeene Staaten te vergaderen. middelen, zonder dat de algemeene Staaten vergaderd werden. De Koning hieldt deeze vergadering zo sterk tegen, ten deele, om dat hy den Staaten de eer niet geeven wilde, van hun, op 't stuk der Plakaaten, welk hy oordeelde zyne Hoogheid te betreffen, te raadpleegen, ten deele, om dat hy wel wist, dat de voornaamsten tot zagtheid neigden, 't welk, als zy vergaderden, bekend moest worden onder 't volk, en geschaapen stondt oproer te verwekken. De belofte van 's Konings overkomst werdt voor het troostelykste deel van zyn schryven gehouden. Ook werdt zy den voornaamsten Steden bekend gemaakt (y). Doch men vlei- {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} de er zig te vergeefs mede. Zy werdt nimmer voltrokken. XIX. Handeling van Bergen en Montigni in Spanje. Inhoud van 't Ontwerp der Moderatie. De Nederlandsche Gezanten werden, in Spanje, in 't eerst, minzaamlyk bejegend. Montigni hadt, zo dra hy aangekomen was, den Koning zynen last geopend, die in twee punten bestondt. ‘Eerstelyk, moest hy het afschaffen der Inquisitie en de maatiging der Plakaaten verzoeken (z), volgens het ontwerp, te Brussel gemaakt, welk hierop uitkwam. Dat de Leeraars, bewindsluiden, schryvers en aanhouders van vergaderingen van den onroomschen Godsdienst, benevens zulken, die openbaare ergernis gaven en de hoofden der nieuwe Leere herbergden, met de galge, gestraft zouden worden, en hunne goederen verbeurd, daar 't de Handvesten gedoogden. Die hunne Kettery verzaakten zouden 't zwaard krygen, en hunne Erfgenaamen hunne goederen. Aan gemeene en boetvaardige Ketters, zou genade beweezen; doch de onboetvaardigen zouden, met ballingschap, gestraft worden, blyvende deezen nogtans hunne goederen bezitten, mids zyze hunnen wettigen erven nalieten: maar zy zoudenze verbeuren, zo zy ondernamen andere Ingezetenen te verleiden. De Herdoopers alleen, geen berouw toonende, zouden hunne goederen verbeuren, daar verbeurte plaats hebben kon. Daar 't anders gelegen ware, zoudenze terstond aan hunne erfgenaamen vervallen. Hervallen' {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} Ketters, mids op nieuws berouw toonende, zouden met ballingschap gestraft worden; doch Herdoopers, in zulk een geval, niet zagter dan met de dood (a).’ Montigni bragt de meening der Staaten van Vlaanderen, Artois en Henegouwen met zig, op 't stuk der Maatiging: die der Staaten van Luxemburg, Namen en Doornik werdt hem nagezonden. Doch 't oordeel der Geregtshoven kwam niet in Spanje: en dat der Staaten van Gelderland, Holland, Zeeland, Utrecht en Friesland werdt nimmer gevraagd.Streeken, om de Staaten de Maatiging te doen goedkeuren. In 't vorderen van 't gevoelen der andere Staaten, waren, volgens gewoonte, de geringsten en dienstbaarsten, gelyk Henegouwen en Artois, eerst aangemaand; op dat men de voornaamsten, vooral die van Vlaanderen, te ligter winnen zou (b): vallende het aanstootlyker tegen te spreeken, 't gene anderen reeds hebben toegestemd. Ook hadden sommige Staaten de beraamde maatiging zelve verworpen, begeerende zig aan de Plakaaten te houden, zo alsze lagen. Anderen hadden dezelven, met eenige verandering, goedgekeurd (c). Doch als 't gemeen de lugt kreeg van de middelen, welken men gebruikt hadt, om de Staaten in te leiden, vreesde elk, dat men de Landzaaten, door eene zogenaamde verzagting der Plakaaten, zogt te verstrikken:die den naam van Moorderatie krygt. en noemde men, omtrent deezen tyd, de Maatiging of Moderatie, schimpswyze, Moorderatie (d). Montigni hadt egter bevel, om {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} een ontwerp, welk hier zo weinig genoegen gaf, in Spanje, te doen goedkeuren. Het tweede hoofdpunt van zynen last bestondt, in het verhandelen van verscheiden' byzonderheden, met naame ‘van het wantrouwen, tusschen zyne Majesteit en veele Nederlandsche Staaten, van de veranderingen in den Raad van Staate, eertyds door den Graave van Egmond voorgeslaagen, en van 's Konings reize naar de Nederlanden.’ Terwyl hy en Bergen, die na hem kwam, in Spanje handelden, namen zy, nu en dan, de vryheid van 's Konings Raaden voor te houden ‘dat de opschuddingen inOorzaak der Beroerten, naar 't begrip der Gezanten in Spanje. de Nederlanden, voornaamlyk, ontstaan waren uit de Brieven zyner Majesteit, op 't stuk der Inquisitie en Plakaaten. Dat de kwaal niet te helpen ware, zo men de Inquisitie niet afschafte, en de ontworpen' maatiging en eene algemeene vergiffenis toestondt. Of de Bondgenooten, die alles by raade der algemeene Staaten wilden afgedaan hebben, dan nog te vrede zouden zyn, konden zy niet verzekeren. Dit wel, dat de Heeren’ meenende Oranje, Egmond, Hoorne en misschien nog een of twee ‘beslooten hadden, zo de Koning hierin bewilligde, zig te bevlytigen, om de beroerten, of door onderhandeling van eerlyke luiden, of zelfs, zo 't noodig ware, door de wapenen, te stillen. Ook behoefde zyne Majesteit zig dan met de reis naar Nederland niet te verhaasten, konnende dezelve veilig verschooven worden, tot dat {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} de rust hersteld ware.’ Doch hierop werdt geantwoord ‘dat de Koning niets geschreevenWat 's Konings Raad hier tegen heeft. hadt, dan 't gene op reden steunde: en zo iemant zyn misnoegen, met dit schryven, zogt te verschoonen; moest zulks niet zyner Majesteit geweeten worden, maar hun, die 't afkondigen der Brieven, buiten 's Konings last en tegen 't goeddunken van den geheimen Raad, hadden doorgedreeven. Konden, daarenboven, de Heeren de beweegingen stillen, wanneer de Koning in de drie voorgestelde punten bewilligd zou hebben; zy konden 't ook tegenwoordig doen, zonder dat men eene Vergadering der algemeene Staaten, waartoe de Koning, in zyn afzyn, niet kon bewilligen,Wederant woord der Gezanten. noodig hebben zou.’ De Gezanten bragten hiertegen wederom in ‘dat, zonder de genoemde drie punten, afschaffing der Inquisitie, maatiging der Plakaaten en eene algemeene vergiffenis te verwerven, de Heeren middel noch wil hadden, om de wapenen op te neemen tot stillinge der beroerten; maar zig dagten te houden elk op zyn huis, ziende zig zo weinig geagt by den Koning, of liever by de Spanjaarden; die, alle anderen stootende uit den raad des Konings, zig bedunken lieten, de Nederlandsche Heeren, even als die van Milaan, Napels en Sicilie, te zullen konnen vervoogden: 't welk, staande hun, in geenerlei wyze, te verdraagen, geweest was en nog was de eenigste of de voornaamste oorzaak der zwaarigheden en {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} opschuddingen (e).’ Men kan ligtelyk bevroeden, hoe zulke taal, smaakende naar de oude Nederlandsche rondigheid, den Hovelingen in de ooren geklonken hebbe. Ook heeft zy, ongetwyfeld, den Koning mishaagd. De handel der Gezanten slaagde kwalyk, en werdt lang sleepende gehouden. Midlerwyl,Plakaat op den voet van 't Ontwerp der Moderatie. hadt de Landvoogdes, op den derden van Hooimaand, een Plakaat in 't licht gegeven, meest ontworpen naar den beraamden voet van maatiging (f): doch verscheiden' Steden, onder anderen Antwerpen, hadden geen herts genoeg, om het af te kondigen. In Holland, schynt zulks nogtans geschied te zyn (g). XX. Aanvang der openbaare Preeke. 't Misnoegen der Grooten en Edelen over de Inquisitie en Plakaaten was, sedert twee of drie maanden, zo rugtbaar geworden, door 't gantsche land, dat de onroomschen, zig verlaatende op de gunst en hulpe van de aanzienlyksten, alomme 't hoofd begonden op te steeken. Men hadt, tot hiertoe, heimelyk, in byzondere Huizen, gepredikt; doch, in Zomermaand, begon men 't openlyk te doen, eerst in Walschvlaanderen en Artois, omtrent Doornik, S. Omer, Yperen, Ryssel en andere Plaatsen: daarna in Brabant, en eindelyk ook, in Hooimaand, in Holland, en in 't Stigt van Utrecht. Voorts in Zeeland, in Gelderland, in Friesland, en in de overige Nederlanden (h). Sommigen gissen, {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} dat de Edelen, zig ziende in ongenade vervallen, 't Gemeen, uit vertwyfeldheid, hiertoe hebben opgehitst (i). Doch 't is waarschynlyker, dat beide Edelen en Gemeente den Koning vryheid van Godsdienst hebben willen afdwingen, eer de maatiging stand greep, waardoor haar de deur vooraltoos geslooten stondt te worden (j). De onroomschen vergaderden eerst in Bosschaadjen, daarna in 't open veld: in den beginne ongewapend; doch toen men hen dreigde of stoorde, kwamenze, gewapend met zinkroers en zydgeweer, en eerlang zelfs met bussen en hellebaarden, ter preeke (k). De tyd en plaats der preeke werdt, of in stilte, onder de goedgunners, of zelfs openlyk, by aangeplakte Briefjes (l), bekend gemaakt: wanneer 't volk, by duizenden, uit de naaste Steden, ter gehoor kwam. De Leeraars waren, gedeeltelyk, uit Frankryk herwaards gekomen, en predikten in de Walsche taale. Doch eerlang werden 'er anderen ontbooden, van Embden, alwaar de Hervorming, voor eenige jaaren, ingevoerd was; en ook van andere Plaatsen. Verscheiden' Priesters en Geestelyken hier te lande verlieten ook hun gewoonlyk gewaad, en predikten de Leer der Hervorming, in hunne Kerken, zo lang men 't hun toeliet (m). Ook deeden zig eenige vroome Handwerksluiden op, om 't volk te {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} leeren en te vermaanen (n). De Vergaderingen, die dikwils zeer talryk waren, werden zeldzaamer gestoord, na dat men begonnen hadt, dezelven gewapend by te woonen. Ook stonden 'er, schildwagten op de toegangen, die van den minsten onraad, by tyds, kennis gaven; en daarenboven hun werk maakten, om de voorbygangers te noodigen tot de preeke, en den weg derwaards aan te wyzen. De Predikant leerde, veeltyds, van eenen wagen, waarop men eene soort van een' Predikstoel, inderyl, wist toe te stellen (o). Somtyds, werdt hem de stoel, door de yverigsten, nagedraagen, boven welken, een zeil gespannen werdt, om hem voor den regen en heete zomerzon te beschutten (p), terwyl 't volk beneden den wind van hem werdt geplaatst, om te beter te konnen hooren (q). Buiten Antwerpen, was, op meerbuiten Antwerpen. dan ééne plaats, reeds in 't laatst van Zomermaand, verscheiden' reizen, openlyk gepredikt, met zo groot een' toeloop, dat de Wethouderschap, zig onmagtig vindende, om denzelven te beletten, en voor erger bedugt, eerst de Landvoogdes zelve, en daarna van haar een ander aanzienlyk Personaadje verzogt, in de Stad te komen, om orde te stellen tegen verdere beroerte. Vrouw Margareet bewoog hiertoe, met veele moeite, den Prins van Oranje, die, voerende, van wege zyn geslagt, den titel van Erfburggraaf van {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} Antwerpen, den dertienden van Hooimaand, aldaar zyne intreede deedt. De Heer van Brederode, zig toen te Antwerpen bevindende, was, van eenige bondgenooten en burgeren verzeld, hem te gemoet gereeden, terwyl hem de gemeente, met een geduurig geroep van Vivez les Gueux, verwellekomde (r). De Prins hoorde, terstond, de klagten, die Wethouders en Gemeente over elkanderen deeden. Eerlang, bezoldigde hy twaalfhonderd waardgelders uit de Burgerye, tot verzekering van de rust der Stad. Ook bewoog hy een groot gedeelte der Kalvinisten tot het afleggen van 't geweer, hun voorhoudende de onbetaamlykheid van zig te gelyk ter preeke en in de wapenen te vinden. De Lutherschen schynen zig zo verre niet te hebben laaten brengen. Ook rees 'er, onder die van Kalvyns gevoelen, op het minste gerugt, zo veel agterdogt, dat zy, naderhand, verscheiden' reizen, met meer geweers, ter preeke gingen. Oranje wist egter, door onvermoeide poogingen, de rust, meer of min,in Holland en wel eerst in de Stad, te herstellen (s). Doch terwyl hy zig hier ophieldt, was de openbaare preeke ook in de voornaamste Plaatsen van zyn Stadhouderschap aangevangen. De Graaf van Kuilenburg liet in de Kerk zyner Stad, sedert eenigen tyd, door zekeren Leeraar, Gerardus genoemd, de Hervormde Leer prediken. Veele Hollanders, hier, meer dan eens, ter gehoor zynde geweest, gaven, eindelyk, {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} in den aanvang van Hooimaand, elkanderen in bedenking, of 't niet haast tyd werdt, ook in Holland, met de openlyke preeke, te beginnen. Zes Burgers van Amsterdam, Reinier Kant, Frank de Waal, Kornelis Janszoon Koster, Albert Heyes, Willem Floriszoon en Laurens Jakobszoon, in de gouden reaal op 't water, raadslaagden hier over, buiten de Sint Antonis poort, tusschen de Stad en Houtewaal, aan den Y-kant, in 't riet, met den Leeraar Jan Arendszoon, mandemaaker zyns handwerks, die, nevens Pieter Gabriel, de hervormde Gemeente in Holland, eenigen tyd, in 't heimelyk, bediend hadt. Jan Arendszoon hadt zig te Alkmaar onthouden; doch was nu van Embden, werwaards hy, vervolgd wordende, geweeken was, wederom ontbooden, naar Amsterdam. Hier hadt Gabriel, eenigen tyd, in zyn Huis, in de Engelsche steeg, des Zondags, den Heidelbergschen Katechismus verklaard, voor eene kleine Gemeente. Doch nu was hy naar elders vertrokken. Jan Arendszoon en de zes burgers beslooten, na ryp overleg, de preeke in Holland ook te beginnen; doch vooreerst niet omtrent Amsterdam, daar de Wethouderschap zo streng was tegen de Ketters, dat de Stad, omtrent deezen tyd, den naam van Moorddam kreeg (t). De eerste preek werdt,byl Hoorn. Voorts buiten Haarlem. door hem, gedaan, by Hoorn, op den veertienden van Hooimaand (u). Des Zondags daaraan, den eenentwintigsten, werdt, voor {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} de tweede reize in Holland, openlyk gepredikt, even buiten Haarlem, by 't Huis te Kleef, onder 't gebied des Heeren van Brederode, daar Reinier Kant, Laurens Jakobszoon Reaal, Kornelis Willemszoon Hooft, Aagt Kornelis, zyne Dogter. Jan Janszoon Smid en veele andere Amsterdammers tegenwoordig waren: die, t'huis gekomen, openlyk erkenden, dat zy ter preeke waren geweest, zonder dat 'er hun, voor dien tyd, eenig leed over wedervoer (v). Ten zelfden dage, als men by 't Huis te Kleef gepredikt hadt, waartoe, meent men, Willem van Zonnenberg, Baljuw en Rentmeester van Brederode, en Lancelot van Brederode, Bastaardbroeder van Heere Henrik, benevens Fredrik van Egmond, de voornaamste aanleiding gegeven hadden (w),en Alkmaar hadt Jan Arendzoon buiten Alkmaar geleerd, vanwaar hy, des anderendaags, te Haarlem gekomen, nog eens, by 't Huis te Kleef, predikte, voor eene talryke menigte; alzo men de poorten der Stad nu ongeslooten liet, die, 's daags te vooren, digt gehouden waren.en eindedelyk buiten Amsterdam. Eerlang, waagde men 't ook, omtrent Amsterdam, te prediken. Dit geschiedde, insgelyks, door Jan Arendszoon, den laatsten van Hooimaand, niet verre van de Haarlemmer Poort, regt over 't Karthuizers Klooster, ter plaatse, de Rietvink genoemd, op 't buitendyks Voorland, in de derde kamp (x). Ik {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} vind, in zekere aantekening, de Gereformeerde Diakonie deezer Stede betreffende, dat 'er, onder deeze eerste preeke, door Kornelis van Teilingen, Diaken, twee-entwintig guldens verzameld werden. Het prediken op de Rietvink en naderhand op de lastaadje, aan den Y-kant, genoegzaam onder de Stad, werdt, in de volgende maand, eenige reizen hervat. De Schout Pieter Pieterszoon poogde de tweede byeenkomst te stooren; doch 't rot schutters, dat de dagwagt hadt aan de Haarlemmer Poort, belette het hem. Men toog hier, na deezen, ook gewapend ter preeke: die de Schout toen ongestoord liet. Ten zelfden tyde, werdt 'er ook, op verscheiden' Plaatsen in Waterland, gepredikt: alzo 'er, schier dagelyks, meer Predikanten in Holland kwamen. Den vyfentwintigsten van Hooimand, hadt Pieter Korneliszoon van Alkmaar ook, by Enkhuizen, in 't openbaar geleerd (y). Wat laater, predikte Pieter Gabriel, aan de Hoornbrugge, tusschen Delft en den Haage, op eene plaats, de Ruiterkamp genoemd: welke vergadering men vindt, dat, door Diderik Sonoi, Jan en Gilaen Zegers van Wassenhoven, en anderen uit de verbonden' Edelen, is bygewoond (z). Eerlang predikte men, in denVoorts buiten en in den Haage en elders. Haage zelven, zo in 't Voorhout, als op den Vyverberg (a), en zelfs voor 't Huis van den President van den Hove, Meester Kornelis Suis, die 't door een glasvenster aanzag; doch {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} niet beletten kon, wordende de Vergadering beschermd, door eene menigte gewapendeBy Dordrecht en Gouda mislukt het. Delftsche schutters (b). Even buiten Utrecht, en op verscheiden' Plaatsen in 't Stigt, ving men ook aan, openlyk te leeren, in 't begin van Oogstmaand. Buiten Dordrecht en Gouda, zogt men 't insgelyks te doen; doch uit uit deeze Steden, kwam niemant ter gehoor; waarom 't hier, voor deez' tyd, agterbleef (c). Maar buiten Gorinchem, werdt, naar 't schynt, al in Hooimaand, op een' Waard van den Graave van Hoorne, en ook elders, gepredikt. Adriaan van den Heuvel Dirkszoon, Burgemeester der Stede, en een groot getal van burgeren waren hier der Hervorminge toegedaan (d). Ook ondernam men, buiten Leiden, te Rynsburg, te Wadding, en elders daaromtrent, te prediken: waartoe, Jakob, Heer van Wyngaarden, gehouden werdt, de meeste aanleiding te hebben gegeven (e). Te Middelburg, heeft de Predikant Willem van Hoorn, onder de begunstiging van verscheiden' Leden der Regeeringe, al vroeg, in 't openbaar geleerd. Ook predikte men, in eene Zoutkeet van de Weduwe Bastiaan Matthyszoon, op den dyk, buiten Arnemuiden: voorts, te Veere, te Vlissingen, te Zierikzee, te Thoolen, en op veele andere plaatsen in Zeeland (f). Wy maaken geen byzonder gewag van de Steden der andere Nederlanden, alwaar, ten deezen zelfden ty- {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} de, de openbaare preeke begonnen werdt. XXI. Raadpleegingen in Spanje, over de beweegingen hier te lande. De Koning, de tydingen deezer nieuwigheid, de eene na de andere, gekreegen hebbende, hieldt raadvergadering op raadvergadering, zo te Madrid als in 't Bosch van Segovia, met den Hertog van Alva, den Graave van Feria, Antonio de Toledo, Grootmeester der Orde van S. Jan, Jan Manriquez de Lara, Groot-hofmeester der Koninginne, Ruy Gomez, Prins van Eboli, Lodewyk de Quichada, Groot-stalmeester van Prins Karel, benevens den Raadsheer Tisnacq, benoemd tot President van den geheimen Raad in Nederland, Hopperus, 's Konings Zegelbewaarder, en den Geheimschryver Courteville (g). Hier werdt, eerst op de kwaal en derzelver oorzaaken, en daarna, op het geneesmiddel der kwaale, gelet. ‘De kwaal werdt, door sommigen,Oorzaak dier beweegingen, naar 't oordeel des Spaanschen Raads. geoordeeld gesprooten te zyn, uit het misnoegen van een of twee Personaadjen, die den klem der Regeeringe in handen zogten te krygen, om daarna vryheid van Godsdienst, of openlyk, of voor elk in zyn huis in te voeren. Dit was te speuren aan de treden, reeds tot bereiking van dit oogmerk gedaan: van welken de eerste was het weeren van den Kardinaal van Granvelle; de tweede Egmonds reis naar Spanje welken geen van beide beantwoord hebbende aan hun oogmerk, warenze voortgeschreeden tot den derden trap, het Verzoekschrift der Edelen, die, bloedverwanten of dienaars der misnoegde Heeren zyn- {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} de, ligtelyk lieten raaden, wiens werktuigen zy waren. Hierby was, laatstelyk, de vierde trede gekomen, 't gezantschap van Bergen en Montigni, welker last, in deszelfs eerste hoofdpunt, genoegzaam overeenkwam met het Verzoekschrift der Edelen. Het tweede, betrof, eerstelyk, het wantrouwen tusschen den Koning en eenigen zyner vassalen, waarvan zyne Majesteit egter dikwils geschreeven hadt, dat hem niets bewust was, en ten anderen, de verandering in den Raad van Staate, of liever in de algemeene Regeering der Nederlanden, daar, in de derde plaatse, de overkomst zyner Majesteit bykwam, die niet begeerd werdt, dan na dat al 't andere zou zyn toegestaan. Doch, met het dringen op het een en 't ander, deedt men duidelyk zien, dat men 't op het verkrygen van den klem der Regeeringe en vryheid van Godsdienst gemunt hadt. Wanneer men hierby nu aanmerkte, dat de Heeren niet slegts een onderling verbond hadden aangegaan; maar ook de Edelen, en laatstelyk de Ketters zelven, waaruit de openbaare preeke gesprooten was; hadt men te wagten, dat 'er, by de vier gemelde treden, eerlang een vyfde stondt te worden gevoegd, van welke verdere uitspoorigheidMiddel omze te stillen. te dugten was.’ Komende vervolgens tot het geneesmiddel, zeide men ‘dat 'er tweeërlei was, een waar en een gewaand: welk laatste, als gevaarlyk, geschuwd, terwyl het eerste alleen gebruikt moest worden. 't Schyngeneesmiddel was, door de ge- {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} zanten, voorgeslaagen, en bestondt in het vernietigen der Inquisitie, dat de agtbaarheid des Konings, des Pausen en der heilige Kerke niet gedoogen kon; in het maatigen der Plakaaten, dat alle misdaaden van verzuim, als niet ter Kerke of ter misse gaan, ongestraft liet; en in het verleenen eener algemeene vergiffenis, die Leeraars en oproermaakers insluiten zou, en derhalve, zo min als de twee andere punten, kon worden ingewilligd. Het eenige waare geneesmiddel dan bestondt in 's Konings reis naar Nederland, die, zonder uitstel, moest worden ondernomen. Hierdoor, zouden de onheilen, die men nog vreesde, konnen worden verhoed. De Koning, van zyne vassalen met eerbied ontvangen zynde, zou alle gemaakte verbonden konnen doen verbreeken: voorts orde stellen op den Godsdienst, en daarna overleggen, of 'er eenige verandering, in de Plakaaten en in de Raaden van Regeeringe, zou behooren te worden gemaakt. Vooraf, moest men, mids 't stuk meest de eere Gods en der waare Kerke betrof, door gebeden en ommegangen, 's Hemels zegen tragten te verwerven; terwyl de Koning zig moest blyven voorstellen, de Nederlanders vaderlyk te handelen, en de regtvaardigheid te paaren met de barmhertigheid (h).’ XXII. Filips besluit tot de reize herwaards. Filips, verklaarende, tot dit laatste, volkomen gezind te zyn, besloot, sedert, geheel {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} overeenkomstig met deezen raad, de reis herwaards aan te neemen. Doch alzo hy niet voor den winter vertrekken kon, en de reis ter zee, door den Oceaan, ook te gevaarlyk geoordeeld werdt, moestze uitgesteld worden tot in 't voorjaar. Men vreesde zelfs nu reeds in Spanje, dat de oproerigen zig mogelyk van 't Eiland Walcheren, daar de Koning zou moeten landen, zouden konnen meester maaken; waarom goedgevonden werdt, dat zyne Majesteit, de Middellandsche zee zynde overgesteken, verder te lande herwaards trekken zou. Van al 't welke de Landvoogdes, by Brieven van den Koning, terstond, kennis gegeven werdt (i). Wat hy, op de Inquisitie, Plakaaten en algemeene vergiffenis, beraamt. Midlerwyl, hadt hy, op de drie punten, by eigen monde, in den Raad, vastgesteld: ‘Dat de Pauselyke Inquisitie mogt geschort blyven, mids de gewoone Bisschoplyke haare kragt behieldt. Dat men, in Nederland, een nieuw ontwerp van maatiging der Plakaaten mogt opstellen, waarby 's Konings agtbaarheid en 't Roomsch geloof bewaard werdt, zullende hy dan, hierop, de vereischte orde beraamen. Dat ook de Landvoogdes vergiffenis zou mogen verleenen aan de Bondgenooten alleen, of ook aan anderen, naar dat zy 't raadzaam vondt, mids deezen niet geregtelyk van misdaad overtuigd waren. Dat zy egter voor het toestaan deezer drie punten, verzekering hebben moest, dat de Heeren, zig hiermede laatende genoegen, voortaan de behou- {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} denis van den Godsdienst en 's Lands rust, uit al hun vermogen, behertigen zouden. Voorts moesten alle verbonden, samenkomsten, preeken en openbaare ergernissen worden afgeschaft, of zo de wederspannigen hiertoe niet konden worden gebragt, en daarentegen de wapenen opnamen, mogt de Landvoogdes zig van de Benden van Ordonnantien en van de gewoone bezettingen dienen, ter haarer bescherminge. Des noods, mogt zy zelfs een genoegzaam getal van waardgelders aanneemen, over dezelven zulke Hoofdluiden stellende, als zy zelve bekwaamst oordeelde (k).’ Met de Brieven, waarby de LandvoogdesZyn schryven aan Oranje en de andere Heeren. kennis kreeg van 's Konings besluit, werden ook herwaards gezonden, vriendelyke Brieven aan de drie Heeren, en onder deezen, eenen aan Oranje, geschreeven met 's Konings eigen' hand, en vervuld met betuigingen van volkomen vertrouwen op zynen yver voor den dienst zyner Majesteit. Ook werdt hy, om 't gene hy te Antwerpen verrigt hadt, gepreezen. En op dat aan zulke vleiende taal de schyn van openhertigheid niet ontbrake, was 'er eene vermaaning bygevoegd, om toe te zien op zynen broeder, die zig, naar 't gene men den Koning hadt aangebragt, te diep gesteken hadt, in 't werk, dat hier gedreeven werdt (l). Zulk schryven, diergelyk ook aan de goede Steden afgevaar- {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} digd werdt, diende alleenlyk, om de zaaken, hier, zo veel mogelyk ware, tot op 's Konings overkomst, in rust te houden. XXIII. Vergadering der Edelen te S. Truyen. De verbonden' Edelen hadden, terwyl men, over hun verzoek, in Spanje, handelde, hier te lande, niet stil gezeten; maar elkanderen, in Zomermaand (3), te S. Truyen, in 't Bisdom van Luik, beschreeven, alwaar zy, ten getale van vyftienhonderd of tweeduizend paarden, byeen kwamen, en tot in de volgende maand of langer, vergaderd bleeven. De voornaamsten, die hier verscheenen, waren Graaf Lodewyk van Nassau, de Graaven van Kuilenburg en van den Berge, en de Heer van Brederode (m). Voorts vindt men, dat hier ook, onder anderen, tegenwoordig geweest zyn Jozua van Alveringen, Heer van Hofwegen, Jan van Blois, gezeid Treslong, Maximiliaan van Blois, gezeid de Kok van Neerynen, Jan van Casembrood, Heer van Bakkerzeel (n), Bernard Uiteneng, Rutger van Boetzelaar, Heer van Karnisse en Otto zyn Broeder, Floris van Boetzelaar, Heer van Langerak, en Jan van Renesse van Wulven, Heer van Wilp. De twee laatste waren, uit den naam der verbonden' Edelen van Holland, derwaards gezonden (o). Bakkerzeel was, met kennis van den Graave van Egmond, verreisd, dien hy beloofd hadt, niets, {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} buiten 't Verbond en 't Verzoekschrift, te zullen helpen besluiten. Ook verklaarde hy den Graave, sedert, dat hy het uitvoeren van verscheiden' aanslagen, door eenige Edelen en Onroomschen ontworpen, hadt belet (p). 't Gerugt liep, ondertusschen, en 't vondt tenWat hier gehandeld werdt. Hove geloof, dat men, te S. Truyen, beslooten hadt, vierduizend Paarden en veertig vendelen Knegten, Duitsch Volk, in waardgeld, aan te neemen, om zig, tegen den Koning zelven, te verzetten, zo hy onderneemen mogt, gewapend, herwaards te komen. Ook zouden de Edelen den Onroomschen hier hunne bescherming hebben beloofd (q). Zeker is het, ten minsten, dat, zo wel de Kalvinischen als Lutherschen, hen te S. Truyen, schriftelyk, om dezelve, verzogt hebben (r). Zelfs wil men, dat 'er middelen beraamd zouden zyn, om penningen te heffen (s), 't welk wel van nooden was, zo men anders, tot het aanneemen van Krygsvolk, beslooten heeft. Men voegt 'er by, dat hier ook de Beeldenstorm, die, in Oogstmaand, aanhief, werdt vastgesteld (t): 't welk my egter gantsch niet waarschynlyk dunkt. De Landvoogdes, kennis gekreegen hebbendeOranje en Egmond spreeken met de Bondgenooten. van de Byeenkomst te S. Truyen, en 't ergste vermoedende, bewoog Oranje en Egmond, om in onderhandeling te treeden met de Bondgenooten, die twaalf gemagtig- {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} den, met Graave Lodewyk aan 't hoofd, afzonden, eerst naar Aarschot, dat twaalf, en toen naar Duffel, dat maar zes mylen van Antwerpen gelegen is (u); alzo men 't ongeraaden hieldt, dat de Prins zig, tegenwoordig, te verre van deeze Stad, daar 't nog vol onrust was, verwyderde. Te Duffel, vertoefden Oranje en Egmond, naauwlyks een half etmaal (v), in welken tyd, zy, met de gemagtigden der Edelen, in gevolge van hunnen last, beraamden ‘dat de Bondgenooten 's Konings antwoord op hun Vertoog nog vierentwintig dagen zouden afwagten, en in dien tyd, geene nieuwigheid aanvangen.’ De Landvoogdes gaf den Koning hiervan terstond kennis, te gelyk meldende, dat het vergaderen der algemeene Staaten, door haar, door de Heeren, en door den Raad van Staate, werdt aangezien, als het eenige middel, om verdere onheilen te voorkomen (w). Doch Filips was, hiertoe, niet te beweegen.De Landvoogdes krygt verlof, om zig te wapenen. Hy gaf, in tegendeel, der Landvoogdesse bevel, om drieduizend Duitsche Ruiters en tweeduizend Voetknegten, onder Hoofdluiden, die hy zelf zou benoemen, aan te neemen, zo 't nood deedt; of zo niet, ten minsten voor twee maanden in waardgeld te houden, waartoe hy de noodige penningen overmaakte (x): en niet lang hierna, kreeg men, in 't zeker, berigt, dat Hertog Erik van Brunswyk, by Lingen, volk voor den Koning byeen trok (y). {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} Op de Vergadering der Edelen te S. Truyen, verscheen in Hooimaand, een Persoon, derwaards afgezonden, door den Prinse van CondéAanbieding van hulpe uit Frankryk, door de Bondgenooten afgeslaagen. en den Admiraal van Chatillon, Hoofden der Hugenooten in Frankryk, om den Bondgenooten allen verdrag met de Landvoogdesse te ontraaden, en vierduizend Edelluiden ter hulpe aan te bieden, die, binnen eene maand na datze waren opgeëischt, te paarde zitten zouden. Doch de Vergadering, geenen zin hebbende, om zig 's Konings onverzoenbaaren haat op den hals te haalen, sloeg deeze aanbieding heuschelyk af (z). Eenigen zouden egter gaarne gezien hebben, dat menze aangenomen hadt, en wil men, dat, hieruit, en uit den voorslag van sommigen, om volk en geld te ligten, de eerste verwydering onder de bondgenooten ontstaan zy, konnende de Roomschen onder hen, gelyk Mansfeld en anderen, met geene goede oogen aanzien, dat men zig met de Ketters zo diep t'zee begeeven wilde (a). XXIV. 's Konings besluit op de drie punten komt te laat. De Vergadering te S. Truyen was, naar 't schynt, reeds gescheiden, toen de Landvoogdes, den twaalfden van Oogstmaand, 's Konings brieven, den laatsten van Hooimaand getekend, ontving (b); waarin 't Besluit op de drie punten vervat was, welk wy, hier boven (c), hebben te boek gesteld. 't Werdt egter niet afgekondigd, weigerende Viglius, Barlaimont en anderen, in 't afzyn {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} der voornaamste Heeren, daartoe te stemmen. Doch de Bondgenooten kreegen haast de lugt van den inhoud, en vernamen, ongaarne, dat Filips nog geene Vergadering der algemeene Staaten, daar zy zeer op gezetAanvang der Beeldensforming. waren, gehengen wilde (d). Men raadpleegde ten Hove nog over 's Konings brieven, toen de Beeldenstorm, schielyk aangeheeven, in weinige weeken (4), byna alle oorden van Nederland doorliep, en zulk eene bystere verwoesting maakte, aan beelden, schilderyen, boeken, kruissen, altaaren, sakramentshuizen en allerlei Kerksieraaden, ten platten Lande en in de Steden, dat men, het graauw, welk 'er de hand in hadt, aanziende voor te zwakke werktuigen, om zo veel ysselyks, in zo weinig tyds, uit te voeren, tot de vreemde gedagten kwam, dat 'er booze geesten onder gewerkt haddenin Vlaanderen, en (e). Wy hebben niet voor, omstandiglyk te verhaalen, hoe deeze schennis, eerst in Vlaanderen en Artois, aanving, op den veertienden van Oogstmaand (f), noch hoe zy, vante Antwerpen. daar, voortsloeg naar Antwerpen, alwaar, de groote Kerk, een der pragtigste gebou- {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} wen van Europa, door eenhonderd rabauwen, geholpen van eenen hoop hoeren en jongens, in weinige uuren, geplonderd en te schande gemaakt werdt (g): noch, eindelyk, hoe alle de Nederlanden, Luxemburg en Namen uitgezonderd (5), deeze dartelheid hebben moeten lyden. Verscheiden' Nederlandsche Historieschryvers hebben dit alles, uitvoerig en deftig, te boek gesteld. 't Zal ons genoeg zyn, hier, na 't aanwyzen der oorzaaken van dit woest bedryf, beknoptelyk, te ontvouwen, hoe 't zig, met den Beeldenstorm, in de nu Vereenigde Nederlanden, met naame in Holland, Zeeland en 't Stigt van Utrecht, hebbe toegedraagen. Men is 't, wederzyds, eens, dat de Kerkplondering,Byzonderheden wegens dezelve, op de meeste Plaatsen, door slegt geboefte en gemeene Handwerksluiden, is uitgevoerd; doch 't is twyfelagtig, of deeze ruwe hoop niet, hier of daar ten minsten, aangezet zy, door luiden van meerder aanzien. De Spaanschgezinde Schryvers willen, gelyk wy boven zagen, dat 'er de Edelen zelven, te S. Truyen, toe beslooten hadden. Doch 't heeft weinig schyn van waarheid, dat men, by opregte Roomschen, gelyk veele verbonden' Edelen waren, van zulk een voorneemen zou hebben durven reppen, veel minder, dat men, met hen, de uitvoering zou hebben bestemd. Anderen {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} hebben den Prins van Oranje aan deeze schennis schuldig gehouden, of zynen Broeder, Graave Lodewyk (h). Doch de Prins heeft zig altoos afkeerig getoond van de woestheid der Beeldstormeren, en is zelfs, sedert, van sommige Onroomschen gelasterd, om dat hy oordeelde, dat de Kerken, niet dan na voorgaanden last der Overheden, behoorden gezuiverd te worden (i). Aan den anderen kant, vindt men 'er, onder de onzen, die deeze Heeren niet alleen; maar ook de verbonden' Edelen, de hervormde Kerkendienaars en de Leden der Kerke in 't gemeen, van alle schuld aan de ongeregeldheid der Beeldstorminge, hebben willen vrypleiten (k). My komt egter, met anderen, niet ongegrond voor, dat sommigen uit de hervormden, ja uit de Edelen zelven, dien 't naderhand openlyk te last gelegd is, in dit werk, de hand gehad, of het, ten minsten, met genoegen aanschouwd hebben: al 't welk hier, meest uit de vonnissen, twee of drie jaaren na deezen tyd geveld, naauwkeuriger dan tot nog toe geschied is, staat aangeweezen te worden. De openbaare preek was, onlangs, in Vlaanderen begonnen, daar 't getal der Onroomschen zo groot was, dat de Stadhouder deezer Landstreeke, de Graaf van Egmond, rekende, dat 'er wel vyftig- of zestigduizend mannen onder waren, die, gewapend, op {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} omtrent zestig Plaatsen, ter preeke kwamen (l). Zo groot een' hoop heeft het, buiten twyfel, verdrooten, met het naderen van den winter, langer in 't open veld byeen te komen. En gelyk, onder allerlei gezindheden, boozen en goeden zyn, hebben de eersten geoordeeld, dat zy zig, met geweld, in 't bezit mogten stellen van de Kerken, die hun, zekerlyk, geweigerd zouden geweest zyn, als zy 'er alleenlyk om verzogt hadden. Zy, die, onder de Edelen, uit wanhoop aan 's Konings genade, of uit begeerte naar verandering, 't werk gaarne tot daadelykheid zagen voortslaan, hebben hieronder geroeid, en de Beeldstorming is juist begonnen, in de Landstreek, daar de openbaare Preek eerst ondernomen was. Doch of Graaf Lodewyk, gelyk 't gerugt toen liep, dit werk aangedreeven, en geschikt hadt, om, binnen vyf of zes dagen, te worden afgedaan, en of hy, nevens Mol, Stadhouder der Leenen van Brabant, en van der Meere, beide Edelluiden van den Prinse van Oranje, verscheiden' vergeefsche poogingen hebbe gedaan, om 't graauw, te Brussel, aan 't beweegen te helpen, zo als de Wethouderschap der Landvoogdesse aandiende (m), zou ik niet durven verzekeren. Ook weet ik niet, wat men te houden hebbe van zekere brieven, door de Landvoogdesse onderschept, waarby die van Doornik den bondgenooten schreeven, dat zy zouden uitvoeren, 't gene zy voorgenomen hadden, zo {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} hun 's Konings antwoord niet spoedig werdt bekend gemaakt (n). Zeker is 't, dat de plondering, te Brussel belet zynde, schielyk, naar Zeeland, oversloeg. in Zeeland. Te Middelburg, hief zy aan, op den tweeentwintigsten van Oogstmaand. Verscheiden' Leden der Regeeringe, met naame, de Schepens Andries Jakob Oertszoon, Simon Janszoon van Rome, Vincent Laurenszoon en Hugo Jooszoon waren hier der Hervorminge toegedaan: 't welk het graauw der Onroomschen, aangezet of voorgegaan door eenigen uit den Kerkenraad, stouter maakte. Men viel dan, in de Abtdy der Lieve-vrouwe, die deerlyk geplonderd werdt. Den Burgemeester Adriaan Klaaszoon gaat na, dat hy 't volk, hiertoe, zou hebben opgehitst: doch mooglyk heeft hy alleen bevel gegeven, om de beelden, met orde, weg te neemen: gelyk, sedert, ook elders geschiedde. Maar de Notaris Willem Deynoot heeft 'er, volgens zyne eigen' bekentenis, de hand in gehad, en zyn misdryf, naderhand, met den hals moeten boeten. De S. Pieters Kerk werdt, op gelyke onbezuisde wyze, van beelden beroofd (o). Te Vlissingen, te Veere, en gantsch Walcheren door, geschiedde dit, insgelyks. Zelfs noodzaakten de Onroomschen de Wethouderschap tot het slaaken der gevangenen om den Godsdienst (p). Te Arnemuiden werdt, zo men wil, het werk begunstigd, door den Baljuw, Jan Y- {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} penszoon, die den Beeldstormeren de Kerkdeur zou hebben doen openen (q). Te Thoolen en elders in Zeeland, werden de beelden ook ter Kerke uit gestommeld (r). In 't Stigt vanin Utrecht. Utrecht, met naame in de Aartsbisschoplyke Stad zelve, geschiedde zulks, op den vieren vyfentwintigsten, met veel verwoedheid. Men hadt hier schryvens gekreegen, dat de Onroomschen, tot agtduizend in getal, gewapend door 't land liepen, en alomme de Kerken beroofden: welke tyding, schoon buiten de waarheid, die van den nieuwen Godsdienst zo veel moeds gaf, dat zy, eerst naar S. Geertruids Kerk, daar eene wyle tyds geplonderd werdt (s), en toen naar 't Stadhuis liepen, begeerende dat hun twee Kerken werden ingeruimd. De Vroedschap, zeggende niet sterk genoeg te zyn, om op zo gewigtig een stuk te besluiten, kreeg van eenen der Kalvinische Gemagtigden ten antwoord, Eet ham met mostard, zo wordt gy sterk: welke onbeschoftheid hem, sedert, den hals gekost heeft. Hy en de zynen lieten zig egter te vrede stellen, met een besluit der Regeeringe, om, eerst na agt dagen en 't inneemen van het goedvinden der Landvoogdesse en des Prinsen van Oranje, te antwoorden. Doch aan 't volk, dat, gewapend, in grooten getale, op 't Kerkhof van S. Maria stondt, was geen houden. Men valt, in de Buur- S. Jakobs-, S. Nikolaas- en S. Geertruids- Kerken, en in die van de Predik- en Minderbroe- {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} deren, daar alles van den wand gerukt, verbryzeld en vernield werdt (t). Jan van Renesse, Heer van Wilp, die eerst tusschen beide gegaan was, om 't volk met de Vroedschap te bevredigen, wees, zo men wil, daarna, den Beeldstormeren den weg naar de Buurkerke en naar die van S. Geertruid, zeggende, dat hy al 't nadeel, dat 'er hun van komen mogt, op zig nam, en voorziende sommigen van werktuigen, om te breeken. Zyne natuurlyke Broeders, Filips en Willem van Renesse, Steven van Zuilen, Willem van Zuilen van Nyveld, Kornelis van Nyenrode en verscheiden' anderen zouden den Heere van Wilp de hand hebben gebooden: en gaat sommigen na, dat zy 't graauw, tot het beeldstormen, gehuurd en betaald hebben (u). De Wethouderschap werdt, eindelyk, op den zevenentwintigsten, genoodzaakt, den Kalvinischen de S. Jakobs Kerk af te staan, en des noods, nog eene andere toe te zeggenin Holland, en wel te Amsterdam. (v). In Holland, ontstondt de woede, ten zelfden tyde. De Wethouderschap van Amsterdam, de bui ziende opkomen, hadt bevolen, de meeste kostelykheden uit de Kerken te bergen (w); gelyk geschied was: doch alzo de zwaarste beelden, en die meest in 't oog liepen, waren blyven staan, viel het graauw, zig hierdoor getergd rekenende, op den drie-entwintigsten, tegen den avond, in de oude {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} Kerke. De Schout Pieter Pieterszoon, met omtrent veertig helpers, op 't mat gekomen, verdreef egter den woesten hoop (x). Doch Burgemeesteren ging zo groot een angst aan, dat zy zig, door den Raad, elk vyf of zes helbaardiers, ter hunner bescherminge, lieten toevoegen. Voorts stondt men der Gemeente toe, dat de beelden geweerd en de Kerken geslooten zouden worden, tot op naderen last der Landvoogdesse (y). Te Leiden,te Leiden. begon de Beeldenstorm, op den vierentwintigsten, in de S. Pieters Kerke (z), door aandryven, zo getuigd wordt, van twee der verbonden' Edelen, Jakob van Wyngaarden en Arend van Duivenvoorde. De Lieve vrouwe-, Hooglandsche- en andere Kerken werden, naderhand, ook beroofd. Men vindt, dat sommige beeldstormers hier een rooden sluyer om den hals hadden, waaraan een Geuspenningkje hing. De hervormden predikten, sedert, in de Minderbroeders Kerke en in de Voskuil, even buiten de Stad (a). In denin den Haage. Haage, onder 't oog van den Raad, viel het graauw in het Klooster der Predikheeren, daar de beelden verbroken en de boeken vernield werden. Zelfs werden 'er de kisten opgeslaagen, en 't geld uit dezelven geroofd, waarmede, sedert, zekere Wouter Willemszoon en anderen betigt werden. De Kapelle van Wassenaar, in 't byzonder, werdt hier deerlyk verwoest (b). Men gaf den Hee- {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} re van Hofwegen na, dat hy zig beroemd zou hebben, de Haagsche Beeldstormers, met zeshonderd Edelen, te zullen beschermen, zo iemant ondernam, hun tegenstand te doen (c). Ook melden sommigen, dat Adriaan Mennink en Dirk Joosten den President Suis werkvolk hebben durven afvorderen, om de beelden weg te neemen: welk hun zou toegestaan zyn (d). Doch ik vind hier van niet gewaagd, in het vonnis van Dirk,te Schoonhoven. welk nog voorhanden is (e). Te Schoonhoven, waren de schutters, op den vyfentwintigsten, zynde Kermisdag, in de Doele, gewapend byeen gekomen, om 't Sakrament, naar gewoonte, door de Stad te volgen. Doch veelen derzelven, der Hervorminge toegedaan, weigerden zulks. Zekere Frans van Nes zogt zelfs 't volk te beweegen, tot het plonderen der Kerspelkerke (f). Ook meen ik, dat het geschied is, hoewel 't my niette Gorinchem. klaar is gebleeken. Gelyke verwoesting schynt, te Gorinchem, gepleegd te zyn (g).te Woerden. Te Woerden, daar veele Lutherschen woonden, hadt de Wethouderschap de beelden, uit de Kerken, doen haalen; en toen de beroerte ophieldt, op aanschryvens van Hertoge Erik van Brunswyk, Pandheer der Stede, wiens oorspronklyken brief, gedagtekend den agttienden van Herfstmaand, ik zelf gezien heb, den Pastoor gelast, zynen dienst {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} wederom waar te neemen, 't welk hy egter naliet. Hertog Erik, schoon zelf Luthersch, bediende zig, sedert, van de geringe beweeging, die hier geweest was, om Krygsbehoeften en Soldaaten, op 't Slot, te brengen. De Wethouderschap klaagde hierover, aan de Staaten (h); doch 't blykt niet, dat deeze klagten van eenige vrugt geweest zyn. Wessel van Boetzelaar, Heer van Asperen,te Asperen. die, sedert eenen geruimen tyd, in zyne Stede, hadt laaten prediken, liet, zo men wil, de beeldstormers, door de waterpoort, agter zyn Slot, in de Stad; waarna, alle de Kerken en Kloosters, door hen, geplonderd werden. Zy hadden Willem van Nyveld van Aartsbergen, Drossaard van Kuilenburg, aan 't hoofd; die, door eenen natuurlyken Zoon des Heeren van Asperen, ook Wessel genoemd, derwaards, ontbooden was. Onder 't plonderen, verboodt Wouter Jakobszoon, uit naam der Heeren van Asperen en van Karnisse, het vervoeren of bergen van eenige Kerksieraaden, op lyfstraffe. Het vernielde Houtwerk werdt hier den armen geschonken (i). Te Kuilenburg en te Viane, hadt men,te Kuilenburg en te Viane. te vooren, de beelden reeds verbroken (k). Doch te Dordrecht, wisten de Burgemeester Arend van der Myle en anderen alle handdaadigheid te beletten. 't Zelfde gelukte te Gouda den Slotvoogd, Kornelis van der Myle, Zoon van den Dordschen Burgemeester (l). {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} 't Schynt, dat de Hervorming, die egter, te Dordrecht, by sommigen, al vroeg, omhelsd was (m), in deeze twee Steden, nog niet veel opgang gemaakt hadt: hebbende men hier, in 't voorjaar, ook raad geweeten, om 't buiten preeken te weeren (n). In Wynmaand des jaars 1567, heeft men egter, ook te Dordrecht, in twee Kerken, deeenige Steden blyven geheel of voor een' tyd vry. beelden gebroken (o). Haarlem is geheel vry gebleeven (p). Delft en Briel ook, voor deezen tyd, hoewel 'er, naderhand, in beide deeze Steden, merkelyke moeite voorviel. Te Delft, werden, in Wynmaand, verscheiden' Kerken en Kloosters geschonden; hebbende, hier ook, eenigen, zo men wil, geld beloofd, voor 't smyten (q). Sommigen verhaalen, dat Rotterdam ook verschoond is (r): doch van elders blykt, dat 'er eenige beeldschennis gepleegd is, door Jakob Franszoon Snap, die 't, naderhand, met den hals heeft moeten boeten (s). Ook liep het Noordelyk deel van Holland niet vry. Te Alkmaar, werden, gelyk elders, de Kerken geplonderd. Hoorn werdt, meent men, verschoond (t). Te Enkhuizen, schynt men 't ook, by dreigen, gelaaten te hebben (u). {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} De Heer van Brederode bevondt zig, omtrent deezen tyd, in 't Noorderkwartier, verzeld van zyne Gemaalin, twee Zusters des Prinsen van Oranje, den Heere van Wilp en verscheiden' andere Edelen. Hy zogt hier aanhang te maaken. Te Hoorn, in 't byzonder, onthaalde hy de Wethouders, dikwils, in zyne Herberg, daar 't geroep van Vive le Gueux, by den wyn, meer dan eens, gehoord werdt. Zelfs hing hy Burgemeester Willem Pieterszoon Enkhuizen, die beschonken was, half met, half tegen wil, een' gouden geuspenning om den hals: met welken, deeze, ontnugterd zynde, zig zeer verlegen vondt. Ook heeft het hem, naderhand, een goed deel zyner middelen gekost (v). Doch van 't beeldstormen werdt, ook terwyl Brederode zig hier omtrent onthieldt, niets vernomen. In de andere Nederlanden, Gelderland, Friesland, Overyssel en Groningen, heeft men deeze baldaadigheid, insgelyks, wat vroeger of laater, moeten lyden (w); doch wy agten 't noodeloos, hiervan byzondere melding te maaken. Nergens byna, leeden de beeldstormers eenigen tegenstand van belang, dan by Auchyn, alwaar 'er omtrent vierhonderd, door Robert van Longueval, Heer van La Tour, aan 't hoofd van eenen hoop huisluiden, verslaagen werden (x). XXV. De Landvoogdes wil Brussel verlaaten. De Landvoogdes, verschrikt door de tydingen der Beeldstorminge aan alle oorden (y), {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} en verwagtende dezelve nu, dag voor dag, binnen Brussel, besloot, op den raad des Hertogs van Aarschot (z), de Stad te verlaaten, en de wyk te neemen naar Bergen in Henegouwen, daar zy zig veiliger oordeelde. Doch de andere Heeren, en de President Viglius zelf ontrieden 't haar zo ernstig (a), dat zy aan 't wankelen gebragt, en voorts, door de Burgerye van Brussel, die de poorten geslooten hieldt en bewaakte, zo goed als gedwongen werdt, te blyven. Zy schreef toen zelve aan den Koning, dat zy genoegzaam gevangen gehouden werdt, binnen Brussel (b), waarvan zy Oranje, Egmond, Hoorne en Hoogstraaten de voornaamste schuld gaf (c); schoon men gemeld vindt, dat het, door Viglius, werdt te wege gebragt (d). Raadpleegende, wyders, met de Leden van den Raad van Staate, op het gene haar, in deeze omstandigheden, te doen stondt, kwambesluit een weinig toe te geeven. zy, ten opzigte van den tegenwoordigen nood, tot een besluit ‘om den Edelen te belooven, dat niemant, ter oorzaake der preeke, op plaatsen, daar zy tegenwoordig ingevoerd was, gemoeid zou worden, mids men zig van ongeregeldheid en ergernis onthieldt, de wapenen afleide, en de Roomschen, in derzelver Gods- {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} dienstoefening, ongekweld liet (e).’ In gevolge van dit besluit, welk, op den drie-entwintigsten van Oogstmaand, genomenVerdrag met de Edelen. was, werdt, des anderendaags, een Verdrag gemaakt, met Graave Lodewyk en twaalf Gemagtigden der verbonden' Edelen, behelzende ‘dat de Koning aannam, 't Land te ontheffen van de Inquisitie; dat 'er, op 't stuk van den Godsdienst, een nieuw Plakaat stondt te worden gemaakt; doch dat zyne Majesteit nog niet hadt vastgesteld, of 'er de algemeene Staaten op zouden gehoord worden, waartoe hem de Landvoogdes egter zou tragten te beweegen. Dat zy den Edelen brieven van verzekering, tot hun genoegen, zou leveren, waarby de Koning verklaaren zou, 't voorleedene niet te willen gedenken, mids elk zig, voor het toekomende, kweete van zynen pligt, en beloofde niets te zullen bestaan, tegen den Koning, deszelfs Staaten en Onderzaaten; en daarentegen zyn best te zullen doen, om de beroerten te stillen, 't beschadigen van Kerken en Godshuizen te beletten, en 't afleggen der wapenen te wege te brengen. De preek zou ook, zo veel mogelyk ware, verhinderd worden, daar zy niet aangevangen was. Eindelyk, moesten de Edelen hun vermogen aanwenden, om allen, die, ter zaake van 't geloof, misnoegd waren, zig te doen onderwerpen aan 't gene de Koning, met {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} toestemming der algemeene Staaten, besluiten zou (f).’ Oranje, Egmond, Hoorne, Hachicourt en Assonville, die dit Verdrag bewerkt hadden, deeden 't bezweeren, door de Gemagtigden der Bondgenooten, en leverden hun Brieven over, waarby beloofd werdt, dat hun, ter oorzaake van 't Verbond en 't ingeleverd Verzoekschrift, nimmer eenig nadeel overkomen zou. 't Verdrag werdt allen Geregtshoven der Landschappen en allen goeden Steden toegezonden (g); doch allereerst gekreukt, te Brussel, daar het gemaakt was, verhinderende men hier de Onroomschen, naar Vilvoorde, ter preeke te gaan (h). Het werdt, sedert, ook in andere opzigten, van de Spaansche zyde, geschonden: en wordt dit schenden des Verdrags door de Spaanschen, by sommigen, gehouden, voor het egt kenmerk van de regtvaardigheid der wapenen, die men, naderhand, hier te lande, tegen den Koning, heeft opgenomen. XXVI. Straf der Beeldstormeren. Midlerwyl, deeden de Stadhouders niet alleen, maar zelfs de verbonden' Edelen hun best, om het Verdrag te doen naarkomen. Oranje, te Antwerpen wedergekeerd, liet eenige Beeldstormers, met de galge, met ballingschap, en op andere wyzen, straffen. Ook maakte hy hier een verding met de Onroomschen, op 't welbehagen des Konings en der algemeene Staaten, waarby hun 't {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} preeken binnen de Stad, en 't houden van Kerkelyke Vergaderingen, op welken de Prins egter Gemagtigden uit de WethouderschapOranje, Egmond en Hoorne beschuldigd, over 't verleenen van vryheid tot prediken. zenden mogt, toegestaan werdt (z). 't Verleenen van zo veele vryheid werdt Oranje nogtans kwalyk genomen, door de Landvoogdesse (a). 't Zelfde geviel Hoorne (b), die, met veel moeite en gevaar, een diergelyk Verding, te Doornik, gemaakt hadt, uitgenomen, dat, by het zelve, 't prediken buiten de Stad alleen geoorlofd gesteld was (c). Egmond zelf, die de beeldstormers, door gantsch Vlaanderen, deedt opzoeken, en wiens Edelman, Casembrood, eene Vergadering van Onroomschen betrapte, van welken hy 'er twaalf versloeg, twee-entwintig met de galg en omtrent dertig met geesseling strafte, die van Kerkschennis betigt werden (d); zelf Egmond, zeg ik, kon den blaam niet ontgaan, dat hy zig kwalyk gekweeten hadt, om dat hy, te Gend en elders, met de Onroomschen, diergelyk een Verding gemaakt hadt, als Oranje, te Antwerpen (e). De overeenkomst, welke men, te Utrecht,'t Verding te Utrecht, vernietigd. getroffen hadt, werdt, op bevel der Landvoogdesse, te niet gedaan. Men bezoldigde hier vyfhonderd man, ten laste der Stad, door middel van welken, de preeke naar {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} buiten gedreeven werdt (f). Doch te Amsterdam, betoonde men minder ontzag voor de bevelen der Landvoogdesse. De Onroomschen weigerden hier afstand te doen van 't gene zy te vooren bedongen hadden.Oproer te Amsterdam. Ook ontstondt 'er, schier dagelyks, eenige nieuwe opschudding, met naame eene, op den zesentwintigsten van Herfstmaand, die de gantsche Stad op de been hielp. Terwyl men eenen dooden, op de Kalvinische wyze, ter Nieuwe Kerke indroeg, drong een groote hoop vreemdelingen naar binnen (g), zonder de Wagt, hier gesteld, te ontzien, ja dezelve noodzaakende, met agterlaating van 't geweer, de wyk te neemen. Op deeze leus, stoof het graauw op, streevende eerst naar het Minderbroeders- binnen, toen, des anderendaags, naar het Karthuizers-Klooster, pas buiten de Stad, daar alles vernield, en de Monniken verjaagd werden. Men hadt het op deeze twee Kloosters gelaaden, meer dan op agttien anderen, die onbeschadigd bleeven; om dat, in het eerste, als in een tweede Stadhuis, alles, wat de vervolging der Onroomschen betrof, vooraf, beraadslaagd werdt, en de Karthuizerbroeders, om hun gasten en brassen, daar die van de Regeeringe dikwils deel aan hadden, zeer in 't oog liepen by de gemeente. De bescheidenste Onroomschen, als Laurens Jakobszoon Reaal, Adriaan Pauw en Klement en Frans Volkaartszoonen Koornhert, zagen dit ge- {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} weld ongaarne, en zogten 't, zelfs met gevaar hun lyfs, te weeren. Doch 't mogt niet baaten. 't Gevolg van deezen oproer was, dat 'er, op den dertigsten van Herfstmaand, ten overstaan van Paulus Root en Reinier van der Duin, Gemagtigden des Hofs van Holland, een nieuw Verding met de Kalvinischen gemaakt werdt, waarby hun de Minderbroeders Kerk en Kerkhof werden ingeruimd. De overige punten kwamen genoegzaam overeen, met die van Antwerpen (h). XXVII. Brieven van d'Alava komen in 't licht. Omtrent deezen tyd, hadt de Graaf van Hoorne, uit Brieven van zynen Broeder, Montigni, die nog in Spanje opgehouden werdt, kennis gekreegen van 's Konings misnoegen, over de beroerten in Nederland, en over 't gehengen der openbaare preeke (i). Daarenboven, hadt Oranje, schrander boven maate, in het uitvorschen der geheimen zyner vyanden, in handen weeten te krygen de afschriften van twee Brieven, door Francisko d'Alava, 's Konings gezant in Frankryk, aan de Landvoogdesse, geschreeven, meldende ‘dat de Koning nu schoone gelegenheid hadt, om, door 't loozen van eenigen, en 't bedwingen van anderen, te geraaken tot eene onbepaalde heerschappy over de Nederlanden, waarnaar zyne voorzaaten, en hy zo lang gestaan hadden. Dat men, om hiertoe te komen, den drie Heeren, naamlyk Oranje, Eg- {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} mond en Hoorne, slegts schoon gelaat toonen moest, tot dat de tyd gebooren zou zyn, om hun, die met regt gehouden werden, voor de stookers der beroerten, loon naar werken te verschaffen. Dat Montigni en Bergen, met gelyke list, in Spanje, om den tuin werden geleid, alwaar men hen, en den Raadsheer Renard dagt op te houden. Dat de voorslag der Landvoogdesse, om zig, door heimelyk verstand, te verzekeren van eenige sterke Plaatsen, ten Hove aangenaam geweest was’ (k): met meer andere dingen van verre uitzigt, die de Gezant onvoorzigtig genoeg 't papier hadt durven toevertrouwen. De Spaansche Schryvers hebben bedenkelyk gesteld, dat deeze Brieven verzierd waren, en men heeft de Bondgenooten verdagt gehouden van zulk eene konstenaary (l). Doch Oranje heeft zig altoos zo vrymoediglyk beroepen, op derzelver egtheid (m), dat 'er weinig reden overblyft, om hieraan te twyfelen. Hy en Hoorne ontbooden dan denDagvaart te Dendermonde. Graaf van Egmond, te Dendermonde, werwaards zy, van Graave Lodewyk en Hoogstraaten verzeld, zig begeven hadden, tegen den derden van Wynmaand (n). Men heeft gewild, dat hier beslooten werdt, de wapenen op te vatten, tegen den Koning (o), en uit de Verantwoording des Graaven {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} van Egmond, is niet denkerlyk afteneemen, dat Graaf Lodewyk eenigen geweldigen voorslag heeft gedaan (p). Ook heeft de Prins van Oranje, hier, of anders, wat laater, teWat hier beslooten werdt. Willebroek, Egmond en andere Vliesridders en Raaden van Staate tragten te beweegen, om, nevens hem, lyf en goed te waagen, om de Spanjaards, die men nu te gemoet zag, uit het Land te houden (q). Nogtans komen hy, Egmond, Hoorne en Hoogstraaten, in hunne Verantwoordingen, overeen, dat 'er, te Dendermonde, geen besluit altoos, tot het aanvaarden der wapenen, is genomen. Egmond verklaart, dat de voorslag van Graave Lodewyk verworpen werdt. En in de Verantwoording des Graaven van Hoorne, daar 't verhandelde, te Dendermonde, omstandigst verhaald wordt, vindt men, dat het besluit, daar genomen, na 't leezen der Brieven van Montigni en d'Alava, alleenlyk, op deeze vier punten uitliep: ‘1. dat men, of eene Vergadering der Algemeene Staaten, of de overkomst des Konings zou tragten te wege te brengen, tot stillinge der beroerten, waarover de Koning te onvrede was. 2. Dat men, onaangezien 's Konings mistrouwen, waarvan d'Alava gewag maakte, in zynen pligt, jegens zyne Majesteit en de Landen, volharden zou. 3. Dat Hoorne, in 't byzonder, die, ziende hoe veel ondanks zyn gedrag, te Doornik, {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} hem op den hals gehaald hadt, beslooten hadt, de Stad en zyne Ampten te verlaaten; zulks, met allen ernst, zou ontraaden worden. 4. En dat Oranje, die, sedert eenigen tyd, gebeden was, in Holland, Zeeland en Utrecht te komen, de Landvoogdes zou verzoeken, om Hoorne, die 't nogtans afsloeg, of Hoogstraaten, tot zynen Stedehouder over Antwerpen, aan te stellen (r)’. Meer niet zou 'er, te Dendermonde, beslooten zyn. Alleenlyk, werden de Brieven van d'Alava, sedert, der Landvoogdesse, door Egmond, die wederom naar Brussel keerde, vertoond (s). Doch zy sloegze in den wind, of gaf 'er eene andere uitlegging aan (t). Hoorne vertrok zig, nu of wat laater, naar 't Huis te Weerd in zyn Graafschap, blyvende by zyn opzet, om zig te ontslaan van zyne Ampten. Hoogstraaten werdt tot Oranje's Stedehouder over Antwerpen aangesteld. En de Prins zelf begaf zig, den twaalfden van Wynmaand, op reize naar Holland (u). XXVIII. Men zoekt Oranje in Holland te hebben. 't Was reeds omtrent een jaar geleeden, dat de Staaten deezes Landschaps zyne overkomst, te Brussel, verzogt hadden (v). Doch de Landvoogdes, die den Prins liever nader by 't Hof hieldt, hadt 'er, tot omtrent deezen tyd toe, niet in konnen bewilligen. Ook schynt het, dat zyne Doorlugtigheid zelve zig liever te Antwerpen heeft {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} willen onthouden: en vindt men, dat hy den Heer van Brederode, gaarne, in zyne stede, naar Holland, zou hebben zien zenden. Doch de Landvoogdes hadt hier geene ooren naar (w), zo om dat hy, openlyk, 't Hoofd der verbonden' Edelen was, als om dat men hem, in een gedrukt Schrift, onlangs verspreid (x), Erfgenaam en Opvolger in 't Graafschap van Holland genoemd hadt. Nu hielden die van Holland zo ernstig aan, by de Landvoogdesse, dat zy, de rust binnen Antwerpen eenigszins hersteld ziende, eindelyk besloot, den Prins te laaten verreizen. Om hem ook over te haalen, gaf men hem te verstaan, dat de Staaten voorhadden, tot meerder verzekering van zyn gezag binnen 's Lands, drieduizend Knegten aanteneemen, dezelven leggende in de beslooten' Steden: hoewel Amsterdam en Gouda hiertoe nog niet bewilligd hadden (y). Ook was, ter Staatsvergaderinge,Hy weigert een geschenk van de Staaten van Holland te ontvangen. in bedenking genomen, om den Prins, volgens gewoonte, een geschenk te doen: gelyk die van Vlaanderen, onlangs, aan hunnen Stadhouder, den Graave van Egmond, gedaan hadden. Eenigen van 's Prinsen Amptenaars hadden, deswege, den Advokaat en de Gemagtigden der Staaten, nu en dan, vermaand, met by gevoegde verklaaring, dat de Prins zulks egter nimmer, ter Staatsvergaderinge, zou voorstellen, gelyk door andere Stadhouders wel {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} geschied was (z). Ook was hy niet lang, in Holland, geweest, of men besloot, eenpaariglyk, hem een geschenk te doen van vyfenvyftigduizend ponden, waarvan nogtans zou ingehouden worden, 't gene hy, wegens den tienden penning zyner visscheryen, en andere ommeslagen, gehouden werdt, den Lande schuldig te zyn (a). Doch alzo men, naderhand, vernam, dat de Prins, oordeelende, dat 's Lands penningen, in deezen kommerlyken tyd, wel beter besteed konden worden, dit geschenk niet zou willen aanvaarden; vondt men geraaden, hem, tot verval zyner kosten, alleenlyk tienduizend ponden van veertig grooten te betaalen, die egter in mindering strekken zouden van de penningen, hem, by Staatsbesluit, toegelegd (b). Zyne verrigtintingen te Utrecht. Oranje, gevolgd van zyne Bende van Ordonnantien, die tweehonderdenzestig paarden sterk was, vertrok eerst naar Utrecht, alwaar hy,Apud nobilem Wulpium. by Jan van Renesse, Heere van Wilp, een' der verbonden' Edelen, zynen intrek nam (c). De Wethouderschap viel hem, hier, terstond, klagtig, over de Onroomschen, die wederom aanhielden, om eene Kerk. De Prins bragt de zaaken, eindelyk, tot een verdrag, welk, by wyze van Plakaat, op zynen naam, als Stadhouder, in Slagtmaand, werdt afgekondigd. By het zelve, werdt de Preeke buiten de Stad be- {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} paald, en die van den ouden en nieuwen Godsdienst beide vermaand, elkanderen geenen overlast, met woorden of daaden, aan te doen (d). Midlerwyl, hadt hy, door President enDagvaart te Schoonhoven. Voorstel des Stadhouders. Raaden van Holland, de Staaten deezes Landschaps, te Schoonhoven, doen beschryven, tegen den negenentwintigsten van Wynmaand: en hun hier raad gevraagd, aangaande de middelen, om de tegenwoordige beroerten te stillen, te gelyk verklaarende ‘dat de Hertogin de Preeke toelaaten zou, daar zy, voor 't Verdrag met de Edelen van Oogstmaand laatstleeden, ingevoerd geweest was; doch alleenlyk buiten de Steden; en dat zyze, op alle andere Plaatsen, op de bekwaamste wyze, wilde hebben afgeschaft (e).’ De Staaten, sedert, op dit Voorstel, in den Haage raadpleegende; oordeelden de Edelen, Delft en Leiden ‘dat zyne DoorlugtigheidGevoelen der Leden van Holland, over het zelve. zelve orde behoorde te stellen, tot onderhouding van den ouden, en op de oefening van den nieuwen Godsdienst, en dat men, tot handhaaving van 't Geregt, en weering der uitheemschen en Landloopers, die de meeste daadelykheden hadden aangevangen, een zeker getal van Knegten, in eigenlyken dienst, of op een taamelyk Waardgeld, behoorde aan te neemen, alles egter, op 't welbehagen van den Heere Prinse.’ Dordrecht {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} begreep ‘dat de behoudenis van 't gezag der Wethouderen in de Steden, welk, op veele Plaatsen in kleinagting was geraakt, het eenig middel was, om de rust te herstellen.’ Haarlem oordeelde ‘dat men de Inquisitie afschaffen, de Plakaaten maatigen, en den Beeldstormeren vergiffenis belooven moest, voegende hier by, dat de oproerigheid van eenigen, vooral, geenen geheelen Genootschappen of Steden te last gelegd moest worden.’ Amsterdam gedroeg zig ‘omtrent de rust van 't Land in 't algemeen, aan de middelen, door de Hertoginne, voorgeslaagen, en door den Prinse nader te beraamen; doch dagt, dat de Prins, als Stadhouder, in de byzondere Steden, naar derzelver byzondere gelegenheid, orde zou konnen stellen’. Die van Gouda verklaarden ‘dat zy, vooralsnog, vry van oproer geweest zynde, hoop hadden, hunne Gemeente voorts in rust te zullen houden, hebbende zy, verders, tot herstelling der rust in andere Plaatsen, niets byzonders voor te slaan (f).’ De Advokaat van den Einde en de Pensionaris van Leiden, Meester Paulus Buis, kreegen last, om, over de meening der Staaten, in onderhandeling te treeden met den Prinse (g); die, ondertusschen, den vyftienden, of, volgens anderen,De Prins komt te Amsterdam. den twintigsten (h) van Wintermaand, te Amsterdam gekomen was, daar hy eenige {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} weeken doorbragt, en de rust herstelde, sluitende een verdrag met de Kalvinischen, waarby bedongen werdt, dat zy, de Minderbroeders Kerk ruimende, bekwaame Plaatsen, buiten en binnen de Stad, tot oefening van hunnen Godsdienst, zouden mogen gebruiken: waartoe hy hun, by eigenhandig geschrift, der Huiszitten-Armenhuis en eenige Spykers of Pakhuizen aanwees. Voorts werdt beraamd, dat men tweehonderd Burgers bezoldigen zou, tot verzekering der gemeene veiligheid (6); dat men de Sleutels der Stad, op 't Stadhuis, zou bewaaren, en de Poorten niet openen, dan met bewilliging van Burgemeesteren. Over de bezoldigden, kreegen Willem Pauluszoon van Thenesse en Bouwen Reyerszoon 't bevel (i). Te Leiden, maakten de Wethouders, omtrentZonderling verdrag te Leiden. deezen tyd, een zonderling Verdrag met de Onroomschen; die de Augsburgsche belydenis, zo alsze, door Melanchton, voorgesteld was, verklaarden toegedaan te zyn, en hun beloofden, alle andere Gezind heden uit de Stad te zullen helpen weeren. De Prins van Oranje en de President Kornelis Suis, Heer van Ryswyk, waren, by 't sluiten van dit Verdrag, tegenwoordig (k). Weinige dagen laater, vertrok de Prins we- {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} derom naar Antwerpen, daar hy, in 't begin van Sprokkelmaand des jaars 1567, aankwam.Oranje schryft, over den Staat des Lands. De gevoelens der Hollanderen gepeild hebbende, stelde hy, ten deezen tyde, een Geschrift op, over den staat des Lands, waarin hy openlyk beweerde, dat men elk vryheid van Godsdienstoefening verleenen moest, wilde men 't Land in rust houden (l). Doch dit Geschrift en meer diergelyken vonden geheel geen' ingang ten Hove. XXIX. Verzoekschrift der Kalvinischen, waarby dertig tonnen gouds, voor de vryheid van Godsdienst beloofd worden. Te Antwerpen, was, kort na 's Prinsen vertrek, wederom nieuwe beroerte ontstaan. Ook hadden hier de Kalvinischen een verzoekschrift overgeleverd aan den Graave van Hoogstraaten; welk aan den Koning gerigt was, en waarby zy dertig tonnen gouds beloofden, zo men hun vryheid van Godsdienst wilde toestaan (m). Ik vind, dat dit Verzoekschrift, ook elders, als te Gorinchem, te Middelburg, te Vlissingen, te Veere en te Utrecht, aan de Wethouders, vertoond werdt, om derzelver voorspraak, daarop, ten Hove, te verzoeken (n). Het was, door veele Onroomschen, Edelen en gemeenen, getekend, en onder anderen, door Jozua van Alveringen, Heere van Hofwegen, voor vyfhonderd, en door Maximiliaan van Blois, gezeid de Kok, voor vierhonderd Kroonen (o). In Henegouwen, met naame te Valen- {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} chyn, daar Filips van S. Aldegonde, Heer van Noirkarmes, als Stedehouder des Markgraafs van Bergen, bewind voerde, stondt het thans zeer gevaarlyk. De OnroomschenGesteldheid van Valenchyn. hadden hier verscheiden' Kerken bemagtigd, die zy niet wederom ruimen wilden. Noirkarmes schreef, derhalve, brief op brief, aan de Landvoogdesse, meldende, dat hy haaren last, hier, zonder geweld te gebruiken, niet wist te volbrengen (p): en Vrouw Margareet verzuimde niet, van alles, wat in de Nederlanden omging, den Koning, van tyd tot tyd, uitvoerig te berigten. Filips ontving deeze laatste tydingen, inRaadpleegingen in Spanje. 't Bosch van Segovia, daar hy te bedde lag, aan de koortse. Zy troffen hem ten hoogsten. Vooral, nam hy kwalyk den uitbod van dertig tonnen schats, door de Kalvinischen; als of deezen, door 't roemen van zo grooten rykdom, de Duitsche Vorsten zouden hebben willen beweegen, om hun by te staan (q). 's Konings krankheid belette hem, ondertusschen, niet, dagelyks te raadpleepen, over 't gewigtig nieuws, dat hem, sedert het stormen der beelden, van hier, werdt overgebriefd. Men verstondt, in zynen Raad ‘dat het graauw, welk de Kerken geplonderd haat; de Ketters, die 't graauw hiertoe hadden omgekogt; de Edelen, die de Ketters beschermden en 't graauw hadden aangehitst; en de Heeren, wier Bloedverwanten en Dienaars de Edelen waren, voor vier schakels aan een' en {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} denzelfden keten gehouden moesten worden; hoewel men ook niet onkundig was, dat de Heeren, volstrektelyk, bleeven loochenen, eenig deel in de Kerkschennis gehad te hebben’. Voorts, in beraad leggende, wat nu te doen stondt, kwam men overeen, dat de Koning zig ten eersten gereed moest maaken, tot de reize herwaards, waartoe hy, eindelyk, ook scheenInhoud van een' openbaaren en geheimen Brief aan de Landvoogdesse. te besluiten. Hy schreef, hierop, twee Brieven aan de Landvoogdesse, een' om openlyk vertoond te worden, en een' om geheim te blyven. In den eersten, werdt gemeld ‘hoe, de Koningin, onlangs, gelukkiglyk verlost zynde van eene Dogter, Izabella Klara Eugenia; de Koning, die, ondertusschen, ook genezen was van de koortse, alles tot zyn vertrek deedt gereed maaken’. Hier was bygevoegd ‘dat hy de Vergadering der algemeene Staaten, voor zyne overkomst, ondienstig hieldt, om de onlusten te stillen’. Doch in den geheimen brief, gaf hy toe ‘dat de Landvoogdes, zo men tot verdere daadlykheid en dwang voortsloeg, de Staaten mogt doen samen komen, mids zy zorg droeg, dat niemant wist, dat hy 'er in bewilligd hadt’. Van de overeenkomst met de Edelen en met de Onroomschen, op verscheiden' Plaatsen getroffen, repte de Koning, voorbedagtelyk, geen woord. 't Was nog geen tyd, omze te veroordeelen, en hy was niet van zins, omze goed te keuren: waarom hy 'er liever geheel van zwy- {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} gen wilde (r). Zyne neiging, om streng met de Nederlanders te handelen, bleek ook, omtrent deezen tyd, uit het afslaan der bemiddelingDe Koning slaat 's Keizers bemiddeling af. Belooft herwaards te zullen komen. die Keizer Maximiliaan de II, als Hoofd des Duitschen Ryks, uit welk, verscheiden' Vorsten gemengd waren in de Nederlandsche beroerten, Koning Filips hadt aangebooden (s). Ook schreef de Koning, nog voor den uitgang des jaars, aan de Landvoogdesse, dat hy, in Sprokkelmaand naastkomende, de reis stondt aan te neemen, verzeld van weinig Krygsvolk, ten ware de zaaken, in Nederland, verder verloopen mogten, wanneer men hem met een Leger te wagten hadt (t): welk schryven, toen het bekend werdt, veelen, die deel aan de beroerten gehad hadden, ten uitersten verlegen maakte; terwyl het hunnen partyen den moed hooger ryzen deedt, dan immer te vooren. XXX. Schadelyke gevolgen der Beeldstorminge. 't Jaar van zesenzestig, dat zo veel onrust gebaard hadt, was nog niet ten einde geloopen, of men ondervondt, hoe veel kwaads de Beeldenstorm en 't verder geweld der Onroomschen te wege hadt gebragt. De Bondgenooten, die den Roomschen Godsdienst beleeden, niet konnende verdraagen, dat hunne Kerken, zo schandelyk, mishandeld waren, vreesden voor den geheelen ondergang des ouden Geloofs, zo een aanhang, die zulke euveldaad en steef of goedkeurde, eens de overhand bekwam. 't Bondgenoot- {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} schap kreeg hier eenen geweldigen krak door, en veele Roomsche Edelen zogten zig, met de Landvoogdesse, en door haar, met den Koning, te verzoenen. Ook bediende de Hertogin zig van deeze gelegenheid, om de Bondgenooten te verdeelen. Egmond zelf werdt oneens met Oranje, die niet goedvinden kon, zig te verlaaten op den Koning; van wiens goedertierenheid de Graaf den mond vol hadt. 't Zy dat hy 'er waarlyk op steunde, of dat hy den schyn niet durfde geeven, dat hy wanhoopte aan 's Konings gunst, welke hy, minder dan Oranje en Hoorne, ontbeeren kon. Zulken uit de Edelen, die zig vuurigst kweeten, tegen de beeldstormers en 't verbooden preeken, vielen, daarentegen, in de ongunst van 't graauw en van de Onroomschen in 't gemeen; aan welken men egter eenen steun diende te hebben, tegen de sterkte der Spaansche partye.De Landvoogdes komt in de wapenen. De Landvoogdes dan, het bondgenootschap aan 't waggelen ziende, gaf last tot ligtinge van Krygsvolk, om het geheel te doen vallen. De Graaven van Aremberg en Megen en eenige anderen kreegen 'er bevel over (u). Men vertrouwde zelfs 't bewind over vyf Vendels aan den Prinse van Oranje; doch men stelde onder hem den Kolonel Walderfinger, dien men bekwaam hieldt, om hem den voet dwars te zetten, en die heimelyken last hadt, om zynen wandel te bespieden (v). Het eerst, dat de Landvoogdes ondernam, {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} was het beleg van Valenchyn, dat, in Slagtmaand, bezetting geweigerd hebbende, en, in Wintermaand, voor vyandsch zynde verklaard, door Noirkarmes, aan 't hoofd van een aanzienlyk getal van Krygsknegten, belegerd werdt (w). Een hoop onbedreeven1567. Volk, uit Westvlaanderen en van omtrentDoornik en Valenchyn, door Noirkarmes, van bezetting voorzien. Doornik opgestommeld, zonder ervaaren' Hoofdman, der Stad eenige hulp willende toebrengen, werdt, door den Bevelhebber van Douai en Orchies, ligtelyk, verslaagen. De Onroomschen van Doornik ook, ten getale van drieduizend uitgetrokken, werden, door Noirkarmes, met tien Vendelen Knegten en zeshonderd Paarden, aangevallen, verstrooid, en gedeeltelyk te rug gejaagd, binnen Doornik, welke Stad, terstond hierop, bezetting inneemen moest. Valenchyn, sedert, beschooten zynde, ging, op den vierentwintigsten van Lentemaand, over, by verdrag. Noirkarmes hadt de Ingezetenen in 't eerst gevleid, met 's Konings genade; doch zy dezelve versmaad, en hem tot den storm genoodzaakt hebbende, deedt hy, terstond na 't inneemen der Stad, Guido de Bres en Peregrin de la Grange, Leeraars der Kalvinischen, nevens andere aanzienlyke burgers, vatten en ter dood brengen. 't Zelfde lot hadt hy, te vooren, ook eenige Leeraars, te Doornik, doen ondergaan (x). XXXI. Oranje en anderen beginnen op hunne bescherming verdagt te zyn. Oranje, Hoorne, Hoogstraaten, Graaf {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} Lodewyk, Brederode en anderen uit de verbonden' Edelen, ziende de zaaken, van de zyde der Landvoogdesse, zig schikken tot strengheid en geweld, waren, al sedert eenigen tyd, op hunne hoede, en op middelen bedagt geweest, om zig te beschermen. Men sloeg, in de eerste plaats, het oog op hulp uit Duitschland (y); doch om deeze te verkrygen, stondt, onder anderen, in den weg, de verdeeldheid der Lutherschen en Kalvinischen, hier te Lande, die Graaf Lodewyk eerst, en naderhand de Prins van Oranje zelf, te vergeefs, poogden te vereenigen. Voorts, zogt men eenig geld byeen te brengen. Graaf Lodewyk meende zig, hiertoe, te bedienen van den aanbod van dertig tonnen schats, aan den Koning gedaan, waarschynlyk, met heimelyk inzigt, om, onder den glimp van aan deezen aanbod te voldoen, penningen te verzamelen, tot ondersteuning van 't Bondgenootschap (z). Doch te Antwerpen, daar hy 't eerst ondernam, wees men hem af met te zeggen, dat het verzamelen van geld verbooden was, en niet geschieden kon, ten ware de Stadhouders aannamen, de Landzaaten te vryen, voor de schade, die 'er uit zou konnen ryzen (a). Vervolgens, ondernamen eenige Edelen zig te versterken opDe Edelen versterken hunne Sloten, en gaan aan 't werven. hunne Sloten. De Graaf van den Berg deedt zyn Slot te Heel, in de Bommelerwaard, in staat van tegenweer stellen, zig hiertoe, {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} onder anderen, bedienende, van Boudewyn en Dirk vander Meulen, gebroeders (b). Ook sterkte de Heer van Brederode zyne Sloten, te Viane en te Ameide, by raade van den Prinse van Oranje, die hem, hiertoe, drie stukken geschuts vereerde, welken hy te Utrecht hadt doen gieten (c). Hierby bleef het niet. Brederode, door Oranje, zo men wil (d), aangezet, begon, heimelyk, volk aan te neemen (e), welk te Viane verzameld werdt. Men vindt, dat Maximiliaan de Kok van Neerynen, Sjoert Beima, Antoni van Bombergen, Jan van Renesse, Heer van Wilp, Wynand Augustynszoon van Deventer, Albert Hugtenbroek, Melchior van Kuilenburg Gerritszoon, Evert van Zante, Gysbrecht en Diderik van Batenburg, Longueval, Dandalot, Nyveld en anderen, als Kapiteinen, en Robert de Kok van Neerynen, Filips van Renesse, Otto Mor van Utrecht, en veele anderen, als Vendrigs, onder hem, gediend hebben, behalve een groot getal van gemeenen, uit Gorinchem, Ameide, Harderwyk, Reenen, Utrecht, en andere Plaatsen (f). De Heer van Brederode hadt zig, reeds in Wynmaand des voorleeden jaars, bevonden binnen Viane, en aldaar, met Graave Lodewyk, Hartman Galama, Sjoert Beima en {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} anderen, op hunne onderlinge bescherming, geraadpleegd (g). Doch eer hy en de zynenNieuwe eed, door de Landvoogdesse gevorderd. voortsloegen, tot verdere daadelykheid, hadt de Landvoogdes een' nieuwen eed ontworpen, waarby alle Amptenaars en Wethouders belooven moesten, het Roomsch geloof te zullen handhaaven, de beeldstormers straffen, en de Ketteryen uitrooijen. Ook verbonden zig alle Leenmannen, by den zelven, den Koning te zullen dienen tegen elk, dien men hun noemen zou, niemant uitgezonderd (7). De Hertogin, het Bondgenootschap aan 't vallen ziende, zogt, door deezen eed, te toetsen, op wien zy zig zou konnen verlaaten. Pieter Ernst, Graaf van Mansfeld, was de eerste in den Raad, die den eed beloofde te zullen doen. Hem volgden Aarschot, Egmond, Megen en Barlaimont, die allen, kort hierna, den eed afleiden. Doch Oranje en Hoogstraaten weigerden 't, bybrengende, dat zy, eens hulde gezwooren hebbende, daarmede behoorden te konnen volstaan. Of Hoorne den eed gedaan hebbe, is twyfelagtig. Brederode, die zig nu, op zyn Huis te Kleef, by Haarlem, onthieldt, werdt 'er, by brieven en boden der Landvoogdesse, toe vermaand; doch hy wees het, insgelyks, van de hand, waarop hem zyne Bende van Ordonnantie werdt afgenomen. Diderik {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} Sonoi, Gilein Zegers van Wassenhoven en verscheiden' andere Edelen hebben zig ook niet laaten beweegen, tot het afleggen van den nieuwen eed (h). Kort hierna, verzogt Brederode gehoor by de Hertoginne, welk hem geweigerd werdt. Toen zondt hy haar een smeekschrift toe, waarby hy om vryheid der Preeke en afdanking van 't aangenomen Krygsvolk durfde aanhouden. Doch hierop kwam zulk een antwoord, dat Brederode zelf, benevens den Graaf van denDe Graaf van den Berg en Brederode zoeken zig, met de Landvoogdesse, te verzoenen. Berg en verscheiden' anderen hunnen zoen met den Koning zogten te maaken. De Landvoogdes, die getoond hadt, dat zy onderregt was van de werving, door Brederode begonnen, en van 't sterken der Stede Viane, begeerde, dat hy en van den Berg zig, zonder voorwaarden, aan 's Konings genade onderwerpen zouden. 't Welk hun zo hard scheen, dat zy, niet lang hier na, uit vertwyfeldheid, verscheiden' geweldige aanslagen ondernamen (i). De Staaten van Holland, in Louwmaand, voor 't vertrek van den Prinse van Oranje, ook kennis gekreegen hebbende van den nieuwen eed, dien men den Leenmannen afvergde, en te gelyk, van het uitstellen der algemeene Staatsvergadering, tot op 's Konings overkomst, beslooten, tegen het een en 't ander, een Vertoog te doen aan de Landvoogdesse, die hun, in Sprokkelmaand, antwoordde ‘dat men niet beoogde, door den nieuwen {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} eed, eenen nieuwen last te leggen op de Leenmannen, en dat de Staaten ook zouden mogen vergaderen, als van ouds, wordende zulks tegenwoordig, om byzondere redenen, slegts voor eenigen tyd, uitgesteld’: met welk antwoord, men zig moest laaten genoegen (k). Brederode verzekert zig van 's Hertogenbosch voor een' tyd. Brederode, kennis gekreegen hebbende, dat de Graaf van Megen bezetting in 's Hertogenbosch zogt tewerpen, zondt Antoni van Bombergen, in Sprokkelmaand, derwaards. Men liet hem binnen, met zyn volk; doch hy hieldt het 'er niet langer, dan tot in Grasmaand, wanneer hy, gepraamd door de Landvoogdesse, die de Persoonen en goederen der Ingezetenen, alomme, deedt aanslaan, de Stad verliet, welke, sedert, Spaansche bezetting innam (l). Aanslag op Utrecht, dat, door Megen bezet wordt. By Viane, lagen nu omtrent drieduizend Knegten, met welken, de Heer van Bredederode Utrecht dagt te verrassen. Doch hier was hem Megen te gaauw, die, met een Regiment Voetvolk, uit het Land van Heusden en Altena, naar Utrecht toog, en zig van de Stad verzekerde. Terwyl hy Gorinchem voorby trok, hielden de Onroomschen, bedugt, dat hy ook iets tegen deeze Stad in den zin hadt, in grooten getale, de wagt aan de Poorten (m). Brederode hadt hier merkelyken aanhang. Hy hieldt 'er, dik- {==215==} {>>pagina-aanduiding<<} wils, Byeenkomsten met de verbonden' Edelen, ten huize van Pieter Janszoon van Grootveld, in de Roos (n). Brederodes Knegten, dus versteken van de hoop om Utrecht in te krygen, koelden hunnen moed, aan het Klooster Marienweerd, welk geplonderd werdt (o). Sedert, doorliepen zy 't platte Land van Utrecht en Holland, beroovende verscheiden' Kerken en Kloosters (p). Arend van Duivenvoorde en Herbert van Raaphorst, Hollandsche Edelen, lagen, met een deel volk, in 't Klooster te Egmond; alwaar zy, in weerwil van den Abt, Bisschop van Haarlem, eenige maanden huis hielden (q). In 't Klooster te Heilo en elders, sloegen zy en anderen zig, insgelyks, voor eenigen tyd, neder (r). De bezetting, die binnen Viane gebleeven was, werdt, door de Onroomschen van verscheiden' Steden, met naame van Gorinchem, Utrecht en Amsterdam, van Krygs- en Mondbehoeften voorzien (s). Te Amsterdam, liet men de tonnetjes buskruid plaatsen in vaten, die voorts met Rogge gevuld, en onder 't geleide van Bernard Uiteneng, voor Rogge, uitgevoerd werden (t). De Heer van Brederode zelf hadt zig, midlerwyl,Nieuwe beroerte binnen Amsterdam. geworpen binnen Amsterdam, ter gelegenheid eener nieuwe beroerte, aldaar, in den aanvang des jaars, ontstaan. De {==216==} {>>pagina-aanduiding<<} Gemagtigden der Wethouderschap en der Kalvinischen waren, in Louwmaand, van daar, vertoogen naar Brussel, om 't bekragtigen der jongste overeenkomst, ten Hove, te bevorderen; doch in plaats van hier, gezamenlyk, te handelen, deeden die van de Wet hunne zaaken op zig zelven, en keerden, zonder de Kalvinischen te kennen, naar huis. Dit wekte 't wantrouwen, welk vermeerderd werdt, door een briefje van Brederode, gerigt aan de Kalvinische Gemeente, in welke men, by het jongste Avondmaal, in Wintermaand, gehouden, reeds meer dan duizend Ledemaaten geteld hadt (v); met verzoek, om Gemagtigden te zenden, naar Viane, daar hy hun zaaken verhaalen zou, welken hy geenen brief hadt mogen vertrouwen. Laurens Jakobszoon Reaal en Kornelis Floriszoon van Teilingen werden, terstond, aan hem afgevaardigd. Terwyl zy uit waren, geeft de Vroedschap last, om vier- of vyfhonderd Soldaaten te ligten. Eenige Burgers, hiervan de lugt gekreegen hebbende, vraagen naar de reden aan den Burgemeester Joost Buik, die in 't eerst loochent (w), dat 'er nieuw volk aangenomen was, doch 't, geperst zynde, eindelyk, bekent, en dat het, uit last der Hertoginne, geschiedde. Hierop raakt de menigte, ten getale van twee- of driehonderd, voor zyne deur, vergaderd, aan 't roepen, van Vive, vive, vive le Gueux; loopt voorts te {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} wapen, en bezet, toen en des anderendaags, den vyfentwintigsten van Sprokkelmaand, de Reguliers Poort, en de Nieuwe Brug, aan vier oorden, daar afgekondigd werdt ‘dat men 't op Kerken noch Kloosters gemunt hadt; maar alleen op 't handhaaven der orde, by den Prinse van Oranje geraamd.’ De Burgemeesters hielden, ondertusschen, 't Stadhuis met de nagtwaakers en anderen, de Waag met Soldaaten, onder Bouwen Reyerszoon, bezet; doch verstaande zig verder te sterken, ontboodenze alle de Roomschen op den Dam. Juist toen keeren Reaal en Teilingen te rug van Viane, met berigt ‘dat de Prins den Heere van Brederode hadt laaten weeten, op dat deeze de Amsterdamsche Gemeente zou waarschouwen, hoe Burgemeesters voorhadden, vierhonderd Soldaaten aan teneemen, met dezelven en de Stads waakers, de gantsche Kalverstraat, van 't Stadhuis af, te bezetten, en den Graaf van Megen, die, over Gorinchem en Utrecht, met twee-entwintighonderd man, naar de Stad stondt te komen, door de Reguliers Poort, binnen te laaten: waarna men eenhonderd burgers of twee 't hoofd voor de voeten dagt te leggen.’ Men begreep, dat dit nieuws geheim blyven moest. Nogtans lekte het ergens uit, en baarde nieuwe verslagenheid. Jan Broek Valentynszoon, een hartig man, met eenig volk, van de Nieuwe brug, eenen keer doende, langs den Zeedyk en Warmoestraat, terwyl hy met de trom deedt omslaan, dat, wie lyf, wyf {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} en kinderen lief hadt, hem nu volgen zou; sleept, inderyl, negenduizend man agter zig, allen voorzien van geweer, dat hun gereedst was. Twee broeders, Jan en Kornelis Pieterszoonen in Deventer, elkanderen in de wapenen geholpen hebbende, zeide de een, op onderlinge vraage, werwaards het gemunt ware? naar de Markt, by die van den ouden Godsdienst: de ander, naar de Straaten, by die van den oudsten: dan zo 't op een slaan gaat, ontziet my niet, ik zal u ook niet ontzien. Hierop, bezetten de Onroomschen de toegangen naar den Dam, de Kalverstraat uitgenomen, die de Regeering beslooten hieldt; planten zes bassen op de bekwaamste plaatsen, om de Markt te bestryken, en stoffeeren eenige huizen in de Warmoestraat, van agteren, met schutten. De Burgemeesters, van dit alles verkondschapt, en door geweld, tegen zo veel magt, moed en orde, niets ziende uitteregten, vaardigden Burgemeester Simon Kops af, om 't Volk diets te maaken, dat zy niets kwaads in den zin gehad hadden; dat alles maar misverstand was, en dat men, de wapenen afleggende, met een verzoekschrift, te regt raaken kon. Doch niemant zo dwaas, die hieraan geloof sloeg. Ook trokken de Schout Pieter Pieterszoon en Albert Markus, zyn Zwaager, met eenige Soldaaten en Roomsche Burgers, midlerwyl, af, om de Reguliers-Poort te bemagtigen. Doch 't werdt hun, door Jan Broek, Pieter en Jan Kies, Pieter Reierszoon (x), en {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} anderen, belet. 't Volk toen, de loosheid der Heeren bemerkt hebbende, aan 't roepen, naar 't Stadhuis, naar 't Stadhuis, wy hebben 't; hebben wy 't hart: anders is 't omgekomen. De bescheidenste Onroomschen en onder dezelven Adriaan Pauw, een voornaam Koopman, hielpen egter deeze drift, door redenen, aan 't bedaaren, tot geluk der Regenten, die, eerlang, met de Gemeente, in onderhandeling kwamen, en een Verdrag slooten (y), volgens welk, onder anderen, het aanneemen van Krygsvolk gestaakt worden moest. 't Werdt, des anderendaags, den zesentwintigsten van Sprokkelmaand, met de trompet, afgekondigd: waarmede de rust, voor dien tyd, hersteld was. Doch Brederode, terwyl de twistDe Heer van Brederode komt in Amsterdam. nog duurde, hoop geschept hebbende, om 'er eenig voordeel uit te haalen, was de Kalvinische Gemagtigden kort gevolgd, en des nagts na 't afkondigen van 't Verdrag, te Ouwerkerk gekomen, vanwaar hy te voet voortgegaan was, tot digt aan de Stad. Hier ontboodt hy Klement Volkaartszoon Koornhert by zig in de herberge, die hem, alleenlyk van twee Edelen verzeld, nevens zig, in een' Schuit, deedt zitten, toen, zonder zig aan 't roepen der wagt te kreunen, snellyk, door den boom roeijen, en, op de Turfmarkt, aan Land treeden. 't Gerugt van zyne aankomst liep haast door de Stad, en ontstelde de Wethouderschap geweldig. De treflykste Onroomschen vervoegden zig, dagelyks, {==220==} {>>pagina-aanduiding<<} in zyn gezelschap. Ook begaven zig veele Friesche (z), Stigtsche en andere Edelen en voornaame Burgers naar Amsterdam, die, vermomd als Koopluiden, Schippers of Boeren, de Wagters, aan de Poorten, met looze naamen, blinddoekten: onder welken, ik Sjoert Beima, Hartman Galama, Willem van Zonnenberg, Lancelot van Brederode en Maximiliaan van Blois, gezeid de Kok, genoemd vind (a). Ten Hove, was men niet zonder kommer, dat de samenkomst van zo veele Bondgenooten binnen Amsterdam iets euvels brouwen mogt. DeVoorval met den Geheimschryver De la Torre. Landvoogdes zondt hierom den Geheimschryver van den Heimelyken Raad, Jakob de la Torre, die zig toen te Utrecht bevondt, af naar Amsterdam, met brieven aan de Wethouders, hun lastende, 't vertrek van Brederode, by wege van overreding of uitgedrukt bevel, te bevorderen. De la Torre verklaarde hem, sedert, in persoon, den wil der Landvoogdesse; doch hy, hiervan blyk gevorderd hebbende, welk de Geheimschryver niet toonen kon, hieldt zig onverpligt, om mondelyken last te volgen. De Regeering, twee Schepens en den tweeden Pensionaris, Maarten van Blokland, aan hem hebbende afgezonden, om hem 't vertrekken aan te raaden, kreeg geen ander bescheid, dan dat hy doen zou, gelyk hy 't verstondt. De Burgery, midlerwyl, bekommerd voor zynen Persoon, hieldt, met {==221==} {>>pagina-aanduiding<<} omtrent honderd man, de wagt voor zyne Herberg, alwaar de Prins van Oranje uithing (b). Eenige Friesche en andere Edelen zelfs, en onder deezen, Lancelot van Brederode, vervorderden zig, op den zeventienden van Lentemaand, de la Torre, in zyne Kamer, op den Dam, te overvallen, hem zyne gewigtigste papieren te ontneemen, en die aan den Heere van Brederode te behandigen (c), de anderen te doorsnuffelen, en hem, eenen geheelen dag, gelyk als in gyzeling, te houden, waarom hy, voor erger bedugt, heimelyk, ter Stad uit week. De la Torre zelf heeft, naderhand, aan iemant, die dit schryft, verhaalt, dat de Edelen hem, met woorden en wapenen, de dood gedreigd hadden (d). De OnroomschenMen begeert Brederode tot Overste der Stad. toen, 't hoofd op nieuws opsteekende, klaagden over den eed, dien de Amptenaars, nieuwlings hadden moeten doen, en verzogten van de Regeering, dat men meer Knegten bezoldigde, en Brederode tot Overste aanstelde. Men bewilligde hierin, ter wederzyde (e); doch op 't welbehagen van den Prinse van Oranje, die, sedert, zyne toestemming tot de werving gaf; doch niet tot de aanstelling van Brederode, dien hy beloofde, zyne meening, by byzonderen bode, te zullen doen verstaan. Men ging dan voort, met het werven van drie- of vier- {==222==} {>>pagina-aanduiding<<} honderd Knegten, die, onder 't bevel van twee aanzienlyke en beminde Burgers, gesteld werden. Zy trokken, elken dag of nagt, drie en een halven stuiver, en kreegen, hierom, den naam van de Reaal-wagt (f). De Heer van Brederode bleef, na deezen, nog omtrent eene maand in Amsterdam (g). XXXII. Handel van Megen in Gelderland, en van Aremberg, in Friesland en Groningen. Terwyl dit, in Holland, voorviel, wist de Graaf van Megen, in Gelderland, de openbaare preeke te doen staaken, en de schade aan Kerken en Kloosters veroorzaakt, te doen boeten, by verdrag (h). In Friesland, bragt de Graaf van Aremberg het zelfde te wege, ondersteund door niet meer dan vier Vendelen Voetvolks en zestig Paarden. Doch de Inquisitie en strenge Plakaaten beloofde hy te doen stilstaan. Men vertrouwde nogtans zo weinig op deeze beloften, dat wel zeventig Edelen, die 't Verbond getekend hadden, na 't sluiten van dit Verdrag, naar Amsterdam en elders, de wyk namen. Aremberg hadt hun eenen schrik aangejaagd, door het vatten van Jakob van Ilpendam, Geheimschryver van Brederode (i), die, sedert, te Brussel onthalsd werdt (k). Met het verzekeren van Groningen, voor den Koning, hadt hy langer werk, zynde 't Volk hier kreigel van aart, en trots op de sterkte der Stede (l). {==223==} {>>pagina-aanduiding<<} 't Gelukte hem, eerst in Zomermaand, onder allerlei glimpige beloften, die naderhand weinig gerekendwerden, vier Vendelen Duitsche Knegten, onder Blasius van Vegersheim, in de Stad te krygen, die, meest by Onroomschen, onder 't dak geholpen werden (m). Oranje was, naauwlyks, te Antwerpen,Aanslag op Walcheren, mislukt. wedergekeerd, of hy schynt geraaden gevonden te hebben, 't geluk der wapenen, tot voorstand der Bondgenooten, ook van zynen kant, te beproeven. De oorzaak en 't beleid van den aanslag, die op Walcheren was aangelegd, is nergens klaarlyk beschreeven. De Prins heeft zig ook, sedert, gedraagen, als of hy 'er geen deel aan gehad hadt (n). Doch men heeft reden om te vermoeden, dat hy 'er, bedektelyk, de hoofdaanleider van geweest is (o): en zo deeze onderneeming, en die van Brederode op Utrecht en Amsterdam, welke, insgelyks, door den Prinse, begunstigd was (p), gelukt ware, zou hy zig, eer men 't verwagten kon, van de voornaamste Plaatsen zyns Stadhouderschaps meester hebben gezien. 't Beleid van den togt op Walcheren was toevertrouwd aan Jan van Marnix, Heere van Tholouse, Broeder des Heeren van S. Aldegonde, eenen boezemvriend van Oranje. Deez' hieldt heimelyk verstand met Pieter Haak, gewezen Baljuw van Middelburg (q), die hem gelegenheid geeven zou, {==224==} {>>pagina-aanduiding<<} om bezetting te werpen, in Middelburg en Vlissingen (r). Ook hadt met Tholouse saamengespannen een der verbonden' Edelen, van der Aa genoemd, die volk aannam, te Antwerpen, tot uitvoering van den aanslag: 't welk nogtans zo bedekt niet geschieden kon, of 't Geregt kreeg 'er de lugt van. Oranje kon toen niet voorby, by uitroep, te laaten bekend maaken, dat alle vreemdelingen, en krygsknegten, buiten Stads dienst, Antwerpen zouden hebben te ruimen, op lyfstraf. Ligtelyk, meent men, zou hy, ware het hem ernst geweest, de vreemde knegten, na 't sluiten der Poorten, hebben konnen betrappen en straffen. Nu dreef hy hen tegelyk ter Stad uit, en op den togt. Zy verzamelden zig dan te Dambrugge. De Landvoogdes, midlerwyl, hiervan verkondschapt, en bedugt voor Walcheren, zondt tweehonderd man, onder Anthonis van Bourgondie, Heere van Wakkene, Kapelle en Kattem (s), tot versterking der bezetting van Zeeburg of Rammekens. Doch de Slotvoogd wees deeze manschap af, bevel ontvangen hebbende van Oranje, om, zonder zynen uitdrukkelyken last, geen volk inteneemen. De Prins verschoonde zig, zo goed als hy kon, toen hem dit, ten Hove, kwalyk genomen werdt, en liet, sedert, toe, dat men vyftig man van de tweehonderd, in Rammekens, ontving (t). Tholouse, ondertusschen, ook van Dambrugge verjaagd, {==225==} {>>pagina-aanduiding<<} zakte, met drie Schepen, over welken Haak 't bevel hadt, de Schelde af, tot voor Rammekens (v); doch 't Marktschip van Antwerpen, kort te vooren, aangekomen, hadt het gerugt van den aanslag, binnen Vlissingen, gebragt, waarom men, hier, op zyne hoede was, en de Schepen afhieldt (w), die toen schynen voortgezeild te zyn, voor Arnemuiden. Eenige Middelburgers, die van den aanslag wisten, verzorgden hun hier van mondbehoeften, en verwekten eenige opschudding in de Stad. Jakob Janszoon, Schoonzoon van Haak, zou der Wethouderschap eenige onredelike dingen hebben afgevergd, en, onder anderen, hebben gezeid, dat hy de Burgemeesters noodzaaken zou, tot het overleveren van de Sleutels der Stad, waarna hy Haak wilde inlaaten (x). Doch deeze beweegingen hadden geen gevolg. Haak werdt, eerlang, genoodzaakt, den stroom wederom op te zeilen, tot aan Oosterweel, in 't gezigt van Antwerpen, daar hy zyn Volk ontscheepte, en op den oever nedersloeg. Men wil, dat Tholouse hier, eenigen tyd, leggen bleef, om te beproeven, of die van Antwerpen ook zouden konnen bewoogen worden, om hem toe te vallen. Doch de Wethouderschap was zo verbitterd op hem en op zyn Volk, dat zy voorsloeg, om hem, met de Stads {==226==} {>>pagina-aanduiding<<} Soldaaten, op 't lyf te vallen. Oranje en Hoogstraaten wilden hiertoe egter niet verstaan, zeggende, dat men zig bloot stellen zou voor beroerte van binnen, wanneer men de Soldaaten ter Stad uit zondt. Doch 't leedtTholouse wordt, by Oosterweel, verslaagen. niet lang, of de Landvoogdes schikte Filips van Lannoi, Heere van Beauvais, met vierhonderd man, naar Oosterweel: die den zorgeloozen hoop, den dertienden van Lentemaand, zonder moeite, versloeg. Tholouse zelf liet hier, meent men, 't leeven in eene schuur, die in den brand gesteken werdt. Ook sneuvelden 'er verscheiden' Edelen, en onder deezen, een uit den Huize van Boetzelaar. Doch terwyl de slagting duurde, raakten de Kalvinischen, te Antwerpen, op de been, wilden ter roode Poorte uit, en hunnen broederen byspringen: 't welk hun egter, door Oranje en Hoogstraaten, met moeite en lyfsgevaar, belet werdt. De Prins moest hier hooren, dat men hem, met het zinkroer op de borst, scholdt voor eenen Verraader, die oorzaak van den moord daar buiten was. Twee dagen, bleeven de Kalvinischen in de wapenen, terwyl zy, des nagts, de straaten van 't geroep Paapen uit! Paapen uit! deeden dreunen: waarna Oranje, de Lutherschen en de uitheemsche Koopluiden bewoogen hebbende, om zig te wapenen, de oproerigen tot nadenken, en de Stad, die met een deerlyk bloedbad gedreigd werdt, tot rust bragt (y). {==227==} {>>pagina-aanduiding<<} XXXIII. Oranje besluit het Land te verlaaten. De Prins, kort hierna, berigt uit Spanje bekomen hebbende, dat de Hertog van Alva, met een leger, herwaards, stondt gezonden te worden, nam een vast opzet, om zyne Ampten neder te leggen, en naar Duitschland te vertrekken. Hy wist wel hoe ver 's Konings magt de zyne overtrof en hoe weinig staat 'er te maaken ware op 's Volks yver. Ook zag hy Egmond, wien alle de oude Soldaaten aanhingen, met leedwezen, de zyde verlaaten, die zy beide, te vooren, gevolgd hadden. Om de Geestelykheid, door 't beeldstormen vervreemd van de bondgenooten, wederom te winnen, was geen kans altoos. De Bondgenooten zelve waren, tot op een derde deel, gesmolten, en de Onroomschen in 't gemeen ongenegen, tot het schieten van geld, de ziel van alle onderneemingen; tot zo verre, dat zy weigerden, vyf- of zeshonderdduizend guldens byeen te brengen, ten ware men hun ontdekte, waaraanze besteed zouden worden, waartoe de Prins niet verstaan kon (z). Ook zag hy koommerlyk in 't verschil der Kalvinischen en Lutherschen, die, door geene redenen, tot eendragt te beweegen waren, begeerende de eersten, of slegts drie of vier Leeraars onder hen, daar de zaak aan hing, niets toe te geeven: welke naauwgezetheid de Duitsche Vorsten zo zeer stiet, dat zy zig bezwaarlyk scheenen te zullen laaten beweegen, om den Prinse {==228==} {>>pagina-aanduiding<<} eenigen onderstand te doen (a). Al dit maakte hem zo verdrietig, dat hy, de Landvoogdes verzogt hebbende, een' ander', met zyne Ampten, te willen voorzien (b), en te Willebroek, by Antwerpen, een teder afscheid van den Graave van Egmond hebbende genomen (c), den elfden van Grasmaand, uit Antwerpen, scheidde, en na een dag ofHy vertrekt naar Duitschland. twee toevens, te Breda, voortreisde naar 't Graafschap Nassau, verzeld van zyne Gemaalin, die, bits van aart en ongeregeld van leeven, hem, op deezen togt, met veele smaadheden, bejegende (d). Men hadt den Prins nagegeven, dat hy zyne schulden niet betaalen kon, en daarom nieuwigheid zogt; doch hy verklaarde, op zyn vertrek, aan een' voornaam' Persoon, dat hy nog zestigduizend guldens vry inkomen hadt, en nimmer iets tegen den Koning onderneemen zou, zo hem deeze niet, in zyne eer of goederen, aantastte (e). De Staaten van Holland verstrekten hem, egter, omtrent deezen tyd, twintigduizend guldens, tegen den penning zestien, waarvoor hy hun eenigen zyner goederen verpandde (f). Te gelyk met den Prinse, vertrokken de On- {==229==} {>>pagina-aanduiding<<} roomsche Leeraars uit Antwerpen, hebbende de Landvoogdes weeten te bewerken, dat de preeke aldaar, by voorraad, geschorst werdt. Doch kort hierna, bragt zy bezetting in de Stad, en deedt de nieuwe Kerken afbreeken. Hoorne en HoogstraatenDe Graaf van Bossu wordt, by voorraad, Stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht. verlieten, omtrent deezen tyd, ook deeze Landen (g). De Graaf van Mansfeld werdt aangesteld, tot Bevelhebber over Antwerpen (h), en Maximiliaan van Hennin, Graaf van Bossu, by voorraad, tot Stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht (i). XXXIV. De Preeke wordt gestaakt. De brand der vervolging, in Brabant en Vlaanderen ontsteken, dreigde nu over te slaan naar Holland, toen de Kalvinischen, te Amsterdam, van zelve aanbooden, de preeke te staaken, mids men hun vryheid en tyd gave, om hunne onroerende goederen te gelden te maaken, en, met de roerenden, 't Land te ruimen: 't welk hun, op den zesentwintigsten van Grasmaad, werdt toegestaan. Toen werdt het vlugten algemeen, hier en door gantsch Holland, Brederode, die, tot nu toe, te Amsterdam, gebleeven was, liet zig ook verluiden, dat hy geneigd was, te vertrekken, zo de Stad hem eene maatelyke som, op zekere Landen, bedykt in de Berger en Kleimeer, verstrekken wilde. Men bewoog dan den ondank van 't Hof willende ontgaan, Herman Roodenburg den Ouden en Adriaan Pauw {==230==} {>>pagina-aanduiding<<} om hem agtduizend guldens, op hunnen naam, doch voor rekening der Stad, op te schieten, alzo men verlangde, hem te loozen. Ook deedt men, terstond, vyfentwintighonderdentwee guldens van 't Excyns-Huis haalen, en aan de wooning van Roodenburg brengen, daar het overige, tot agtduizend guldens toe, door Pauw en Roodenburg, uit hunne eigen' beurze, en die hunner goede vrienden, verzorgd werdt. Ook is 't hun, daarna, door de Stad, wederomBrederode vertrekt uit Amsterdam. goedgedaan (k). Brederode, deeze penningen ontvangen hebbende, vertrok, den zevenentwintigsten van Grasmaand, in den nagt, begeleid tot in 't Vlie, door een Waterschip met geschut: vanwaar hy op Embden,Hy sterft. en voorts in Duitschland raakte. Hy overleefde zyn ongeluk niet lang. Sommigen schryven, dat hy, zyne droefgeestigheid, alleen door sterk drinken, zoekende te verdryven, in eene heete koorts viel (l), die hem, den vyftienden van Sprokkelmaand des jaars 1568, op het Slot Harnhof of Harenburg, in de Veste Rekelinghuizen, uit het leeven rukte. Hy werdt te Gemmen, in 'tMeineedigheid van eenige Amsterdammers. Land van Kleeve, begraaven. Kort voor zyn vertrek van Amsterdam, hadden eenige Liefhebbers der vryheid, Onroomschen en Roomschen, plegtiglyk gezwooren, den honderdsten penning hunner goederen op te zullen brengen, tot vervalling van elfduizend {==231==} {>>pagina-aanduiding<<} guldens, die aan verscheiden' kosten, ten dienste der gemeene zaake waren besteed. Tot ontvangst van dit geld, stelde men een' kist, met een gat in 't deksel en drie sloten. Doch eenigen hadden hunnen eed zo verre vergeten, dat 'er, by 't openen, niet boven zevenhonderd guldens in gevonden werden, die der Waardinne des Heeren van Brederode (8), in mindering zyner verteerde kosten, werden aangeteld. Eenig volk van Brederode, begeleid doorBrederodes volk voor Amsterdam. Gysbrecht en Diderik van Batenburg en anderen, kwam, 's daags na zyn vertrek, voor Amsterdam; doch werdt 'er buiten gehouden, zelfs door de Onroomschen, die hun nogtans wederom eenige zakken buskruid, in schyn van Kooren, toeschikten. Zy scheepten toen, over 't Y, naar Waterland. Te Hoorn, werden zy verlaaten, van de Heeren van Batenburg en anderen, die, over de Zuiderzee, naar Friesland voeren. Doch by Harlingen, ontmoetteDe Heeren van Batenburg en anderen gevagen. deezen een Schip met Krygsvolk, onder eenen Kapitein van den Graave van Aremberg (m), genoemd Ernst Mulart, die de vlugtenden aan- {==232==} {>>pagina-aanduiding<<} tastte, ten getale van omtrent honderd overweldigde, en te Harlingen opbragt (n): daar 'er vierentwintig op de galeyen gebannen, zeven gehangen en eenigen verbeeden werden. Doch de gebroeders Batenburg, Beima en Galama, Friesche Edelluiden, werden, tot de overkomst des Hertogs van Alva, gespaard. De Graaf van Megen, te Slooterdyk, by Amsterdam, gekomen, en van Lyftogt, uit de Stad, voorzien zynde, stak ook naar Waterland over, om 't overschot van Brederodes volk te agterhaalen; doch 't was, na 't plonderen van eenige Kloosters in Westfriesland, 't welk, nogtans, vierkant aanliep tegen een Verdrag, met die van Hoorn gemaakt (o), te Medenblik, scheep gegaan, en landde eerlang, aan den Muiderdyk, te Ypesloot, zonder dat Megen, die hen, in eenige kleine vaartuigen, gevolgd was, hun eenig nadeel van belangVerloop van Brederodes Knegten. hadt konnen toebrengen. Zy streefden, vandaar, door de Veluwe en Betuwe, naar Heussen, alwaar zy, over den Ryn getrokken, de Vendels scheurden, en verliepen.Amsterdam en andere Plaatsen ontvangen Spaansche bezetting. Amsterdam nam, wat laater, bezetting in van Noirkarmes (p), die zig, kort te vooren, ook van Maastricht en 's Hertogenbosch verzekerd hadt. Hertog Erik van {==233==} {>>pagina-aanduiding<<} Brunswyk wierp volk in Viane en Ameide (q), na dat hy drie Vendels, onder Hugtenbroek, Nyveld en Renesse, die de Schans aan de Vaart zogten te bemagtigen, verslaagen hadt. Renesse (9) werdt hier gevangen genomen (r), en sedert, te Utrecht, onthalsd (s). Zo geweldig enDeerlyk verval van 't Bondgenootschap. plotselyk een val deedt het Bondgenootschap der Edelen, eer 't jaar nog half ten einde was. Niemant zo koen meer, die 'er voor spreeken durfde. Ook werden nu de Onroomsche Kerken met zo veel drift afgebroken, als de beelden en altaaren, te vooren: en de bindten derzelven, aan sommige oorden, met naame in Vlaanderen, gebezigd tot galgen, waaraan de stigters gehangen werden (t). 't Land liep zo ledig van volk, en vooral Amsterdam, dat men hier, dikwils, schepen gebrek hadt, om de vlugtelingen, die zig meest naar Embden {==234==} {>>pagina-aanduiding<<} begaven, te vervoeren. Die bleeven, zagen sidderende uit, naar het Leger des Konings, dat, binnen eene maand of twee, uit Spanje, verwagt werdt. {==235==} {>>pagina-aanduiding<<} Vaderlandsche historie. Drie-entwintigste boek. Inhoud. I. Onlusten met Deenemarke. II. Filips schikt een Leger herwaards, onder den Hertog van Alva. Togt van het zelve. Alva komt in de Nederlanden. III. Dood van Bergen en Montigni. De Landvoogdes zoekt ontslag van 't bewind. IV. Egmond, Hoorne en andere Heeren worden gevangen. Raad der Beroerten opgeregt. Byzonderheden, wegens eenige Leden van denzelven. V. Deszelfs strengheid. Hy krygt den naam van Bloedraad. VI. Verbindtenis eeniger Edelen en anderen, tot het opbrengen van penningen Vertrek der Landvoogdesse Kasteel van Antwerpen. VII. Oranje en andere Heeren worden openlyk ingedaagd. De Graaf van Buuren vervoerd. Oranje verantwoordt zig. VIII. De Staaten van Holland begroeten Alva. De Advokaat van den Einde wordt gevat. Oorzaaken hiervan. Hy sterft. IX. Zwaare vervolging. Ontwerp om de Nederlanden tot een Koningryk te verheffen. Wilde Geuzen. X. Oranje verzamelt een Leger. Zyn toeleg. Coqueville onthalsd. Gevegt by Daalhem Graa- {==236==} {>>pagina-aanduiding<<} ve ingenomen en verlaaten. Oranje belydt den Hervormden Godsdienst. XI. Graaf Lodewyk van Nassau wint het Huis te Wedde. Slag by Heiligerlee. Groningen belegerd. XII. Aanslag om Alva te ligten. Vonnis tegen Oranje en anderen. XIII. Egmond en Hoorne onthalsd. XIV. Groningen verlaaten. Aanslag op Alkmaar en Hoorn. 't Huis van Kuilenburg gesloopt. XV. Optogt van den Prins van Oranje. Hy trekt over de Maaze. Alva dringt hem, naar Frankryk te wyken. Hy dankt zyn Leger af. Alvas beeld. XVI. Oranje keert naar Duitschland. Vervolging. Crimineele Ordonnantie. Raadpleegingen op het heffen des tienden Pennings. Alvas eisch. Bewilliging van Holland. Utrecht weigert. XVII. Onlusten met Engeland. XVIII. Gemor onder 't gemeen. Oranje geeft bestellingen ter zee uit. Bedryf der Watergeuzen. XIX. Oranje handelt, heimelyk, om zig van eenige Steden te verzekeren. Holland zoekt den tienden Penning af te koopen. Moeite in 't Stigt. Plakaat op het drukken. XX. Algemeene vergiffenis. 's Konings vierde Huwelyk. Dood van Prinse Karel. XXI. Oranje zoekt hulp in Duitschland. Zyne aanslagen, op verscheiden' Steden. Oorlog te water. XXII. Watersnood op Allerheiligen dag. XXIII. 's Prinsen Schepen te Embden bestaagen. Treslong gevat. Loevestein gewonnen en verlooren. XXIV. Toeleg op Utrecht. XXV. Oranje handelt in 't Noorden, en met Frankryk en Engeland. XXVI. Alva zoekt den tienden Penning door te dryven. Zyne dubbelheid. Zyn twist met Viglius. XXVII. Inneeming van den Briel, door de Watergeuzen. Muitery te Utrecht. XXVIII. Bossu stoot het {==237==} {>>pagina-aanduiding<<} hoofd voor Dordrecht. Neemt Rotterdam in. XXIX. Vlissingen en Veere kiezen 's Prinsen zyde. Pacheco gehangen. XXX. Enkhuizen valt Oranje toe. XXXI. Sonoi wordt 's Prinsen Stedehouder in 't Noorderkwartier. XXXII. Medenblik, Hoorn, Alkmaar, Edam, Monnikendam en Purmerende worden omgezet. XXXIII. Graaf Lodewyk verrast Bergen. Zierikzee, Oudewater, Gouda, Leiden, Dordrecht, Gorinchem en Haarlem slaan om. XXXIV. Verandering in Gelderland en Friesland. I. Onlusten met Deenemarke, over 't verhoogen der Zondsche tollen. IN Holland, hadt men, midden onder de beroerten, daar de Nederlanden door geschokt werden, niet nagelaaten te zorgen voor 't belang des Koophandels. Fredrik de II, Koning van Deenemarke, zynen Vader Christiaan den III, in 't jaar 1559, zynde opgevolgd, scheen ongezind, om zig te willen houden aan de overeenkomsten wegens den Zondschen Tol, voor deezen, met de Nederlanden getroffen. Hy verhoogde den zelven geweldig, in 't jaar 1561 (a). Doch die van Holland bewoogen hem, sedert, tot eenige maatiging, door een Gezantschap, waarvan de Stad Amsterdam, die 't meeste belang hadt by de Vaart op de Oostzee, de kosten hadt verschooten (b). In 't jaar 1565, hadt hy de Zond, nogtans, wederom doen sluiten, voor elk, die hem, boven den gewoonlyken Tol, geen' Daaler opbragt {==238==} {>>pagina-aanduiding<<} van ieder last, welk de schepen voeren konden: 't welk men, in Holland, niet slegts hieldt te stryden met de gemaakte overeenkomsten; maar ook als verderflyk voor den Oosterschen handel aanmerkte. De Staaten vertoonden dit der Landvoogdesse, in Bloeimaand (c); doch men kwam, eerst in Oogstmaand des jaars 1566, overeen, wegens de Persoonen, die, over deeze nieuwigheid, van 's Konings wege, naar Deenemarke zouden gezonden worden, onder welken, die van Amsterdam gaarne eenen hunner Poorteren hebben wilden. De Landvoogdes benoemde, eindelyk, den Heer van Groesbeek en Joris Rataller, Raadsheeren in den Grooten Raad te Mechelen, tot dit Gezantschap (d). Doch sommigen hebben aangetekend, dat 'er, van Amsterdam, de Geheimschryver, Meester (1) Pieter Vlotinus, en van Hoorn, de Paalmeester, Jan Korneliszoon Buurmans, zyn bygevoegd. Zy keerden, in den aanvang des jaars 1567, te rug, zonder den Koning te hebben konnen beweegen, tot het afstellen der nieuwe Tollen. Men wil, dat zulks, eerst naderhand, door den Hertoge van Alva, te {==239==} {>>pagina-aanduiding<<} wege gebragt is (e). Amsterdam en de Watersteden hadden, tot vordering deezer zaake, vysentwintighonderd zevenenzeventig guldens, agt stuivers en een blank uitgeschooten, die zy verzogten, ten laste van 't gemeene land te mogen brengen; doch 't werdt hun, na lang aanhouden, geweigerd (f). II. De Nederlanders schikken zig tot onderwerping aan de Landvoogdesse. Midlerwyl, begon 't zig, in de Nederlanden, na het scheuren van 't Bondgenootschap, na het vlugten van edel en onedel, welk de Hertogin, vergeefs, door een Plakaat, zogt te beletten (g); en na het vangen en straffen der Beeldstormeren en Onroomschen in 't gemeen, alomme te schikken tot onderwerping. Margareet meende nu 't werk onder de knie gekreegen te hebben, en, door 't vernieuwen der strenge Plakaaten (h), den ouden Godsdienst, haast, in den voorigen luister, te zullen konnen herstellen. Veelen dagten egter, dat men, voortaan, den voet van zagtheid te volgen hadt, om de Nederlanders, tot onderdaanigheid, te brengen; en dat meerder strafheid de Landzaaten tot de gedempte oproerigheid zou doen wederkeeren. Doch anderen meenden, dat het volk zig, slegts uit vreeze, niet uit berouw, stil hieldt, en zyn voorneemen in 't werk stellen zou, zo dra men 't slegts eenigen tyd zou hebben laaten rusten (i): waarom zy oordeelden, dat men den weg van strengheid moest blyven hou- {==240==} {>>pagina-aanduiding<<} den. Dus dagt men ook, in 's Konings Raad in Spanje, alwaar de Graaf van Feria de eenigsteFilips neigt tot strengheid. was, die tot zagtheid riedt, terwyl de Hertog van Alva en anderen den Koning aanhitsten, tot het oefenen eener strenge wraake, over de Nederlandsche Ketters en Muitelingen. Doch elk hunner hadt het oog ook op zig zelven, in 't geeven van deezen raad. Feria, in Staatkunde doorsleepen, voorzag, dat hy, in eenen tyd van vrede, meer gebruikt worden en uitmunten zou.Verzamelt een Leger, overwelk hy Alva 't opperbewind geeft. Maar Alva, een geoefend Krygsman, beloofde zig meer eer, uit den oorlog (k). Ook hieldt zig de Koning aan zynen raad, hem, daarenboven, 't opperbevel opdraagende over 't Leger, dat naar de Nederlanden geschikt was, en, reeds in Herfstmaand des voorleeden jaars, was beginnen verzameld te worden (l). De Koning hadt de bezettingen uit het Ryk van Napels, Sicilie en Sardinie geligt, en te Genua doen samentrekken. In Spanje, werden veertien Vendels geworven, om derzelver plaatsen te vullen; drie, om den Hertoge te verzellen. Alberik, Graaf van Lodron, kreeg last, om een Regement van twaalfhonderd Hoogduitschen op te regten, in Tirol. De Italiaansche Ritmeesters moesten de oude benden voltallig maaken. Aan Sanchio d' Avila en aan Lopes Satapa werden ieder honderd Italiaansche ligte paarden toegevoegd. Pedro Montanez, Bevelhebber van Novara, kreeg een Kornet van {==241==} {>>pagina-aanduiding<<} honderd zwaargewapende Spanjaards. In 't Graafschap Bourgondie, moesten driehonderd speeren en eenhonderd volharnaste Ruiters worden geworven, over welken de Baron van Vergy, de Baron van Cherau en de Heeren van Cleraux en Momertin 't bevel hebben zouden. Voorts werden ook Alva's Zoonen bevorderd, Don Fredrik, tot Overste van 't Voetvolk en algemeenen Stedehouder van 't Leger (m), en Don Ferdinand, tot Overste der Ruiterye (n). Doch naar maate dat de tydZwaatigheden in den togt herwaards. tot den togt genaakte, ontdekten 'er zig meer zwaarigheden in. Sommigen schrikten, voor de steilte der klippen en de engte der dalen, in 't Alpisch gebergte, die 't heir afmatten, en in gevaar stellen zouden van, door den minsten wederstand, gestuit en overhoop geworpen te worden. Men sloeg hierom voor, dat men 't Leger overscheepen moest op Provence, en by Toulon doen landen; om, van daar, door 't Lionnoische, Bourgondie te bereiken. Deezen weg was Karel de V. eertyds ingeslaagen, en hy scheen nu Filips ook best te gevallen. Doch de Koning van Frankryk weigerde, des verzogt, hem den doortogt, anders dan met hofgezin en lyfwagt, toe te staan. Toen verkoos men, den weg, door Savoye en Lotharingen, te neemen, waartoe Filips, van Vorsten, die in magt verre by hem te kort schooten, ligtelyk verlof verwierf (o). Frankryk hadt, midlerwyl, {==242==} {>>pagina-aanduiding<<} zyne grenzen met Krygsvolk bezet. Ook waren die van Geneve, de Zwitsers en Graauwbunders, bedugt voor de Spaansche Krygsmagt, die digt langs hunne grenzen trekken moest, by tyds, in de wapenen geraakt: 't welk den togt des Spaanschen Legers, door Savoye, gevaarlyk maakte (p). Men wil, dat Filips toen eerst geopenbaard zou hebben, dat hy het Leger vooraf zou laaten trekken, en zyne herwaards reize nog eenigen tyd verschuiven, schoon hy, meent men, nimmer ernstelyk voorgenomen hadt, dezelve te doen. De Land voogdes zoekt het Leger te rug te houden. De Landvoogdes, verwittigd van de toebereidsels, die men in Spanje maakte, en bedugt, dat een ander, gewapend herwaards komende, den roem wegdraagen mogt, dien zy, door het stillen der beroerten, meende te hebben ingelegd; zogt den Koning, door brieven en boden, te beweegen, tot het te rughouden, immers tot het verminderen der Krygsmagt, die herwaards geschikt was. Zy vertoonde hem ‘dat zo zwaare kosten vergeefs zouden gespild worden; alzo de rust, hier te lande, hersteld, de misdaadigen gestraft, de onderzaaten, van nieuws, onder 's Konings eed gebragt waren, en een Leger van Spanjaarden geschaapen stondt, gelyk voormaals, ongenoegen te zullen verwekken onder de gemeente (q).’ Anderen schreeven ook, van hier, naar Spanje, ‘dat de Hertog van Alva weinig bemind {==243==} {>>pagina-aanduiding<<} was, hier te lande, en geheel geen nut doen zou, zo de Koning niet mede kwam: dat 's Konings komst alleen meer dan een Leger van vyftigduizend man te wege brengen zou; dat elk schrikte voor 't Spaansche Krygsvolk enz. (r).’ Doch alle deeze VertoogenVergeefs. waren vrugteloos. De Koning hadt zyn besluit genomen: waarin hy, door den Hertoge van Alva, versterkt werdt. Op den vyfden van Bloeimaand, ging,Togt van 't Spaansche Leger. eindelyk, de Hertog, met dertig galeijen van den Prinse Andreas Doria (s), te Kartagena, onder zeil, en landde, binnen agt etmaalen, te Genua. Hieromtrent, het heir hebbende byeen doen trekken, monsterde hy het, op den derden van Zomermaand, te S. Ambrosio, aan den voet van 't gebergte. 't Voetvolk was tusschen de agt- en negenduizend koppen sterk; doch de Schryvers verschillen in 't getal. 't Was verdeeld in vier Regementen, van Napels, van Sicilie, van Lombardye en van Sardinie, begeleid door Alfonso d' Ulloa, Juliaan Romero, Sanchio Lodogno en Gonzalo de Braccamonte. 't Paardevolk bestondt, in twee volharnaste en vyf ligte Kornetten Spanjaarden: met nog drie Italiaansche en twee Albanische van de laatste soort, in alles ruim twaalfhonderd beloopende. Chiappin Vitelli, Markgraaf van Cetone, diende het Leger voor Veldmaarschalk, Gabriel Cerbellon voor Overste van 't geschut. Alva, het heir gemonsterd hebbende, begaf {==244==} {>>pagina-aanduiding<<} zig naar Turin, om den Hertog van Savoye te begroeten, die hem een' beroemd' Ingenieur, Paciotto of Pacieco genoemd, byzette (t), van wiens raad hy zig bedienen wilde, om eenige Sterkten in de Nederlanden te stigten. Terstond na 's Hertogs te rugkomst, brak het Leger op; in drie hoopen, een voormiddel- en agtertogt, naar 't gebruik dier tyden, verdeeld. De Hertog zelf geboodt de voorhoede, bestaande uit de ligte Italiaansche Paarden, het Regement van Napels, en de zwaargewapende Spaansche Ruiters. De middeltogt werdt, door Don Fredrik, geleid, en bestondt uit het Regement van Lombardye, de Pakkaadje en vier Kornetten Spanjaards. De Regementen van Sicilie en Sardinie en de Albanische Ruiters maakten de agterhoede uit, over welke Chiappin Vitelli bewind hadt. Daar de voorhoede, 's morgens, opbrak, kwam de middeltogt, des avonds, legeren, en werdt, des anderendaags 's avonds, door de agterhoede, opgevolgd. Dus trok het Leger, langs den weg van Asti, door Piemont, den berg Senis op, en 't pad, welk men houdt, oudtyds, doorDe Landvoogdes schryft aan Alva. Hannibal, gebaand te zyn. In Savoye, ontving Alva schryvens van de Landvoogdesse, hem berigtende, hoe de zaaken hier te Lande thans op eenen goeden voet stonden, en te overleggen geevende, of 't niet geraaden ware, een deel van zo groot een Leger te rug te schikken. Doch hy beriep zig op 's Konings last, en trok voort. 't Heir, eer- {==245==} {>>pagina-aanduiding<<} lang den top van 't gebergte gewonnen hebbende, moest daalen, langs een pad, zo eng, dat men 't, hier, met eene geringe magt, zou hebben konnen vernielen, ten minsten te rug jaagen; wanneer het, in 't gebergte, zou hebben moeten vergaan van honger en ongemak, alzo, op elke Legerplaats, slegts voor eenen dag, voorraad besteld was. Voorts, afgezakt tot in 't diepst eener valeie, weêrzyds met steile rotsen geboord, kreeg het Leger een' stroom voor de borst, die, snellyk, tot in de Izer loopt, en waaraan geen overkomen is, zonder brug. Hier kon men 't Spaansch geweld ook ligtelyk hebben afgekeerd, zo men zig schrap gesteld hadt, aan den overkant der Riviere. Doch de naaste volken, meest bedagt, om zig zelven te beschermen, hadden geenen zin, om den Spanjaard aan te vallen, die ook zo scherp een' Krygstugt, op de reize, onderhieldt, dat hy niemant stof tot ongenoegen gaf. 't Geluk liep hem alleszins zo zeer mede, dat hy 't, met de veertiende legering, tot in Bourgondie bragt, alwaar hy de vier Vaanen Ruiters bekwam, die hier onlangs geworven waren (u). Toen trok hy voort door Lotharingen, enAlva komt in de Nederlanden. bereikte, in Oogstmaand, het Hertogdom Luxemburg. Hier sloeg hy 't Leger neder, en begaf zig, in Persoon, naar Diedenhoven, alwaar hy zig, eenige dagen, ophieldt (v). III. Dood van den Markgraave van Bergen en van den Heere van Montigni. Hy was nog niet lang uit Spanje vertrokken geweest, toen de Markgraaf van Ber- {==246==} {>>pagina-aanduiding<<} gen, die, nevens den Heere van Montigni, dus lang, ten Hove, opgehouden was, onverwagt overleedt, niet zonder vermoeden van vergiftigd te zyn. Dit gebeurde, op den eenentwintigsten van Bloeimaand (w). De Landvoogdes hadt 'er, binnen agt dagen, kennis van, en wierp, terstond, bezetting binnen Bergen op Zoom, voorgeevende, dat de Onroomschen aldaar eenig kwaad voorneemen hadden. De dood des Markgraafs hieldt zy, zelfs voor de Markgraavinne, verborgen, die anders zo ligt geen Spaansch Krygsvolk, in de Hoofdstad des Markgraafschaps, zou ontvangen hebben (x). De Heer van Montigni werdt, naar sommiger verhaal, ruim een jaar laater, volgens een vonnis, in Spanje geveld, onthalsd (y): hoewel anderen melden, dat hy, nog tot in Wynmaand des jaars 1570, in hegtenis bleef, en toen, uit vreeze, dat de Koninglyke Bruid hem verbidden mogt, gelyk zy beloofd hadt, door vergif, van kant geholpen werdt: waarop, by een vonnis des Raads van Beroerte, in Lentemaand des jaars 1571 gegeven, alle zyne goederen verbeurd werden verklaard (z). Alva toont der Landvoogdesse zynen Lastbrief. Te Diedenhoven, kwamen de Duitsche Regementen onder Lodron, Overstein en Schouwenburg by Alva's Leger. Ook werdt hy, hier, van wege de Landvoogdesse, begroet, door Barlaimont en Noirkarmes. Eerlang, {==247==} {>>pagina-aanduiding<<} verdeelde hy 't Leger, in de voornaamste Steden van Brabant en Vlaanderen, en begaf zig naar Brussel, alwaar hy, verzeld van de aanzienlykste Heeren, en onder anderen van de Graaven van Egmond en Hoorne (a), zyne intrede deedt, voor het einde van Oogstmaand (b). By zynen Lastbrief (c), dien hy der Landvoogdesse, terstond, vertoonde, en behalve welken, hy geen byzonderInstructie. Berigtschrift schynt gehad te hebben (d), was hem 't opperbewind over 't volk van oorloge, als Kapitein Generaal der Nederlanden, opgedraagen, blyvende de overige zaaken 't bewind der Landvoogdesse aanbevolen. Voorts betuigde de Koning te vertrouwen ‘dat de Hertog 's Konings Vassalen en Onderdaanen zou handelen, met alle zoetigheid en goedertierenheid, en, zo veel mogelyk ware, genade gebruiken voor strengheid.’ Doch Alva verklaarde, behalve deezen algemeenen last, nog veele byzondere bevelen te hebben, waarvan hy, ten bekwaamen tyde, opening doen zou. De Landvoogdes bespeurde hieruit ligtelyk, dat ook de klem der Regeeringe, voortaan, zou zyn by den Hertoge, wien de Koning de wapenen in handen gesteld, en van zo veele byzondere bevelen voorzien hadt. Doch zigVrouw Margareet is 'er ongenoegd over, en verzoekt ontslaagen te worden van 't bewind. niet gezind vindende om hem voorschaduwe te dienen, klaagde zy, in haare brieven aan {==248==} {>>pagina-aanduiding<<} den Koning, over de breede magt, die hy den Hertoge gegeven hadt, en verzogt, ernstelyk, van de Landvoogdye ontslaagen te worden (e). Midlerwyl, wisten de Hovelingen naauwlyks, hoe zy zig, omtrent den Hertoge en de Hertoginne, gedraagen zouden, ‘konnende zy, gelykze zig zelven uitdrukten, de opgaande zon, dat 's Alva, zo niet aanbidden, dat zy de ondergaande, dat 's Margareet, kleinagting betoonden: waarom zy reikhalsden naar 's Konings last, by welken de Hertog, in 't opperbewind over alles, gesteld werdt, alzo de tegenwoordige tusschenregeering, of liever regeering van tweeën, aan menigvuldige zwaarigheden onderhevig was (f).’ IV. Alva doet Egmond en Hoorne vangen. Doch Alva behoefde geenen nieuwen last, om elk te toonen, wien men, voortaan, meest naar de oogen zou moeten zien. Zonder de Landvoogdes te kennen, sloeg hy, op den negenden van Herfstmaand, voort, tot het vangen der Graaven van Egmond en Hoorne, welk zig, op deeze wyze, toedroeg. De Hertog hadt hen, kort na zyne aankomst, met groot betoog van vriendelykheid, ten Hove, onthaald (g), hoopende, hierdoor, eenige andere voornaame Heeren, met naame Hoogstraaten, derwaards, te troonen. De twee Graaven, niets args vermoedende, vervoegden zig, dikwils, aan 't Huis des Graaven van Kuilenburg, te Brussel, daar Alva zynen intrek genomen hadt. Ten {==249==} {>>pagina-aanduiding<<} gemelden dage, warenze 'er ter maaltyd genoodigd, door Don Ferdinand, Alva's Zoon, willende den Hertog zelv', na den eeten, met hen, over 't sterken van eenige Steden, handelen (h). Ook geschiedde dit zo lang,Ook de Burgemeester van Straalen, Bakkerzeel en anderen. tot dat Alva heimelyk berigt kreeg, dat zyn last, om Anthoni van Straalen, Burgemeester van Antwerpen, en Joan Casembrood, Heer van Bakkerzeel, Egmonds Geheimschryver, te vatten, was uitgevoerd. Toen breekt hy de onderhandeling, gevoeglyk, af, (i): en Egmond, verzogt, om het Kaartspel, aangevangen, na de maaltyd, met Don Ferdinand, te hervatten, begeeft zig naar de Eetzaal. Doch onderweg ontmoet hem Sanchio d'Avila, toen Hoofdman van 's Hertogs Lyfwagt, die hem, uit 's Konings naam, gevangen neemt en 't geweer doet afleggen; 't welk niet toeging, zonder zwaare klagten over 't schenden van 's Lands Vryheden en van de voorregten der Vliesorde. Hoorne, zynen weg, door eenen anderen hoek van 't huis, genomen hebbende, werdt, op gelyke wyze, gevat, door Hieronimo de Salinas, Burgtvoogd van Portorole. De Graaven zaten, te Brussel, elk in een byzonder vertrek, tot op den twee-entwintigsten, wanneer zy, onder een geleide van drieduizend Spanjaarden, naar 't Slot te Gend werden gevoerd, daar zy, tot diep in 't volgend jaar, bewaard werden. Te gelyk met hunne Persoonen, hadt men zig ook van hunne papie- {==250==} {>>pagina-aanduiding<<} ren verzekerd. Ook werden, terstond hierna, verscheiden' andere aanzienlyke luidenHoogstraaten ontwykt het gevaar. in hegtenis genomen. Doch Hoogstraaten, reeds op weg naar Brussel, het vangen van Egmond en Hoorne vernomen hebbende, keerde rasser te rug dan hy gekomen was, en hieldt zig buiten 't gevaar (k). Men vindt, dat Granvelle, die toen te Rome was, op 't hooren der vangenis van Egmond en Hoorne, gevraagd zou hebben, of men den Zwyger, zo noemde hy den Prins van Oranje, ook hadt weeten te bekomen? verder, toen hierop neen geantwoord werdt, zeggende, dat men, aan den eenen Zwyger, meer gevangen zou hebben, dan aan alle de overigen (l). 't Is, inderdaad, kenlyk, dat deeze Vorst stilzwygend van aart was, en plagt te zeggen, dat geene geveinsdheid den grond verbergen kan van eenen, die zig aan 't praaten laat krygen.Algemeen vlugten der Ingezetenen. Doch Oranje, hoe zeer 't Granvelle spyten mogt, was den haat van zynen vervolger ontweeken. 't Vangen van zo veele aanzienlyke luiden joeg wederom eene geheele menigte van Ingezetenen ten lande uit, wel tot twintigduizend in getale (m), boven nog omtrent honderdduizend, die, na 't schryven der Landvoogdesse van den agtsten van Herfstmaand, reeds te vooren, geweeken waren (n). De Abt van S. Bernards by Antwerpen, Thomas van Thielt, verliet zyne Abt- {==251==} {>>pagina-aanduiding<<} dy en zestigduizend guldens inkomens, trouwde in 't Land van Kleeve, en werdt, daarna Leeraar der Hervormde Kerke, eerst te Haarlem, en toen te Delft, daar hy gestorven is (o). Duitschland, Frankryk, Engeland, Embden, Oostland liep vol vlugtelingen, die medenamen, 't gene zy konden, en de onroerende have agterlieten, om 'er 't lyf, ten minsten, af te brengen. Nog waren zy gelukkig,Raad der Beroerten opgeregt. die by tyds weeken, alzo Alva, voor 't einde van Herfstmaand (p), een nieuw Geregtshof instelde, onder den naam van Raad der Beroerten, voor welken, alles, wat eenige betrekking tot de voorgaande of tegenwoordige beweegingen hadt, gebragt en afgedaan moest, worden. Twaalf Leden zouden deezen Raad uitmaaken,Byzonderheden, wegens eenige Leden van denzelven. te weeten, Karel, Heer van Barlaimont, en Filips, Heer van Noirkarmes, die egter nimmer in denzelven verscheenen zyn; de Licentiaat Jan de Vargas, een Spanjaard, dien de Hertog, sedert, 't voornaamste gezag in den Raad overliet; Adriaan Nicolai, Kanselier van Gelderland, Jakob Meertensz en Pieter Asset, Presidenten der Geregtshoven van Vlaanderen en Artois, Jan de Blasere, Raadsheer van Mechelen, Jakob Hessels en Jan de la Porte, Raadsheeren van Gend, Lodewyk del Rio, Fiskaal van Bourgondie, Belin Biese en Jan du Bois, welke laatste het Ampt van Prokureur Generaal bekleedde (q). {==252==} {>>pagina-aanduiding<<} De Hertog hadt Viglius ook eene plaats in deezen Raad toegeschikt, doch hy verschoon de zig, om zynen ouderdom en den Geestelyken Staat, dien hy, vyf jaaren geleeden, aangenomen hadt (r). Hy noemde den Hertoge egter eenige andere Leden, van welken 'er verscheiden' werden aangesteld. Alva zelf was het Hoofd van deezen Raad (s), die alleen in zynen naam vonnis streek. Doch Nicolai, die zwak van lighaam was, kwam weinig te raade. Ook onttrokken zig van denzelven verscheiden' anderen, zo dat het werk, eindelyk, op drie of vier Leden (t),met naame wegens Vargas. ja genoegzaam op den eenen Vargas aankwam (u), die, 't oor des Hertogs hebbende, elk bondt aan 't gene hy stemde. Een monster van wreedheid was deeze man, ook naar 't getuigenis der Spaanschgezinde Schryveren, die hem de maatelooze strengheid aantygen, welke de onzen Alva te last leggen (v); wien Vargas ook zo zeer naar de oogen zag, dat zulk een dienaar geene schuld hebben kon, die zulk een' Meesteren Hessels. niet te regt geweeten werdt. Hessels stondt Vargas wakker by (w). Hy was gehuwd aan eene Nigt van Viglius (x), die ongaarne zag, dat haar man in den Raad der Beroerten zat, en, reeds voor 't aangaan van 't Huwelyk, {==253==} {>>pagina-aanduiding<<} bedongen hadt, dat hy 't Ampt van Prokureur Generaal, welk hy toen bekleedde, afleggen, en zig voorts van haatelyke bedieningen onthouden zou (y). Doch hy hadt hier geene ooren naar. Men geeft hem na, dat hy, gewoon zynde te slaapen in den Raad, wanneer zyne stem gevraagd werdt, half ontwaakt, alleenlyk, plagt te zeggen, ad patibulum, ad pitibulum, naar de galg, naar de galg (z). Doch Viglius, die, dikwils, in zyne Brieven, van hem gewaagt, beschryft hem, nergens, als zo dom en vadzig. Alva bediende zig, sedert, van hem, in de zaak des tienden pennings, en Viglius hieldt hem bekwaam, om in den heimelyken Raad te zitten (a). De haat tegen zyne bediening in den Raad der Beroerten heeft dan, vermoedelyk, iets willen verzinnen, om hem veragt te maaken. Voorts was, na Vargas, Del Rio meest gezien by den Hertoge: die niets goedkeurde, dat, by deezen twee, den toets niet hadt doorgestaan (b). V. Geweldige strengheid des Raads der Beroerten. Naauwlyks hadt deeze Raad zitting genomen, of elk, die zig, meer of min, gemengd hadt in de jongste beroerten, werdt 'er voor gedagvaard. Die niet verscheen, gelyk byna niemant deedt, werdt, met verbeurdverklaaring zyner goederen, die terstond aangeslaagen en van 's Konings wege bestierd werden, en met ballingschap ge- {==254==} {>>pagina-aanduiding<<} straft. Die men betrappen kon, werden, meest allen, ter dood gebragt. 't Branden, 't vierdeelen, 't hangen, 't onthalzen, 't bannen op de galeye was dagelyks werk: zynde 'er schier geene schuld zo gering, die menWat men al, in den zelven, voor misdaad schouwt. geene lyfstraffe waardig rekende. De Raad der Beroerten hieldt de Onroomsche Leeraars en Kerkendienaars, en zulken, die de wapenen tegen den Koning hadden aangenomen, niet alleen voor doodschuldig; maar rekende ook, onder de halsstrafbaare misdaaden, het inleveren en toestaan van allerlei smeekschriften tegen de Inquisitie, Plakaaten en nieuwe Bisschoppen; 't gehengen der Preeke, 't niet wederstaan der Kerkplonderaaren, het zeggen of beweeren, dat de Raad der Beroerten zig naar Handvesten of Vryheden te schikken hadt (c): voorts het huisvesten van Onroomsche Leeraaren, het maaken en zingen van geuzen Liedekens, 't bywoonen van Kalvinische begraafenissen, het zeggen, dat de nieuwe Godsdienst ook, binnen kort, in Spanje opgang maaken zou, en dat men Gode meer dan den menschen gehoorzaamen moest (d), met andere diergelykeHy krygt den naam van Bloedraad. uitdrukkingen. De ongehoorde wyze van regtspleegen, welke men hier volgde, was oorzaak, dat de Raad der Beroerten, by 't gemeen, haast den naam van Bloedraad kreeg. De Wethouders der Steden, die men hieldt te slap tegen de Ketters geweest {==255==} {>>pagina-aanduiding<<} te zyn, zelfs die van Amsterdam (e), werden, voor deezen Raad, beschuldigd. Veelen vervoegden zig aan denzelven met Vertoogen, vervattende blyken van hunnen yver, in 't vervolgen der Onroomschen, of verschooningen van 't gene men ontydige slapheid in hen noemde. 't Vertoog, welk die van Leiden, by deeze gelegenheid, inleverden, is nog voorhanden (f). VI. Verbindtenis tot het opbrengen van eenige penningen tot voorstand van 't Verbond der Edelen. Van de zyde der verbonden' Edelen, werdt, ondertusschen, naauwlyks, iets ondernomen, om 's Lands vryheid, tegen 't Spaansch geweld, te verdedigen. Alleenlyk, vindt men, dat eenigen, na 't vangen van Egmond en Hoorne, doch voor Sprokkelmaand des jaars 1568, een Geschrift getekend hebben (g), waarby zy zig verbinden, eenige penningen op te brengen, tot voorstand der goede zaake. De Heer van Brederode, die toen nog leefde, heeft 'er twaalfduizend Karels guldens by beloofd; Albrecht van Hugtenbroek, Adolf van der Aa en Diderik Sonoi, ieder vierhonderd guldens Brabantsch; Christoffel van Leefdale tweehonderd zulke guldens; Dirk van Haaften honderd gouden Kroonen; Willem van Zevenbergen honderd Karels guldens; Krispinus van Albrug tweehonderd guldens, met zyn' Persoon; en A. Domburg honderd Kroonen, insgelyks boven zyn' Persoon. Doch men weet niet, of deeze penningen opgebragt, veel min, hoe zy besteed zyn. Uit Spanje kwam, midlerwyl, schryvensVertrek der Landvoogdesse. {==256==} {>>pagina-aanduiding<<} aan de Landvoogdesse, waarby zy van 't hoog bewind ontslaagen, en Alva, in haare plaatse, aangesteld werdt (h). Zy nam toen, terstond, schriftelyk afscheid van de Staaten, en vertrok, op den dertigsten van Wintermaand,Brabant legt haar een geschenk toe; waartoe men in Holland niet verstaan kan. naar Italie (i). De Staaten van Brabant deeden haar een geschenk van vyfentwintigduizend guldens (k). Doch ik vind niet, dat de andere Landschappen dit voorbeeld gevolgd hebben. In Holland, werdt het, by de meerderheid, afgestemd, ter oorzaake van 's Lands zwaaren last en de benaauwdheid der tyden. Ook lei men zig soberen dank toe, voor een geschenk, dat der Hertoginne, die reeds vertrokken was, niet, in persoon, zou konnen aangebooden worden (l). De harde regeering van haaren Opvolger Alva is oorzaak geweest, dat haar naam, by de Nederlanders, in goede gedagtenis gebleeven is. Men heeft haare schranderheid in Staatszaaken hoog geroemd, schoon zy 'er, mogelyk, niet veele blyken van gegeven heeft, die men, eeniglyk, op haare rekening, zou durven stellen. Doch zy hadt bekwaame Staatsdienaars, die haar te rug hielden, als zy op 't punt stondt van eenen kwaaden stap te doen: gelyk bleek, toen zy Brussel verlaaten wilde, in den aanvang der Beeldstorminge. Zy wordt, ergens, beschuldigd, dat zy iemant zou hebben uit- {==257==} {>>pagina-aanduiding<<} gezonden, om den Prinse van Oranje van kant te helpen (m). Doch op wat grond deeze beschuldiging steune, heb ik niet konnen vinden. De Hertog van Alva, nu verheeven tot deAlva stigt een Kasteel te Antwerpen. Opperlandvoogdye, stelde terstond zyn voorneemen, om de voornaamste Steden van Kasteeleen te voorzien, aan Antwerpen, te werk. Hier werdt, door magt van volk, in weinige weeken, eene aanzienlyke Sterkte van vier bolẘerken gestigt, waaraan veertien tonnen schats besteed werden, welker derde deel, door de Stad, gedraagen worden moest (n). Naderhand, ving hy ook elders het bouwen van Sterkten aan; doch de beroerten, die eerlang ontstonden, verhinderden 't voltrekken der meesten. Ook waren 'er Steden, die 't stigten van Sterkten afkogten: Amsterdam, onder anderen, voor eene somme van tweehonderdduizend guldens, te gelyk bedingende, vry te moeten blyven van Spaansche bezetting (o). Voor 't einde des jaars, zondtZendt Aremberg met eenig Krygsvolk naar Frankryk. Alva den Koning van Frankryk, die met zyne Onroomsche onderzaaten, wederom, in oorlog geraakt was, vyftienhonderd Ruiters en tweeduizend Knegten te hulpe, onder den Graave van Aremberg, die, in de volgende Lente, na 't vernieuwen der Vrede, te rug keerden (p).1568. VII. Oranje en andere Heeren, openlyk ingedaagd. Midlerwyl, hadt de Hertog, op den vier- {==258==} {>>pagina-aanduiding<<} entwintigsten van Louwmaand (q), openlyk doen indaagen den Prins van Oranje, den Heer van Brederode, en de Graaven van Nassau, van den Berge, van Hoogstraaten en van Kuilenburg. De Prins werdt beschuldigd, als het hoofd der oproerigen, en hem voorts te last gelegd ‘dat hy de Regeering hadt tragten te onderkruipen; dat hy de onderzaaten hadt vervreemd van de liefde tot hunnen natuurlyken Heer; dat hy de Edelen opgestookt, en, tot hunne oproerige samenkomsten, zyne Huizen, te Breda en te Brussel, geleend hadt; dat hy Brederode geschut verschaft, 's Konings Krygsvolk uit Zeeland geweerd, werving en geldligting, en zelfs het stigten van Onroomsche Kerken, te Antwerpen, toegelaaten hadt (r).’ Den anderen werden diergelyke misdaaden aangetygd: byzonderlyk ook, dat zy den Prinse van Oranje, in alles, hadden aangehangen. Den Heere van Brederode werdt het aanneemen van Krygsvolk, 't voeren van wapenen tegen den Koning, 't heffen van penningen, 't plonderen en brandschatten van geestelyken en weereldlyken verweeten. Over alle deeze wanbedryven, moesten de ingedaagden zig, binnen driemaal veertien dagen, voor den Hertoge van Alva, komen verantwoorden (s).De Graaf van Buuren wordt naar Spanje gevoerd. Ten zelfden tyde, of weinig laater, deedt Alva Filips Willem, Graaf van Buuren, oudsten Zoon des Prinsen van Oranje, uit {==259==} {>>pagina-aanduiding<<} de Hooge Schoole van Leuven, alwaar zyn Vader, vertrouwende op 's jongelings onschuld en op de vryheden der Schoole, hem gelaaten hadt, met geweld, ligten, en te schepe naar Spanje voeren (t): daar hy, agtentwintig jaaren lang, gevangen gehouden werdt (u). Men verhaalt, dat Vargas, toenStraffe taal van Vargas. de Bestierders der Hooge Schoole hem vertoonden, hoe zulk vervoeren met hunne voorregten streedt, hun, in kwaad Latyn, zou geantwoord hebben, non curamus vestros privilegios, wy kreunen ons niet aan uwe voorregten (v): 't welk, 't zy 't hier gesproken wierdt of niet, naderhand, ook in andere opzigten, klaar genoeg gebleeken is. De Heer van Barlaimont werdt, sedert, aangesteld, om de goederen des jongen Graafs van Buuren, als zyn Momber of Voogd, te bestieren (w). Oranje,Oranje verantwoordt zig op de indaanging. midlerwyl, in Duitschland, kennis gekreegen hebbende van zyne indaaging, vondt, gelyk men denken kan, ongeraaden, om, op dezelve, te verschynen. Hy gaf 'er zyne redenen van, in eenen Brief aan den Prokureur Generaal Jan du Bois, van welken hy Alva zelven een Afschrift toezondt (x), te gelyk klaagende, over 't vangen en vervoeren van zynen onnozelen Zoon, een' jongeling van dertien jaaren. Voorts wees hy de nietigheid zyner indaaging aan, vertoonende, dat hy, als een Lid des Ryks en der Vliesorde, op {==260==} {>>pagina-aanduiding<<} eene gantsch andere wyze, te regt gesteld behoorde te worden. Op de byzonderheden, die hem te last gelegd werden, antwoordde hy niet, by deeze gelegenheid: doch wat laater, gaf hy eene wydluftige verdediging van zyn gehouden gedrag (y) in't licht: waarin hy ‘Granvelle afmaalde, als de eerste oorzaak der Nederlandsche beroerten, beweerende te gelyk, dat het Verbond der Edelen, buiten zyne kennis, geslooten was: de werving te Antwerpen kon, zeide hy, hem, die 't geworven volk hadt helpen verstrooijen, niet geweesten worden. Voorts, beriep hy zig op de diensten van zig zelven en van zyne voorzaaten, die veel te ligt geschat werden, sluitende, eindelyk, met bede, dat de Hemel den Koning de onschuld zyner vervolgde dienaaren wilde doen zien, op dat, eindelyk, bleeke, dat het kwaad, welk men leedt, niet hem, maar zulken, die hem, tot hiertoe, de waarheid verdonkerd hadden, moest geweeten worden.’ De Graaf van Hoogstraaten (z) en andere Heeren hebben, sedert, ook diergelyk een antwoord op de Indaagingen in 't licht gegeven (a). VIII. De Staaten van Holland begroeten Alva. De Staaten van Holland, in Louwmaand, by Brieven van den Koning en van den Hertoge, kennis gekreegen hebbende van de verheffing van Alva tot de algemeene Landvoogdye, beslooten, terstond, hem, te Brussel, {==261==} {>>pagina-aanduiding<<} te gaan gelukwenschen (b), gelyk zy, den negenden van Sprokkelmaand, staatswyze, op Gouda na, vergaderd zynde, in de Walsche taale (c), deeden. Zy verzogten hem, by deeze gelegenheid, den Koophandel te willen voorstaan, en vooral de Visschery, door het uitrusten van eenige Oorlogschepen, tegen de zeeroovers, voor welken men thans wederom bedugt was, te willen beveiligen: waarover hy beloofde, zyne gedagten te zullen laaten gaan (d). De geweezen' Landvoogdes hadt die van Holland, kort voor haar vertrek, doen verzoeken, de driejaarige Bede, die nu afgeloopen was, voor nog een jaar, te willen opbrengen. Alva scheen van dit verzoek geene kennis te hebben. Men besloot 'er dan ook niet van te reppen (e): en 't schynt, dat 'er de Hertog, sedert, ook geen vervolg op gedaan heeft. Doch het vangen van den Advokaat van den Einde verschafte den Staaten van Holland, eerlang, meer werks ten Hove. Hy was, in Louw- of Sprokkelmaand, byDe Advokaat van den Einde wordt gevat. den Graave van Bossu, thans, gelyk wy gemeld hebben, by voorraad, tot Stadhouder van Holland aangesteld, in den Haage, ter avondmaaltyd genoodigd, na den eeten vastgehouden (f), en eerlang, naar Vilvoorden (g), en van daar naar Brussel gevoerd (h), {==262==} {>>pagina-aanduiding<<} daar hy, op Treurenberg, gevangen gezet werdt. Van de redenen zyner hegtenis vindtOorzaaken hiervan. men weinig gegrond bescheid. Hy was, onder de Spaansch gezinden zelven, bekend voor een' geleerd' en gemaatigd' man, en zelfs voor goed Katholyk (i); zo dat hy, ter oorzaake van den Godsdienst, niet schynt te hebben konnen gevat worden. Sommigen melden, dat hem naging, dat hy, voor dat de Koning naar Spanje keerde, buiten bevel van de Staaten, en enkelyk op het aandryven van den Prinse van Oranje, op het vertrek der Spaansche Krygsknegten, zou hebben aangedrongen, en dat dit de oorzaak van zyn ongeluk zou geweest zyn (k). Doch hy is, naar alle waarschynlykheid, de opsteller, zekerlyk een der overleveraaren geweest van het Vertoog, welk die van Holland, in den Zomer des jaars 1566, aan de Landvoogdesse hadden ter hand gesteld, en welk, genoegzaam, met het Verzoekschrift der Edelen, overeenkwam, gelyk wy, ter zyner plaatse, gemeld hebben (l). Ook heeft hy, wat laater, uit last der Staaten, ten Hove, gearbeid, om de Landvoogdes, of den Koning zelven te beweegen, tot het samenroepen der algemeene Staaten (m). De Staaten van Holland, Dordrecht uitgenomen, in Oogstmaand des gemelden jaars, beslooten hebbende, hierop, met nieuwen ernst, aan {==263==} {>>pagina-aanduiding<<} te dringen; hadt de Advokaat ook last gekreegen, om, ten dien einde, een Verzoekschrift te ontwerpen: gelyk hy gedaan hadt. En schoon de Staaten, op den dertigsten, afziende van het verzoek tot het vergaderen der algemeene Staaten, beslooten, alleenlyk de herwaardskomst des Prinsen van Oranje te begeeren (n); schynt nogtans het dringen op het vergaderen der algemeene Staaten den Advokaat zo kwalyk genomen te zyn, dat men dit, en het overleveren van 't Verzoekschrift in den Zomer des jaars 1566, wel voor de voornaamste oorzaaken van zyne gevangenis mag houden. Men liet hem lang zitten. Zyne Huisvrouw, Elizabet van Nieuwland, en zyne Kinderen begeerden, in Bloeimaand, dat de Staaten iemant wilden magtigen, om, nevens hen, het ontslag des Advokaats te verzoeken. Men besloot, toen, ten Hove aan te houden, op het wedergeeven van 's Lands Papieren, die, met den Advokaat, in verzekering genomen waren; en zelfs op zyn ontslag, zo men bevinden mogt, dat hy, ter oorzaake van diensten, den Staaten gedaan, gevat was. Ook sprak men hierover, met Vargas en del Rio (o), met zo veele vrymoedigheid, dat de Advokaat Jan van Treslong, die van den Einde verdedigde, een' geheelen dag, gelyk als in hegtenis, gehouden werdt: 't welk de andere Afgevaardigden, vermomd en heimelyk, uit Brussel ontvlieden deedt (p). {==264==} {>>pagina-aanduiding<<} Deeze ontmoeting, en de punten, die de Prokureur Generaal van den Einde te last lei, sedert, in Holland, bekend geworden zynde, werkten zo veel uit, dat de Leden, in de uitvoering van 't genomen besluit, begonden te aarzelen. De Edelen stemden, den Advokaat alleenlyk zo ver te willen voorstaan, als hy gehandeld hadt, overeenkomstig met het Register der Staatsbesluiten, en verder niet. Die van Dordrecht verklaarden, dat de Prokureur Generaal den Advokaat van zaaken beschuldigde, waartoe zy hem geenen last gegeven hadden, en waarin zy hem niet zouden konnen verdedigen. Zy zagen, ongetwyffeld, op het stellen van het Verzoekschrift van Oogstmaand des jaars 1566, waarin zy niet hadden bewilligd. De andere vyf Steden wilden zig niet verklaaren, voor dat Dordrecht zig nader verklaard hadt (q). Doch hiervan kwam niets. De zaak des Advokaats werdt, by den Raad der Beroerten, verscheiden' jaaren, sleependeHy sterft in de gevangenis. gehouden. Midlerwyl overleedt hy, in de gevangenis (r), op den twaalfden van Lentemaand des jaars 1569. Twee jaaren laater, werdt zyne gedagtenis egter vrygesproken van den eisch, tegen hem gedaan. Ook werden toen zyne goederen, die reeds waren aangeslaagen, wederom vrygegeven (s). Doch 't verhaal van de zaak des Advokaats heeft ons een weinig gevoerd buiten de or- {==265==} {>>pagina-aanduiding<<} de der andere Geschiedenissen, tot welke wy nu wederkeeren. IX. Zwaare vervolging. 't Vangen en vervolgen hieldt, de gantsche Lente door, sterk aan hier te lande. De Hertog hadt zelfs een' toeleg gesmeed, om de Onroomschen, 's nagts voor Asschenwoensdag, aan veele oorden tevens, te verrassen: waartoe verscheiden' Gemagtigden werden afgezonden; doch sommige Schouten, en onder anderen, Jan van Beerendregt, Schout van Leiden, en de Schout van Monnikendam waarschuwden de luiden tegen deeze laage: waardoor veelen 't gevaar ontkwamen (t). Veelen werden egter gevangen genomen, onder welken verscheiden', zelfs luiden van aanzien zwaar gepynigd werden, om uit hen te haalen, 't gene zy wisten en niet wisten. Sommige Spaanschgezinden zelven, met naame Viglius, veroordeelden deeze strafheid, en zogten den Koning tot maatiging te beweegen. Doch 't mogt niet baaten. Vargas en anderen beloofden hem, daarentegen, goudmynen uit de verbeurdverklaarde goederen, dat egter, ter oorzaake van de lasten, die 'er op stonden, op verre na, zo breed niet uitviel (u). De Spaansche Inquisitie, wier gevoelen deVonnis tegen de Nederlanden in Spanje geveld. Koning hadt willen hooren, verklaade, den zestienden van Sprokkelmaand, alle de Nederlanders, eenigen, welker naamen men, van hier, naar Spanje, gezonden hadt, uitgenomen, voor Kettersch of Kettergunstig, {==266==} {>>pagina-aanduiding<<} en uit dien hoofde schuldig aan Majesteitschennis: welk ongehoord vonnis de Koning, den zesentwintigsten, bevestigd hadt (v)Ontwerp omze tot een Koningryk te verheffen. Ook kwam, omtrent deezen tyd, een Ontwerp in 't licht, welk men hieldt den Koning ter hand gesteld te zyn; waarby hem geraaden werdt, de Nederlanden tot een Koningryk te verheffen, met aanwyzing der middelen, om een volstrekt gebied over dit nieuwe Ryk te voeren: onder welken, het opregten van Kasteelen en Wapenhuizen, het invoeren van vreemd Krygsvolk, en het besnoeijen der Voorregten niet vergeten waren (w). Wilde Geuzen. De Landzaaten dan, ziende, dat het den Spanjaarden te doen was, om hen geheellyk te onderdrukken, sloegen tot vertwyfeldheid en wanhoop over. Een hoop volks, in Westvlaanderen samengeschoold, zig vindende beroofd van huis en have, viel in de Kloosters, plonderde de Geestelykheid en sneedt sommigen, uit dolle wraaklust, neus en ooren af. Men gaf deezen hoop, daar zig ook het snoodst geboefte onder mengde, den naam van Wilde Geuzen; die egter, wel haast, door eenig Krygsvolk des Hertogs van Alva, verstrooid werden (x). X. Oranje verzamelt geld en Krygsvolk. De Prins van Oranje, uit het gene in de Nederlanden omging, ligtelyk konnende opmaaken, dat hy, eerlang, een nadeelig vonnis te wagten hadt; en geduurig wordende aangezogt, door gevlugte Edelen en ande- {==267==} {>>pagina-aanduiding<<} ren, om iets in 't werk te stellen, tot verlossing van 't verdrukte Vaderland, zogt, omtrent deezen tyd, een Leger in Duitschland op de been te brengen. Wy hebben reeds aangemerkt (y), dat hy, voor zyn vertrek uit de Nederlanden, verklaard hadt, nimmer iets tegen den Koning te zullen onderneemen, ten ware deeze hem, in zyne eer of goederen, aantastte (z). Doch de verwagting van een schandelyk en schadelyk vonnis deedt hem nu, naar 't scheen, veranderen van voorneemen. Hy vervoegde zig dan by verscheiden' Duitsche Vorsten, en bewoog sommigen, tot het leenen van eenige penningen, en anderen, tot het toestaan van werving. Zyn oudste Broeder, Graaf Jan van Nassau, bezwaarde alle zyne Heerlykheden, om den Prinse van penningen te voorzien. Hy zelf verkogt de Huissieraaden, kleinoodjen en kostelykheden, welken hy, uit de Nederlanden, naar Duitschland gevoerd hadt. Ook ontving hy eenigen onderstand in geld van de Onroomschen hier te lande; doch veel minder dan hy verwagt hadt. Ik vind, dat Jonkheer Arend van Dorp hem, onder anderen, tienduizend guldens ter leen opschoot, in vergoeding van welken, de Staaten van Holland hem, naderhand, honderdvierenveertig morgen Lands, uit de geestelyke goederen onder Leiderdorp leggende, hebben opgedraagen (a). Terstond hierna, begaven de Prins en verscheiden' Nederlandsche Ede- {==268==} {>>pagina-aanduiding<<} len onder hem zig aan 't werven van Krygsvolk. De Paltsgraaf Joan Kasimir, die in Frankryk gediend hadt, liet den Prins, die toen te Duisberg was, door Malberg en Cormaillon, Nederlandsche Edelen, den bystand zyner benden aanbieden, welken hy, by mangel van geld, van de hand wees. Een gedeelte van dit volk schynt egter, naderhand, te Heidelberg, tegen Alva, aangenomen teAlva neemt ook meer volks aan. zyn (b). De Hertog, ondertusschen, kennis bekomen hebbende van deeze toebereidsels, nam ook nog tweeduizend Waalen aan en een goed getal van Italiaansche Ruiters, die, in Frankryk gediend hebbende, zo wel als de Paltsgraaf, met de herstelling der rust aldaar, waren afgedankt. De Hertog versterkte met dit volk de Nederlandsche grenzen (c). Toeleg van Oranje. Oranje hadt voor, den Hertog, aan drie oorden tevens, te doen overvallen, en zelf, met het gros des Legers, in 't hert van Brabant, in te dringen; wanneer hy hoopte, dat hem eenige Landschappen, of eenige voornaame Steden toevallen zouden, alzo hy zig niet in staat vondt, om de Krygsmagt, die hy op de been gebragt hadt, zonder den bystand der Nederlanderen zelven, lang te onderhouden. Een Edelman uit Normandye, Coqueville genoemd, zou, met zeven-of agthonderd man, door bestel van den Admiraal van Coligni en den Prinse van Condé, in Frankryk, geworven, eenen inval doen in Artois en Henegouwen. Graaf Lodewyk van Nas- {==269==} {>>pagina-aanduiding<<} sau zou Friesland en Groningen aantasten, en de Graaf van Hoogstraaten, langs den Ryn en Maaze, naar Gelderland trekken. De Prins zelf zou Brabant inrukken, zo dra de Hertog zyne Krygsmagt, aan deeze drie kanten, verdeeld hebben zou (d). Doch deeze welbelegde aanslag liep te loor, by mangel van magt en voorzigtigheid onder eenigen van 's Prinsen bevelhebbers, en door de vlyt en loosheid des Hertogs van Alva. Coqueville, die de vyandlykheden, in Artois,De Heer van Coqueville wordt betrapt en onthalsd. begonnen hadt, werdt, op de klagten van Alva, door bevel des Konings van Frankryk, te S. Valeri, op den Franschen bodem, betrapt, en, geenen behoorlyken last konnende toonen, als een roover, onthalsd (e). Hiermede liep de onderneeming aan den Walschen kant te niet. Aan den Maaskant, scheen zy, in 't eerst, beter te zullen slaagen. De GraafWittem bemagtigd. van Kuilenburg bemagtigde zyn eigen Slot Wittem, niet verre van Valkenburg, verdryvende de Spaansche bezetting, die Alva, in 't zelve, gelegd hadt (f). De Stad GraaveOok Graave en 't Slot te 's Heerenberg. was, insgelyks, verrast, door eenige Nederlandsche. Edelen, onder welken, ik Sander Tork genoemd vind (g): ook het Huis van 's Heerenberg, door Krespyn van Zeltbrugge, hiertoe gemagtigd, door Willem, Graave van den Berg zelven. Doch Sanchio de Lodogno verdreef hem, eerlang, wederom van daar (h). Midlerwyl, hadden eenige vlugte- {==270==} {>>pagina-aanduiding<<} lingen een getal van tweeduizend Knegten, Duitschers en Nederlanders, op de been gebragt, met welken zy, hoe slegt voorzien van geweer en geschut, het beleg van Roermonde ondernamen: zeer tegen den zin van den Prinse van Oranje, die bedugt was, dat de Spanjaards, die de Maaze vast naderden,'s Prinsen volk by Daalhem verslaagen. hen overvallen en verslaan zouden. Hy waarschuwde hun, deswege; doch zy pasten weinig op zynen raad. Filips, Graaf van Everstein, met zes of zeven vendelen Knegten en eenige Ruiters, noodzaakte hen, eerlang, Roermonde te verlaaten, en de wyk te neemen naar Daalhem; by welke Stad, den vyfentwintigsten van Grasmaand, een hevig gevegt voorviel, ten nadeele der ballingen, die, grootendeels, verslaagen werden (i). De voornaamsten, gelyk Jan van Montigni, Heer van Villers, de Heer van Huy en anderen werden, gevangelyk, naar Brussel gevoerd (k). Eenigen, die gevlugt waren, werden, sedert, met verbeurdverklaaring hunner goederen,Graave wordt verlaaten. ten lande uit gebannen (l). Terstond na deeze nederlaag, verliep de bezetting uit Graave en Boxmeer, welke Plaatsen wederom van Spaansch Krygsvolk voorzien werden. 't Verlies, by Daalhem geleeden, bragt te wege, dat 'er, ook aan deezen kant, niets met voordeel tegen Alva kon ondernomen worden. Doch de aanslag van Graave Lodewyk tegen Friesland en Groningen viel gelukkiger uit. {==271==} {>>pagina-aanduiding<<} De Graaf was tot denzelven voorzien van eenen lastbrief zyns Broeders, gedagtekend te Dillenburg den zesden van Grasmaand.Oranje geeft Graave Lodewyk last tot den togt naar Friesland. De Prins geeft, by deezen lastbrief, te kennen ‘dat hy de wapenen alleenlyk heeft opgevat tegen de Spanjaards, welker wreedheid de Nederlanden in 't uiterste verderf dreigde te dompelen: waartegen hy, by raade der gemeene Staaten, willende voorzien, zynen Broeder, Graaf Lodewyk, magtig gemaakt hadt, om Krygsknegten, tot verdediging van 's Lands vryheden, aan te neemen.’ Voorts vindt men,Blyk van 's Prinsen verandering van Godsdienst. in deezen Lastbrief, het eerste blyk, dat de Prins den Roomschen Godsdienst verlaaten hadt, alzo hy de hervormde Leer het zuiver woord en dienst Gods noemt, en zegt, dat hy, ‘door de Ingezetenen deezer Landen, zo wel van wegen het Euangelium als de Roomsche Kerke, tot het aanneemen der wapenen, verzogt was, hebbende hy ook voor, beiderlei gezindheden, by de vryheid van Godsdienst, te behouden (m).’ 't Is, derhalve, te denken, dat hy, eerst na zyne aankomst in Duitschland, zig nader in de nieuwe Leere hebbende laaten onderwyzen, eerlang, den hervormden Godsdienst, openlyk, heeft beginnen te belyden; alzo geloofwaardige Schryvers getuigen, dat hy, op zyn vertrek uit de Nederlanden, van denzelven, nog weinig smaaks hadt (n). Graaf Jan van Nassau, die den Prins veel dienst {==272==} {>>pagina-aanduiding<<} deedt, en veel op hem vermogt, heeft, waarschynlyk, ook wel iets, tot 's Prinsen verandering, toegebragt. XI. Graaf Lodewyk bemagtigt 't Huis te Wedde. Graaf Lodewyk, aan 't hoofd van een klein Leger, te Embden gekomen, begaf zig, van daar, op hoop van zyne magt, uit de Landzaaten, eerlang, te zien aangroeijen, naar Westwoldingerland, alwaar hy zig van 't Huis te Wedde, den Graave van Aremberg toebehoorende, meester maakte (o). Dit Huis opende hem den weg naar Groningerland: ook maakte het hem den toevoer uitLegert zig te Appingadam. Duitschland gemaklyk. Kort hierna, trok hy op naar Appingadam, neemende aldaar zynen intrek, by den Burgemeester Sebastiaan Wabbens, die zyne onderneeming zeer begunstigde (p). Vanhier, schreef hy den Staaten der Ommelanden aan, dat zy hem van penningen voorzien moesten, om zyn volk, dat nog ongemonsterd was, eenige betaaling te doen. Hy hadt nu zes- of zevenhonderd Knegten byeen, waarby, onlangs, honderd Ruiters, onder Adolf van Nassau, zynen broeder, gekomen waren. In zyne Vendels, voerde hy de woorden, nunc aut nunquam, dat is, nu of nooit, te kennen geevende, dat men de vryheid, voor altoos, verlooren rekenen moest, zo menze nu niet wistBekomt geld uit de Ommelanden. te bevegten. De Ommelanden, geraadpleegd hebbende met den Heere van Groesbeek, die 't Stadhouderschap van Groningen, voor den Graave van Aremberg, waarnam, kree- {==273==} {>>pagina-aanduiding<<} gen verlof, om Graave Lodewyk eene soort van brandschatting te betaalen. Alva, midlerwyl van 's Graaven togt kennis bekomen hebbende, zondt den Graaf van Aremberg, pas te rug gekeerd uit Frankryk, af, om hem aan te tasten. Omtrent duizend Spaansche en vierhonderd Duitsche Knegten stonden onder zyn bevel, benevens eene bende Ruiters, geleid door Curtio Martinengo. De Graaf van Megen, Stadhouder van Gelderland, hadt last, om zig by hem te voegen, aan 't hoofd van vierhonderd Ruiters en vyftienhonderd Knegten. Doch voor zyne aankomst, tastte Graaf Lodewyk den Graave van Aremberg aan, by 't Klooster Wittewerum. Hier viel een vinnig gevegt voor, waarin de Spaanschen meenden de overhand gehad te hebben. Ook week Graaf Lodewyk, terstond na den stryd, naar Slogteren, en voorts naar 't Huis te Wedde. De Spanjaards, waanende den vyand reeds aan 't vlugten te hebben gebragt, drongen den Graaf van Aremberg, die Megen liever eerst afgewagt hadt, om hem te vervolgen. Graaf Lodewyk, verkondschapt, dat hem de Spanjaards op de hielen zaten, stelde zig in slagorde by 't Klooster Heiligerlee, en viel toen de Spaansche voorhoede, welke hy geenen tyd gaf, om zig te schaaren, met zyne Ruiters, aan. ZySlaat de Spaanschen, by 't Klooster Heiligerlee. werdt haast in verwarring gebragt. Twee hinderlaagen, door Graave Lodewyk, in de Slooten gelegd, stooven ook onverhoeds op, treffende de Spanjaards in de zyden. Arembergs benden werden, eerlang, geheellyk geslaagen. De Graaf zelf, zig dapperlyk {==274==} {>>pagina-aanduiding<<} weerende, sneuvelde in den stryd, nevens verscheiden' Hopluiden en een aanzienlyk getal van gemeenen. Graaf Lodewyk leedt geen' zwaarer verlies, dan dat van zynen Broeder, Adolf van Nassau, die, in eenen aanval op 't Klooster Heiligerlee, welk, door de Spanjaards, ingenomen was, doorschooten werdt. Voorts behaalde hy hier grooten buit en onder anderen zes metaalen Veldstukken, die de Stad Groningen den Graave van Aremberg hadt bygezet. De Slag, van welken wy spreeken, viel voor op denBelegert Groningen. drie-entwintigsten van Bloeimaand (q). Graaf Lodewyk sloeg zig, eenige dagen hierna, neder voor Groningen, daar men, ondertusschen, den Graaf van Megen met zyn volk binnen gelaaten hadt. Zyne magt, schoon nu wederom gesterkt, door eenen hoop Ruiters, onder Graave Joost van Schouwenberg, en door een groot getal van Friezen en Groningerlanders (r), was egter te zwak, om de Stad, met geweld, te winnen (s). Alva hadt, daarenboven, den Admiraal François van Boshuizen, met eenige schepen, gezonden naar de Eems en voor Delfzyl, om Graave Lodewyk den toevoer, dien hy, gedeeltelyk, van daar bekomen moest, af te snyden. Ook bragt de Hertog te wege, dat de Keizer Graave Lodewyk, als zynen Leenman, bevel zondt, om Groningen en de Ommelanden terstond te verlaaten. En schoon de Graaf dit bevel niet naarkwam, deedt het egter {==275==} {>>pagina-aanduiding<<} een goed deel van zyn volk, bedugt voor 's Keizers ongenade, verloopen van voor Groningen. 't Beleg werdt dan flaauwlyk voortgezet (t). De belegerden deeden, nu en dan, uitvallen, in eenen van welken, de Graaf van Megen eene wonde kreeg (u), waaraan hy, naderhand, overleeden is. XII. Aanslag om den Hertog van Alva te ligten. 't Gerugt der overwinning by Heiligerlee klonk, ondertusschen, over 't gantsche Land. De Onroomschen, en allen, die den Prinse van Oranje heimelyk waren toegedaan, verheugden 'er zig hertelyk over. Doch Alva werdt, over de tyding van de nederlaag der zynen, zo zeer ontsteken, dat hy, kort na 't ontvangen derzelve, besloot, het vonnis tegen den Prinse van Oranje en anderen te doen uitspreeken. De aanslag, die, wat vroeger, tegen zynen persoon, gesmeed was, heeft hem, ongetwyfeld, ook zeer op den Prinse verbitterd. De Heeren van Risoir en Carlo, uit den Huize van der Noot, hadden, met kennisse van Oranje, eenen toeleg ontworpen, om den Hertog, als hy, geduurende de vasten, naar 't Klooster Groenendaal by Brussel, gaan zou, te ligten. Carlo, als een Monnik gekleed, uit vrees, zo hy voorgaf, voor den Hertoge, begaf zig in dit Klooster, wagtende op de gelegenheid. Men hadt zesof zevenhonderd paarden besteld, die zig, niet verre van daar, onthielden. Ook waren 'er vyfhonderd Knegten aangenomen, die, in en om Brussel, moesten oppassen. Doch {==276==} {>>pagina-aanduiding<<} een van deezen ontdekte den aanslag, kort voor de uitvoering, aan den Heere van Liques, wien hy, voor deezen, gediend hadt.Mislukt. Terstond kreeg 'er toen de Hertog berigt van. De ontdekker wist niemant te noemen, die kennis van den toeleg hadt, dan zynen Hopman, die weleer Ruiter geweest was, onder de Bende des Graaven van Egmond. Deez', gevat zynde, liet zig wreedelyk pynigen, en zelfs ter dood brengen, zonder eenigen medverwant te willen beklappen (v). Alva heeft, ongetwyfeld, den Prins van Oranje verdagt gehouden, van de hand gehad te hebben in deezen aanslag. Het uitspreeken van zyn vonnis kon dan, vooral na den ongelukkigen slag by Heiligerlee, niet langer worden opgeschort. Vonnis tegen den Prinse van Oranje, en anderen. Op den agtentwintigsten van Bloeimaand, werdt het, op 's Hertogs naam, door den Raad der Beroerten, uitgesproken. De Prins werdt beschuldigd met de misdaad van gekwetste Hoogheid, en byzonderlyk ook, ‘dat hy, na zyne indaaging, en in veragting van dezelve, de wapenen opgevat hadt tegen den Koning, in welke zyne wederspannigheid, hy nog bleef volharden. Hy werdt, hierom, voor altoos, uit 's Konings Staaten gebannen, op straffe des doods, en alle zyne goederen werden, ten behoeve des Konings, verbeurd verklaard (w).’ Over Graave Lodewyk, over de Graaven van den Berg, Kuilenburg en {==277==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoogstraaten, en zelfs over den Heere van Brederode, die reeds overleeden was, werdt, ten zelfden dage, diergelyk een vonnis geveld (x). Doch eenige Edelen en anderen, die gevangen zaten, werden veroordeeld, om onthalsd te worden: onder welken, de bekendsten waren Gysbrecht en Jan van Batenburg, Jakob van Ilpendam, Jan van Blois van Treslong, Maximiliaan van Blois gezeid de Kok en de twee Friezen, Sjoert Beima en Hartman Galama (y). 't Gene deezen als misdaad te last gelegd werdt, heeft men reeds, uit het voorig gedeelte deezer Geschiedenisse, konnen opmaaken. De Heeren van Villers en Huy, die, in 't gevegt by Daalhem, gevangen waren, gingen, op den tweeden van Zomermaand, ter dood. En drie dagen daarna, de Graaven van Egmond en Hoorne, die, op den derden, onder een sterk geleide, van Gend naar Brussel, waren overgebragt. XIII. Egmond en Hoorne onthalsd. Terwyl hun geding werdt opgemaakt, hadden zy en hunne bloedverwanten, zelfs ook de Staaten van Brabant, veele moeite aangewend, om hen, volgens de voorregten van den Lande en van de Vliesorde, te doen oordeelen (z). Doch 't was alles vergeefs. Alva wilde de zaak voor den Raad der Beroerten hebben afgedaan, voor welken, de beschuldigden zig, schriftelyk, zonder behulp van Regtsgeleerden, verantwoorden moesten. Ook deeden zy dit beide, byzonderlyk {==278==} {>>pagina-aanduiding<<} Egmond, met zo veele rondigheid, dat zy zig van de voornaamste kladden, die men hun aanwreef, voor onpartydigen, volkomenlyk, zuiverden (a). Den Heere van Villers gaat na, dat hy, geregtelyk ondervraagd zynde, Egmond hadt beschuldigd van het toestemmen eeniger geweldige voorslagen des Prinsen van Oranje, in de byeenkomst te Dendermonde; doch dat hy hem, voor zynen dood, wederom ontschuldigd hadt (b). In het vonnis, welk den vierden geveld, en door den Hertoge van Alva getekend was, werden, beide Egmond en Hoorne, aan misdaad van gekwetste Hoogheid schuldig verklaard, alzo zy den Prinse van Oranje aangehangen, de verbonden' Edelen begunstigd, en zig, in Vlaanderen en te Doornik, omtrent de Onroomschen, kwalyk gekweeten hadden. Voorts werden zy ten zwaarde verweezen, moetende hunne hoofden op staaken staan, zo lang als 't den Hertoge gelieven zou. Hunne goederen werden allen verbeurdOf hunne vonnissen, door den Koning, getekend waren. verklaard (c). De Historieschryver Hooft verhaalt, uit den mond van Simon de Ryke, Raad van Amsterdam, die 't zeide verstaan te hebben van Egmonds oudsten Zoon, Filips, dat beide de vonnissen gesteld waren op blanken, met 's Konings naam onderschreeven, en door Alva, in groote menigte, herwaards gebragt (d): waarom zy {==279==} {>>pagina-aanduiding<<} scheenen door den Koning getekend te zyn (e). Doch dit blykt niet in deeze vonnissen, zo alsze, voor eenige jaaren, in 't licht zyn gegeven. Ook meende Viglius, op den laatsten van Bloeimaand, toen de Raad, naar men zeide, reeds bezig was, met het opstellen der twee vonnissen, dat de Hertog, wegens dezelven, vooraf, nog aan den Koning schryven zou (f). Veelligt, hadt 'er Filips al te vooren zyne toestemming aan gegeven, en zal dan deeze toestemming als eene ondertekening van 't vonnis aangemerkt en voortverteld zyn. De Graaven ontvingen beide het doodvonnis, met manlyke kloekmoedigheid. Egmond vleide zig, tot op 't schavot, nog met de hoop van genade; doch toen Romero, 't hoofd in de schouders haalende, hem te kennen gegeven hadt, dat 'er geene overschoot; knielde hy neder, sprak, van den Bisschop van Ypere geholpen, zyn gebed, kuste een zilveren Kruisbeeld, hem, door den Bisschop, toegereikt, en ontving den jongsten slag, na 't roepen van Heere, in uwe handen beveel ik mynen geest: woorden, die Hoorne ook, kort voor zyn einde, doch in 't Latyn, uitsprak. Hy tradt, terstond na Egmond, op 't schavot. Men vindt niet, dat hy zig, in zyn uiterste, met eenige Roomsche plegtigheden, gelyk Egmond, heeft opgehouden. Zo dra hy onthalsd was, werden de beide lighaamen gekist; doch de hoofden, twee nu- {==280==} {>>pagina-aanduiding<<} ren lang, op staaken, ten toon gesteld: een gezigt, dat de aanschouwers zo diep trof, dat den Spaanschen Krygsknegten zelven de traanen uit de oogen geperst werden (g). Gantsch Brussel, ja 't gantsche Land treurde om de dood der twee Graaven, en Alva, die zig, door deeze strengheid, gevreesd zogt te maaken, haalde zig, tevens, den haat van de meeste Landzaaten op den hals. XIV. Alva trekt op tegen Graave Lodewyk. Niet lang hierna, begaf zig de Hertog naar Groningen, om Graaf Lodewyk te verdryven. Hy hadt Chiappin Vitelli, met tien Vendelen Duitsche Knegten, het Walsch Regiment van den Heere van Hierges en vyf vendelen van den Heere van Billy, reeds vooruit gezonden, en Hertoge Erik van Brunswyk gelast, zig, met vyftienhonderd paarden, by Vitelli te voegen. Vitelli hadt last, om geenen slag te waagen, voor dat Alva by 't Leger gekomen zou zyn, 't welk, niet voor den veertienden van Hooimaand, geschiedde.Groningen verlaaten. Graaf Lodewyk was, midlerwyl, reeds voor Alvas aankomst, opgebroken van voor Groningen, en geweeken naar Slogteren, en eerlang naar Jemmingen, een Dorp aan de Eems, alwaar hy zig nedergeslaagen hadt.Slag by Jemmingen. De Hertog volgde hem op de hielen: hem slag leverende, op den eenentwintigsten van Hooimaand. De overmagt der Spaanschen en de moedeloosheid en muitzugt van Graave Lodewyks knegten, die zig niet weeren wilden, zo men hen vooraf niet aan geld hielp, veroorzaakten de nederlaag des Graa- {==281==} {>>pagina-aanduiding<<} ven. Een groot gedeelte van zyn Leger, welk nu op zevenduizend man begroot werdt (h), sneuvelde hier. Al zyn geschut, pakkaadje en voorraad bleef in den loop. Hy zelf bergde zig, zo sommigen willen, in een schuitje, en ontkwam 't over de Eems. Doch Alva schreef, 's anderendaags, aan den Raad van Staate, uit den mond van eenen Luitenant van Graave Lodewyk, dat deeze, zig geheel naakt ontkleed hebbende, de Eems overgezwommen was (i). Hier verzamelde hy het deerlyk overschot zyns Legers, trekkende, met het zelve, naar Duitschland, tot versterking van het Leger zyns Broeders, dat, in 't Land van Trier, verzameld werdt. Doch eene groote menigte van Friezen en Groningerlanders, die onder hem gediend hadden, werdt, sedert, met verbeurdverklaaring van goederen, ten Lande uit gebannen (k). Oranje, bezig met verzamelen van Krygsvolk,Aanslag van Oranje op Alkmaar en Hoorn. hieldt, midlerwyl, heimelyk verstand, hier te lande, smeedende, in den Zomer deezes jaars, eenen aanslag, om Alkmaar en Hoorn in te neemen. Onze Schryvers spreeken niet van deezen aanslag; doch uit de vonnissen van den Raad der Beroerten bespeurt men, dat 'er eenige Friezen en Noordhollanders in gemengd geweest zyn: onder welke laatsten, Klaas Koman Reierszoon van Ouddorp, Jakob Pieterszoon en Jan Korneliszoon van Alk- {==282==} {>>pagina-aanduiding<<} maar, Antoni van Mechelen, Egbert 't Kind van Meppelt, Kornelis Korneliszoon, Sybrand Teeuwszoon en Meester Thomas Wybrandszoon van Schoorl zig onderling verbonden hadden, om den Prins, als hy in Holland komen zou, Alkmaar en Hoorn te doen overgeeven. Doch deeze onderneeming liep te niet, en veelen, die 'er deel aan hadden, werden, naderhand, ten lande uit, gebannen (l). In Slagtmaand, ondernam men nog, in Waterland en in Westfriesland, de trom te roeren, en volk voor den Prinse van Oranje byeen te brengen. Doch de Graaf van Bossu verstrooide den geringen hoop, die hier vergaderd was, ligtelyk, en deedt eenigen, die hem in handen gevallen waren, straffen met de galge (m). Oranje verdedigt zig, in gedrukte schriften, over 't aanneemen der wapenen. Eer Oranje zig te velde begaf, liet hy, in den aanvang van Oogstmaand, in openbaaren druk, uitgaan verscheiden' meer en min wydluftige Geschriften, vervattende de redenen, die hem de wapenen hadden doen aanneemen. Hy vertoonde in dezelven ‘dat de Spanjaards, de Nederlanders, al voor lang, by den Koning, verdagt gemaakt hebbende van Ketterye, de Inquisitie, onder dezelven, hadden doen invoeren, met oogmerk, om, op deezen grondslag, het gebouw eener willekeurige Regeeringe te vestigen. Dat de Edelen zig hiertegen, door een Verzoekschrift, hadden verzet, waarop de Beeldstorming gevolgd was, welke, in Spanje, ten ergsten, o- {==283==} {>>pagina-aanduiding<<} vergebragt, den Koning bewoogen hadt, om Alva herwaards te zenden, die schuldigen en onschuldigen vervolgde, beroofde en ter dood bragt. Dat men zyne Majesteit, op dat hy geene kennis zou komen neemen van deeze wreedheid, arglistiglyk, in Spanje ophieldt. Dat Alva, ondertusschen, de voorregten, door den Koning zelven bezwooren, met voeten treedende, de Landzaaten voor 't Spaansch geweld bloot stelde. Dat hy, Prins van Oranje, deeze onheilen voorziende, den Koning, deswege, reeds voor lang, hadt gewaarschuwd; doch vergeefs. Waarom hy, uit medelyden met het verdrukte volk, en uit regtschaapen zugt voor den dienst zyner Majesteit, op het verzoek van Roomschen en Onroomschen beide, eindelyk, beslooten hadt, de wapenen op te vatten, tot geen ander einde, dan ter eere Gods, ter bescherming van Gods woord en van Gods Dienaars, tot dienst zyner Majesteit, en tot handhaaving van 's Lands voorregten en vryheden, tegen 't geweld der Spanjaarden. Dat hy goed en bloed veil hadt, om zulk een einde te bereiken; waartoe hy reeds, op eigen kosten, een treflyk Leger op de been gebragt hadt: ten besluite, verzoekende, dat de Landzaaten zyne onderneeming wilden begunstigen, op dat Alva bedwongen, de voorregten hersteld, de waare Godsdienst vryelyk geoefend mogt worden, en de Landen, onder 's Konings Regeering, in vrede en wel- {==284==} {>>pagina-aanduiding<<} stand bloeijen mogten (n).’ Men vindt niet, dat 'er, van de Spaansche zyde, op deeze Geschriften des Prinsen van Oranje, geantwoord werdt. Alleenlyk, stelde Del Rio, met hulp van Vargas, wat laater, eene verdediging op van het vonnis, welk de Raad der Beroerten, tegen den Prinse, geveld hadt. Doch bekwaame luiden van de Spaansche zyde zelve vonden weinig smaaks in dit Geschrift (o). Omtrent twee jaaren laater, kwam 'er eene wederlegging van 's Prinsen verdediging, uit Spanje, hier te lande. De President Viglius, die last hadt omze te doen drukken, oordeelde, dat 'er te veel in geroemd werdt op 's Konings genade, waarvan men hier nog byna niets ondervonden hadt (p). Of deeze wederlegging in 't licht gegeven zy, is my niet gebleeken. Straalen en Bakkerzeel onthalsd. De geweldige Regtspleegingen des Raads van Beroerte gingen, midlerwyl, haaren gang. De Burgemeester Antoni van Straalen en de Heer van Bakkerzeel werden, in Oogstmaand, gevonnist, om onthalsd te't Huis van Kuilenburg gesloopt. worden. Het Huis van den Graave van Kuilenburg te Brussel, alwaar 't Verbond der Edelen eerst ontworpen was, werdt, ten gronde toe, afgebroken. In de plaats, daar 't gestaan hadt, werdt een steenen gedenkzuil opgeregt, waarop de tyd en oorzaak der vernielinge, in vier taalen, gelezen kon worden. Doch deeze zuil werdt, na verloop van eenige jaaren, door de Burgerye, om verre {==285==} {>>pagina-aanduiding<<} gehaald (q). Sommigen verhaalen, dat de Graaf van Kuilenburg, sedert, in Holland, werwaards hy vertrokken was, zulk een afgezonderd leeven leidde, dat hy, zelfs by die van zynen aanhang waren, onbekend gebleeven is (r). Doch hoe weinig grond dit verhaal hebbe, blykt, uit het Register der Resolutien van Holland, waarin men zien kan, dat hy niet alleen onder de Edelen ter Staatsvergaderinge beschreeven; maar ook, in verscheiden' gewigtige zaaken gebruikt is (s). Na verloop van eenige jaaren, heeft hy zig, egter, tot een stil leeven begeven. De Hertog, om de verbonden' Edelen, die nog in 't Land waren, te ontdekken, liet hun, by Brieven, gerigt aan de Raaden der byzondere Landschappen, vergiffenis belooven, mids zy zig, binnen dertig dagen, voor hem of zynen Raad, kwamen vertoonen. Doch niemant zo koen, die, op deeze noodiging, verschynen durfde (t). XV. De Prins van Oranje trekt op. De Prins van Oranje trok laater te velde dan hy gemeend hadt, alzo hem de beloofde penningen van hier niet werden overgemaakt, waarom hy 't volk niet monsteren kon. Op de verzekering egter, die hem Markus Perez, een Antwerpsch Koopman, gaf, dat 'er driemaalhonderdduizend Ryksdaalers gereed laagen, besloot hy 'er, eindelyk, toe. In den aanvang van Herfstmaand, brakStaat zyns Legers. hy op, van omtrent het Klooster Rommers- {==286==} {>>pagina-aanduiding<<} dorf, in het Triersche, alwaar zyn Leger verzameld geweest was. 't Bestondt, volgens sommigen (u), uit zesduizend paarden en veertienduizend Knegten; doch over 't juiste getal, verschillen, gelyk meermaalen, de schryvers. Verscheiden' Duitsche, Fransche en bovenal Nederlandsche Edelen verzelden den Prinse, onder welken Graaf Lodewyk van Nassau, de Graaf van Hoogstraaten, Obdam en Sonoi de bekendsten waren, in Holland (v). Ook bevondt zig, in 's Prinsen Leger, Willem van Lumei, Graaf van der Mark, die, zo men wil, beloofd hadt, hair en baard te zullen laaten groeijen, tot dat hy de dood der Graaven van Egmond en Hoorne gewrooken zou hebben (w). In sommigen van 's Prinsen vendels, las men Pro lege, grege & Rege, dat is, voor de Wet, het Volk en den Koning: in anderen, was een Pellikaan, zyne jongen met zyn eigen bloed voedende, afgebeeld (x). 't Regenagtig jaargetyde bedorf dermaate de wegen, dat het Leger weinig spoed maaken kon. Ook was men bedugt, dat de Prins, die de Maas over moest, om in 't hert van Brabant te konnen geraaken, die Rivier te hoog gezwollen zou vinden (y), in geval hy genoodzaakt werdt, lang, onder weg, te sukkelen. Hy bragt het egter, eerlang, te S. Vit, zyne eigene Heerlykheid,Hy bemagtigt eenige Plaatsen. Stilt eene muitery, onder 't Krygsvolk. in 't Hertogdom Luxemburg. Vanhier, trok {==287==} {>>pagina-aanduiding<<} hy, eenige dagen agtereen, herwaards en derwaards, bemagtigende, midlerwyl, Aremberg en Kerpen, en nog eene of twee plaatsen van weinig belang. 't Platte land, met naame de Kerken en Kloosters (z), leeden veel van zyn Krygsvolk, welk hy schier alles inwilligen moest, om het voor muitery te bewaaren, waartoe 't, by gebrek van betaalinge, dreigde over te slaan. Zelfs hadden de beginsels van eenen opstand Nikolaas des Hammes, voor deezen Wapenkoning der Vliesorde en een der eerste tekenaaren van het Verbond der Edelen (a), reeds het leeven gekost, wordende hy, door de muitelingen, doorschooten (b). Doch de Prins, zonderling bekwaam om het gemeen te leiden naar zynen zin, wist deeze beroerte, met een weinig gelds, te stillen (c). Alva, midlerwyl, onkundig van 's PrinsenAlva legert zig by Maastricht. eigenlyk oogmerk, hadt zig, met een Leger, welk men houdt merkelyk sterker dan Oranjes Krygsmagt geweest te zyn, nedergeslaagen, ter linkerzyde van de Maaze, by Maastricht, zig aldaar vast verschansende en begraavende. Hy hadt voor, den Prins,Zyn toeleg. die 't Land tusschen den Ryn en de Maaze haast kaal gegeten zou hebben, hier te stuiten, en te noodzaaken tot het afdanken zyner benden; weinig denkende, dat hyze, eerlang, over de Maaze, te wagten hadt. Te weeten, Oranje, den doortogt, doorDe Prins trekt over de Maaze. {==288==} {>>pagina-aanduiding<<} Luik, over den Stroom, te vergeefs, verzogt hebbende, en zig ontbloot vindende van gereedschap, om bruggen te slaan, waarin hy ook, door Alva, gehinderd zou geworden zyn; besloot, eindelyk, op den zevenden van Wynmaand, des avonds, by Stochem, tusschen Maastricht en Roermonde, daar de Stroom waadbaar was, met zyne gantsche magt, over te trekken: 't welk, naar men schryft, in 't gezigt van Alva, gelukkiglyk, verrigt werdt. Om de kragt der afloopende Riviere te breeken, hadt hy, naar 't voorbeeld van Julius Cezar, eenige gelederen Ruiters, midden in dezelve, geplaatst, beneden welken, het gantsche Leger, met geschut en pakkaadje, behouden overtrok (d). Hadt de Prins, toen, terstond, op het Leger des Hertogs, konnen aantrekken, 't zou, meent men, in de eerste verbaasdheid, die deeze onverwagte overtogt veroorzaakt hadt, hebben konnen geslaagen worden. Doch de nagt en de vermoeidheid van 's Prinsen benden gehengdenAlva weigert te slaan. dit niet. 's Anderendaags, poogde de Prins den Hertog, in eenen veldslag, in te wikkelen; doch deeze bleef by zyn voorneemen, om zynen vyand, zonder slag, en enkelyk door mangel van voorraad, het veld te doen ruimen (e). Hy hieldt zig, derhalve, in zyn voordeel, tot dat Oranje genoodzaakt werdt van legerplaats te veranderen, wanneer hy hem op de hielen volgde, en schutgevaarten hieldt met 's Prinsen agter- {==289==} {>>pagina-aanduiding<<} hoede, tot nadeel van wederzyde. In een van deeze schutgevaarten, zo sommigen willen, sneuvelde de Graaf van HoogstraatenDood van den Graave van Hoogstraaten. (f). Doch anderen melden, dat hy, wat laater, zig zelv' by ongeluk gekwetst hebbende, aan zyn einde kwam (g). Alva deedt, wyders, den Prinse veel nadeels, door hem, aan alle kanten, den toevoer af te snyden: hem, daarenboven, noodzaakende, meer dan twintig reizen, van Legerplaats te veranderen, waardoor zyn volk, vrugteloos, afgemat werdt. Hy hoopte ook even vrugteloos, dat hem de eene of de andere Stad van aanbelang de poorten openen zou: alzo 'er geene zo koen was, die dit, in 't gezigt van Alva's Leger, zou hebben durven onderneemen. Zo veel tegenspoeds maakte den Prins verdrietig. Hier sloeg het jaargetyde toe en de naderende winter, dien hy op 't vlakke veld niet doorbrengen kon. Ook kwam 'erOranje heeft geld gebrek. geen geld uit de Nederlanden in 't Leger: hebbende den Prinse, in de plaats van driemaalhonderdduizend, die hem beloofd waren, niet meer dan tien- of twaalf duizend Ryksdaalers ontvangen (h). Hy besloot dan,Hy trekt naar Frankryk. eindelyk, in Slagtmaand, door Henegouwen, naar den Franschen bodem te trekken, en zig te voegen by het Leger der Hugenooten, onder den Prinse van Condé. Alva volgde hem, tot by Kameryk, alwaar hy zig nedersloeg, zonder verder te willen trekken (i). {==290==} {>>pagina-aanduiding<<} De Prins was, in 't begin van Wintermaand, reeds tot Soissons gevorderd, toen de Heer van Schomberg, afgezonden door Koning Karel den IX, om met hem in onderhandeling te treeden, zyn volk wist te beweegen, tot het staaken van den voorttogt. Zy begonden dan voor te geeven, dat zy, niet tegen Frankryk, maar tegen den Hertog van Alva, waren aangenomen, begeerende, voorts, op den Duitschen bodem, te rug gevoerd en afbetaald te worden. De Prins was genoodzaakt,en dankt zyn Leger af. hun te wille te zyn. Hy voerde zyne afgematte benden, in 't felst van den Winter, door Champagne en Lotharingen, naar Straatsburg (k), daar hy, zyn geschut en krygsbehoeften te gelde gemaakt hebbende, hen hielp aan een gedeelte der verdiende soldye (l), en voorts afdanken deedt. Alleenlyk, behieldt hy tien- of twaalfhonderd Ruiters in zynen dienst (m), met welken hy zig, in Grasmaand des volgenden jaars, voegde by den Hertog van Tweebrugge (n), die, tot onderstand van den Prinse van Condé, naar Frankryk trok. Dus ongelukkig slaagde de eerste onderneeming des Prinsen van Oranje, waarvan veelen de verlossing der Nederlanden verwagt hadden. Alva was zo trots op zynen voorspoed, dat hy eene zegepraalende intreede deedt in Brussel, op den twee-entwintigsten1569. van Wintermaand. Paus Pius {==291==} {>>pagina-aanduiding<<} de V. vereerde hem, eerlang, met eenen hoed en zwaard, ryk van goud en gesteenten (o). Ook liet hy zig, sedert, van het geschut,Alva laat zig een beeld maaken. by Jemmingen veroverd, een metaalen Standbeeld gieten, welk, in 't jaar 1571, in het Kasteel te Antwerpen, geplaatst werdt, met een Latynsch Opschrift, waarby hem het stillen der beroerten, 't verjaagen der muitelingen, 't bezorgen van den Godsdienst, het handhaaven der geregtigheid en 't bevredigen der Landschappen toegeschreeven werdt. Doch deeze verwaandheid stak den Nederlandschen adel zo zeer in 't oog, dat de meesten, die hem uiterlyk scheenen aan te hangen, in hun hert, allengskens, afkeeriger van hem werden (p). Ook was het afwerpen van dit praalbeeld het eerste werk, dat zyn opvolger in de Landvoogdye, Don Louis de Requesens, in den aanvang des jaars 1574, ondernam (q). XVI. De Prins keert wederom naar Duitschland. Ondertusschen bleef de Prins van Oranje in Frankryk, tot in 't midden des jaars 1569, woonende aldaar eenige onderneemingen by, ten dienste der Hugenooten. Doch den Hertog van Tweebrugge, op den elfden van Zomermaand, overleeden zynde, besloot hy het Leger te verlaaten, en, alleenlyk van vyf persoonen verzeld, in onbekend gewaad, met groot gevaar zyns leevens, naar Duitschland, te keeren (r). De Hertog van Alva oordeelde, na 't ver-De vervolging wakkert wederom. {==292==} {>>pagina-aanduiding<<} dryven van den Prinse van Oranje, de handen ruim te hebben, omze, op nieuws, te slaan aan het onderzoeken der genen, die zig, in de voorgaande beroerten, vergreepen hadden. 't Vervolgen, veroordeelen en straffenVerscheiden' Handwerksluiden vlugten. wakkerde dan wederom; doch te gelyk ook het vlugten van veele Ingezetenen, willende men, dat, omtrent deezen tyd, eene groote menigte van Wollenweevers, uit Vlaanderen, geweeken is, die 's Lands bloeyende Handwerken, naar Duitschland, en vooral ook naar Engeland, hebben overgebragt (s). Men kan van het getal der geweekenen eenigszins oordeelen, uit het getal der zulken, die, door den Raad der Beroerten, geregtelyk ingedaagd zynde, gebannen werden: welk, in Slagtmaand deezes jaars, al meer danAlva eischt de Privilegien op. agtduizend beliep (t). Alva ook, zig geprangd vindende, door de byzondere voorregten der Steden, die hem geduurig werden tegengeworpen, om de verbeurdverklaaring van alle de goederen der verweezenen te ontgaan, beval, omtrent deezen tyd, dat elk zyne Voorregten en Gewoonten in geschrift stellen en aan hem overleveren zou; 't welk men ook vindt, door sommige LandenGeeft de Crimineele Ordonnantien uit. en Steden, geschied te zyn (u). Voorts, gaf hy, in 't volgend jaar, twee algemeene Ordonnantien op de Crimineele Regtsoefening uit, die men houdt verstandelyk te zyn ingesteld (v); {==293==} {>>pagina-aanduiding<<} doch de uitvoering derzelven werdt, in 't jaar 1576, opgeschort (w), tot dat anders, by de algemeene Staaten, verstaan zou zyn; 't welk naderhand niet gevolgd is; hoewel men zig, in Gelderland, in Holland en in 't Stigt, alwaar, sedert, onzes weetens, geene andere algemeene Ordonnantie op de Crimineele Regtsoefening is gemaakt, nog, grootendeels, naar die des Hertogs van Alva, gedraagt. Men houdt Viglius, in 't gemeen, voor den opsteller deezer Ordonnantien: en hy zelf geeft te kennen, dat zy, door den geheimen Raad, ontworpen zyn, alwaar hy President was, en 't voornaamste werk deedt. Hy voegt 'er egter by, dat Vargas en andere Leden van den Raad der Beroerten eenige punten by deeze Ordonnantien hadden gevoegd, die met de Privilegien der Landen niet overeen kwamen, of waarin dezelven begreepen werden verkort te zyn (x). En dit is, ongetwyfeld, de oorzaak geweest, waarom het invoeren deezer Ordonnantien werdt opgeschort. 't Voornaamste egter, dat den Hertoge,Hy zoekt den tienden Penning in te voeren. in 't jaar 1569, bezig hieldt, was het ontwerp om eene nieuwe en zwaare belasting te leggen op alle de Nederlanden. Tot hiertoe hadt hy den algemeenen Staaten nog geene nieuwe bede gedaan. De verzegeling van honderdenvyftigduizend ponden, die hy den Staaten van Holland, reeds in Bloeimaand des voorleeden jaars, afgevergd hadt (y), was toegestaan, onder zekere voorwaarden, die {==294==} {>>pagina-aanduiding<<} de Hertog weigerde te volbrengen (z). Evenwel schynt men, wat laater, hieromtrent, overeen gekomen te zyn: waarna de verzegeling geschied was (a). Men hadt zig verbonden, de Hoofdsom, binnen korten tyd, af te lossen: en moest, om hiertoe in staat te zyn, in de Lente deezes jaars, Renten verkoopen, en den grooten Impost op de Wynen, nog een jaar, inwilligen (b). Voorts hadden die van Holland, in de gewoone Bede van honderdduizend guldens, voor nog een jaar, bewilligd (c). Doch deeze inkomsten konden de kosten niet goedmaaken, die Alva, ten deezen tyde, doen moest. Hy was dan op middelen bedagt, om meer gelds van de Landen te trekken. Men hadt, in Spanje, eene soort van schattingen in gebruik, die op de verkogte goederen geheeven werden, en van welken de Hertog zelf, voorgaf, in zyne Stad Alva, groote inkomsten te trekken. Deezen wilde hy, ook hier te lande, invoeren, gelyk hy reeds, by zyne intreede, te Diedenhoven, aan Barlaimont en Noirkarmes, verklaard hadt (d). 't Kwam 'er alleenlyk op aan, omze den Staaten smaakelyk teRaadpleegingen hier over ten Hove. maaken. Hy raadpleegde hierover, vooraf, met eenige Leden der drie Raaden, en onder anderen met den President Viglius; van wiens aantekeningen omtrent dit stuk wy ons, {==295==} {>>pagina-aanduiding<<} hier en vervolgens, doorgaans, bedienen zullen; hun voorslaande, dat hy van zins was, een' honderdsten penning eens te vorderen van alle goederen zonder onderscheid; en nog een' tienden penning der roerende en een' twintigsten der onroerende goederen, zo dikwils als dezelven verkogt werden. Men vertoonde hem, hierop ‘dat de Koning, in 't jaar 1556, insgelyks een' hondersten penning geeischt hadt; waartoe de Staaten niet hadden konnen bewilligen, voor reden geevende, dat de Ingezetenen niet te beweegen zouden zyn, om hunnen staat open te leggen: waarom zyne Majesteit den gevorderden honderdsten penning, met eene bepaalde som, hadt laaten afkoopen.’ Men voegde 'er by ‘dat de Hertog kans moest zien, om deeze zwaarigheid weg te neemen, eer hy besloot den honderdsten penning te doen eisschen.’ En toen hy verklaarde, hiertoe raad te weeten, hieldt men hem, op 't stuk van den tienden penning der roerende goederen, te betaalen door den verkooper, voor ‘datZwaarigheden tegen den tienden Penning. dezelve, byna onmogelyk, en niet dan met zwaare kosten, zou te heffen zyn, en tot veel bedrog gelegenheid geeven. Dat de prys der waaren geweldig ryzen zou, alzo de buitenlanders hunne goederen zo veel hooger houden zouden, als 'er, hier, op 't verkoopen, zwaarer belasting gelegd was. Dat de Bondgenooten, veelligt, ook zouden klaagen, dat zulk eene belasting streedt met de gemaakte overeenkomsten, volgens welken zy, onder betaaling der gewoon- {==296==} {>>pagina-aanduiding<<} lyke tollen en regten, hier te lande, mogten komen handelen.’ Doch de Hertog bragt hiertegen in ‘dat de tiende Penning eene zeer regtmaatige belasting was, als waardoor het eene Landschap niet bezwaard werdt boven het andere. Ook zou zy den Staaten ontheffen van de lastige verzegelingen en verkoopingen van Renten, om welken te lossen, men zig, na 't invoeren van den tienden Penning, van de Verpondingen en Hoofdgelden zou konnen bedienen.’ Voorts dagt hy ‘dat de verkoopers, gereedelyk, een behoorden te geeven, als zy negen behielden.’Heimelyk oogmerk van Alva, in het dringen op deeze belasting. Zig naderhand uitlaatende, over de heimelyke reden, waarom hy op deeze belasting gesteld was, verklaarde hy ‘dat 's Vorsten gezag te veel leedt, door het geduurig vorderen van onderstand, die, veeltyds, niet werdt toegestaan, dan na 't verkrygen van buitenspoorige Privilegien. Dat men, hierom, een altoosduurend middel van belasting invoeren moest, en den Koning ontheffen van de moeite der herhaalde Beden. Dat 'er, tot het stigten en onderhouden der nieuwe Sterkten, geld noodig was. Dat de tiende Penning meest tot laste van Koopluiden en Handwerksluiden komen zou; doch de Landluiden, den Adel en de Geestelykheid, daarentegen, wederom weinig drukken. Dat hy van zins was, de belastingen op de Leevensmiddelen af te schaffen, als de tiende Penning ingewilligd zou zyn. Dat men diergelyke belastingen, in Spanje en in ande- {==297==} {>>pagina-aanduiding<<} re Gewesten, met eenen goeden uitslag, hadt ingevoerd: dat sommige Gewesten gewoon waren uitkoop van zulke belastingen te doen, en de beloofde penningen te vinden, uit Imposten op de Leevensmiddelen, aan welken de Gemeente meer gewoon was. Dat men dit, ook hier, aan eenige Landschappen, zou konnen vergunnen. Dat de tiende penning, alomme, veel opbrengen moest, alzo hy 'er, uit zyne Stad Alva alleen, jaarlyks, veertigtig- of vyftigduizend Dukaaten van trok.’ De Leden der drie Raaden, kundiger vanBreed Vertoog daar tegen. den toestand der Nederlanden dan de Hertog, merkten hiertegen aan ‘dat men onderscheid tusschen Spanje en deeze Landen maaken moest. Dat Spanje niet zo zeer door Koophandel en Handwerken bestondt, als uit goede en uitgestrekte Landeryen. Dat ons land, daarentegen, klein was, en voornaamlyk door neering en handel bestaan moest. Dat Spanje geene nabuuren hadt dan de zee en 't gebergte; doch dat de Nederlanden van handeldryvende Gewesten omringd waren, die geschaapen stonden, de neering naar zig te trekken, zo draze hier zwaar belastwerdt. Dat Hertog Filips van Bourgondie, wien men de opkomst der Nederlanden te danken hadt, altoos zorg hadt gedraagen om den Koophandel, maatiglyk, te belasten, en de Leevensmiddelen laag in prys te houden: 't welk, uit de Verbonden van Koophandel, met Engeland gemaakt, en uit de vryheden, aan uitheemsche Koopluiden verleend, {==298==} {>>pagina-aanduiding<<} kon worden afgenomen. Dat, wat de nieuwe Sterkten betrof, men dezelven niet behoorde op te regten, dan wanneer men 'er middelen toe hadt, en tegenwoordig liever, voor het welonderhouden der oude Grensvestingen, zorg draagen. Op 't gene wegens een duurzaam middel van belasting gezeid was, moest men aanmerken, dat de belastingen, hier, van ouds, naar den nood, plagten verligt of verzwaard te worden. Dat men de Landluiden ontlasten wilde was goed, mids de last niet geheellyk op de Koopluiden en Ingezetenen der Steden nederkwame, en men Sint Pieters outer niet afbrak, om Sint Pauwels op te bouwen. Dat het, eindelyk, den Raaden grootelyks verwonderde, dat de Hertog, uit de eene Stad Alva, zo veele inkomsten trok; doch dat zy niet voorby konden, hem daarmede geluk te wenschen (e).’ De Hertog eischt den honderdsten, twintigsten en tienden Penning. Hunne redenen deeden Alva niet veranderen van gedagten. Hy hadt zig, ondertusschen, gereed gemaakt, om zynen eisch met grond te doen, en, onder anderen in Holland, de Quohieren van den tienden Penning, die, laatstelyk, in 't jaar 1561, geheeven was, door Gemagtigden, doen onderzoeken (f). Voorts beschreef hy de Staaten der oude of aangeërfde Nederlanden tegen den twintigsten van Lentemaand (g), te Brussel, alwaar hy, door den Raadsheer de Bruxelles, den honderdsten, twintigsten en {==299==} {>>pagina-aanduiding<<} tienden penning eisschen deedt: welke twee laatste belastingen komen zouden, in de plaats der gewoone en buitengewoone jaarlyksche Beden. Tot verklaaring van deezen eisch, deedt de Hertog, wyders, zeggen, dat vreemdelingen, hunne waaren hier ter markt brengende, voor den eersten verkoop, vry zouden zyn van den tienden penning: waaromze, zyns oordeels, door de belasting, die op de volgende verkoopingen gelegd werdt, niet zouden worden afgeschrikt, om hier te komen handelen (h). De Staaten, raadpleegende op 's HertogsDe Staaten bewilligen in den honderdsten Penning. voorslag, vonden de minste zwaarigheid, in het toestaan van den honderdsten penning eens. Die van Holland bewilligden hierin, in Grasmaand, onder zekere bepaalingen (i). Doch in den tienden en twintigsten Penning, vonden de Staaten in 't gemeen merkelyke zwaarigheden (k). In Holland, bewilligdenIn Holland, de Edelen en Dordrecht ook in den tienden. De vyf Steden zyn, in 't eerst, weigerig. egter de Edelen en Dordrecht, schoorvoetende, in deeze belasting. Doch de andere vyf Steden bleeven, eenen geruimen tyd, weigerig. Zy vertoonden den Hertoge ‘dat Holland, laag en aan zee gelegen, niet dan met zwaare kosten, tegen de overstroomingen, kon beveiligd worden. Dat men deeze kosten niet vinden kon, dan uit het voordeel, dat de Zeevaart en Koophandel aanbragt. Dat de Vorsten van den Lande, hierom, den Koophandel, van o- {==300==} {>>pagina-aanduiding<<} ver lang, door allerlei middelen, aangemoedigd en bevoorregt hadden. Doch dat het heffen van den tienden en twintigsten Penning geschaapen stondt een gantsch verloop van Zeevaart en Koophandel te veroorzaaken. Dat die van Brabant, Vlaanderen en andere Gewesten, gewoon de Oostersche en andere waaren, in Holland, te koopen van Ingezetenen, dieze, uit zee komende, hadden opgekogt; zig, zekerlyk, op vreemde markten, of by vreemdelingen, in Holland, vervoegen zouden, zo dra de eerste verkoop, die Ingezetenen deeden, met eenen tienden Penning, bezwaard werdt. Dat hierop 't verloop van den Koophandel, neeringen en handwerken volgen moest; wanneer de Koning ook zeer geringe inkomsten van den tienden Penning trekken zou. Dat 's Lands weeveryen zouden moeten vervallen, alzo de vreemden de Hollandsche stoffen niet zouden willen koopen, zo de verkoopers dezelven een tiende hooger in prys hielden dan te vooren, gelyk zy zouden moeten doen, om de nieuwe belasting te vinden. Dat men hiertegen niet kon inbrengen, dat de Koopluiden den tienden penning minder behoorden te winnen, en hunne stoffen tot den ouden prys te geeven; alzo 'er, vertrouwde men, geene Koopluiden zouden gevonden worden, die zig, te vooren, niet met de winst van eenen tienden penning te vrede zouden gehouden hebben. Dat, wyders, alle Koopmanschap geene winst gaf, en de Koopman dikwils {==301==} {>>pagina-aanduiding<<} met schade verkoopen moest, om aan geld te geraaken: in welk geval, de tiende penning hem, boven maate, bezwaaren zou. Dat de Koopluiden de waaren, hier te lande vallende, over zee verzenden moesten, onzeker of dezelven behouden overkomen en winst geeven zouden of niet, waarom het onredelyk scheen, hun, hier, van deeze waaren den tienden penning te doen betaalen. Dat de tiende penning ook zeer ten laste van de armen zou komen, die de Hertog scheen te willen verligten; alzo zy de eet- en andere waaren, in 't klein, en, gemeenlyk, na datze, meer dan eens verkogt waren, koopen moesten. Dat de Haringvaart en kleine visschery vervallen zou, zo men 'er den tienden penning van zou moeten geeven. Dat de twintigste penning van de onroerende goederen ook een ondraaglyke last zou zyn, alzo thans, nu de honderdste penning was toegestaan, een Huis, dat slegts eens in dit jaar verkogt werdt, 't gene, dikwils, uit nood geschiedde, zes honderdste penningen zou moeten betaalen. Dat dit de eigenaars buiten staat stellen zou, om de lasten, op de huizen staande, te voldoen enz.’ 't Slot van dit Vertoog was eene verklaaring, dat de Edelen en Dordrecht, in den tienden en twintigsten Penning, die, kortheidshalve, de tiende Penning genoemd werdt, gelyk wy dien voortaan ook noemen zullen, bewilligd hadden; doch dat de andere vyf Steden, in de plaatseen bieden nog een' honderdsten Penning. des tienden pennigs, twee jaaren na 't opbrengen van den tegenwoordigen, nog een' {==302==} {>>pagina-aanduiding<<} honderdsten penning wilden opbrengen (l). Alva, zeer onvergenoegd over de onwilligheidAlva zoekt de Staaten, door bedreigingen, tot bewilliging te dringen. der Staaten, belastte den byzonderen Stadhouderen, met naame ook den Graave van Bossu, alle vlyt aan te wenden, om zynen eisch te doen toestaan. Ook dreigde hy sommigen, dat hy 's Konings gezag gebruiken zou, om hen tot bewilliging te noodzaaken, alzo zyne Majesteit den tienden Penning volstrektelyk begeerde. Somtyds, mengde hy 'er onder, dat eenige Staaten, die zig, in de voorgaande beroerten, kwalyk gekweeten hadden, die schuld wel met den tienden Penning boeten mogten. Eenigen dreigde hy met bezetting van Spaansch Krygsvolk. Doch die van Henegouwen, Artois en Namen liet hy, door Barlaimont en Noirkarmes, voorhouden, dat het hem min om den tienden Penning dan om de behoudenis van 's Konings gezag te doen was: waardoor zy de eersten tot bewilliging bewoogen werden. Hun voorbeeld werdt, met meerder of minder bepaalingen, door anderen, gevolgd (m).De vyf Hollandsche Steden bewilligen. Amsterdam laatst. Utrecht alleen blyft weigerig. De vyf Hollandsche Steden zelve, sterk gedrongen wordende door den Graave van Bossu, bewilligden in Bloeimaand; hoewel de Stad Amsterdam 't Besluit langst tegen hieldt, en in de Acte van Consent stellen liet, dat zy bewilligde, als overstemd zynde (n). Utrecht alleen bleef weigerig, biedende, in de plaatse van den honderdsten, tienden en twintigsten penning, eerst twee-enzeventig-, nader- {==303==} {>>pagina-aanduiding<<} hand honderd-, en toen, honderdenvyftigduizend guldens (o). Doch de Hertog was hierover zo gestoord, dat hy bezetting binnen Utrecht zondt, om de Staaten te noodzaaken tot volkomen' bewilling (p). Hy hadt niet willen gedoogen, dat de Staaten,Alva wil, in plaats van den tienden Penning, met twee millioenen te vrede zyn. die bewilligd hadden, eenige voorwaarden bedongen, by de Acte van Consent. Doch hy liet toe, dat zy de zwaarigheden in 't heffen des tienden Pennings, by byzondere smeekschriften, aan hem vertoonden, beloovende daarop, alsdan, gunstiglyk te zullen letten. Doch deeze zwaarigheden werden, in de Raaden van Staate en der Geldmiddelen, dien de Hertog raadpleegen moest, zo groot gevonden, dat hy, geenen kans ziende, om den tienden Pennig met vrugt te doen heffen, eindelyk, in Wynmaand, op den raad, zo geloofd werdt, van den Geheimschryver Jozef de Courteville, besloot, in de plaats van den zelven, te vrede te zyn met twee millioenen 's jaars van alle de Nederlanden, voor den tyd van zeven jaaren; waarby hy nog een' honderdsten Penning wilde gevoegd hebben, om tegen een' onverwagten nood te te worden opgelegd. Doch hy bemerkte haast, dat de honderdste Penning den meesten niet geviel. Ook vreesde hy, kort hierna, dat de bewilliging in den tienden Penning, die reeds gegeven was, wederom ingetrokken worden zou, wanneer hy een nieuw voorstel deedt. Hierom veranderde hy, sedert, van gedag- {==304==} {>>pagina-aanduiding<<} ten, en besloot den tienden Penning, voor zekere somme en tyd, te laaten afkoopen (q). Hy vorderde toen van de Nederlanden in 't gemeen dezelfde twee millioenen, en van Holland, tweehonderdeenenzeventigduizend guldens 's jaars, voor den tyd van zes jaaren, boven eenen tweeden honderdstenDit hapert, in 't eerst, by Holland en anderen. penning, binnen denzelfden tyd. Doch de Staaten van Holland, voorziende, dat men voorhadt, hun, na verloop der zes jaaren, met den tienden Penning, te blyven belasten, en geenen wil hebbende, om eenen tweeden honderdsten Penning op te brengen; sloegen den eisch des Hertogs, in 't eerst, af (r). Eenige anderen bewilligden in den uitkoop, voor den tyd van twee jaaren (s). Doch alzo Alva gaarne eene eenpaarige bewilliging gezien hadt, die nogtans bezwaarlyk te verkrygen was, moest hy 't stuk des tienden Pennings, eenige maanden, steeken laaten. XVII. Onlusten met Enland. Ook verschafte hem de onlust, tusschen Engeland en deeze landen gereezen, thans werk in overvloed. Eenige Italiaansche Koopluiden hadden, op het einde des voorleeden jaars, agthonderdduizend Kroonen, te schepe, herwaards gezonden, ten dienste des Hertogs van Alva. De schepen, op welken men deeze penningen verdeeld hadt, door Fransche Vrybuiters, gejaagd wordende, waren genoodzaakt geweest, in eenige Engelsche havens in te loopen, alwaar de Koningin het geld, dat zy verstondt, niet den Koning van {==305==} {>>pagina-aanduiding<<} Spanje, maar byzondere Persoonen toe te behooren, in beslag hadt doen neemen (t), voorgeevende, het zelve ter leen te willen houden (u). Ook gafze den eigenaaren zekerheid, voor hoofdsom en rente. Doch Alva nam dit der Koninginne zo kwalyk af, dat hy terstond alle Engelsche goederen hier te lande beslaan en den invoer der Engelsche Wollenstoffen verbieden deedt. In Engeland besloeg men ook de Nederlandsche goederen, die meerder waren, dan 'er van de Engelschen hier werden gevonden (v). Alle handel met Engeland stondt, hierop, stil (w). Zelfs vindt men van 't neemen van eenige Nederlandsche schepen, door de Engelschen, gewaagd. Ook begonden de Engelschen, in de Lente des jaars 1569, hunnen handel, van Antwerpen, te verleggen op Hamburg, werwaards wel agttien schepen in zee staken (x). Alva zondt toen den Raadsheer Assonville naar Engeland, die, als slegts van eenen Koning. lyken bewindsman afgevaardigd, geen gehoor, by de Koninginne, verwerven kon (y). Naderhand werden 'er andere Gezanten afgevaardigd (z): doch de twist werdt niet bygelegd voor 't jaar 1573, wanneer men, by voorraad, overeen kwam, om den onderlingen handel wederom open te stellen (a). Hier- {==306==} {>>pagina-aanduiding<<} op volgde een eindelyk Verdrag, in 't volgende jaar. Doch de Nederlanders verlooren, by deeze onlust, elf tonnen gouds aan geld, of aan goederen, door de Engelschen, verkogt, en nog zo veel aan 't gene bedorven, of verduisterd was. In Engeland, hadt men den Ingezetenen, wier goederen, hier te lande, aangeslaagen waren, vergoeding gedaan uit de Nederlandsche goederen, in Engeland bekommerd. Doch de Koning streek hier alles, wat van de aangeslaagen' Engelsche goederen kwam, naar zig, zonder te gehengen, dat de Nederlanders een gedeelte hunner schade aan dezelven verhaalden (b). XVIII. 't Volk klaagt over de Regeering. De onlusten met Engeland, die hevigst waren, toen de tiende penning gevorderd werdt, maakten, zo wel als 't gerugt deezer nieuwe schatting, de gemeente alomme gaande. 't Klaagen over Alvas strenge regeering werdt algemeen, en hy zelf bleef 'er niet onkundig van, doordien hy eenige luiden aanhieldt,Zeven stuivers Luiden. by 't gemeen, zeven stuivers Luiden genoemd, om datze zo veel 's daags verdienden; welken hem geduurig berigt gaven van 't gene 'er, onder 't volk, gesproken werdt. Oranje, die zig thans in Duitschland bevondt, kreeg ook, in 't heimelyk, kennis van den toestand der zaaken hier te lande,Buis trekt naar den Prinse van Oranje. uit Meester Paulus Buis, die, van de Dagvaart te Brussel te rug keerende, zyne medegemagtigden vooruit liet reizen, voorwendende nog iets in Brabant te doen te hebben, en over nagt en dag naar Dillenburg toog, {==307==} {>>pagina-aanduiding<<} daar hy zig, slegts een etmaal, by den Prinse, ophieldt, en niet boven drie dagen, na de andere Gemagtigden, wederom in Holland kwam (c). Hy was, ten deezen tyde,Holland verschuift het aanstellen van eenen Advokaat. Pensionaris van Leiden, en hadt, geduurende de gevangenis van 's Lands Advokaat, en by afwezendheid van den Pensionaris van Dordrecht, somtyds, de Dagvaart waargenomen (d). Na de dood van van den Einde, in Lentemaand deezes jaars voorgevallen, beslooten de Staaten, voor eerst, geenen Advokaat aan te neemen (e), schoon 'er verscheiden' waren, die hunnen dienst hadden aangebooden: van welk besluit geene andere reden schynt te zyn geweest, dan dat zy Meester Dirk van der Nyenburg, die hun, door Alva, aangepreezen was (f), noch afwyzen durfden, noch aanneemen wilden. Doch toen men, na 't uitbersten van den oorlog in Holland, Alva niet meer behoefde te ontzien, werdt Meester Paulus Buis, tot 's Lands Advokaat, aangesteld. Hy hieldt, van den tyd zyner reize naar Dillenburg af, met kennisse der Heeren van Zwieten en Kalslagen, geduurig heimelyk verstand met Oranje: waartoe men, somtyds, in stilte, te Alfen, byeen kwam, op een Huis van den Heere van Kalslagen, Jakob Koppier, uit wiens mond, de Historieschryver Bor deeze byzonderheid te boek stelt (g). {==308==} {>>pagina-aanduiding<<} Oranje, uit Buis, berigt van den staat der Landen bekomen hebbende, besloot, zo menDe Prins geeft bestellingen ter zee uit. wil (h), op den raad, hem, in Frankryk, gegeven, door den Admiraal de Coligni, 't geluk der wapenen, dat hem te lande tegengeloopen was, ter zee te beproeven, en aan eenige gevlugte Edelen, Koopluiden en anderen, lastbrieven te geeven, om, met schepen, die sommigen, voor eigen' rekening, inVoornaamste Bevelhebbers zyner Vloote. zee bragten, te vrybuit te vaaren. Hy stelde dan Jonkheer Adriaan van Bergen, Heere van Dolhain, aan, tot zynen Onder-Admiraal over eenige schepen, die onder bevel stonden van Jonkheer Lodewyk van Bergen, des Onder-Admiraals Broeder, Jonkheer Albrecht van Egmond, Jonkheer Lancelot van Brederode, Bastaardbroeder van Heere Henrik, Adriaan Menning, Jan Broek, Nikolaas Ruikhaver (i), Barthold Entes van Mentheda, Willem van Imbise, Dirk van Breemen (k), Kornelis Geerlofz Roobol, Fokke Abelszoon, Egbert en Juriaan Wybrandszoonen, Jan Klaaszoon Spiegel (l), Dirk Duivel, Jan van Troye (m), en verscheiden' anderen: welker getal, van tyd tot tyd, aanwies.Hun last. Zy hadden last van den Prinse ‘om den Steden, Plaatsen of Ingezetenen van het Roomsche Ryk, Engeland, Deenemarke, Zweeden, Frankryk, en allen anderen, die den woorde Gods en hem waren toegedaan, niet te beschadigen:’ doch dee- {==309==} {>>pagina-aanduiding<<} ze last werdt kwalyk naargekomen. De schepen hielden zig, gemeenlyk, op, in de Engelsche zeehavens, daar zy, ter oorzaake vanHunne bedryven. het ongenoegen tusschen de Koninginne en Alva, gedoogd werden; of te Rochelle in Frankryk, daar de Hugenooten meester waren, of op de Rivieren de Elve en de Eems. Zelfs ontzagen zy zig niet, 't Vlie in te loopen (n), en op en langs de Zuiderzee te stroopen: waarom men, in den Zomer deezes jaars, te Amsterdam, een Oorlogschip en eenige platbodemde Schuiten te water bragt, die de vrybuiters verdreeven, en drie derzelven gevangen namen, welken hun bedryf, met den hals, boeten moesten (o). Weinig laater, vielen de Watergeuzen, dus noemde men 's Prinsen Zeevolk, in de Grietenye van Viglius Broeder, in Friesland, alwaar zy 't Klooster Weerd aan koolen leiden. Ook deeden zy eene landing op Ameland, daar zy 't Huis plonderden van den Heere Pieter van Kamminga, en op ter Schelling, daar 't Huis des Graaven van Aremberg verwoest werdt. Ook voerdenze, van hier, den Drossaard en Pastoor gevangelyk met zig (p). Doch 't voornaamste, dat zy, hier omtrent, verrigtten, was het neemen van twee Vlooten van zestig en veertig schepen, die, langs het Vlie, naar Amsterdam wilden; en, na 't betaalen van losgeld, vry raakten (q). Naderhand be- {==310==} {>>pagina-aanduiding<<} legerde de Heer van Dolhain de Schans Delfzyl te water, met eenige Schepen; doch Gasper Robles, Heer van Billy, die over eene Vloot, welke, naar 't schynt, te Amsterdam uitgerust was (r), gebied voerde, noodzaakte hem, omtrent het einde van Slagtmaand, de plaats te verlaaten en zee te kiezen (s). Ongelukkig einde van Jan Broek. Jan Broek van Amsterdam, een wakker Hopman, viel, omtrent deezen tyd, den Hamburgeren in handen, die hem, als een zeeroover, 't hoofd afloegen (t): waaruit, zo wel als uit het ter dood brengen van eenigen te Amsterdam, af te neemen is, dat men 's Prinsen lastbrieven niet erkennen wilde: alzo men de gevangen' Watergeuzen, anders, niet gelyk zeeroovers, maar naar Krygsgebruik, gehandeld zou hebben. Onderzoek, over de wettigheid van 's Prinsen lastbrieven. Ook werdt, over de wettigheid van 's Prinsen lastbrieven, ten deezen tyde, in en omtrent de Nederlanden, getwist: oordeelende sommigen, dat hy, geen Regt van Opperste magt bezittende in eenigen der Nederlanden, hier, geenen last tot het voeren van oorlog vermogt te geeven (u). Anderen meenden, dat zyn Prinsdom Oranje hem hiertoe regt gaf (v). Doch de beste en voornaamste grond van zyn Regt was het verzoek veeler voornaame Nederlanderen, die, tegen bezwooren' Voorregten, verdrukt wordende, geoordeeld hadden, hem te mogen verkiezen, om hen, door de wapenen, te beschermen. {==311==} {>>pagina-aanduiding<<} Ondertusschen, maakten 't de Watergeuzen zo grof, met berooven van vrienden en onzydigen, dat de Prins, hierover misnoegd,Dolhain wordt afgezet. den Heer van Dolhain, die ook geene rekening deedt van den bekomen buit, eerst eenigen tyd in hegtenis hieldt, en toen van zyn ampt ontsloeg (w). Doch ik meen, dat dit eerst in 't volgende jaar gebeurde, na dat de Watergeuzen, bedugt voor de Vloot, die, te Amsterdam en in 't Noorderkwartier, tegen hen uitgerust werdt, de Friesche kusten, in Lentemaand, verlaaten hadden (x). XIX. Handel van Oranje, om zig van eenige Steden meester te maaken. Midlerwyl, rustte de Prins niet, met het uitvinden en te werk stellen van veelerlei middelen, om den begonnen Kryg voort te zetten, houdende heimelyke briefwisseling met voornaame Luiden, in de Nederlanden, zo om, door hunne hulp, zig van de eene of de andere Stad meester te maaken (y), als om eenige penningen in 't Land te verzamelen, tot bevordering zyner oogmerken. MenBedekte schryfwyze. beschreef, in deeze bedekte onderhandelingen, die, naar 't scheen, over zekere Koopmanschap gehouden werden, Plaatsen en Persoonen, onder verbloemde benaamingen, noemende Holland, Koper; Gelderland Staal; Overyssel, Tin; Amsterdam, Saturnus; den Haage, Jupiter; Delft, Apollo; Leiden, Merkuur; Alkmaar, Pluto; 't Vlie, Titan; Texel, Boreas; Embden, Brunswyk; Dillenburg, Dantzig; Wezel, Koppenhagen; den Prins van Oranje, Maarten Willemszoon; den Her- {==312==} {>>pagina-aanduiding<<} tog van Alva, Paulus van Alblas; de Koningin van Engeland, Henrik Filipszoon; Diderik Sonoi, Daniel van Zante of Nathanael van Kalkar; Albrecht van Hugtenbroek, Adolf vanVolmagt aan Basius en Sonoi. Zon; enz. De Prins gaf ook, ten deezen tyde, bevel aan Meester Joan Basius, om, op zynen naam, nieuwe bestellingen ter zee uit te geeven, trekkende de lastbrieven, door hem, te vooren, verleend, allen wederom1570. in (z). En om de verzameling van penningen, in de Nederlanden, met ernst, door te zetten, verleende hy, hiertoe, op den zevenden van Sprokkelmaand des volgenden jaars, schriftelyke volmagt aan Jonkheer Diderik Sonoi; die eenige Predikanten en anderen aanstelde, om, in Holland, in 't StigtGeldverzameling. en elders, met groot gevaar, geld byeen te zamelen (a). Veelen yverden hierin, om hun gewisse gerust te stellen: anderen dreef de eerzugt, om, niet minder dan hunne geloofsgenooten, uit te munten: eenigen gaven geld, om hunne schepen en goederen, op zee, te beveiligen. Ook vindt men, dat 'er eene aanzienlyke somme beloofd werdt, onder beding, dat menze niet zou behoeven te betaalen, voor dat de Prins een talryk heir op de been hadt (b). Holland besluit den tienden Penning af te koopen. De Staaten van Holland, eindelyk beslooten hebbende, om, in plaats van den tienden en twintigsten Penning, tweehonderd eenenzeventigduizend guldens 's jaars, voor {==313==} {>>pagina-aanduiding<<} den tyd van zes jaaren, op te brengen (c), waren den gantschen Zomer bezig, om middelen te beraamen, tot het vinden deezer penningen. Zy verzogten en verkreegen Oktroi, op 's Konings naam, om, ten dien einde, eene menigte van nieuwe Imposten in te voeren (d). Doch alzo de andere Landschappen nog niet bewilligd hadden, bleef 't werk der belastinge ook steeken, in Holland. In 'tMoeite in 't Stigt. Stigt, haperde 't insgelyks nog geweldig. Hier hadt de Geestelykheid den Hertoge vertoond, dat het haar, volgens 's Pausen Bulle in Coena Domini, niet vrystondt, zulk eene schatting op te brengen, zonder Pauselyk verlof. Men hadt zelfs deeze Bulle, met kennis van den geheimen Raad, onlangs, gedrukt, in 't licht gegeven: 't welk Alva zo euvel nam, dat hy den Geheimschryver De la Torre, die 't verlof getekend hadt, eerst, in zyn huis, in hegtenis hieldt (e), en toen verboodt, in een rond jaar, zyn Ampt te oefenen. Kort hierna,Plakaat op het drukken. kwam 'er een Plakaat uit, waarby 't gantsche bewind der Drukkerye aan eenen Gemagtigde gesteld werdt, en verbooden, iet in 't licht te geeven, zonder byzondere goedkeuring (f). Men hieldt dit Plakaat, door Vargas, gesmeed te zyn, die zig van de hulp van den beroemden Arias Montanus bediend hadt. En Viglius schryft, dat de geheime Raad, aan wien anderszins 't ontwerpen van diergely- {==314==} {>>pagina-aanduiding<<} ke Plakaaten stondt, hun deeze eer niet misgunde (g). Midlerwyl, bedreef de bezetting, die Alva binnen Utrecht gelegd hadt, veel moedwil in de Stad, persende der Gemeente vierentwintighonderd guldens af, ter weeke. 's Lands Staaten waren, ten deezen tyde, ook voor den Raad der Beroerten gedagvaard, om zig, wegens 't voorgevallene in 't jaar 1566, te verantwoorden (h). Lang en hevig werdt hier tegens hen gepleit: 't welk zy, met een taai geduld en onbezweeken moed, doorstonden, weetende, dat men 't slegts toeleide, om hen, door allerlei wegen, te dwingen tot bewilliging in de geeischte schatting: waartoe zy niet verstaan konden. Men beschuldigde hun, dat zy te slap tegen de Onroomschen geweest waren, en beroerte hadden gedoogd, die zy, geweldigerhand, moesten belet hebben. Doch sommige Spaanschgezinden zelven oordeelden, dat zy, met het wederstaan van Brederode en Oranje, veeleer, lof hadden ingelegd (i). Zy antwoordden ‘dat zy niet gewoon waren byeen te komen, dan byzonderlyk beschreeven zynde, en dan nog alleen over zaaken van geldmiddelen. 't Stillen der beroerten stondt, meendenze, niet aan hun, maar aan den Koning en aan 's Konings Stadhouder.’ Die van de Stad in 't byzonder beriepen zig op den last en het voorbeeld der Landvoogdesse, welk zy, omtrent de Onroomschen,Alva's Vonnis tegen de Stigtschen. stiptelyk gevolgd hadden. Doch Alva, dit {==315==} {>>pagina-aanduiding<<} tegenspreeken niet konnende dulden, verklaarde, in Hooimaand, de vyf Kerken van Utrecht, de Edelen, die 't Verdrag met de Onroomschen gemaakt hadden, en de Steden Utrecht, Amersfoort, Wyk te Duurstede en Reenen vervallen van het voorregt, om ter Staatsvergadering te mogen verschynen, met verbeurtenis van alle andere Vryheden, tot dat de Koning ander bevel geeven zou. Doch die van Utrecht beriepen zig, van dit Vonnis, op den Koning zelven, en zonden Willem Veuzel, Deken van S. Pieter, naar Spanje, om hunne zaak te verdedigen, die zig, hierin, ook deftig en vrymoediglyk kweet. Alva stondt, ondertusschen, den Wethouderen van Utrecht toe, in hunnen dienst te volharden: doch 't Hof kreeg bevel, om geene Staaten meer te beschryven. Meester Floris Thin toog dikwils naar Brabant, om Alva te vermurwen. Men boodt, in de plaats van honderdenvyftig, honderdtwee-enzestig, en eindelyk honderdentagtigduizend guldens, om van bezetting ontlast te zyn, en 't beroep op den Koning voortgang te doen hebben. Doch de Hertog liet zig nergens door verzetten (k). De nieuwe Nederlanden, gelykMen laat de nieuwe Nederlanden den tienden Penning afkoopen. menze noemde, om datze Keizer Karel, nieuwlings, waren aangekomen, en niet aangeërfd van zyne voorzaaten, kogten den tienden penning af, Gelderland met vyfhonderdenvyfduizend guldens; Friesland met eenhonderdagtentwintigduizend, Overyssel {==316==} {>>pagina-aanduiding<<} en Drente met vierennegentigduizend, Groningen en Ommelanden met zestigduizend guldens; en Lingen met tienduizend Ryksdaalers (l). Die van Utrecht oordeelden, insgelyks, tot de nieuwe Staaten te behooren, en, uit dien hoofde, ook den tienden Penning te mogen afkoopen. Doch Alva wilde hen, tegen alle reden, onder de aangeërfde Landen, gerekend hebben (m). XX. Algemeene vergiffenis afgekondigd. Twee dagen na 't uitspreeken van het vonnis tegen Utrecht, op den zestienden van Hooimaand, deedt de Hertog, te Antwerpen, eene algemeene vergiffenis afkondigen, voor alle berouwhebbende Ketters. Doch alzo de Leeraars, Ouderlingen en Diakenen der Onroomschen; zulken, die Leeraars hadden geherbergd; zulken, die de wapenen hadden opgevat tegen hun Vaderland; die daartoe penningen hadden verzameld of opgebragt; die eenig geweld aan geestelyke goederen en persoonen hadden gepleegd; de Verbondtekenaars en inleveraars van 't Verzoekschrift aan de Hertoginne; alle Regenten, OverstenZy baart weinig gerustheid. van Plaatsen en Amptenaars, die zig in den oproer gemengd hadden, en verscheiden' anderen van de vergiffenis waren uitgeslooten; ten ware zy, binnen zes maanden, welke tyd naderhand verlengd werdt, in persoon, of door gemagtigden, voor den Hertoge, verscheenen; vondt men naauwlyks iemant, die zig op deeze vergiffenis verlaaten durfde (n). Weinige en geringe luiden maakten {==317==} {>>pagina-aanduiding<<} 'er, alleenlyk, gebruik van (o). Ook was de zugt tot vervolgen nog zo sterk, dat de Hertog, weinige weeken geleeden, vier afgevallen'Vier afgeweeken' Priesters geregt. Priesters, die lang in den Haage gevangen gezeten hadden, hadt doen ter dood brengen (p). De President Viglius hadt het eerste Ontwerp der algemeene vergiffenis gemaakt (q), enze veel ruimer begreepen. Anderen hadden 'er, naderhand, de meeste bepaalingen bygevoegd, waarom hy vreesde, dat de Koning, van wiens zagtmoedigheid men, tot hiertoe, groote verwagting gehad hadt, ter oorzaake van deeze bepaalingen, voor gierig en wreed, zou worden uitgekreeten. Ook schreef hy, omtrent deezen tyd, dat men, in Spanje, van ouds, zig goedertierener tegen de doolenden of oproerigen gedraagen hadt, dan men nu in de Nederlanden deedt (r). Omtrent deezen tyd, was Koning Filips,Vierde Huwelyk van Koning Filips. voor de vierde reize, in de Egt verbonden, met Anna, Dogter van Keizer Maximiliaan den II. Zyne derde Gemaalin, Izabelle van Valois, was, in 't voorleeden jaar, overleeden, weinige maanden na de dood van den Erfprins Karel, dien de Koning, om redenenDood van Prins Karel. van staat, en, zegt men, om de groote gemeenzaamheid met de Koninginne, die hem, te vooren, ter Vrouwe beloofd geweest was, hadt doen van kant helpen. Ook wil men, dat de dood der Koninginne, door {==318==} {>>pagina-aanduiding<<} vergif, was verhaast (s). De Koninglyke Bruid, Anna van Oostenryk, kwam, in Oogstmaand, in de Nederlanden, en ging, in Herfstmaand, van Vlissingen, onder zeil, naar Spanje, alwaar zy, in agt dagen, behouden aankwam (t). Oranje hadt zynen Gemagtigde over de zeezaaken, Joan Basius, uitdrukkelyk bevolen, zorg te draagen, dat 's Prinsen Schepen der Vloote, die 's Keizers Dogter overvoerde,Geschenken aan 's Konings Bruid. geen het minste belet deeden. In haare reize door de Nederlanden, was zy, door 's Lands Staaten, begroet en begiftigd (u). Die van Holland ontmoetten haar, te Nieuwmegen, haar aanbiedende een geschenk van negenentwintigduizend ponden. Alva oordeelde, dat de geschenken der Staaten aan Tapyten, met het wapen van elk Landschap bestikt, aan lynwaaten, en aan andere meubelen moesten besteed worden (v). De byzondere Staaten, werden 'er, sedert, schriftelyk, door den Hertoge, en door den Koning zelven,Voorslag om den Stadhouder Bossu een geschenk te doen. voor bedankt (w). Haarlem sloeg, in Hooimaand deezes jaars, en naderhand meermaalen, ter Vergaderinge van Holland, voor, dat men den Graave van Bossu ook tien- of twaalfduizend ponden behoorde te schenken (x). Doch de andere Leden, zyn Stadhouderschap en den gantschen staat van 's Lands Regeeringe aan 't waggelen ziende, stelden de {==319==} {>>pagina-aanduiding<<} raadpleegingen hierover, van tyd tot tyd, uit. Eindelyk beslootenze, in Bloeimaand des jaars 1571, den Stadhouder, tegen Paaschen toekomende, tienduizend ponden te doen betaalen (y). Doch toen deeze tyd kwam, was de staat des Lands reeds zo zeer veranderd, dat Bossu dit geschenk, zekerlyk, nimmer ontvangen heeft. XXI. Oranje zoekt onderstand in 't Duitsche Ryk. Het Huwelyk van 's Keizers Dogter deedt nadeel aan de zaaken des Prinsen van Oranje in Duitschland. Verscheiden' gevlugte Edelen, onder welken de Graaven van Kuilenberg en van den Berge waren, verzogten, omtrent deezen tyd, de bescherming en voorspraak des Keizers en der Duitsche Vorsten, op den Ryksdag te Spiers. Doch Alvas Gemagtigden, die hier ook tegenwoordig waren, beweerende, dat het den Koning van Spanje vrystondt, zyne wederspannige onderzaaten te straffen, wisten te wege te brengen, dat 'er geen besluit werdt genomen (z). Ook zal de Keizer, die, in 't voorleeden jaar, zynen Broeder, te vergeefs, naar Spanje gezonden hadt, om Oranje met den Koning te bevredigen (a), nu, na 't sluiten van het Huwelyk zyner Dogter, minder aandrang gevonden hebben, om eene onzekere verzoening te helpen bevorderen. Maar, terwyl Oranje, te Spiers, de bevredigingAanslagen van Oranje op verscheiden' Stenden, als Vlissingen, van Filips met de Nederlanden scheen te zoeken, smeedde hy den eenen aanslag na den anderen, op verscheiden' Hol- {==320==} {>>pagina-aanduiding<<} landsche en andere Steden: die egter allen mislukten (b). Van Vlissingen en Enkhuizen poogde hy zig, op éénen tyd, meester te maaken, door schepen, die, op de Eems, onder Hopman Poppo Ufkens, en te Breemen, onder Sonoi, werden uitgerust. Doch de Regeering van Embden, deedt het geschut ligten van 's Prinsen schepen: waardoor de tyd, geschikt tot den togt naar Vlissingen,Enkhuizen, verliep. Ook hadt de onderneeming op Enkhuizen geenen voortgang, alzo Sonoi, in Bloeimaand, berigt kreeg, dat de Enkhuizers beslooten hadden, noch van de eene, noch van de andere party, eenige bezetting in te neemen (c). Sedert, werdt 'er, heimelyk, gehandeld, om Enkhuizen, Hoorn en Medenblik, aan 's Prinsen zyde, te brengen: waartoe zig gebruiken lieten Richard Klaaszoon van Enkhuizen, Predikant der Gereformeerden, en Jan Klaaszoon Sloot, die naderhand Burgemeester werdt, te Edam. Zy gaven van 's Prinsen toeleg, te Enkhuizen, kennis aan verscheiden' voornaame Burgers, en zelfs aan eenige Leden der Regeeringe. De handel bleef egter bedekt; doch 't liep nog meer dan een jaar aan, eer de Steden van 't Noorderkwartier zig voor den Prinse verklaarden.Dordrecht, Briele, Delft, Rotterdam, Om Dordrecht, Briele, Delft en Rotterdam te doen omslaan, werden, insge lyks, eenige vrugtelooze poogingen aangewend (d). Men zogt zig van Dordrecht en den Briele meester te maaken, door middel {==321==} {>>pagina-aanduiding<<} van Jan Gysbrechtszoon Koning, die, met zynen Vader en Oom, te Dordrecht woonagtig, heimelyk verstand hieldt. Doch hunne briefwisseling ontdekt zynde, werdt Koning gevat, en te Brussel verbrand (e). 's Prinsen gedagten liepen, insgelyks, op Deventer. Hyen Deventer. hieldt hier ook heimelyk verstand met eenige Burgers, die hem de Stad zouden leveren, zo dra hy 'er voorkwam. Doch de togt derwaards, die laat in 't jaar voorgenomen scheen, werdt belet, door den zwaaren sneeuw, die de wegen onbruikbaar maakte. De Prins liet den weg tusschen Dillenburg en Wezel, door eenige honderden boeren, betreden; terwyl hy en zyne Broeders hen, een stuk wegs, te voet, volgden. Hy moest egter, verhinderd door 't zwaar opperwater, dat op den sneeuw volgde, den togt staaken. Ook kreeg Pacheco, die binnen Deventer geboodt, eenige lugt van den aanslag, welke zeer bedekt gebleeven was, schoon 'er ook Vrouwen van wisten, hebbende eene derzelven dien geopenbaard aan den Historieschryver van Reyd, die zig, ten deezen tyde, binnen Deventer bevondt. De Spaansche Bevelhebber deedt eenige verdagte Ingezetenen vatten en ter dood toe pynigen; doch 't geheim des aanslags bleef voor hem verborgen (f). Onder 't beleggen en mislukken van zo veeleDe Heer van Lumbres, door den Prins, tot Admiraal aangesteld. onderneemingen, werdt egter 's Prinsen Vloot, van tyd tot tyd, talryker, en maakte grooten buit op zee. De Prins stelde, hier- {==322==} {>>pagina-aanduiding<<} om, in Oogstmaand, nieuwe orde op den oorlog te water. Gilain van Fiennes, Heer van Lumbres, werdt, in de plaats van den Heere van Dolhain, tot Overste en Kapitein Generaal der gantsche Vloote verheeven (g). ZynOrde op den oorlog te water. lastbrief hieldt in, dat hy niemant beschadigen mogt dan Alva en deszelfs aanhangers. Voorts wilde zyne Doorlugtigheid, op ieder schip, eenen Predikant onderhouden hebben. Ook beval hy, dat de buit, voor een derde deel, aan hem of zynen Gemagtigde, Joan Basius, zou worden uitgekeerd, moetende de overige twee deelen, voor de helft, door de Kapiteinen, die 'er de schepen uit voorzien moesten, en, voor de andere helft, door de Schippers en 't Bootsvolk, genooten worden: en behoudende den Admiraal een tiende gedeelteBedryf van 's Prinsen volk op zee. van 't geheel (h). Sedert ging het vrybuiten wakker zynen gang. Lancelot van Brederode, Adriaan Menning, Albrecht Benningerhof en anderen namen, in 't laatst van Herfstmaand, in 't Vlie, meer dan twintigSlinksche handel van twee Amsterdammers. groote en kleine schepen. Ook handelde Sonoi, door twee Amsterdammers, Jan Beth Janszoon, Koopman, en Jan Koenenszoon, Notaris, met Schipper Jan Gilliszoon, die, van Antwerpen, met eene kostbaare laading, naar Italie moest, om schip en goed den eigenaaren te ontvoeren, en den Prinse van Oranje te leveren; waarvoor hy tweeduizend guldens trekken zou. 't Verdrag geslooten zynde met kennis van den Prinse, voerde de {==323==} {>>pagina-aanduiding<<} Schipper zyn schip in de Haven van Rochelle, daar de laading, voor de halve waarde, te weeten voor twintigduizend negenhonderd guldens, verkogt werdt. Graaf Lodewyk, die toen te Rochelle was, trok hiervan, volgens 't verdrag, de helft. De andere helft droop, grootendeels, aan onkosten, door de vingeren. 't Overige werdt zo gesmaldeeld, dat Sonoi 'er niet meer dan zeshonderdenvyftig guldens van genoot, en anderen zig, sedert, deezen slinkschen handel, voornaamlyk egter om 't gering voordeel, dat 'er van gekomen was, zeer geschaamd hebben (i). In Slagtmaand, maakten Nikolaas Ruikhaver, Jan Janszoon van der Nyenburg en eenige anderen zig meester van 't Marktschip van 's Hertogenbosch op Antwerpen, waarin zy, behalve de Koopmanschappen, vyfenveertighonderd Ryksdaalers aan geld vonden (k). XXII. Watersnood op Allerheiligen dag. Doch onder dit stroopen der Watergeuzen, waarby de Koopluiden 't meest te lyden hadden, trof de Nederlanden in 't gemeen een veel zwaarer ramp. Op den eersten van Slagtmaand, stak een zo felle storm uit den Noordwesten op, dat de meeste dyken en sluizen, voor 't hoog opgezet water, bezweeken, menigte van huizen om verre spoelde, en een groot getal van menschen en beesten verdronk. Vlaanderen leedt, in deezen Watersnood, meer dan Brabant. Holland, daar de Zyp doorging, en 't bezwyken des Diemerdyks, op twaalf of dertien plaatsen, kelders {==324==} {>>pagina-aanduiding<<} en pakhuizen, te Amsterdam, onder water zette, verloor boven Vlaanderen. Zeeland en 't Stigt van Utrecht leedt insgelyks veel. Doch nergens was de elende grooter, dan in Friesland en Oostfriesland, alwaar men meent, meer dan twintigduizend menschen te zynDienst, door Billy, den elendigen beweezen. omgekomen. Robles, Heer van Billy, die binnen Groningen geboodt, deedt, toen 't weêr, na twee dagen, wat bedaard was, grooten dienst, met het bergen van luiden, die, hier en daar, op hoogten geklauterd waren, en met honger, koude en doodsgevaar worstelden: 't welk hem, te vooren niet wel gezien by de Gemeente, elks agting verwierf. 't Domme volk schreef deezen ramp, die, op Allerheiligendag, voorgevallen was, toe aan de stoornis der Heiligen, over 't schenden hunner beelden. Doch de Onroomschen, de zalige zielen vry keurende van wraaklust, zagen dit kwaad aan, als een' voorbode der naderende beroerten; die Holland, eerlang, meer dan de andere Nederlanden, troffen (l). Ondertusschen, hieldt men 't daar voor, dat deeze Landen, die, van ouds, veel van overstroomingen plagten te lyden te hebben, nimmer zwaarer Watersnood dan den tegenwoordigen bezuurd hadden (m). De storm hadt zig, langs de noordkust des Oceaans, uitgestrekt, tot aan Deenemarke toe, en meent men, dat 'er, in 't geheel, wel honderdduizend menschen door zyn omgekomen (n). XXIII. 's Prinsen schepen te Embden beslaagen. 's Prinsen schepen, op de Eems en elders {==325==} {>>pagina-aanduiding<<} daar omtrent leggende, leeden veel, by deezen zwaaren storm, waardoor ook verscheiden' aanslagen te loor liepen. Hier sloeg toe, dat de Graaf van Oostfriesland verscheiden' schepen deedt beslaan, voorgeevende, dat Alva aan 't Ryk over hem geklaagd hadt, dat hy Oranjes vrybuiters aanhieldt. De Prins of Sonoi zondt, eerlang, Dirk Volkaartszoon Koornhert, die uit Amsterdam geweeken was, naar Embden, om 't ontslag der schepen te bevorderen. Ook werdt 'er, sedert, min scherpe wagt over gehouden. Doch in 't volgendTreslong in hegtenis. voorjaar, deedt de Graaf Willem van Blois van Treslong in hegtenis neemen, voorwendende dat Roobol, Treslongs Luitenant, eenige vyandlykheid op 's Graaven bodem gepleegd hadt. Treslong zat veele weeken; doch werdt eindelyk, onder borgtogt, ontslaagen, mids hy beloofde, niet zonder verlof van den Graave, in wiens dienst hy zig, eer hy gevangen werdt, begeven hadt, uit Embden, te zullen vertrekken. Hy ligtteHy ontsnapt. nogtans, eerlang, de hielen, klaagende, dat men hem niet te regt stelde, en verklaarende, dat hy zig altoos vervoegen zou, daar men hem geregtelyk wilde aanspreeken. Uit Embden vertrokken zynde, nam hy dienst ter zee, onder den Prinse van Oranje (o). Eer 't jaar 1570 nog ten einde liep, bestondtKloekhertigheid van Herman de Ruiter, die Loevestein inneemt; Herman de Ruiter, Ossenkooper van 's Hertogenbosch, een stuk, dat hem eenen onvergangkly ken naam verworven heeft, in 's Lands {==326==} {>>pagina-aanduiding<<} Geschiedenissen. Gedooken in eenen monnikskap, onderneemt hy, bestelling, op 's Prinsen naam, van den Graave van den Berge, bekomen hebbende, van drie anderen verzeld, het Slot te Loevestein, gelegen ten einde de Bommelerwaard, in Wintermaand, te verrassen. 't Gelukt. De Ruiter geraakt binnen 't Slot, verzekert zig van den Kastelein, en past, met omtrent vierentwintig man, welken hy, sedert, by zig kreeg, de Plaats, die onweerbaar was, in alleryl, te versterken. Doch Alva, kennis van zulk een zonderling voorval gekreegen hebbende, zondt Lorenzo Perea, met driehonderd Spanjaards, af, om 't Slot te herneemen. 't Wordt opgeeischt: en de Ruiter, den zynen een hert onder den riem gesteken hebbende, en zig zelven en hen, met de hoope van ontzet, vleiende, besluit, zig tot het uiterste te verdedigen. De belegeraars baanden zig haast eenen weg naar de Vesting, door 't grof geschut, datzedoch 't wederom verliest. 'er op speelen lieten. Loevestein werdt ingenomen. Doch de Ruiter, in een binnenvertrek geweeken, weerde zig, met een slagzwaard, dat, heen en weder gezwaaid, menigen aanvaller velde. Toen hy zig, eindelyk, overweldigd vondt, stak hy den brand in 't buskruid, daar de vloer, vooraf, mede bestort was, en deedt zig zelven en zyne vyanden, met éénen slag, in de lugt vliegen. De Spanjaards zogten zyn hoofd op, uit den hoop verscheurde lighaamen, en deeden 't, te 's Hertogenbosch, aan de galge nagelen. Eenigen der zynen werden, te Antwerpen, {==327==} {>>pagina-aanduiding<<} gehangen, twee derzelven geradbraakt (p): alzo de Hertog, omtrent de aanhangers des Prinsen, die hy voor muiters hieldt, geen Krygsregt wilde gevolgd hebben. In deeze zelfde maand, liep hier een algemeenGerugt van Granvelles komst. gerugt, dat men den Kardinaal van Granvelle haast wederom in de Nederlanden te wagten hadt. Viglius schreef 'er over naar Spanje, zeggende, dat het, door verscheiden' Brieven, bevestigd werdt (q). Doch het verdween eerlang, geheellyk. Veelligt was het alleenlyk uitgestrooid, om te beproeven, of het Gemeen thans ook met zulk eene verandering gediend zyn zou. XXIV. Ongeregeldheid op 's Prinsen schepen. Met den aanvang des jaars 1571, vervolgde de Prins zyne heimelyke onderhandelingen, om eenige voornaame Stad, aan zyne zyde, te doen omslaan, tegen dat hy met een Leger herwaards zou komen, om haar te beschermen. De deftigste Kapiteinen op 's Prinsen1571. Vloote haakten ook zeer naar eene vrye haven hier te lande, ziende zy geenen kans, om 't volk, verwilderd door 't rooven, anders, in toom te houden. Want zo ver ging de wanorde, dat men openlyk uitsloeg, op niemants, zelfs niet op 's Prinsen bevelen te willen passen, geene bestellingen erkennende, dan die men zig zelven gaf; en dat 'er, nu en dan, een schip van de vloote doorging, om, voor eigen' rekening, te kaapen. Een groot deel deezer wanorde zou geweerd hebben konnen worden, als men zig van de ee- {==328==} {>>pagina-aanduiding<<} ne of de andere Haven, in Holland of in Zeeland, hadt konnen meester maaken (r). Oranje en de zynen deeden hiertoe dan hun best. De Prins handelde met Jakob van Duivenvoorde, Heere van Warmond, Otto van Egmond, Heere van Keenenburg, den Heere van Benthuizen en andere Hollandsche Edelen: ook met eenige voornaame Burgers, als Reinier Kant van Amsterdam en anderen,Sonoi zoekt Utrecht te doen omslaan. om de eene of de andere Stad te winnen. Sonoi ook, dien Alva vrugteloos gepoogd hadt te doen vatten, door den Hertog van Kleeve (s); en Hugtenbroek zogten Utrecht te doen waggelen. Doch hiertoe was minder kans, doordien de Slotvoogd van Vredenburg onlangs overleeden, en een Spanjaard inStaat der Stad. deszelfs plaatse gesteld was. De Spaansche bezetting, eindelyk, in Lente- en Bloeimaand, de Stad verlaaten hebbende, en op Alva's last naar Alkmaar, Leiden, Delft en Briele zynde vertrokken, scheen zig de gelegenheid, om de Stad in te krygen schooner voor te doen. Doch alzo 't Stigt zig ten uiterste toe bleef kanten tegen den tienden Penning, werdt de bezetting, in Slagtmaand, wederom geligt, uit de gemelde vier Steden, en naar Utrecht gezonden, daar zy, vyftien maanden soldy te goede hebbende, op den burger bleef teeren, en veele baldaadigheid bedreef. De Wethouderschap viel, hierop, aan 't smeeken by den Hertoge. Doch met geen ander gevolg, dan dat haar gelast werdt, alle haare {==329==} {>>pagina-aanduiding<<} Handvesten en Privilegien Alva in handen te stellen: waartoe zy, na veele vergeefsche klagten ten Hove, in Sprokkelmaand des volgenden jaars, door 't Krygsvolk, gedwongen werdt (t). Deeze en diergelyke handelingen, gelykze den Hertog haatelyk maakten by de Landzaaten, verwekten, aan den anderen kant, wederom grooter gunst tot den Prinse. Ook wisten de zynen 't bedryf en de oogmerken des Landvoogds, door woorden en schriften, op 't lelykst, af te schilderen: al het welke,Bystere vertwyfeldheid. hier en daar, zo groot eene vertwyfeldheid verwekte, dat sommigen, zo men wil, den Prinse aanbooden, brandpoppen in hunne eigene Huizen te leggen, om de Steden buiten staat van tegenweer te stellen, als hy zig voor dezelven vertoonen zou (u). Ondertusschen,Dertig schepen genomen. was het den zynen, in Lentemaand, gelukt, wederom dertig groote schepen, in Texel, te neemen: onder welken 'er agt waren, die vrygeleide van Graave Lodewyk hadden en egter losgeld betaalen moesten (v). Ook melden sommigen, dat Monnikendam,Monnikendam verrast. ten deezen tyde, door 's Prinsen schepen, verrast, geplonderd, en, na verloop van eenigen tyd, wederom verlaaten werdt (w). Daarentegen, bemagtigde de Admiraal Boshuizen eenigen van 's Prinsen schepen op de Eems. Men was, omtrent deezen tyd, bekommerd voor eene landing der Watergeu- {==330==} {>>pagina-aanduiding<<} zen op Walcheren, hebbende men, te Middelburg, vernomen, dat zy, met vyftig schepen, in Duins lagen en 't oog op dit Eiland hadden: 't welk zo veel indruk maakte op de Wethouderschap, dat zy den Heere van Wakkene, thans, van 's Konings wege, Bevelhebber over Zeeland, verzogten, daartegen de noodige voorziening te willen doen (x). Doch de onderneeming op Walcheren hadt geen gevolg. XXV. Oranje handelt in 't Noorden. Oranje, midlerwyl, bedugt, dat hy den oorlog tegen Alva, met eigen' magt, en ondersteuning der Landzaaten, die hem genegen waren, niet lang zou konnen voeren, zogt zig, door uitheemsche Bondgenootschappen, te sterken. In Bloeimaand, vaardigde hy Diderik Sonoi, Herman van der Meere en Jan de l'Ecluse af naar Deenemarke en Zweeden, om onderstand. Zy vertrokken eerst naar Koppenhage. Doch de Fransche Gezant aldaar, met wien zy last hadden te raadpleegen, riedt hun, geen gehoor by den Koning van Deenemarke te verzoeken, alzo hy, onlangs, een Verbond met Spanje gemaakt hadt, en reeds eenige schepen liet uitrusten, om op de Nederlandsche vrybuiters te kruissen. Zy begaven zig, hierop, naar Stokholm, daar zy minzaam ontvangen, doch lang opgehouden werden, en eindelyk tot afscheid kreegen, dat Zweeden oude verbindtenissen hadt met Spanje, uit hoofde van welken, men den Prinse van Oranje geenenen met Frankryk en Engeland. onderstand belooven kon (y) Graaf Lode- {==331==} {>>pagina-aanduiding<<} wyk, die zig, ten deezen tyde, te Rochelle, ophieldt, werdt, door de Koninginne Moeder, met de hoop gevleid, van eenige hulp, uit Frankryk, te zullen konnen verwerven. Men hieldt zig daar misnoegd op 't Spaansche Hof, ter oorzaake van de dood der Koninginne Izabelle, eene Dogter van Frankryk, die men, openlyk, zeide, door vergif, te wege gebragt te zyn. Men ontboodt Graaf Lodewyk ten Hove, en liet zig verluiden, dat men een Leger, onder den Admiraal van Coligni, naar de Nederlanden, geschikt hadt. Doch 't bleek, by de uitkomst,Loosheid van 't Fransche Hof. dat men den Prins slegts zogt op te houden, om, onder voorwendsel van hem te willen ondersteunen, Coligni en andere voornaame Hugenooten, met welken men onlangs wederom vrede gemaakt hadt, ten Hove te lokken, en naderhand op de slagtbank te brengen (z). Graaf Lodewyk, aangezet door hetGraaf Lodewyk vleit Engeland met het gebied over Zeeland. Fransche Hof, handelde, ten deezen tyde, ook met François Walsingham, Gezant der Koninginne van Engeland in Frankryk, poogende, door hem, haare Majesteit, insgelyks, te beweegen, om den Prinse eenigen onderstand toe te schikken. Hy gaf te kennen, dat zy zig, ter belooninge van den dienst, den Nederlanderen gedaan, van Zeeland zou konnen verzekeren, waardoor zy altoos in staat zyn zou, om de Duitsche Vorsten te sterken, en te beletten, dat Frankryk te magtig werdt. Doch de Koningin kon niet {==332==} {>>pagina-aanduiding<<} besluiten, om zig, voor als nog, openlyk, voor den Prinse te verklaaren (a). De Engelsche Gezant meende, dat de Duitsche Vorsten, die den Prins van Oranje ondersteunden, voorhadden, de Nederlanden te verdeelen: Vlaanderen en Artois aan Frankryk, en Holland en Zeeland aan Engeland toeleggende. Brabant en de andere Landschappen, die voorheen onder het Duitsche Ryk behoord hadden, hadt men een' Duitsch' Vorst, hy dagt, den Prinse van Oranje toegeschikt (b). Doch veelligt heeft Graaf Lodewyk hem van deeze ontworpen' verdeeling meer doen vermoeden, om, door hem, de Koningin, te ligter, tot het geeven van onderstand te beweegen: waartoe zy egter, voor tegenwoordig, nog geene ooren hadt. Holland verzoekt ontslag van de ingewilligde lasten. In Holland, was men, deezen gantschen Zomer, bezig met het herstellen der schade, door den jongsten Watervloed, aan dyken en sluizen, veroorzaakt. Hiertoe werdt veel gelds vereischt: waarom de Staaten, al in Wintermaand des voorleeden jaars, by den Hertoge, om ontslag van het opbrengen der beloofde tweemaalhonderdeenenzeventigduizend guldens hadden aangehouden (c). Doch de Hertog verleende slegts eenig uitstel aan de overstroomde Landen (d). En wat laater, vorderde hy al twee-enzeventigduizend guldens op rekening, omze, tot krenking der {==333==} {>>pagina-aanduiding<<} vrybuiteren, te besteeden: waarin de Staaten niet bewilligen konden. Toen hieldt hy aan, om slegts negenduizendtweehonderdzevenenveertig guldens, tot uitrustinge van een groot Oorlogschip en twee Boots: die hem, door de Staaten, werden toegestaan (e). In Herfstmaand, moestenze, daarenboven, tot afbetaalinge van 't Bootsvolk, nog agtentwintigduizend guldens opbrengen (f). XXVI. Alva zoekt den tienden Penning door te dryven. Midlerwyl, was Alva wederom te raade geworden, den tienden Penning door te dryven, en de afkooping, die, door eenigen, voor twee jaaren, ingewilligd was, welken met Oogstmaand ten einde liepen, niet langer te gedoogen. Hy vertoonde den Raad van Staate ‘dat het volk niet behoorde te weeten, wat het den Vorste opbragt, waarom hy raadzaamer oordeelde, den tienden Penning niet te laaten afkoopen.’ Ook verklaarde hy ‘dat de Koning misnoegd op hem was, om dat hy den tienden Penning nog niet hadt ingevoerd: voorts, dryvende, dat men, om deeze belasting den volke smaakelyk te maaken, vooraf de Imposten en Excynzen, die hun ondraaglyk vielen, behoorde af te schaffen, en in eene belasting op de Huizen en Landeryen te veranderen (g).’ Doch de Raad merkte hierop aan ‘dat men de Imposten niet moest vernietigen, voor dat men middelen gevonden hadt, uit welken, de Staaten voldoen zouden konnen, 't gene zy {==334==} {>>pagina-aanduiding<<} beloofd hadden.’ Ook verklaarde de Leden zig eenpaarig tegen den tienden Penning.Zyn verschil met Viglius. De President Viglius zeide, bedugt te zyn ‘dat men, op den tienden Penning blyvende dringen, den tweeden honderdsten Penning, die niet toegestaan was, dan onder voorwaarde, dat men den tienden zou mogen afkoopen, ligtelyk zou moeten missen; die nogtans wel vier millioenen, en dus zo veel als de afkooping des tienden Pennings voor den tyd van twee jaaren, bedraagen zou.’ Doch Alva nam dit tegenspreeken kwalyk. Vooral, wilde hy niet gemeld hebben, dat het toestaan des tweeden honderdsten Pennings, door eenigen, onder voorwaarde, geschied was (h). Aan Viglius verklaarde hy, nogtans, in 't byzonder, dat hy 't met hem eens was; doch, om redenen, wel wilde, dat men dit, voorZyne dubbelheid. tegenwoordig, openlyk ontveinsde. Van welke verklaaring men toen de reden niet bevroeden kon; schoon men naderhand begreep, dat Alva, den President beletten wilde, hem in den Raad tegen te spreeken, op dat hy daar zyn gevoelen te ligter zou konnen doordryven. 't Bleek, dat zyn toeleg was, den tienden Penning eerst te doen toestaan, zonder van den tweeden honderdsten te reppen, en zig, daarna, op de voorgaande toestemming der Staaten te beroepen, om ook deezen te vorderen: welke dubbelheidPlakaat Viglius eerst naderhand ontdekte (i). De {==335==} {>>pagina-aanduiding<<} Hertog besloot, in Zomermaand, tot het invoeren des tienden Pennings, tegen 't gevoelen des Raads, die eenpaarig verklaarde,op den ophef van den tienden Penning. dat zulk eene soort van belasting te willen heffen zo veel was, als tegen de stroom te willen aanroeijen. In het ontwerp der Ordonnantie op den tienden Penning, werdt egter eenige maatiging gebruikt. 't Plakaat, hiernaar geschikt, werdt, op den laatsten van Hooimaand getekend, en sedert alomme afgekondigd (k). Te Amsterdam, geschiedde zulks egter zeerMoeite met Amsterdam. schoorvoetende. De Stad leverde den Deurwaarder een geschrift over, waarby zy zig bezwaard verklaarde, door den tienden Penning. Doch Alva nam dit zo euvel, dat hy de Stad, voor 't Hof in den Haage, dagvaarden deedt, alwaar zy, of, zo anderen melden, een der Burgemeesteren (l), in eene boete van vyfentwintigduizend guldens, verweezen werdt. Men beriep zig, op den grooten Raad te Mechelen. Doch daar werdt de zaak naar den Hertoge geweezen, by wienze, sedert, is blyven hangen (m). De byzondereDe Staaten draalen met het uitvoeren van 't Plakaat. Staaten, ondertusschen, schoon aangemaand door hunne Stadhouders, maakten geenen haast, met het invoeren des tienden Pennings, noch ook met het afschaffen der Imposten, 't welk de Hertog, insgelyks, raadzaam geoordeeld hadt (n). Die van Holland, onderanderen, in Wynmaand, te Brussel verscheenen, verzogten, op 't ernstigst, onthee- {==336==} {>>pagina-aanduiding<<} ven te blyven van den tienden Penning, en de Imposten te mogen aanhouden, alzo zy geene andere middelen te gebruiken wisten, om de Renten te vinden, daar 't Land mede bezwaard was. Doch de Hertog bleef onverzetlyk, dryvende, dat de Staaten, gelyk waar was, te vooren reeds, in den tienden Penning bewilligd hadden, en nu niet te rug loopen moesten (o). Zy antwoordden ‘dat de Hertog hun verzekerd hadt, dat 'er eene algemeene bewilliging van alle de Nederlanden zou moeten voorgaan, eer hy hun den tienden Penning zou afvorderen, en dat Gelderland, Overyssel en andere nabuurige Gewesten nu nog met eene bepaalde somme voldeeden: waarom zy oordeelden, dat hunne bewilliging, die, op den voet van 's Hertogs verzekering geschied was, hun niet behoorde te benadeelen (p).’Alva is ongenoegd op die van Holland. Alva wilde 'er egter mede door. Zelfs verklaarde hy ‘dat hy den Gemagtigden der Staaten van Holland geen gehoor verleend zou hebben, zo hy geweeten hadt, dat zy 's Konings bevelen tot welstand van den Lande, dus noemde hy 't Plakaat op den tienden Penning, nog niet ter uitvoeringe hadden gebragt (q); hun voorts beveelende, terstond na huis te keeren.’ Zy deeden van deeze ontmoeting verslag in den Haage:Hun laatste Besluit, op 't stuk des tienden Pennings. waarop de Staaten, bedugt voor Alvas strengheid, een besluit namen, dat, met deeze woorden, in 't Register der Resolutien, aan- {==337==} {>>pagina-aanduiding<<} getekend staat: Overleggende de Staten de gelegentheyt van den tydt, de mamere van doene soo syne Excellencie procedeert in 't stuk van den Thienden ende Twintighsten Penningh, en geen verder middel wetende, om d' executie te beletten; en hebben by de meeste stemmen, voor desen tydt, anders geen Resolutie daer op weten te nemen (r). Na dit Besluit, is 'er, ter Staatsvergaderinge van Holland, niet meer over den tienden Penning gehandeld. Doch ten Hove, was men 'er, den gantschen Zomer (s), en een gedeelte der volgende Lente, nog bezig mede. De byzondere Staaten niet alleen; maar de Stadhouders en Leden der Raaden van Staate en der Geldmiddelen stelden 'er zig tegen, tot zo verre, dat Alva dikwils hevig uitvoer tegen eenigen derzelven, en zelfs van geene opschorting van 't Plakaat op den tienden Penning voor eene of twee maanden, welke hem Viglius voorsloeg, hooren wilde (t). En toen de President vervolgde, dat men, midlerwyl, met het invorderen, der beloofdeQuotae. andeelen, zou konnen voortvaaren, hernam deHevige twist tusschen Alva en Viglius. Hertog, dat hy, reeds te vooren, verklaard hadt, niet te verstaan, dat men hem meer sprak van aandeelen: den President voorts beschuldigende van gebrek van ontzag voor 's Konings bevelen, en hem dreigende, dat hy zyn gedrag den Koning aandienen zou. Doch Viglius hadt moeds genoeg, om te antwoorden, dat {==338==} {>>pagina-aanduiding<<} hy hoopte, dat zyne Majesteit hem dan het ander oor nog wel zou willen gunnen, en dat hy, in allen geval, voor zynen gryzen kop niet bekommerd was: waarop de Hertog hervatte, dat hy wel middel wist om zig te doen ontzien: dat het besluiten aan hem stondt; aan den Raad slegts te bewilligen in 't gene hy beslooten hadt. Na 't scheiden van den Raad, sprak hy van 't voorgevallene met zynen Zoon, Don Fredrik, met Vargas en anderen; zo dat zyn ongenoegen op den President haast rugtbaar werdt, en te wege bragt, dat de Staaten, verneemende, dat Alva met Viglius, over den tienden Penning, verschilde, te minder tot bewilliging besluiten't Plakaat op den tienden Penning wordt merkelyk gemaatigd. konden (u). Hy zelf begon, eerlang, zo groote zwaarigheden te zien, in 't heffen deezer belasting, dat hy, door Noirkarmes, een Ontwerp van maatiging beraamen deedt. Toen dit in den Raad kwam, vondt men 't stuk nog al netelig en verward. 't Ontwerp werdt dan nog eens veranderd, en de tiende Penning, eindelyk gelegd op een verkoop alleen van zulke waaren, die geene verandering meer behoefden te ondergaan, eerze gebruikt konden worden. Doch 't geviel egter den Staaten niet; die, voor een gedeelte, in Wintermaand, te Brussel gekomen waren.Alva valt aan 't dreigen. De Hertog, ziedende van gramschap, om dat men 't hem dus uithieldt, liet zig verluiden ‘dat hy zig van 't Krygsvolk zou bedienen, om den tienden Penning te doen opbrengen; en zo de Landzaaten hem niet voor Ontvangers dienen wilden, dat hy {==339==} {>>pagina-aanduiding<<} 'er Italiaanen en Spanjaards toe gebruiken zou.’ Elk sidderde toen voor den schok, die den Staat des Lands dreigde. Viglius, Barlaimont en Aarschot niet alleen; maar Don Fredrik zelf zogten den Hertog tot uitstellen te beweegen. Al om niet (v). Eenigen hadden zig laaten ontvallen, dat Alva zelf eenen aanvang behoorde te maaken, met het heffes des tienden Pennings te Brussel: wanneer de byzondere Stadhouders, veelligt, zyn voorbeeld volgen zouden. Dit geviel den Hertoge.Hy onderneemt het heffen des tienden Penningste Brussel. Na dat men dan, in de Lente des volgenden jaars, hier te Lande, tyding gekreegen hadt, dat de Koning zelf den tienden Penning wilde opgebragt hebben (w), belast hy der Wethouderschap van Brussel dien te doen heffen: en zy, bedugt voor Alva's ongenade, begint hand aan 't werk te slaan.1572. Maar vleeschhouwers, bakkers en brouwers sluiten, hierop, hunne winkels, zeggende niets te koop te hebben (x). Toen ging 'er een algemeene kreet op door de Stad, dat men 't op 's Lands ondergang gemunt hadt. Elk raakte op de been. Alva, nog niet gezind om 't stuk op te geeven, besluit eenige winkeliers te doen vatten, en in hunne eigen' deuren te doen ophangen, oordeelende, dat de schrik voor zulk een lot, de anderen gedwee maaken zou. En wil men, dat de beul reeds last hadt, om zeventien stroppen, en ladders van tien of twaalf voeten gereed te {==340==} {>>pagina-aanduiding<<} maaken, ja, dat de bezetting in de wapenen, en Don Fredrik, ten huize van Viglius, bezigDoch laat het plotselyk steeken. was, om de vonnissen te stellen (y), toen de tyding, dat de Watergeuzen den Briel ingenomen hadden, den Hertog van besluit deedt veranderen, en 't heffen des tienden pennings staaken (z). Doch de gelegenheid van dit inneemen, daar de behoudenis of herstelling van 's Lands vryheid uit sproot, moet thans omstandiglyk ontvouwd worden. XXVII. Treslong by Wieringen in gevaar. Willem van Blois van Treslong, last van den Prinse van Oranje bekomen hebbende, om twee schepen in zee te brengen, hengelde, met een derzelven, in Sprokkelmaand, omtrent de gaten der Zuiderzee. De vorst noodzaakte hem, eerlang, onder Wieringen te loopen, daar hy door 't ys bezet raakte, en tot in Lentemaand toeven moest. Hy en de zynen kwamen hier dagelyks aan land: doch de Wieringers bragten 'er, op éénen nagt, zeventien, die eenigen moedwil gepleegd hadden, om 't leeven, Treslong, naderhand, eenen eed afvergende, dat hy 't hun nimmer vergelden zou. Grooter gevaar liep hy van het Spaansche Krygsvolk. Bossu zondt vier vendelen Knegten, onder Jan Simonszoon Rol, naar Wieringen, om Treslongs schip te bemagtigen. 't Werdt, eerst, naar Krygsgebruik, opgeeischt. Doch Treslong wees hen op zyn geschut, zeggende, niets dan kruid en lood voor hun ten beste te hebben. De Spaanschen bragten toen eenige praamen {==341==} {>>pagina-aanduiding<<} en sleeden op 't ys, waaruit zy hevig vuurden op 't schip; doch zy werden, uit Treslongs geschut, zo begroet, dat zy wyken moesten. Midlerwyl, arbeidde Treslongs volk, om 't schip los te byten, dat eindelyk gelukte. 't Schip schoot uit het ys, en ontkwam 't gevaar, hebbende niet meer dan éénen man verlooren. Treslong wendde toen den stevenHy komt in Engeland. naar Engeland, daar hy zig voegde by 's Prinsen Vloote, onder Willem, Graave van der Mark, Heere van Lumei (1), die nu tot Admiraal verheeven was (a). Derwaards was ook gezeild Jakob Simonszoon de Ryk, voordeezen Koorenkooper te Amsterdam; doch, ter oorzaake der voorgaande beroerten, gebannen, en nu, met een Oorlogschip, op eigen' kosten uitgerust, zyn geluk op zee zoekende. Deez' hieldt Lumei en den anderen Hopluiden geduuriglyk voor, dat zy te eerlyk gebooren waren, om hun leeven in 't zeeschuimen te slyten, hen aanzettende, om iets loflykers en van meer gewigt, ten dienste des Vaderlands, te onderneemen (b). Men liet dan zyne gedagten wederom gaan over 't verrassen van Enkhuizen, of eenige andere Stad in 't Noorderkwartier van Holland. EnKoningin Elizabet doet de Geuzen terwyl men hierop peinsde, geviel 't, dat {==342==} {>>pagina-aanduiding<<} Koningin Elizabet, geperst door den Hertog van Alva, die, in deezen winter, de vredehandeling,'t Ryk ruimen. aan 't Engelsche Hof, sterk hadt voortgezet; den Graave van der Mark en den zynen beval, het Ryk te ruimen (c). De Koningin zogt, in deezen tyd, den Koning van Spanje te vriend te hebben, bedugt, dat hy, anderszins, de Schotten, die zy van zig afhanglyk wilde maaken, te veel ondersteunen zou (d). Hierom besloot zy te eerder Alva te believen, met het verdryven van 's PrinsenZy zeilen naar Texel, Vloote. Lumei dan, van den nood eene deugd maakende, loopt, aan 't hoofd van vierentwintig schepen, met eenen gunstigen wind in zee, koers zettende naar Texel, om daar Alvas schepen aan te tasten, of de eene of de andere Stad te verrassen. Onderweg, neemt hy twee Koopvaardyschepen, die uitloopen door tegenwind de Maaze in, Spanje kwamen. Kort hierna, keert de wind. En toen eerst besluit men den mond der Maaze in te loopen, en Briele, dat nu geene bezetting inhadt (e), te bemagtigen. Twee schepen, gevoerd door de Hopluiden Marinus Brand en Daam zeilen dan vooruit: de anderen vierentwintig, waaronder de twee genomen' schepen, volgen. Allen streeken zy voor 't hoofd van den Briele, op den eersten van Grasmaand, omtrent twee uuren na den middag. De Ingezetenen der Stede stonden verbaasd, over zo groot een getal van Koopvaardyschepen; want daarvoor hieldenze 's Prinsen Vloote. Niemant dagt om de Water- {==343==} {>>pagina-aanduiding<<} geuzen. De Veerman Jan Pieterszoon Koppestok was de eerste, dien 't inviel. Hy ontdekte zyne meening aan eenige luiden, welken hy, van Maaslandssluis naar den Briel, brengen moest: die, den naam van Watergeuzen hoorende, zo verschrikten, dat zy zig te rug en aan Land zetten deeden. Maar Koppestok, niets te verliezen hebbende, roeit der Vloote aan boord, en vraagt naar Treslong, wel bekend in deezen oord, alzo zyn Vader Baljuw van den Briele geweest was. Treslong brengt den man by Lumei, zeggende, dat deez' de regte was, om hun dienst te doen. Men zendt hem dan naar de Stad, hem, voor geloofsbrief, Treslongs zegelring medegeevende, dien men wist by die van de Wet kenbaar te zyn. Hy roeit aan land, neemt gang naar de Poorte, die hem geopend wordt, en voorts naar 't Stadhuis. Den Raad, hier byeen gekomen, dient hy aan ‘dat hem, by den Graave van der Mark, Treslong en andere Hopluiden des Prinsen van Oranje, gevergd was, te verzoeken, dat de Wethouderschap twee gemagtigden naar buiten wilde schikken. Hun zou geen leed geschieden, alzo de Vloot daar tot geen ander einde gekomen was, dan om hen van den tienden Penning te verlossen, en tegen Alvas dwinglandy te beschermen.’ Tegelyk toont hy den ring, 't bewys van zynen last. Jan Pieterszoon Nikker, de oudste Burgemeester, vraagt hem, hoe sterk de Vloot bemand ware? waarop hy, min uit list dan uit losheid, antwoordt, wel met vyfduizend man. Toen stemde men, terstond, tot bezending: doch nie- {==*7==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Briele ingenomen, door de Watergeuzen, in't jaar 1572. Is. Tirion excudit. ==} {>>afbeelding<<} {==344==} {>>pagina-aanduiding<<} mant wilde 'er aan. Eindelyk kreeg 'er de Veerman twee mede. De Graaf, die hen, in een Huis tusschen de Stad en 't hoofd, wagtte, eischte de Stad op, uit den naam des Prinsen van Oranje, als Stadhouder des Konings, en geeft hun twee uuren tyds van beraad. De tyding hiervan kwam naauwlyks in de Stad, of elk viel aan 't zakken, en pakken, en vlugten, ter Zuidpoorte uit.'s Graaven volk, midlerwyl, te land gestapt, rukt aan tot voor de Water- of Noordpoort, vraagend, of men hen, dan of zy zig zelven zouden binnen helpen? De Wethouderschap 't stuk in beraad leggende, stemde Nikker 't eerst tot de overgaave. Hy werdt, terstond, van Klaas Janszoon Koekebakker gevolgd, en toen van alle de anderen. Nogtans, marde men met antwoorden. Lumei dan, ziende de uuren van beraad verstreeken, zendt Treslong, met een deel volk, naar de Zuidpoorte, daar hy den Rentmeester, Joan van Duivenvoorde, aantreft, gezind te vlugten: dien hy tot blyven dringt. De Graaf zelf trekt naar de Noord poort, daar Roobol, zyn volk takken, rys, stroo en pek hebbende doen byeen brengen, den brand in steekt. Voorts werdt zy, met een eind vanen bemagtigen den Breil. een' mast, opgeloopen. Des avonds tusschen agt en negen uuren, was men der Stad meester; Lumei de Noord-, en Treslong de Zuidpoorte intrekkende, met tweehonderdvyftig man in alles, ten deele Luikerwaalen, gelyk Lumei zelf was, ten deele gevlugte Nederlanders. De naamen der voornaamsten, die, met het inneemen van den Briel, den grondslag van 't gebouw der Vaderlandsche {==345==} {>>pagina-aanduiding<<} vryheid gelegd hebben, zyn, dat wonder is, nergens naauwkeurig aangetekend. By verscheiden' schryvers, vinden wy de volgenden genoemd: Willem, Heer van Lumei, Graaf van der Mark, Barthold Entes van Mentheda, Onder-Admiraal, Willem van Blois van Treslong, Kornelis Geerlofszoon Roobol, Jakob Simonszoon de Ryk, Marinus Brand, Hopman Daam, Jonkheer Lancelot van Brederode, Jonkheer Adriaan van Zwieten, Nikolaas Ruikhaver, Jan Klaaszoon Spiegel, Dirk Duivel, Jonkheer Jakob Kabeljaauw, Willem de Graaf van Gend, Wouter Franszoon, Fokke en Jan Abelszoonen, Hopman Looi of Eloi, Hopman Gilain, Hopman Jelmer, Maarten Merous, Gillis Steltman, Jaques Hennebert, Henrik Thomaszoon, Ellerd Vlierhop, Bruin van Utrecht, Kornelis Louwszoon van Everdingen, Jakob Anthoniszoon en Salomon van der Hoeve, voorheen Baljuw van Schiedam, en naderhand van 's Graavenhaage (f). Voorts leest men, dat een der twee Koopvaardyschepen, door Lumei, onderweg, genomen, gevoerd werdt, door Oom Hedding Dovelens van Antwerpen (g). Na dat de Stad over was, werden, 's anderendaags, Kerken en Kloosters overvallen, geschonden, beroofd. Doch men verschoonde de burgery. Lumei hadt geen verder wit, dan de Stad te plonderen, en wederom te verlaaten. Doch Entes, Treslong, de Ryk en Dirk Duivel, zig hiertegen kantende, bewoogen hem, 's Prinsen goeddun- {==346==} {>>pagina-aanduiding<<} ken eerst af te wagten, en, midlerwyl, de Stad te sterken, gelyk geschiedde (h). Verbaasdheid van Alva, over 't inneemen van den Briel. De Hertog van Alva ontving de tyding van 't inneemen van den Briel, dien men voor den sleutel van Holland hieldt, met geene kleine verbaasdheid (i), schoon hy, uiterlyk, goed gelaat toonde (k). Terstond staakte hy het geweldig heffen des tienden Pennings, te Brussel, en zondt bevel aan den Graave van Bossu, in den Haage, om, met het Regiment van Lombardye, dat toen in Utrecht lag, in alleryl, naar den Briel, te trekken, en de Plaats te herwinnen, eer menze versterken kon. Doch Bossu was hem reeds voorgekomen. Hy hadt zo dra niet vernomen, dat Briele over was, of hy begaf zig naar Maaslandssluis, en ontboodt aldaar het Regiment van Lombardye, dat onder Don FerdinandMuitery onder 't Spaansch Krygs- volk te Utrecht. de Toledo stondt, by zig (l). Regt tydig, verliet dit volk de Stad Utrecht, alwaar, in deeze zelfde week, eene muitery broeide onder de Spanjaards, misnoegd, om dat men hun vyftien maanden soldy schuldig bleef. Men wil, dat zy niets minder beoogden, dan de plondering der Stad, waartoe zy den tyd van eenen plegtigen ommegang, op Wittendonderdag, wilden waarneemen. Doch de toeleg werdt ontdekt, en met het vangen en straffen van 't hoofd der oproerigen gestuit.Bossu poogt (m). Bossu voerde dit Krygsvolk, van Maas- {==347==} {>>pagina-aanduiding<<} landsluis, in vyfentwintig vaartuigen, over, naar Geervliet, in 't Land van Putten, van waar hy, door 't water Bornisse, daar de schepenBriele te herwinnen. leggen bleeven, ligtelyk, op 't Eiland van Voorne geraaken kon. Toen trok hy regt aan op den Briele, in verwagting dat de Stad hem terstond opgegeven zou worden, waarom hy geen grof geschut hadt medegevoerd (n). Doch dit mislukte hem. Hy werdt, uit de boomgaarden onder de Stad, die gestoffeerd lagen met Geuzen, raauwelyk, met handgeschut begroet. Ook sprong de Stads timmerman, Rochus Meeuwszoon, in 't water, en sloeg 't Nieuwlands sluisje open, waardoor de binnenwegen onder liepen. Bossu moest toen, den Nieuwlandschen dyk langs, aantrekken op de Zuidpoorte, daar men 't grof geschut op hem los brandde. Ten zelfden tyde, vaaren Treslong en Roobol, met eenig volk, naar Bornisse, daar zy de Spaansche schepen ten deele in brand steeken, ten deele in den grond booren. De Spanjaards, ondertusschen,Hy wordt afgeweezen. 't water ziende wassen, begeeven zig op de vlugt, en brengen 't, al zwemmende en waadende, door Bornisse, op Putten, en voorts op nieuw Beyerland. Lumei, de Brielenaars mistrouwende, durfde de Spanjaards niet vervolgen, die anders grooter neerlaag geleeden zouden hebben. Twee dagen na deeze zege, die, op Paaschavond, den vyfden van Grasmaand, behaald was, monsterde de Graaf de Opgezetenen van 't Land van Voorne, en deedt hen zweeren, dat zy de Stad, voor den {==348==} {>>pagina-aanduiding<<} Prinse, als Stadhouder des Konings over Holland, zouden houden (o). Oranje toondeOranje genoegt zig kwalyk, aan 't inneemen van den Briel. egter weinig genoegen over 't bemagtigen van den Briel, dat hem ontydig scheen. Hy hadt, naamlyk, verscheiden' aanslagen in den zin, die zo ligt niet scheenen te zullen gelukken, als Alva, gelyk, na 't inneemen van eene Stad van zo veele aangelegenheid, te wagten was, beter, dan tot nu toe, op zyne hoede zou zyn. Ook zou de Prins gaarne gezien hebben, dat de Hertog zig, door het geweldig doordryven des tienden Pennings, nog meer vyanden in 't Land gemaakt hadt; dat, nu hy 't, na 't bemagtigen van den Briel, zagter ging opneemen, minder te wagten was. Niettemin, 't stuk nu zynde uitgevoerd, liet de Prins 't zig gevallen, en beloofde den Graave onderstand, om welken hy, naar verscheiden' Plaatsen, schreef. Ook begaven zig verscheiden' gevlugte Edelen en Burgers naar den Briel, nevens een deel geboefte, dat de naaste landen en stroomen, met plonderen en schuimen, ten hoogsten, onveilig maakte (p). XXVIII. Bossu stoot het hoofd voor Dordrecht, Ondertusschen was Bossu, met zyn volk, door de Beyerlanden en verder, voortgetrokken tot omtrent Dordrecht, alwaar men hem weigerde in te neemen. Men voorzag hem egter van schepen, met welken, hy overstak naar Rotterdam. Hier verzogt hy alleenlyk te mogen doortrekken. Doch de Burgers, een kwaad oog hebbende op de Spanjaards, {==349==} {>>pagina-aanduiding<<} wilden dit niet gehengen. Eindelyk, kwam men overeen dat zy, by vyfentwintig man tevens, met doove lonten, door de Stad, zoudenen neemt Rotterdam in, door list. worden gelaaten (q). Doch zo dra waren Bossu en de eersten niet in de Poort, of hy velde, met eigen' hand, eenen Smid, Zwart Jan genoemd, die zig, voor anderen, tegen 't inkomen der Spanjaarden, gekant hadt. De wagt werdt, voorts, afgemaakt, de Poort overweldigd, en alle de Spanjaards binnen gelaaten. De Burgers, zig tegen deezen overval willende verzetten, schooten 'er, in merkelyken getale, het leeven by in (r), van welke gesneuvelden egter niet meer dan eenenveertig, by naame, genoemd gevonden worden (s). Doch 't schenden van 't gegeven woord verwekte zo groot een' haat tegen de Spanjaards, door 't gantsche Land, dat men reden heeft, om te twyfelen, of 't bemagtigen van Rotterdam hun niet meer nadeel dan voordeel hebbe gedaan (t). Bossu zondt, eerlang, eenig volk af, om de Geuzen te verjaagen, uit Schiedam, Delftshaven en Maaslandssluis, welke Plaatsen, te vooren, waren ingenomen, door 't Krygsvolk van Lumei, dat zig nu alleen in 't Eiland van Voorne ophieldt (u). XXIX. Alva zoekt zig te verzekeren van Dordrecht Alva, nu aan den Briel geleerd hebbende, hoe veel aan 't bewaaren der Zeesteden gelegen ware, schikte terstond Pieter van Kwareb- {==350==} {>>pagina-aanduiding<<} be, Bevelhebber van Breda, en Jan Baptist de Tassis, namaagschap van hem, wiens aantekeningen wy reeds meermaalen hebben aangehaald, en, in 't vervolg, ook nog zullen gebruiken, naar Dordrecht, met last, om deeze Stad, by haaren pligt, te bewaaren, en Bossu, dien de Hertog nog in 't Land van Voorne hieldt te zyn, van mondbehoeften te voorzien. Kwarebbe en Tassis deeden, te Dordrecht, vyf schepen gereed maaken, met welken zy, de stroomen en oevers, tegen deen Vlissingen. strooperyen der Geuzen, beschermden. Naar Vlissingen, zondt de Hertog, volgens sommigen, drie (v), volgens anderen, agt vendelen Spanjaards, onder Osorio Angelo. Doch eer deezen kwamen, stookte Jan van Kuik, Heere van Erpt, die, met de tyding van 't verrassen van den Briel, derwaards gekomen was, 't volk, onder de hand, op, om zig nu de vryheid te verzorgen, die hun, door den dwingeland, nimmer gegund worden zou. En hy vindt zo veel gehoor, dat de Burgery, op den eersten Paaschdag, zynde den zesden vanVlissingen verjaagt zyne bezetting. Grasmaand, op de been raakt, de Walsche bezetting, die Alva reeds te vooren derwaards gezonden hadt, ter poorte uit dryft, en vaststelt, de Spanjaards, die te schepe naderden, buiten te houden. Kuik ook, haar vertoonende, dat zy, met het verjaagen der bezetting, zig reeds in Majesteitschennis vergreepen hadt, vermaant haar, 't werk niet ten halve te laaten steeken; maar de schepen van van de Stad te weeren. Hy hangt 'er by, dat {==351==} {>>pagina-aanduiding<<} de Prins, met een Leger, in aantogt was, om haar te beschermen, en beweegt, daarop, een' uit den hoop, wien 't hoofd kroes stondt van den drank, door een geschenk van twee daalers, om 't geschut van de wallen los te branden op de Spaansche schepen: die, zulk een' welkomst niet verwagt hebbende, verbaasd naar Middelburg weeken. Hier vondenze den Heer van Wakkene Kapelle, Admiraal van Zeeland; die zig, terstond, naar Vlissingen begaf, en 't volk, met zagte woorden, tot omzien zogt te brengen. Doch men bejegende hem zulks, dat hy blyde was, dat hy 't behouden wederom te Middelburg bragt. Kuik hadt hier ook onder geroeid, en des Admiraals vleiende woorden een lammerentong, om de Vlissingers den wolven te leveren, genoemd. Men meende, dat hy niet binnen Vlissingen gekomen was, zonder last van den Prinse, dien hy terstond kennis gaf van het omslaan der Stede. Zelf begaf hy zig, eerlang, naar den Briel, om van daar eenig volk naar Vlissingen te doen overscheepen: en keerde, met goede hoop, weder te rug. OokPacheco aldaar gehangen. volgde Treslong hem spoediglyk, met drie schepen, en styf tweehonderd mannen, die, uit de naaste Plaatsen van Holland, opgestommeld, en met monnikskappen, kazuifels en ander geestelyk gewaad, in plaats van geweer, uitgestreeken waren; zo dat menze, op stroom, voor Vlissingen, eerst wapenen moest (w). Doch eer dit gebeurde, hadt men Alvarez of Pedro Pacheco of Paciotto, Over- {==352==} {>>pagina-aanduiding<<} ste eener Bende Ruiterye, te Vlissingen in handen gekreegen (x). Hy, ook door Alva afgezonden, om de Wethouderschap en Burgery voor wankelen te bewaaren (y), en onkundig van 't omkeeren der Stad, was daar, onlangs, aangekomen, en, naauwlyks te lande gestapt zynde, gevat, door Hopman Jakob Simonszoon de Ryk, die, kort te vooren, uit Engeland, daar hy wapenen en krygsbehoeften hadt opgedaan, met drie schepen, te Vlissingen, gekomen was, hebbende hy van de verandering, aldaar voorgevallen, kennis gekreegen, uit eenige Vlissinger vlugtelingen, die hem, op zee, ontmoet waren, en met hem, naar de Stad, te rug zeilden (z). Pacheco werdt spoedig te regt gesteld, en, nevens twee andere Spaansche Jonkers, ter galge gedoemd, van welke hem zyn adeldom, dien hy zo hoog stelde als dien der Graaven van Egmond en Hoorne, welken men egter 't zwaard gegund hadt, niet bevryden kon (a). Doch sommigen schryven, dat men hem by de beenen ophing (b), 't welk met het verhaal der meesten niet overeenkomt. Men hieldt zig hier aan de gewoonte, die Alva ingevoerd hadt, om de gevangenen, in den begonnen burgerkryg, niet naar krygsgebruik te handelen. Naderhand, is verspreid en geloofd, dat Pacheco een' lyst by zig hadt van een groot getal van Nederlanderen, edel en {==353==} {>>pagina-aanduiding<<} onedel, die Alva van kant geholpen wilde hebben (c). Doch veelligt heeft men, met zulk een uitstrooisel, de schandelyke straf, hem aangedaan, willen verschoonen, en de Spanjaards meer in den haat brengen. Het Slot, dat Alva te Vlissingen hadt beginnen te bouwen, werdt eerlang geheellyk geslegt (d). Amsterdam hadt, om zelf verschoond te blyven van sterkten, tot het stigten van dit Slot, te Vlissingen, twee tonnen schats opgebragt (e). De Vlissingers, niet vergenoegdVeere kiest ook 's Prinsen zyde. met zig zelven Alvas heerschappy onttrokken te hebben, ondernamen, na 't ontvangen van eenigen onderstand uit Frankryk, uit Engeland, uit Vlaanderen en van elders, ook hunne nabuuren te doen omkeeren. Jeronimus Tseeraarts, Stalmeester des Prinsen van Oranje, die, onlangs, te Vlissingen, gekomen was, om, als Stadhouder uit 's Prinsen naam, over Walcheren, te gebieden, en de Heer van Erpt begaven zig, met omtrent zestig man, voor Veere, beproevende, of men hen zou willen binnen laaten. Hier was 't gemeen opgeruid tegen de Spanjaards, door Lyn Taayen en Koeyevleesch, twee Visschers van Veere, die, onlangs, in den Briel, gevangen gezeten hebbende, op voorspraak van den Heere van Erpt, zonder losgeld, geslaakt waren. Ook hadt men onder't volk verspreid een kort Geschrift, verdedigende de regtvaardigheid van 't aanneemen der wapenen tegen de Spanjaards. De Burgers van Veere {==354==} {>>pagina-aanduiding<<} wankelden' reeds. Doch de Wethouders, die Tseeraarts te woord gestaan hadden, weigerden volk in te neemen. Tseeraarts keerde toen, om meer volks, naar Vlissingen, terwyl Kuik, zonderling gesleepen op 't beroeren der gemeeente, de twee visschers bewoog, om de Burgers in de wapenen te doen komen (f); dat zo dra niet geschied was, of Jeannin, een Fransch Heer, werdt, met veertig man, ter Stad in gelaaten, en in de Kerk gehuisvest. Maar hier besluit hem Jonkheer Jeronimus de Rollé, Baljuw van Veere; die nu de sterkste in de Stad was, en nog om hulp naar Middelburg zondt. Doch deeze hulp werdt, by Zandwyk, onderschept en geslaagen, door Hopman de Ryk, die van Vlissingen naar Veere ontbooden was, en, 's anderendaags, den vierden van Bloeimaand, door de Burgerye ingelaaten zynde, Jeannin verloste, en de Wethouderschap den eed aan den Prinse deedt afleggen. Rollé zelfschroomde niet dien te doen, toen men hem beloofde, dat hy zyn ampt behouden zou. Na dien tyd, kwamen de Spanjaards, van Middelburg en Arnemuiden, dagelyks, stroopen tot voor Veere. De Burgers keerden hen, door menigenBystere bitterheid. uitval. De wederzydsche gevangenen werden terstond gehangen, met zo byster eene bitterheid, dat men getuigt, den eenen broeder den anderen, met eigene handen, te hebben opgeknoopt. In eenen anderen uitval, daar de Ryk, met zyn volk, wel zes- of zevenhonderd Spanjaards versloeg, sneedt ze- {==355==} {>>pagina-aanduiding<<} ker wondheeler eenen Spanjaard 't hertuit de borst, en stak het op 't gallioen van een schip, daar 'er verscheiden' persoonen de tanden in zetteden. Voorts was 't ook gemeen, de Spanjaards, die men gevangen kreeg, rug aan rug te binden, en in zee te smyten: 't welk men de voeten spoelen noemde. Ondertusschen, kreeg men, te Vlissingen, 's Prinsen wapenplaats in deezen oord, van tyd tot tyd, onderstand van volk uit Engeland. De Koningin gedoogde thans, oogluikende, dat de gevlugte Nederlanders eenige manschap in 't Ryk wierven. Zy zag niet ongaarne, dat Filips, in Nederland, nieuw werk kreeg, en wilde 'er wel, heimelyk, de hand toe leenen. Ondertusschen, begreepen sommige Engelschen zelfs, dat de Nederlanders beter zouden doen, datze zig zelven vry vogten, dan datze te zeer naar vreemde hulp stonden, alzo hunne bondgenooten hun, veelligt, de verkreegen' vryheid niet lang zouden laaten behouden (g). Men verzamelde, te Vlissingen, ook voorraad van Krygsbehoeften, die Ewout Pieterszoon Worst, Admiraal der Vlissinger zeemagt (h), van Gillis Hoofdman, een ryk Koopman te Antwerpen, ging koopen. Hierdoor werdt 's Prinsen aanhang langs hoe sterker (i), en begon men, eerlang, toeleg te maaken, om de andere Zeeuwsche Steden ook te doen omkeeren. XXX. Beroerte te Enkhuizen. Doch eer 't hier toe kwam, hadt het gantsche Noorderkwartier van Holland 's Prin- {==356==} {>>pagina-aanduiding<<} sen zyde gekooren. Enkhuizen ging voor, daar de verandering zig deezerwyze toedroeg. Alva hadt, om zig van deeze Stad te verzekeren, eene Vloot van twintig schepen (k), onder den Admiraal Boshuizen, te Amsterdam en te Enkhuizen uitgerust, voor de laatstgemelde Stad, doen verzamelen, voorhebbende, zo men meende, eenig volk uit de Vloote, bedektelyk, daar binnen te brengen. Van diergelyk een' toeleg, hadt de Scheepshopman Schuilenburg, met een' bakker, dien hy brood zonder geld afhaalen wilde, in woorden geraakt zynde, zig iet laaten ontvallen; waarop de burgers de hoofden byeen staken, en een opzet namen, om de bezetting buiten te houden. De Burgemeesters, die meest allen de Spaansche zyde hielden (l), zogten de ontstelde Gemeente, met goede woorden, te paaijen. Doch zy rustte niet, voor zy Hopman Kwikkel en zyne Knegten, die men listiglyk in de Stad hadt weeten te krygen, wederom naar buiten gejaagd, en Boshuizen op 't Stadhuis, onder eene wagt van burgeren, gevangen gezet hadt: 't welk op den tweeden van Bloeimaand geschiedde. Des anderendaags, kwam de Burgery voor 't Stadhuis in de wapenen, rondelyk verklaarende, dat men zig behoorde te begeeven aan de zyde des Prinsen van Oranje, die niets zogt dan 's Lands welvaart en vryheid: waarop Volkert Harkszoon, een der Burgemeesteren, zeide, te wenschen, dat de {==357==} {>>pagina-aanduiding<<} Prins aan 't bewind, en zy daarvan ontslaagen waren. Terwyl de zaaken dus stonden, kwamen 'er, dagelyks, verscheiden' ballingen in de Stad. De Predikant Jan Arendszoon bewerkte dit, op aandryven van Sonoi. Onder deeze ballingen, was Pieter Luitgesz Buiskes, die schriftelyken last van den Prinse hadt (m), gedagtekend den twintigsten van Grasmaand, om Enkhuizen te doen omslaan, en de vyandlyke schepen, die voor de Stad lagen, te bemagtigen. Deez' en Kornelis Janszoon Brouwer verhinderden, eenige dagen laater, dat Paulus van Loo, Drossaard van Muiden, met een Karveelschip vol Krygsvolk, in de Stad gelaaten werdt. Ook bewerkte Buiskes een verdrag met de Wethouderschap, waarby, onder anderen, bedongen werdt, geene bezetting van de eene noch de andere zyde in te neemen. Voorts werden toen vier nieuwe Hopluiden gekooren over de Burgerye. Een van deezen, Fredrik Simonszoon de oude, der Spaansche Regeeringe toegedaan, zogt de Burgers te beweegen, om van 't voorgevallene verschooning te verzoeken, en hunnen zoen met den Hertoge te maaken. Doch sommigen vielen hiertegen in; beweerende, dat men de Oorlogschepen in de Haven haalen, 't geschut op de wallen brengen moest. Midlerwyl, hadt men Boshuizen los en ter Stad uit weeten te krygen. Ook wisten de Burgemeesters, voorwendende, heimelyk, den Prinse van Oranje toegedaan te zyn, de Burgery zo ver te beleezen, dat zy in 't ver- {==358==} {>>pagina-aanduiding<<} trek der Oorlogschepen bewilligde. Doch in 't afzeilen, raakte een Vlieboot aan den grond, die, naderhand, door de Watergeuzen, welken 't Vlie waren ingeloopen, bemagtigd en verbrand werdt. De Burgemeesters, deeze schade willende vergoeden, zogten 't schip van zekeren burger, dat in de Zuiderhaven, binnen de brug, lag, in de plaats der verongelukte Boot, naar buiten te brengen, en was de fokkemast reeds door, toen de burgers de Valbrug voor de groote mast nederlieten, zo dat het schip heen noch weder kon, en dus eenige dagen leggen bleef. De Heeren, ondertusschen, een Vendel burgers in soldy genomen hebbende, trokken, met het zelve, naar de valbrug, om 'er 't schip door te helpen, dat, door Kornelis Brouwer en anderen, die zig, gewapend, by de brug vervoegd hadden, geweldigerhand, belet werdt. Doch te gelyk raakte de burgery op de been. De Spaanschgezinden haalden 't geschut voor den dag, dreigende los te branden op de anderen, die zig by Burgemeesteren vervoegden, met verzoek, dat het geschut naar de wallen gebragt mogt worden. Doch men stelde 't antwoord uit, tot dat men bescheid van Bossu, die toen te Amsterdam was, gekreegen zou hebben. Hans Kolterman, die, nevens anderen, last hadt, om Haarlem aan 's Prinsen zyde over te brengen, bevondt zig, ten deezen tyde, even buiten Enkhuizen. Verneemende hier, hoe 't binnen geschaapen stondt, zondt hy, in deryl, een deel briefjes in de Stad, die alomme aangeplakt werden, en den burgeren waarschuw- {==359==} {>>pagina-aanduiding<<} den, dat men voorhadt, elk, die de handen aan Boshuizen hadt gelegd, ter straffe te vorderen. Toen raakte 't volk wederom gaande. Dirk Janszoon Brouwer, Jakob Erikszoon en Pieter Buiskes begaven zig naar 't Stadhuis, en vernieuwden den eisch der Burgerye, om 't geschut op de wallen te hebben. Daar was zyne plaats, meende men, zou de bezetting, met welke men de Stad belasten wilde, buiten gehouden worden. Doch de Heeren, nu bescheid van Amsterdam gekreegen hebbende, zeiden plat uit, dat het hier niet op aankwam; dat de Graaf van Bossu begeerde, dat men den Hertog van Alva getrouwheid zweeren zou, of de Stad verlaaten. Buiskes en de anderen verklaarden zig ongezind tot beide. De Heeren, steunende op de hulp, hun door Bossu beloofd, en op het vendel bezoldigde burgers, kreukten egter niet; ja verzogten zelfs ontslaagen te worden van het Verdrag, onlangs geslooten. 't Geschiedde. Doch zo dra kwam deeze tyding niet onder 't volk, of de kreet ging op, dat Buiskes nu zynen last in 't werk, en de Stad in vryheid stellen moest. En 't leedt maar tot kort na den middag, 't was nu elf uuren, toen men de Stads Tromslaager, hiertoe, door Dirk Janszoon Brouwer, of iemant anders, omgekogt, hoorde omslaan, dat al wie den Koning van Spanje en den Prins van Oranje lief hadden, gewapend, op het Zuider- en Noorderspui, zouden hebben te vergaderen. Over de menigte, die hier te hoop liep, stelden zig Jakob Dirkszoon Brouwer en Pieter Buiskes tot Hopluiden. De Burgemeesters ontbieden, hierop, hunne bezoldigde Burgers voor 't {==360==} {>>pagina-aanduiding<<} Stadhuis: werwaards Dirk Brouwer twee stukken geschuts sleepen deedt, zonder zig, hierin, van de vrouwen, die, voor een bloedbad bedugt, kermende tusschen beide liepen, te laaten verhinderen. Ook drukte Jan Fredrikszoon Flutske zyn roer los, op Albert Reinierszoon, een' der driftigste Spaanschgezinden: de schoot miste; doch baarde zo veel schriks onder de Spaanschgezinde Schutters, dat zy de wyk namen. Toen sloot de Wethouderschap zig in 't Stadhuis: doch Dirk Brouwer deedt 'er 't geschut op los branden, en de deuren, daarna, met een stuk balks, op den vloer loopenEnkhuizen valt den Prinse toe. (n). Men nam de Burgemeesters gevangen, en liet, terstond, het Oranje-vendel van de muuren, poorten en toorens waaijen, zig te gelyk voor den Prinse en tegen Alva verklaarende. Dit gebeurde, op den eenentwintigsten van Bloeimaand. Buiskes, die 't Ampt van Overste der Stad aangenomen hadt, nam driehonderdenvyftig burgers in soldy, die hy, uit zyn eigen beurs; want men hadt, op 't Stadhuis, geen geld gevonden, te vrede stellen moest (o), tot dat zy, na de aankomst der Watergeuzen, die in 't Vlie gelegen hadden, werden afgedankt. Op den agtentwintigsten, werdt de Wet veranderd. Buiskes en andere yveraars werden, tot Burgemeesters, aangesteld. Zy zwoeren den Koning, als Graave, den Prinse, als Stadhouder, en der Stad Enkhuizen getrouwheid, beloovende wyders den Hertog van Alva en zynen aanhang, den {==361==} {>>pagina-aanduiding<<} tienden en twintigsten penning en de tirannische Inquisitie te zullen wederstaan. Voorts werden ook; by meerderheid van stemmen, twintig nieuwe Vroedschappen aangesteld (p). De Burgers van Enkhuizen waren dus de eersten in Holland en Westfriesland, die zig zelven der Spaansche Regeeringe onttrokken, en tot het bewind des Prinsen van Oranje overgingen: hierin ongelyk aan Briele, dat, door magt van buiten, was omgezet. XXXI. Diderik Sonoi wordt Stadhouder des Prinsen, in 't Noorderkwartier. Aanmerking op zynen lastbrief. Sonoi was, ondertusschen, reeds op den twintigsten van Grasmaand, door den Prinse, aangesteld tot zynen Luitenant en Gouverneur, over Enkhuizen, Medenblik, Hoorn en andere Steden van het Waterland. En 't verdient onze opmerking, dat de Prins, in zynen lastbrief (q), die te Dillenburg getekend was, deeze Steden reeds aanmerkt, als aan zyne zyde overgegaan. 't Zy, dat hy zig zo vast verzekerd hieldt van het omslaan derzelven, dat hy 't wel, in den lastbrief, als reeds geschied, durfde ter neder stellen: 't zy, dat hy den lastbrief dus heeft doen schryven, om 'er zig, alleenlyk, van te bedienen, wanneer de omkeering, waarop hy hoopte, gebeurd zou zyn. Hoewel 't anders vreemd mag schynen, dat gantsch Westfriesland en Waterland, op den twintigsten van Grasmaand, reeds beschreeven worden, als overgegaan aan 's Prinsen zyde; schoon de eerste Stad in deeze gewesten, eerst eene maand naderhand, omgezet werdt. Doch, veelligt, {==362==} {>>pagina-aanduiding<<} oordeelde de Prins, dat dit gewest moest geagt worden hem als Stadhouder nog onderhoorig te zyn; en dat hy 'er, uit dien hoofde, reeds zo vroeg, eenen Luitenant mogt aanstellen. Sonoi, hoe 't zy, bevondt zig te Breemen, toen hy de tyding kreeg van 't overgaan van Enkhuizen. Derwaards en naar Hamburg, was hy gezonden, om tien vendelen Duitsche Knegten en ander volk te werven, en om eenig geld, onder de gevlugte Nederlanders, te verzamelen (r). Doch 't omslaan van Enkhuizen deedt hem, in alleryl, de reis derwaards aanneemen. Ook kwam hy, niet zonder gevaar, in de Stad, alwaar hy, terstond, in zyne waardigheid, erkendInhoud van zyn Berigtschrift. werdt. In een byzonder Berigtschrift, hem gegeven, was hem gelast ‘de Steden van Westfriesland en Waterland te herstellen in haare vryheden, aldaar den gezuiverden Godsdienst te doen oefenen, naauwewagt te doen houden, toezigt op de Vestingwerken te hebben, de ballingen wederom in te roepen, de Ingezetenen van beiderlei Godsdienst voor overlast te bewaaren, de Wethouders, den Prinse toegedaan, in dienst te houden, de anderen af te zetten, en eindelyk, de Kerksieraaden te doen optekenen en de Koninglyke inkomsten te doen ontvangen, door iemant, by hem, met goedvinden van de wet, daartoe aangesteld; tot dat, by mynen Heere den Prinse, hierop, nader zou worden voorzien (s).’ Op welk Berigtschrift, {==363==} {>>pagina-aanduiding<<} wy alleenlyk aanmerken, dat het, door den Prins, op zynen eigen naam, gegeven, en met zyn geheim zegel bekragtigd was. XXXII. Medenblik wordt omgezet. Sonoi dan, eerst orde gesteld hebbende, op de bewaaringe van Enkhuizen, maakte zyn werk, om de andere Steden van deezen oord om te zetten. Medenblik werdt eerst aangezogt. Naar deeze Stad, hadt Alva, kort te vooren, eenige Waalen geschikt, die men niet hadt willen inlaaten. Sonoi zondt dan de Hopluiden Ruikhaver, Kabeljaauw en Dirk Brouwer derwaards, om, met de Wethouderschap, te handelen. Doch de Slotvoogd, Jonkheer Kornelis van Ryswyk, wist dit eenige dagen te beletten. 't Stuk werdt, nogtans, derwyze beleid, dat de Enkhuizers, eerlang de Stad van twee kanten overvallende, de Spaanschgezinden noodzaakten, de vlugt op 't Slot te neemen, welk, overmids men 'er de vrouwen en kinders der gevlugtten, tot eene borstweering, tegen aan zette, haast werdt opgegeven: waarna de Stad 's Prinsen zyde koos, in den aanvang van Zomermaand (t). Hoorn was, door den Prinse, schriftelykOok Hoorn, vermaand. En hierop, was 'er, even als te Enkhuizen, beweeging onder de Burgerye ontstaan, die de Wethouders, eerst door 't inlaaten van bezetting, en toen dit niet gelukken wilde, door het aanneemen van drie vendelen Knegten, zogten te stillen. In deezen staat der zaaken, bewoogen die {==364==} {>>pagina-aanduiding<<} van Enkhuizen twee der drie Hopluiden deezer Knegten, om 's Prinsen volk, by nagt, in te laaten. Doch de Burgery, die zy 't eerst voorsloegen, wilde 'er niet toe verstaan. Op den agttienden van Zomermaand, vergaderde de Raad, met de Hoofden der Gilden en Schutteryen, om te overleggen, wiens volk men inneemen zou, Alva's of 's Prinsen. De meesten stemden voor 's Prinsen volk, dat, 's anderendaags, onder Jaques Hennebert, in de Stad kwam, over welke, sedert, Josua van Alveringen, Heer van Hofwegen, tot Overste gesteld werdt. De Regeering veranderd zynde, deeden de Ingezetenen den nieuwen eed, eerst op den derden van Hooimaand (u).Alkmaar, Edam, Monnikendam en Purmerende. De andere Steden van 't Noorderkwartier, Alkmaar, Edam, Monnikendam en Purmerende, waren, op gelyke wyze, in Zomermaand, omgezet. Doch 't zal niet noodig zyn, ons over de omstandigheden deezer veranderingen, die onderling groote overeenkomst hadden, breeder uit te laaten. Boshuizen, omtrent deezen tyd, met zyne Vloot, voor Enkhuizen, gekomen, moest zien, dat drie zyner Hopluiden zig, met hun volk, naar de Stad en in 's Prinsen eed begaven (v). XXXIII. Graaf Lodewyk verrast Bergen in Henegouwen. Niet lang na 't overgaan van Enkhuizen, hadt Graaf Lodewyk van Nassau, de Stad Bergen in Henegouwen, onverhoeds, ingenomen. Twaalf Persoonen, zig aldaar voor {==365==} {>>pagina-aanduiding<<} Wynkoopers uitgegeven hebbende, hadden, onder voorwendsel van hunne wynen, voor zonnen opgang, te moeten vervoeren, om dezelven koel te houden, de Poort, by nagt, doen openen, toen, de wagt omgebragt, en Graaf Lodewyk, die, in alleryl, van Parys (w) derwaards gekomen was, met duizend Knegten en vyfhonderd ligte paarden, binnen gelaaten. De Graaf deedt, met den dag, 't was de vierentwintigste van Bloeimaand, de Wethouderschap den eed aan den Prinse afleggen. Valenchyn werdt, ten zelfden tyde, door 's Prinsen volk, ingenomen; doch alzo 't Slot, dat Spaansche bezetting inhadt, niet bemagtigd worden kon; moest men de Stad, eerlang, wederom verlaaten (x). Het verrassen van Bergen was, midlerwyl,Alva doet Bergen belegeren. oorzaak van het omslaan der meeste Hollandsche Steden, en der Stad Zierikzee in Zeeland. Want Alva hadt, op de eerste tyding van den opstand in Vlissingen, Veere en Enkhuizen, een Leger, by Bergen op Zoom, doen verzamelen, welk geschikt was, om Zeeland, en daarna Enkhuizen, tot onderwerping te brengen. Doch het verrassen van Bergen in Henegouwen deedt den Hertog van opzet veranderen, en een besluit neemen, om deeze Stad, voor alle anderen, te herwinnen. Voor 't einde van Zomermaand, {==366==} {>>pagina-aanduiding<<} hadt hy 't beleg reeds doen aanvangen (y): waarvan wy de uitkomst, in 't volgende Boek, staan te ontvouwen. Zierikzee kiest 's Prinsen zyde. Zeeland en Holland kreegen ruimte, zo dra 't Beleg van Bergen ondernomen was. Zierikzee was de derde Stad, in Zeeland, die overging, op den vyfentwintigsten van Zomermaand (z), bedwongen wordende, door de Ryk en eenige anderen, die, met hun volk, voor de Stad gekomen waren (a). Wat laater, deedt Tseraarts Goes in Zuidbeveland opeischen; doch men sloeg hem hier plat af, schietende zelfs naar den Trompetter, dien hy, derwaards, gezonden hadt (b).Ook veele Hollandsche Steden, als Oudewater, Maar in Holland, daar men minder voor Alvas Landmagt te dugten hadt, en ter zee sterker was dan hy, vielen de Steden, om stryd, den Prinse toe. Jonkheer Adriaan van Zwieten hadt Oudewater, reeds op den negentienden van Zomermaand, met een handvolGouda, voetvolks, ingenomen. Twee dagen laater, overmeesterde hy Gouda, en bragt het onder 's Prinsen eed. Ook werdt hem 't Slot, dat niet meer dan vyfentwintig man inhadt, onder den Slotvoogd, Jonkheer Kornelis vanLeiden, der Myle, by verdrag, opgegeven (c). Ten zelfden tyde, werdt Leiden omgezet, voornaamlyk, door beleid van Meester Paulus Buis, Pensionaris der Stad, in welke men een {==367==} {>>pagina-aanduiding<<} vendel Knegten, onder Hopman Jan Eilof, ontving (d). Dordrecht, vanwaar men die van Gouda reeds van mondbehoeften voorzienDordrecht, hadt, ging, door aanraading van Adriaan van Blyenburg, oud Schepen, en van den Vroedschap, Jakob Muis van Holy, op den vyfentwintigsten, een verdrag aan met Barthold Entes, die, met dertig schepen en twee galeien, voor de Stad gekomen was (e). Joan Baptist de Tassis was, kort te vooren, uit Dordrecht, vertrokken, tot zyn geluk, zeker, alzo Kwarebbe, die 'er gebleeven was, te Gorinchem, gevangen gehouden werdt, tot aan zynen dood toe (f). Gorinchem was,Gorinchem, en naamlyk, 's daags na Dordrecht, omgezet, door Marinus Brandt, die zig, met zestien schepen, voor de Stad vertoonde. 't Slot, dat nog eenen dag ingehouden werdt, door den Drossaard, Gasper Turk, moest zig egter ook overgeeven. De Geestelykheid, hier ter Stede, werdt zeer mishandeld, door de Geuzen. Eenigen werden naar Briele gevoerd, en aldaar, op last van Lumei, ter dood gebragt. Weinige dagen na Gorinchem, werdt Bommel bemagtigd, en eerlang ook 't Slot te Buuren, welk door eenen Vogelenzang ingenomen werdt (g). Ook werden, ten zelfden tyde, de Sloten Loevestein en Liesveld gewonnen. Te vooren, op den derden van Hooimaand,Haarlem. was Haarlem, by verdrag, bewerkt door Ger- {==368==} {>>pagina-aanduiding<<} rit van Berkenrode, Pieter Kies en Hans Kolterman, Gemagtigden van den Prins van Oranje, aan 's Prinsen zyde overgebragt. Men bedong, zo wel hier, als te Dordrecht en elders, dat de Roomsche Geestelykheid onbeschadigd zou blyven, en haaren Godsdienst vryelyk oefenen mogen (h); doch deeze voorwaarden werden, of uit redeloozen haat tegen de Geestelyken, of, om dat men hen, met grond, verdagt hieldt van te zeer te neigen naar de Spaansche zyde, op veele Plaatsen, kwalyk gehouden. Voorts werdt de Hervormde Godsdienst, in alle Plaatsen, die overgingen, openlyk ingevoerd. XXXIV. Gelderland en Overyssel keeren zig ook, gedeeltelyk, den Prinse toe. Terwyl 't zig in Holland dus toedroeg, was Willem, Graaf van den Berge, bezig om Gelderland en Overyssel om te zetten. Hy verzekerde zig van Zutfen, Deutichem, Doesburg, Harderwyk, Hattum, Kampen, Zwol, Hasselt, Steenwyk, Genemuiden en Vollenhove. Ook bemagtigde hy het Slot Tautenburg, dat, eerst door Willem Lieuweszoon, derwaards, door Sonoi, afgezonden, belegerd geweest was. Doch de Graaf, oordeelende dat hem alleen 't bewind van den kryg in deezen oord was aanvertrouwd, hadt hem genoodzaakt te vertrekken, en 't Slot, sedert, by verdrag, ingekreegen.Amersfoort en Naarden bezet, door 's Prinsen volk. Toen nam hy ook Amersfoort in, en voorzag het van bezetting; een gedeelte van welke zig, in Hooimaand, binnen Naarden wist te werpen, alwaar de Drossaard van Muiden, Paulus van Loo, te ver- {==369==} {>>pagina-aanduiding<<} geefs, gepoogd hadt, eenige Spanjaards binnen te krygen (i). In deeze algemeene omkeering, begon zigVerandering in Friesland. Friesland ook te beweegen. Eenige Edelen hadden aan Sonoi geschreeven, om vier of vyf vendelen Voetvolk. Doch hy zondt 'er slegts een. De Graaf van den Berge voegde 'er vierhonderd nieuwgeworven' Knegten by, onder den Heere van Nederwormter, die een' sterke schans in de Kuinder bemagtigde. 't Hof van Friesland zondt, hierop, naar Groningen, om den Heere van Billy; zynde hunnen Stadhouder, den Graave van Megen, kort te vooren, overleeden (k), en zynen Opvolger, den Heere van Hierges, door de onveiligheid der wegen, belet over te komen. Doch Sneek, Bolswaard en Franiker openden van zelven de Poorten voor de Geuzen: die, eerlang, ook Dokkum en Staveren bemagtigden, welke Steden zy egter, geprangd door 't volk van Billy, in korten tyd, wederom verlaaten moesten. Toen kwam Graaf Joost van Schouwenburg over, om 't Stadhouderschap over Friesland en Groningen, van 's Prinsen wege, waar te neemen. Hy stelde terstond een nieuw Geregtshof te Franiker in, alzo Leeuwaarden, daar 't Hof van Friesland anders plagt te zitten, nog eenen geruimen tyd, de Spaansche zyde bleef houden (l). Nergens werden de Steden, zo spoedig en in zo groot een getal, omgezet, als {==370==} {>>pagina-aanduiding<<} in Holland, alwaar, gelyk de Bisschop van Namen, ten deezen tyde, aan de geweezene Landvoogdesse schreef ‘den Prinse van Oranje, voor den tienden en twintigsten Penning, een nieuw Vorstendom gekogt was (m).’ Men hieldt het, zelfs onder de Spaanschgezinden, voor eenen grooten misslag in Alva, dat hy verzuimd hadt, de zeeplaatsen in Holland en in Zeeland, by tyds, behoorlyk, te bezetten en te versterken (n); hoewel anderen oordeelden, dat het verschil met Engeland, welk gelegenheid gegeven hadt, tot het toelaaten der Nederlandsche ballingen in de Engelsche havens, voor de voornaamste oorzaak van het bemagtigen en omslaan der Hollandsche en Zeeuwsche Zeeplaatsen, gehouden moest worden (o). {==371==} {>>pagina-aanduiding<<} Vaderlandsche historie. Vier-entwintigste boek. Inhoud. I. Tiende Penning in Holland. De Hertog van Medina Celi wordt Landvoogd. Keert naar Spanje te rug. De Tiende penning afgeschaft. Paulus Buis wordt Advokaat van Holland. II. Eerste Vergadering der Staaten van Holland. De Graaf van der Mark wordt 's Prinsen Stedehouder. Rotterdam, Delft, Woerden en Schoonhoven kiezen 's Prinsen zyde. Dagvaart te Haarlem. Aanslag op Amsterdam. III. Oranje trekt op met een Leger. Wint Roermonde. Ordonnantie op de Regeering. Oranje neemt eenige Steden in Brabant en Vlaanderen in. IV. Moord van Parys. 's Prinsen Leger afgedankt. Bergen verlooren. V. De Nassauschen belegeren Goes vergeefs. VI. Bossu loert op Gouda. Krygsbedryven in Waterland en Westfriesland. VII. Misnoegen op Lumei en Sonoi. Oranje in Holland. Dagvaart te Haarlem. Nieuw Hof. Raad nevens den Prinse. Verlofgelden. VIII. Gelderland, Overyssel en Friesland vallen den Prinse af. Moord te Zutfen. IX. Bossu bezet Amersfoort. Naarden overweldigd. X. Merkwaardige verlossing van eenige {==372==} {>>pagina-aanduiding<<} schepen uit het ys. XI. Bossus toeleg op Haarlem. Verhaal van het beleg en de overgaave deezer Stad. Scheepsstryden op de Meer. XII. Lumei en Entes in hegtenis genomen. Dood van Lumei. XIII. Bossu zoekt Oranje te doen vatten. Baldaadigheid van Sonois volk. XIV. Voordeelen in Zeeland behaald. Aanslag op Thoolen. XV. Vergeefs beleg van Alkmaar. XVI. Muitery te Haarlem. Staat van 't Noorderkwartier. XVII. Alva zoekt de afgevallen' Steden te herwinnen. Geertruidenberg ingenomen, door 's Prinsen volk. XVIII. Slag op de Zuiderzee. Bossu gevangen. Vergadering der Gekommitteerde Raaden in 't Noorderkwartier. XIX. Leiden belegerd. Den Haage en Maaslandssluis verlooren. Aldegonde gevangen. XX. Alva wykt uit Amsterdam. Schriften tegen hem verspreid. XXI. Don Louis de Requesens komt herwaards, als Landvoogd. Alva stookt hem op. Alvas vertrek, afbeelding en dood. XXII. Staat des Lands. XXIII. Requesens tragt Middelburg te ontzetten. De Stad gaat over. Vlissingen en Veere met verscheiden' voorregten beschonken. XXIV. Oranjes aanslag op Antwerpen. Noirkarmes loert op Gouda. XXV. Oranje zoekt zig met Engeland, en daarna met Frankryk te verbinden. XXVI. Leiden verlaaten. Slag op de Mookerheide. Graaf Lodewyk sneuvelt. XXVII. Muitery der Spanjaarden. Hunne aanslagen. Woudrichem, Leerdam en Asperen, door Vitelli, ingenomen. Chevreaux geslaagen. XXVIII. Toerusting te water, in Spanje. XXIX. Algemeene vergiffenis afgekondigd. Eisch des Landvoogds. XXX. Vrugtelooze handeling over eene bevrediging met Holland en Zeeland. Dagvaart {==373==} {>>pagina-aanduiding<<} te Rotterdam. XXXI. Kerkelyke Byeenkomst, te Dordrecht. XXXII. Moeite te Utrecht. Zwaare ziekte van Oranje. Verhaal van de tweede Belegering en van het ontzet van Leiden. I. Moeite, om den tienden Penning, in Holland, in te voeren. DE Hertog van Alva bespeurde nu, aan het omslaan van zo veele Steden, te laat, welke schadelyke gevolgen zyn driftig dringen op het opbrengen des tienden Pennings naar zig gesleept hadt. Want schoon hy, te Brussel, met het meeste geweld, scheen te zullen voorslaan, hadt hy ook Albrecht van Loo, al in 't einde des voorleeden jaars, naar Holland gezonden, om den ophef der gehaatte schatting aldaar te bevorderen; doch deeze, in de plaats van iets te winnen, liep gevaar van, door 't gemeene volk, te Amsterdam, daar hy zig ophieldt, te worden aangetast (a). De Hollandsche en Zeeuwsche Steden vielen, te ligter, den Prinse toe, om dat zyne bewindsluiden niet verzuimden, alomme te verspreiden, dat zy 't volk van den tienden Penning kwamen verlossen. In andere Landschappen, stondt het ook hagchelyk. Die van Brabant, Vlaanderen, Artois en Henegouwen zonden Gemagtigden naar Spanje, om hunne vertoogen tegen den tienden Penning, die by den Hertog geen' ingang vonden, by den Koning zelven te doen (b). Ook was Alva, sedert een jaar of langer, geprangd geweest {==374==} {>>pagina-aanduiding<<} door eene andere zorg. Men hadt, naamlyk, reeds in den Zomer des jaars 1571, hier te lande, vernomen, dat Filips hem van deDe Hertog van Medina Celi, tot Landvoogd in Alvas plaats benoemd, komt in de Nederlanden. Landvoogdye ontslaan wilde, en Joan de la Cerda, Hertog van Medina Celi, tot zynen Opvolger, benoemd hadt (c): en 't gerugt hiervan alleen was genoeg, om hem de agting der weinige Nederlanderen, die hem, tot hiertoe, naar de oogen gezien hadden, geheellyk te doen verliezen. Veelen zagen reikhalzende uit naar de aankomst des nieuwen Landvoogds, van wiens minzaamheid en zagtzinnigheid men den volke veel goeds beloofd hadt. Doch Alva verlangde 'er minst naar (d). Toen men nu in 't zeker berigt was, dat de Hertog van Medina Celi uit Spanje was gezeild, waren de Vlissingers en andere Zeeuwen, met eene Vloot, onder Boudewyn Ewoutszoon, uitgeloopen, om op hem te kruissen. Ook troffenze hem aan, en vuurden wakker op zyne Vloote, neemende, te gelyk, meer dan twintig Koopvaardyschepen, die onder zyn geleide voeren. Hy zelf ontkwam hunne handen egter gelukkiglyk, en raakte, op of omtrent den twaalfden van Zomermaand, te Sluis in Vlaanderen binnen (e). Doch men bespeurde haast, dat de Koning hem nog te weinig gezags gegeven hadt (f): luidende zynen lastbrief alleenlyk, om de Landvoogdye niet eer te aanvaarden, voor {==375==} {>>pagina-aanduiding<<} dat Alva hem dezelve zou hebben afgestaan (g), waarmede deeze geenen haast maakte. Ook scheen Medina Celi, die hier, veeltyds, ongezond was (h), geenen smaak te hebben in 't bewind over de Nederlanden, waaromHy vertrekt wederom. hy, na verloop van eenige maanden, op zyn verzoek, van de Landvoogdye ontslaagen werdt, en naar Spanje te rug keerde. (i). Maar Alva, als ware 't, om de gunst derDe tiende Penning wordt afgeschaft. Landzaaten te herwinnen, voor hy zig van de Landvoogdye ontsloeg, boodt, nog voor 't einde van Zomermaand, aan, den tienden Penning gantschelyk te willen afschaffen, mids men de twee millioenen, te vooren beloofd, voor dit loopende jaar, opbragt. De Koning hadt, juist op den zelfden dag, 't was de zesentwintigste, den afgezondenen der Staaten, in Spanje, diergelyk afscheid gegeven (k), en te gelyk, by monde van den President Hopperus, verklaard, dat hy zig verzekerd hieldt, dat de Staaten zig, met een goed oogmerk, en om 's Konings dienst en 's Lands welvaart te bevorderen, tegen den tienden Penning, gekant hadden. Alva dan schreef den Stadhouderen der byzondere Landschappen aan, dat elk hunner de Staaten des Landschaps, ten zekeren bestemden dage, zou doen vergaderen, om, op zynen voorslag, te besluiten. De Graaf van Bossu kreeg last, om die van Holland, tegen den vyftienden van Hooimaand, in den Haage, {==376==} {>>pagina-aanduiding<<} te doen byeen komen (l). Doch my is niet gebleeken, dat Bossu, of iemant anders uit zynen naam, de Leden beschreeven heeft. De meeste en voornaamste Hollandsche Steden erkenden ook 't gezag des Hertogs van Alva niet meer, en zouden zig aan Bossus beschryving niet gekreund hebben. Zy en eenige Edelen hadden geheel wat anders in den zin, en waren, ten deezen tyde, bezig, om de Regeering van Holland, die, sedert het omslaan der Steden, in wanorde geweest was, op eenen anderen en vasten voet, te brengen. Zo verre, uit de Registers der Staatsbesluiten van Holland, is af te neemen, was 'er, na Wintermaand des voorleeden jaars, geene Dagvaart gehouden: waarvan de toeneemende beweegingen over den tienden Penning en 's Prinsen aanslagen op verscheiden' Steden de voornaamste oorzaaken waren. Ook was zulks, na 't omslaan van vier der zes groote Steden, Dordrecht, Haarlem, Leiden en Gouda, geheel onmogelyk geworden. Doch na dat nu de meeste Steden 's Prinsen zvde gekooren hadden, kwamen zy, wel op den dag, door Alva beraamd; doch tePaulus Buis wordt Advokaat van Holland. Dordrecht byeen: vermoedelyk beschreeven, door Paulus Buis, Pensionaris van Leiden, die, te vooren, meermaalen, de Dagvaart waargenomen hadt, en, in deeze zelfde Vergadering (m), nog tot Advokaat des Lands aangesteld werdt. In deeze Vergadering, werdt het eerste en ruwste bewerp gemaakt {==377==} {>>pagina-aanduiding<<} van 't Gemeenebest der Vereenigde Nederlanden: waarom wy niet voorby konnen, kortelyk te ontvouwen, wat 'er gehandeld werdt. II. Eerste Vergadering der Staaten van Holland, die 's Prinsen zyde hielden, te Dordrecht. Uit de Edelen van Holland, waren te Dordrecht verscheenen Jonkheer Jakob, Heer van Wyngaarden, en Jonkheer Aart van Duivenvoorde, welke laatste volmagt hadt van den Graave van der Mark: voorts de Afgevaardigden der Steden Dordrecht, Haarlem, Leiden, Gouda, Gorinchem, Alkmaar, Oudewater, Hoorn, Enkhuizen, Medenblik, Edam en Monnikendam. De kleine Steden, die, sedert veele jaaren, niet ter Dagvaart plagten te verschynen, kreegen nu wederom plaats op dezelve, op dat men haar, door 't zoet der Regeeringe, zou aanlokken tot het williger draagen der gemeene lasten; en anderen, die 't nog met Alva hielden, te ligter doen omslaan. De Prins van Oranje, die van deeze Vergadering kennis, ofze veelligt zelf doen beschryven hadt, zondt derwaards Filips van Marnix, Heere van S. Aldegonde, die, zynen lastbrief, den agttienden van Hooimaand, hebbende overgeleverd, de Staaten, in eene gepaste aanspraak, prees over 't verlaaten van Alva's en 't kiezen van 's Prinsen zyde. Voorts vertoond hebbende ‘hoe de Prins al het zyne hadt opgezet, by 't voorstaan van 's Lands vryheden, verhaalde hy, dat zyne Doorlugtigheid wederom een Leger op de been gebragt; doch den Krygsknegten eene maand soldy op hand, en verzekering voor nog twee maanden toegezeid hadt, eer zy zouden behoeven te velde te trekken; waar- {==378==} {>>pagina-aanduiding<<} om hy verzogt, dat de Steden, hier vergaderd, de betaaling deezer eerste maand, ter somme van honderdduizend Kroonen, op zig neemen, en de vereischte verzekering, voor nog twee maanden, geeven wilden.’ De Staaten, zo groot was thans de yver, bewilligden terstond in dit verzoek, en beslooten de penningen te vinden, gedeeltelyk uit 's Lands Imposten en de loopende Beden, gedeeltelyk by leening van den Rykdom, de Geestelykheid en de Gilden: ook uit de noodelooze Kerksieraaden en andere kostelykheden. Toen sloeg Aldegonde nog eenige andere punten voor, hem door den Prinse belast: waarop de Staaten, insgelyks, een spoedig en eenpaarig besluit namen ‘om den Prins, voor 's Konings wettigen Stadhouder over Holland, Zeeland, Friesland en Utrecht, te erkennen, en zig te voegen, met de andere Landschappen, om te wege te brengen, dat hy ook voor Beschermer van alle de Nederlanden, geduurende 's Konings afwezendheid, verkooren werdt. Voorts zou zyne Doorlugtigheid eenen Admiraal mogen aanstellen, aan wien, met zekere Gemagtigden uit de Watersteden, 't beleid van den oorlog te water staan zou. Over 't beleid van den oorlog te lande, zouden die van Dordrecht, Leiden en Enkhuizen, met den Graave van der Mark, handelen. Ook zou men dien Graave aandienen, dat hy zou hebben te zorgen, dat de boeken, registers en stukken, berustende in der Staaten-Kamer en in de Registers en Griffie van den Hove {==379==} {>>pagina-aanduiding<<} in den Haage, ongeschonden bleeven. Maar van de Privilegien en stukken, Holland betreffende, en berustende, tegenwoordig, en zelfs al sedert eenige jaaren (n), op het Slot te Gouda, zou men, met verlof des Prinsen, een' lyst en afschriften maaken, om aan de Steden te worden medegedeeld. Voorts beloofden de Staaten aan Aldegonde, en Aldegonde, uit 's Prinsen naam, aan de Staaten, dat men, met den Koning of met iemant van zynen wege, geen verdrag aangaan zou, zonder onderlinge bewilliging, en zonder 'er elkanderen, des begeerende, in te begrypen. Ook zou men, tot dit Verbond, noodigen andere Steden, zo in als buiten Holland; de Stad Delft, die zig nog Spaansch hieldt, den toevoer afsnyden, en den Prins verzoeken, dat hy, in Deenemarke en de Oostzee, wilde te wege brengen, dat de Oostersche handel, van Amsterdam, op Enkhuizen, Hoorn en andere Steden van dien oord, verlegd werdt: 't welk men het beste middel hieldt te zyn, om deeze Stad tot reden te brengen. Aangaande den Godsdienst, werdt, by den Prins en de Staaten, vastgesteld, de openbaare oefening van denzelven den Hervormden niet alleen, maar ook den Roomschen toe te staan, zelfs de Geestelykheid ongemoeid laatende, zo lang zy zig niet in ongehoorzaamheidDe Graaf van der Mark wordt voor 's Prinsen Stedehouder erkend. en vyandschap verliep (o).’ Na 't neemen van deeze Besluiten, kwam de {==380==} {>>pagina-aanduiding<<} Graaf van der Mark, in persoon, in de Vergadering, vertoonende zynen Lastbrief en Berigtschrift, als bestelde Overste des Prinsen van Oranje in Holland, en beloovende, zig, daarnaar, in allen deele, te zullen schikken: waarop de Staaten hem, in de gemelde hoedanigheid, erkenden, hem, voorts, by handtasting, allereverentie. eere, dienstwilligheid en behoorlykeobedientie. gehoorzaamheid toezeggende (p). De Graaf van der Mark heeft zelf, naderhand, geschreeven (q) ‘dat hy, op deeze Vergadering, de Staaten, die toen vierentwintigduizend guldens by zig hadden, slegts om zesduizend Daalers verzogt hadt, op dat hy 't volk in monstering en eed zou konnen brengen; dat Dordrecht, in dit verzoek, bewilligde; doch dat een der Staaten, eer de overige Leden zig verklaard hadden, met al 't geld, naar den vyand gevlugt was.’Rotterdam en Delft gaan aan 's Prinsen zyde over. De eerste Vergadering der Staaten te Dordrecht zat nog, of was maar pas gescheiden, toen Alva de bezetting, uit Rotterdam, Schiedam en Delftshaven, deedt vertrekken, omze te gebruiken in 't beleg van Bergen. De Graaf van der Mark maakte zig, nog voor 't einde van Hooimaand, meester van deeze Plaatsen. 't Bemagtigen derzelven deedt Delft, dat zig, uit vreeze voor de Spaansche bezetting, te Rotterdam en daaromtrent leggende, niet hadt durven verklaaren, terstond, 's Prinsen zyde kiezen. 't Hof van Holland, {==381==} {>>pagina-aanduiding<<} meest uit Spaanschgezinde Leden bestaande, hadt, tot hiertoe, zyne zittingen in den Haage blyven houden, zig genoeg gedekt agtende door 't Krygsvolk, welk langs den Maaskant lag. Doch terstond na 't overgaan van't Hof wykt uit den Haage naar Utrecht. Delft en Rotterdam, vertrokken alle de Raaden en andere Koninglyke Amptenaars, behalve Adriaan van der Hoef en Arnoud Nicolai, gewoone Raaden, Reinoud Moens, buitengewoonen Raad, en Barthold Ernst, Griffier (r), uit den Haage naar Utrecht: daar 't Hof nog eenigen tyd zitten bleef; doch eerlang, naauwlyks ergens in Holland, behalve te Amsterdam, erkend werdt (s). Holland,Woerden voor den Prinse verzekerd. nu geheellyk van de Spanjaards verlaaten zynde, werdt het Slot en de Stad van Woerden, door beleid van Jonkheer Adriaan van Zwieten, Overste van Gouda, by verdrag, aan 's Prinsen zyde overgebragt, in 't begin van Oogstmaand. By 't overgaan deezer Stad, werdt, onder anderen, bedongen ‘dat het regt aldaar gehandhaafd zou worden, op gelyken voet, als, sedert eenigen tyd, aldaar gevolgd was, buiten benadeelinge van den Pandheer, Hertoge Erik van Brunswyk, wiens Rentmeester zyns Heeren inkomsten, vry en onbelet, zou mogen komen ontvangen.’ Voorts begaven die van Woerden zig ook in het verdrag, laatstelyk, tusschen de Leden van Holland, te Dordrecht, gemaakt (t). Schoonhoven werdt,Ook Schoonhoven. {==382==} {>>pagina-aanduiding<<} door Lumei, belegerd, en, met twee stukken geschuts, beschooten, eer het zig, op den eersten van Wynmaand, by verdrag, opgaf. De Geestelykheid werdt hier zeer mishandeld. Een derzelven, Broeder Dirk van der Goude, werdt doorsteken, en twee anderen, aan een' nooteboom, voor 't Stadhuis, opgehangen (u) De Graaf van der Mark deedt egter eenigen der handdaadigen aan deezenDagvaart te Haarlem. Aanslag op Amsterdam. moedwil straffen (v). Hy hadt, reeds in Oogstmaand, eenen aanslag gesmeed op Amsterdam, met overleg der Staaten, ten dien einde, onder anderen, te Haarlem, tegen den tienden, ter Dagvaart beschreeven. De Graaf eischte, tot de belegering der Stede, veertigduizend guldens, en men beloofde hem allen mogelyken onderstand. Ook ondernam hy 't beleg, zig verschansende in het Karthuizers Klooster, even buiten de Stad. Doch Bossu hadt 'er vier vendelen Knegten in weeten te krygen, die, met de verdere bezetting, zulke gelukkige uitvallen deeden, dat Lumei de Stad, den drie - entwintigsten, verlaaten moest. Hy schreef 't mislukken deezer onderneeming, naderhand, toe aan de slofheid der Staaten, in hem van geschut te voorzien (w). Sonoi was van verstand geweest, dat men Amsterdam te water moest benaauwd hebben, na dat men de Vloot, onder Boshuizen, die de Zuiderzee veilig hieldt, eerst verdreeven zou hebben. Doch dit viel zo ligt niet te doen. Ook hadt de Prins, door mid- {==383==} {>>pagina-aanduiding<<} del van Sonoi en Willem Bardes, Boshuizen reeds te vooren, vergeefs, aangezogt, om, met de Vloot, tot hem over te komen (x). Ter gelegenheid der onderneeming op Amsterdam, deedt de Wethouderschap de Lastaadje, uit vrees, dat 'er Lumei in nestelen mogt, of uit wrok tegen de ingeërfden (y),De twaalfde Penning van de inkomsten der Landeryen geheeven. in de assche leggen (z). Op de Dagvaart te Haarlem, van welke wy spreeken, werdt ook beslooten, den twaalfden Penning te heffen van de huuren of inkomsten der Landeryen. 't Plakaat, hierover uitgekomen, een der duidelykste bewyzen van de wankelheid van 's Lands Regeeringe ten deezen tyde, liep op deezen zin: ‘De Edelen en de groote en kleine Steden van Holland, staatswyze vergaderd, vertoonende de Staaten van denzelven Lande, in aanmerking genomen hebbende de beroerten en onlusten, veroorzaakt, door het rooven en plonderen van eenige Krygsknegten en andere kwaadwilligen, in eenen tyd, dat het Land van de Overigheydt, van den Hove, van de Hoofden van de Justitie en andere Koninglyke Amptenaars ontbloot en verlaaten is; verklaaren, naar ryp beraad, niet te hebben konnen nalaaten, sonder diminutie ofte praejuditie van de authoriteyt, ende hoogheydt van syne Majesteyt, maer tot syne eere en dienst, zo veel hun doenlyke ware, deeze zaaken by der hand te neemen,'t Land te beschermen, voor oproer en plondering te bewaaren, en de eendragt, de Regts- {==384==} {>>pagina-aanduiding<<} oefening en goede Regeering in hetzelve te herstellen. En nademaal hiertoe geld vereischt werdt, besluiten zy, den twaalfden Penning van de huuren of inkomsten der Landeryen te doen heffen (a).’ Fransch ontzet van Bergen geslaagen. 't Beleg van Bergen in Henegouwen was, midlerwyl, van 't einde van Zomermaand af, geduuriglyk voortgezet. De belegerden deeden, van tyd tot tyd, uitvallen, nu met voordeel dan met schade (b). Vyfduizend man, door de Hugenooten in Frankryk, onder de Heeren van Jenlis en Jumelles, tot ontzet der Stad, afgezonden, werden, door Don Fredrik, geslaagen (c). Sedert kwam Alva, verzeld door den Hertog van Medina Celi, zelf in 't Leger, van zins, om de Stad, het kostte wat het wilde, te herwinnen (d). III. Oranje heeft geld gebrek. Oranje hadt, ondertusschen, wederom een aanzienlyk Heir op de been gebragt; doch, by gebrek van geld, nog niet konnen monsteren. Aan deezen zenuw des Krygs, hadt het hem, het gantsche jaar, gemangeld, onaangezien de Koning van Frankryk hem tweemaalhonderdduizend Kroonen ter leen opschoot, en naderhand schonk (e): en onaangezien men, in de Nederlanden, alomme, zo veel byeen schraapte, als men krygen kon (f). In den zomer deezes jaars, schreef de Prins aan Karel Beaulieu, Koopman te Antwerpen, om zestigduizend Kroonen voor hem {==385==} {>>pagina-aanduiding<<} ter leen op te neemen; doch zulk een maatige somme was nergens te bekomen (g). Na 't houden der Dagvaart te Dordrecht, werdt hy egter in staat gesteld, om zyn Leger, dat nu wel vierentwintigduizend man sterk was,Hy trekt op met een Leger, en bemagtigt Roermonde. te doen optrekken. Wederom eene verdediging zyner toerusting, in druk, hebbende laaten uitgaan (h), en by Duisberg, den Ryn zynde overgetoogen, sloeg hy zig in 't Overkwartier van Gelder neder: alwaar hy Roermonde, dat geweigerd hadt zyn Leger te spyzigen, stormenderhand, veroverde, op den veertienden van Oogstmaand. 't Krygsvolk bedreef hier veel gewelds aan Kerken en Kloosters. Ook werden eenige Geestelyken van aanzien, moorddaadiglyk, omgebragt. Doch deeze moedwil smertte den Prins. Ook zogt hy dien, door een Plakaat (i), eene week laater, te Hellenrade, by Roermonde, getekend, te stuiten. Doch 't baatte weinig. En de Prins, die de Landzaaten, in gedrukte schriften, welken hy nu wederom verspreiden liet (k), verzekerd hadt, dat hy niet van meening was, iemant overlast te doen, moest, zyns ondanks, gedoogen, dat veelen van zyn volk, en zelfs eenige Hopluiden hunne han den aan Geestelyken en Huisluiden schonden, en een groot getal van Ingezetenen af keerig van hem maakten. Hy lag nog in Hellenrade, toen de Gemagtigden van Holland hem eene goede somme gelds kwamen brengen, {==386==} {>>pagina-aanduiding<<} en te gelyk verzekering voor de beloofde soldy zyner Knegten (l). De Prins erkende dit,Oranje maakt eene Ordonnantie op de Regeering van Holland. in eene Ordonnantie op de Regeeringe, den vyfentwintigsten van Oogstmaand getekend. Hy verklaart, daarenboven, in deeze Ordonnantie, de Landen by hunne voorregten te willen bewaaren: ‘ten welken einde, hy de Staaten magtigt, om eene lyst en afschriften te maaken van 's Lands Privilegien, berustende op 't Slot te Gouda:’ waartoe men, te Dordrecht, niet dan op 't welbehagen des Prinsen, hadt durven besluiten. Voorts belast hy ‘dat de Staaten, by voorraad, de Rekenkamer in den Haage herstellen, de Leden derzelve, zo wel als byzondere Rentmeesters en Ontvangers benoemende, wanneer de Prins hen, in hunne ampten, bevestigen zou. Ook geeft hy hun magt, om eenen Ontvanger der penningen, tot den oorlog geschikt, en drie Krygskommissarissen te benoemen, die de Prins insgelyks zou bevestigen. Maar tot Raaden in den Hove van Holland moesten de Staaten eenigen benoemen, uit welken de Prins de keuze aan zig behieldt. De eed van 't Krygsvolk moest aan hem, als Stadhouder, en aan 's Lands Staaten geschieden. De ommeslagen zouden alleen door de Staaten worden gedaan: en werden zy, door den Prinse, gemagtigd, om de penningen, hem op zyne begeerte verstrekt, by de bekwaamste middelen, te vinden. Eindelyk, de bestelbrieven, door {==387==} {>>pagina-aanduiding<<} hem, tot hiertoe, uitgegeven, vernietigende, en allen Krygsoversten en Wethouderen belastende, den eed af te leggen, op de Ordonnantie tegen den moedwil der Knegten, onlangs gemaakt, begeert hy, dat men, in al 't overige, zig schikke naar 't goedvinden van den Graave van der Mark, en van de Raaden hem, door den Prinse, op benoeminge der Staaten, toegevoegd, of nog toe te voegen, mids zy, over zaaken de Politie en welvaart des Lands betreffende, niets, buiten voorgaanden raad der Staaten, vaststellen. De Regeering der Steden laat hy aan de Wethouders derzelven, aan zig behoudende, tot derzelver verzekering, eenen Gouverneur over dezelven aan te stellen, by raade van de Staaten (m).’ In gevolge van deeze Ordonnantie, werden, sedert, nieuwe Raaden en Rekenmeesters in den Haage gekooren (n): waardoor de Regeering en Regtsoefening in Holland haast eene andere gedaante kreeg. Ook werden, in Wynmaand des volgenden jaars, Jonkheer Aart van Duivenvoorde, Albrecht van Egmond en Meester Jakob van Weezenbeeke, tot Krygskommissarissen, benoemd (o). Oranje, ondertusschen opbreekende van byDe Prins komt wederom over de Maaze. Hellenrade, trok, met zyn Leeger, over de Maaze en naar Brabant. Hy bemagtigde hier {==388==} {>>pagina-aanduiding<<} Mechelen (p), door 't beleid van Arend van Dorp, die, de Stads Sleutels meester gewordenMechelen, Leuven en andere Steden ingenomen. zynde, de Poort, voor 's Prinsen volk, opende. Daarna overkwam de Prins met Leuven, op den eersten van Herfstmaand, wordende hier de plondering, voor welke men bedugt was, om dat de Stad, opgeeischt zynde, schoon onweerbaar, eenigen tegenstand gebooden hadt, voor dertigduizend guldens afgekogt. Nivelle, Diest, Sichem en Tienen volgden het spoor van Leuven (q). Dendermonde en Oudenaarden werden, met geweld,Moedwil te Oude naarden. ingenomen. In Oudenaarden, werdt veel moedwils gepleegd aan de Geestelyken, en zestien derzelven, toen men, naderhand, de Stad verlaaten moest, aan handen en voeten gebonden, in 't water gesmeeten; daar zy allen, op eenen na, verdronken. Meer Steden zou de Prins, hieromtrent, hebben konnen bemagtigen; doch hy schroomde zyn Leger te dunnen, en spoedde zig, om Bergen te ontzetten, omtrent welke Stad hy, op den agtsten van Herfstmaand, aankwam (r). IV. Moord van Parys. Doch eenige dagen te vooren, kreeg hy de tyding van den moord der Hugenooten te Parys, die hem zeer trof en groote verandering in zyne oogmerken maakte. Wy hebben niet voor, deeze ysselyke gebeurtenis, omstandiglyk, te verhaalen. Men weet, dat de Hoofden der Hugenooten, eenen geruimen tyd geleeden, onder den schyn van vriendelykheid en vertrouwen, door Koning Ka- {==389==} {>>pagina-aanduiding<<} rel den IX, ten Hove gelokt waren, en dat men de gelegenheid der Bruilofte van Henrik, Koning van Navarre, met 's Konings Zuster, waarnam, om den Admiraal van Coligni, den Heer van Teligni, zynen Schoonzoon, en zeer veele andere Heeren, benevens omtrent tienduizend gemeene Hugenooten, zo in de Stad als in de Voorsteden van Parys, gantsch onverhoeds en wreedelyk, te doen vermoorden: waartoe die van Guize, boven anderen, de hand leenden (s). Wy voegen 'er alleenlyk by, dat deeze moord, dien verscheiden' nazaaten van Koning Karel gaarne uit de Geschiedboeken zouden uitgewischt hebben willen zien, in den nagt van den drie-entwintigsten van Oogstmaand, is voorgevallen, en van Parys tot andere voornaame Steden in Frankryk oversloeg. Men vindt 'er, die melden, dat de KoninginneVermoeden van een' aanslag op 't leeven van den Prins. Moeder van Frankryk, die haaren Zoon tot den moord aangezet hadt, ten deezen zelfden tyde, zou hebben toegelegd, om, door den Heere van Schomberg, of door den Overste Ernst van Mandesloo, die, in 't Nassausch Leger, over drieduizend paarden, geboodt (t), ook den Prins van Oranje, die naauw met de Hugenooten verbonden was, van kant te doen helpen; doch dat Mandesloo dit slinks voorneemen den Prinse ontdekt zou hebben (u). By onze schryvers, vindt men hiervan egter geen gewag. {==390==} {>>pagina-aanduiding<<} Na 't ontvangen der droeve maare van Parys, stelde Oranje alle zyne hoop in 't ontzetOranje poogt, te vergeefs, Bergen te ontzetten. van Bergen. Hy deedt veel weer, om Alva uit zyn voordeel en op 't vlakke veld te lokken. Doch de Hertog toonde wederom, gelyk voor vier jaaren, dat hy voorhadt, den Prins te overwinnen, zonder slaan. Men hieldt, nu en dan, schutgevaarten (v). Doch 't kwam tot geen beslissend gevegt. De Prins verstoutte zig zelfs, eenen aanval te doen op 's Hertogs verschansingen; doch werdt hier, met zwaar verlies, afgeweezen. Romero beslookte ook 's Prinsen Legerplaats, op eenen nagt, met drieduizend man; daar de Prins groot gevaar zyns leevens liep, worden de hy, maar even van passe, door eenen hond, gewekt (w). Hy breekt op, en dankt zyn Leger af. Ondertusschen, werdt het beleg sterk voortgezet, den Hertog zig, volgens zyne gewoonte, tot geenen Veldslag willende laaten beweegen. Oranje dan, geen' kans ziende om de Stad te ontzetten, en vreezende, dat de Duitsche Knegten hem om betaaling zouden maanen, eer zy iets verders zouden willen onderneemen, terwyl hy zig buiten staat vondt, om hun te voldoen; besloot, na weinige dagen, op te breeken. Hy trok, zynen Broeder, Graave Lodewyk, berigt gegeven hebbende, dat hy nog eenen storm of twee afwagten, en dan de Stad, op de beste voorwaarden, overgeeven moest, over Mechelen, naar den Maaskant (x), bereikte eerlang de {==391==} {>>pagina-aanduiding<<} overzyde, en voorts ook die van den Ryn, by Orfoi. Hier dankte hy zyne benden af, zonderze te konnen betaalen. De Oversten egter paaiden 't volk nog, met de schriftelyke verzekering, hun door de Staaten van Holland gegeven (y). Bergen, daar nu geen houden meer aan was,Bergen gaat, by Verdrag, over. ging, op den negentienden van Herfstmaand, over, by Verdrag, dat eerlyk werdt naargekomen. Graaf Lodewyk en de andere Oversten trokken, elk met zyn paard, wapenen en pakkaadje, uit: de Fransche Knegten, in vollen geweer, met brandende lonten, vliegende vendels, en zo veel als zy draagen konden: doch de Nederlandschen alleen met dolk en degen en hun gewoon gewaad (z). De Steden in Brabant, te vooren door den Prinse bemagtigd, vielen, na 't overgaan van Bergen, den Hertoge wederom in handen. Zy moesten allen het inneemen van 's Prinsen bezetting, met zekere somme gelds, boeten. Mechelen alleen, daar men eerst SpaanscheMechelen geplouderd. bezetting geweigerd, en toen 's Prinsen volk ingelaaten hadt, werdt het Krygsvolk ter plondering overgegeven, en, drie dagen agtereen, vervuld met roof, moord en vrouwenschennis: waarna de overgeblevenen hun leeven van de Hopluiden, die, zo 't heette, geen deel aan den buit hadden gehad, ten duursten, koopen moesten. De Stad werdt wyders met- verbeurdverklaaring van alle haare {==392==} {>>pagina-aanduiding<<} voorregten gestraft (a): doch in 't volgend jaar, by vonnis des Raads van Beroerte, wederom in dezelven hersteld. Ondertusschen oordeelden zelfs de Spaanschgezinden, dat Mechelen veel te streng gehandeld was (b): en nam de haat tegen Alvas Regeering, hand over hand, toe onder de Landzaaten (c). V. Goes belegerd door de Nassauschen. In Zeeland, scheenen, na den aftogt van voor Goes, 's Prinsen zaaken een weinig te rugge te gaan: doch 't slaan van een gedeelte der Middelburgsche bezetting, welke, door Beauvois, Overste van Middelburg, tegen Tseraarts, die zig, by Zuidland, gelegerd hadt, was aangevoerd, gaf der Nassausche partye wederom moed. Tseraarts ondernam dan 't beleg van Goes andermaal, omtrent het midden van Oogstmaand. Hy verstoutte zig zelfs, de Stad, by nagt, te beklimmen, zonder te weeten, welke wagt men van binnen hieldt. Doch naauwlyks hadden de zynen 't hoofd boven de wallen, of zy werden zo begroet met musketkogels, dat zy de stormladders ten beste geeven en afwyken moesten. Nogtans verliet men de Stad niet. Barthold Entes begaf zig, op 's Prinsen last, met tweeduizend man, derwaards, om Tseraarts te ondersteunen. Doch Alva vaardigde, in Wynmaand, tot ontzet der Stede, den Kolonel Mondragon af, met drieduizend man, die, van Bergen op Zoom, een' hagche- {==393==} {>>pagina-aanduiding<<} lyken togt deeden, over drie diepe killen en twee mylen verdronken lands, naar Zuidbeveland: daar de Nassauschen de onvoorzigtigheid hadden van de natte en vermoeide benden den geheelen nagt te gunnen, om uit te rusten. Met den dag, streeft Mondragon, regt toe regt aan, naar de Stad. De belegerden,Ontzet, door Mondragon. hem in 't oog gekreegen hebbende, deeden een' scherpen uitval aan de andere zyde, en gaven hem dus gelegenheid, om in en door de Stad te trekken, waarna hy, nevens hen, den belegeraaren, op 't lyf viel, en van voor Goes verstuiven deedt. Omtrent zevenhonderd Nassauschen sneuvelden hier. De overigen bergden zig in de Vloote, die, hier omtrent, op stroom, ten anker lag. Ook wist men 't geschut nog scheep te krygen. Tseraarts trok, met eenen hoop volks, naar Arnemuiden, daar Spaansche bezetting in lag; doch hier werdt hy ook, met verlies, afgeslaagen. Zo veel ramps op een, verwekteMisnoegen op Tseraarts. nieuw gemor onder de Gemeente, die, al te vooren, een kwaad oog op hem gehad hadt, om dat zyn Broeder (d) en andere Vrienden zig, by den Vyand, onthielden. Men maakte hem, eerlang, 't bewind zo moede, dat hy 't Jakob Smid, Heere van Baarland, overdroeg, en naar den Prinse trok, om zig, tegen zyne beschuldigers, te verdedigen; aanbiedende, zynen goeden naam, of in regte, of met eenen kamp, welk laatste nog niet geheel buiten gebruik scheen, te willen voorstaan. Ook {==394==} {>>pagina-aanduiding<<} dagvaarde hy, sedert, in een gedrukt geschrift, elk, die hem agter zynen rug lasterde, om 't in 's Prinsen byzyn te doen. Doch niemant kwam te voorschyn (e). Oranje vondt, derhalve niet goed, Tseraarts geheel buiten bewind te houden. VI. Bossu zoekt Gouda, met verraad, in te krygen. De Graaf van Bossu, die zig nu te Utrecht onthieldt, bewoog, omtrent het midden van Oogstmaand, eenen Maarten Schets, om Gouda, door verraad, te bemagtigen. Schets gaf voor, van den Graave van den Berg gezonden te zyn, om de bezetting van de Stad en 't Slot te versterken, met een Vendel Knegten, waarover hy bevel voerde. Hy wist, naamlyk, dat de Heer van Zwieten den Graave van den Berge, onlangs, om meer volks geschreeven hadt: en zyn toeleg scheen, de Onroomschen in de Stad om te brengen, en de Roomschen en zyne Vrienden alleen te verschoonen. Doch in 't begin van Herfstmaand, op eenig vermoeden gevat zynde, en beleeden hebbende, dat de Lastbrief, dien hy vertoonde, valsch was, heeft hy zig, uit vreeze voor erger, in den Kerker, verhangen: waarmede de aanslag te niet liep (f). Wederzydsche vyandlyk heden in Westfriesland en Waterland. De Admiraal Boshuizen, kruissende, ten deezen tyde, langs de Zuiderzee, kwelde allermeest die van Enkhuizen, en stak, op éénen tyd, den brand in verscheiden' Wooningen buiten de Noordpoorte. Daarentegen deedt Sonoi, om Amsterdam te benaauwen, de {==395==} {>>pagina-aanduiding<<} Zaandammer Sluizen, Nieuwendam en andere Waterlandsche Dorpen, in Wynmaand, beschansen. De Amsterdammers zogten hem hierin, met tien groote Schepen en zes Boots, en naderhand nog met eenige branders, te hinderen. Doch zy werden zo ontvangen van de galeien, die Sonoi, uit Hoorn, Edam en Monnikendam, byeen gebragt hadt, dat zy den toeleg staaken moesten. De moed rees, sedert, den Ingezetenen van 't Noorderkwartier zo hoog, dat zy aan 't bemagtigen der Zuiderzee durfden denken, en eenige Schepen en Galeien te water bragten, om Amsterdam te versteeken van de vaart op de Oostzee (g). VII. Misnoegen op den Graave van der Mark en Sonoi. Het afdanken van 's Prinsen Leger hadt groote verslagenheid veroorzaakt in Holland, daar men van 't Krygsvolk des Graaven van der Mark meer overlast hadt dan dienst. Hy zelf was woest van aart, gebeeten op de Geestelykheid, en ongezind of onbekwaam, om zyne knegten in toom te houden: die, vooral ten platten lande, groote ongeregeldheid bedreeven. Sommigen lieten zig, derhalve, dunken, dat zy 't, onder de Spaansche Regeering, naauwlyks erger dan tegenwoordig gehad hadden. De Staaten zelve zagen, dat zyn bestier te geweldig was, om lang te konnen bestaan. Ook ging 't hun, in 't Noorderkwartier, onder 't bewind van Sonoi, niet naar den zin; waarom zy, in Wynmaand, Jonkheer Jan van Vliet en Reinier Kant magtigden, om, nevens hem, 't beleid van de zaaken des Oorlogs in {==396==} {>>pagina-aanduiding<<} dien oord te hebben. Doch kort te vooren, hadden zy den Prins verzogt, zelf in HollandDe Prins komt in Holland. te willen komen, om op alles orde te stellen. En hy, den moed opgeevende om, in Duitschland, ten derde maale, een Leger op de been te brengen, en zo hy 't al doen kon, veelligt geenen kans ziende, om 'er iets van belang mede uit te regten, trok, met zyn Hofgezin en omtrent zeventig Paarden, naar Kampen, vanwaar hy, omtrent den twintigsten van Wynmaand, te schepe, naar Enkhuizen toog, begeleid door eenige Enkhuizer galeien, onder Pieter Buiskes (h). Te Enkhuizen, werdt hy, met uitgelaaten' blydschap, ontvangen. Hy vertoefde hier ettelyke dagen, last geevende, tot het uitrusten van eenige Schepen van oorloge en tot het versterken der Stad, buiten de Zuidpoorte; waaraan de Burgery zo gereedelyk de hand leende, dat men het bolwerk, hier, in zeventien dagen tyds, in 't felst van den winter, opgeworpen, sedert, den naam van Willigenburg gaf. De Prins, de andere Steden in deezen oord insgelyks bezogt hebbende, begaf zig, eerlang, naar Haarlem, daar hy de Staaten beschreeven hadt (i). Dagvaart de Staaten te Haarlem. Hier werdt hem vertoond ‘in hoe veel gevaars men zig in Holland hadt gesteken, uit zugt en trouwe te hemwaards, en hoe weinig dit Land vermogt, tegen zulk eenen magtigen vyand als Alva; waarom men van hem opening verzogt van eenige middelen {==397==} {>>pagina-aanduiding<<} ter hunner redding, die hy reeds in de hand, of ten minsten in 't oog hebben mogt.’ De Prins stelde hen op alles te vrede; doch 't gene hy hun voordroeg, en vermoedelyk zeer geheim gehouden wilde hebben, vindt men nergens gemeld. VoortsNieuw Hof van Holland. regtte hy, by raade der Staaten, ten deezen tyde, het Hof en de Rekenkamer, in den Haage, wederom op (k), welke Kollegien egter, ter oorzaake van 't beleg van Haarlem, dat, kort hier na, ondernomen werdt, naar Delft wyken moesten, alwaar de eerste Regtdag, in Sprokkelmaand des volgenden jaars, gehouden werdt (l). De Prins zelf begaf zigDe Prins geeft verscheiden' Plakaaten en Ordonnantien uit. eerlang ook naar Delft, vanwaar hy, tegen 't einde van dit en met den aanvang des volgenden jaars, verscheiden' Ordonnantien en Plakaaten, op zynen naam, liet uitgaan, behelzende verbod van handel met den vyand, en verbod van uitvoer van eenige leevensmiddelen, waaraan thans merkelyk gebrek begon te komen. Ook stelde hy orde op den loop der Munte, en op 't beleid van den Kryg te lande en te water, beveelende wyders allen Leenmannen, den eed van getrouwheid, aan hem, als Stadhouder Generaal, aan 's Lands Staa en en aan 't Gemeenebest te komen doen, op verbeurte hunner Leenen: want, besluit zyne Doorlugtigheid, onse intentie ende begeerte sulcks is. Nog regelde hy het aantekenen der vyandlyke en geestelyke goederen en den ophef des twaalfden Pennings, en {==398==} {>>pagina-aanduiding<<} bekragtigde de Ordonnantie, by de Staaten ontworpen, om den Impost van zeven grooten op de Morgen Lands en den tegenwoordigen Impost op de Bieren en Wynen te verdubbelen, en daartegen alle de andere Imposten op de Graanen, Boter, Kaas, Slagtvee, Lakens, Olie en Haring af te schaffen: welke Ordonnantie hy allen Gouverneurs, Oversten, Officieren, Burgermeesteren en Regeerders van de Steden ende Dorpen belast te onderhoudenGroot gezag van zyne Doorlugtigheid, in Holland. en te doen onderhouden (m). Ook geschiedde, ingevolge van dezelve, de verpagting van vier stuivers op de tonne biers, door Gemagtigden van zyne Doorlugtigheid (n). Uit al het welke, af te neemen is, dat de Prins, schoon hy de Staaten, op de voornaamste zaaken, hoorde, alles als Graaf bestierde, zonder zig egter van dien naam te bedienen. Doch in de Lente des jaars 1573, stelde hy,Raad nevens den Prinse gesteld. by raade der Staaten, eenen Raad nevens zig, die de zaaken van staat en oorlog, zo wel te water als te lande, hielp beleiden. En van toen af werdt beslooten, den naam des Konings wederom in 't hoofd der Plakaaten te doen stellen, en in de inleiding te verklaaren, dat dezelven gegeven waren, by advis van den Prinse van Oranje, als Stadhouder, en van den Raade nevens hem wesende. In 't slot werdt, somtyds, gesteld, ter Relatie van den Stadhouder, de Raaden nevens hem wesende, mitsgaders die Raade Provinciaal over Holland, Zeeland en West-Friesland; doch alzo men deezen {==399==} {>>pagina-aanduiding<<} laatstgemelden Raade 't bewind over zaaken van Regeeringe, langs hoe meer, onttrok, doorgaans alleenlyk ter Relatie van den Stadhouder en de Raaden nevens hem wesende (o). Wat voorts 't gebruik van 's Konings naam aangaat; met maakte geene zwaarigheid, om zig van den zelven te bedienen, tegen de bevelen des Konings zelven (p). De Raad, van welken wy spreeken, bestondt uit negen leden, Jonkheer Jakob van der Does, Meester Paulus Buis, Meester Pieter Wasteel, Jakob Muis, Henrik Duist, Willem Jan Reierszoon, Meester Jan Jakobszoon, Meester Sebastiaan Losen, Meester Levyn Janszoon Kaarsmaaker, en twee Geheimschryvers, Antoni Geniets en Henrik van Persyn (q). In Zeeland, werwaards de Prins WillemVerlofgelden in Zeeland ingevoerd. van Bronkhorst, Heere van Batenburg, gezonden hadt, om orde te stellen, was men, in Wynmaand, begonnen met het heffen vanLicenten. Verlofgelden op waaren, die, in Plaatsen den Prinse toegedaan gekogt zynde, naar vyandlyke Plaatsen, werden vervoerd. 'tOok in Holland. Voorbeeld der Zeeuwen werdt, in Grasmaand daarna, in Holland, gevolgd, en kwam hier, dit eerste jaar, van deeze belasting agthonderdenvyftigduizend guldens (r). De Verlofgelden zyn, tot heden toe, in zwang gebleeven, en de toevoer aan den vyand, schoon menigmaalen, in Oorlogstyd, verbooden, heeft, om aan 't gemeen en byzon- {==400==} {>>pagina-aanduiding<<} der belang te gemoet te komen, zo wel als de Verlofgelden, stand moeten houden (s). Wyders begonden sommige Landstreeken in Holland en byzondere Steden zelve, wat laater, een Convooi- of Geleigeld te heffen van goederen, die ten Lande in- en uitgevoerd werden: om uit hetzelve te vinden de kosten der Oorlogschepen, die, tot beveiliging derzelven, werden uitgerust: welk Geleigeld, somtyds, door byzondere Steden, naar willekeur, verhoogd werdt (t), en veel opbragt. Ook kwam 'er veel van zeker Vrygeleidegeld, dat, door 's Prinsen Gemagtigde, Karel Beaulieu, met oogluiking des Konings van Frankryk, te Calais werdt ontvangen. De Nederlanders, Spanjaards en Italiaanen gaven tien, de Portugeezen agt, de Franschen vyf ten honderd, om veilig te zyn voor de Hollandsche en Zeeuwsche Vrybuiters. Men wil, dat hiervan meer gekomen zou zyn, dan van alle de verlof- en geleigelden, met malkanderen. Doch de Vrybuiters, eerlang ziende, dat hun, hierdoor, de gelegenheid afgesneeden werdt, om voordeel ter zee te doen, sloegen geen agt op 's Prinsen Vrygelei-brieven, waarom de Koopluiden nalieten, dezelven te Calais te gaan haalen (u). 't Heffen van Geleigeld is ook, tot heden toe, in gebruik gebleeven. VIII. Gelderland Overyssel en Friesland valen den Prinse wederom af. Doch terwyl de tegenwoordigheid des Prinsen van Oranje de Hollandsche Steden vereenigd hieldt, zag men, reeds in Slagt- {==401==} {>>pagina-aanduiding<<} maand, de meeste Geldersche en andere Steden, die te vooren 's Prinsen zyde gekooren hadden, den Spaanschen wederom toevallen. Na 't overgaan van Bergen en de Brabantsche Steden, hadt de Hertog, zynen Zoon, Don Fredrik, met het gros zyns Legers, welk egter, in de plondering van Mechelen, door verloop, merkelyk gesmolten was, gezonden naar Gelderland, terwyl hy zelf, over Maastricht, naar Nieuwmegen toog, alwaar hy eenigen tyd vertoefde (v). Don FredrikMoord en plondering, te Zutfen. sloeg zig eerst neder, voor Zutfen. De bezetting, hier oneens zynde met een goed deel der Burgerye, verliet de Stad, die toen den Spaanschen geopend werdt. Deezen, misnoegd om dat men de Stad niet terstond hadt opgegeven, storten ter Poorte in, of vallen over de begonnen' bresse, stigten brand aan agt oorden, slaan al dood wat hun ontmoet, dryven een deel der Ingezetenen in den Yssel, een deel anderen, moedernaakt, ter Stede uit, en boeten hunne geilheid, met vrouwen en maagden. Die overbleeven moesten, sedert, zwaare leeningen aan 't Krygsvolk doen: waarin zelfs de Geestelykheid des Landschaps niet verschoond werdt. De Steden Lochem en Doesburg hadden, ondertusschen, te Nieuwmegen, by den Hertoge, genade gezogt en verworven. Oranje, wel bevroedende, hoe groot eene verbaasdheid 't verkragten van Zutfen alomme veroorzaaken, en welke nadeelige gevolgen voor Hol- {==402==} {>>pagina-aanduiding<<} land het naar zig sleepen zou, maakte zig gereed, om naar Overyssel te vertrekken, den Hertoge daar, den gantschen winter, werk te geeven, en uit Holland te houden.Vlugt van den Graave van den Berg. En hy hadt nu veertig vendelen byeen gedrukt, toen hy vernam, dat de Graaf van den Berg, die de zorg over Gelderland en Overyssel aan zig genomen hadt, met zyne Gemaalin en goederen, uit Kampen gevlugt was (w). Terstond hierop, verliep de bezetting uit alle de Steden van deezen oord en van Gelderland, die zig, de eene na de andere, Bommel, alleenlyk, uitgenomen, aan Don Fredrik, of aan Gillis van Barlaimont, Heere van Hierges, kwamen onderwerpen (x). In Friesland, liepen 's Prinsen zaaken ook agteruit. De Heer van Billy overviel en sloeg zesduizend Nassauschen, by Staveren; waarop 't wederomslaan der afgevallen' Steden volgde, die allen haare wallen slegten moesten. Graaf Joost van Schouwenberg hadt, reeds te vooren, uit vreeze voor Billy, de begonnen schans by Makkum, en voorts gantsch Friesland verlaaten (y): alle welke rampen den Prinse verhinderden, den ontworpen togt naar Overyssel voort te zetten. IX. Amersfoort door Bossu bezet. Don Fredrik was nu, na 't omslaan van Harderwyk, Hattum en Elburg, van de gantsche Veluwe meester, waarlangs hem de weg naar Holland open stondt. Want uit Amersfoort, dat hem, eenen korten tyd, zou heb- {==403==} {>>pagina-aanduiding<<} ben konnen ophouden, was de bezetting ook, onlangs, verloopen; waarna Bossu, te Utrecht, hiervan kennisse gekreegen hebbende, met een vendel Knegten, in de Stad gekomen was. Don Fredrik dan, aangespoord door die van Amsterdam, besluit, regt toe regt aan, naar Holland, en langs de Veluwe, over Amersfoort, op Naarden aan te trekken. In deeze Stad, lagen slegts honderdentwintigAanslag op Naarden. Duitschers, onder Jan Kruisbergen, een' verloopen Priester. Men hadt 'er, onlangs, de hekken der Regeeringe verhangen, en Onroomschen in 't bewind gesteld, die zig nu voorstaan lieten, dat de vyand om Naarden niet denken zou, voor dat Buuren, welk den Ryn schier geslooten hieldt, bemagtigd was. Men antwoordde dan aan Bossu, die honderd Ruiters voor de poort gezonden hadt, om de Stad, uit 's Konings en zynen naam, op te eisschen, dat menze, voor zyne Majesteit en den Prinse, dagt te houden. Doch toen men, den laatsten van Slagtmaand, berigt kreeg, dat Don Fredrik, met het gantsche heir, in aantogt was, ontzonk elk de moed. Men schikte twee Gemagtigden ter Stad uit, die Don Fredrik, te Amersfoort, aantroffen; doch geen gehoor verwerven konden. Alleenlyk, werdt hun gelast, het Leger te volgen tot voor de Poort van Naarden, daar men hun bescheid geeven zou. Een hunner, de Schepen Gerrit Pieter Aartszoon, deedt dit: de ander, de Burgemeester Maarten Laurenszoon, pakte zig weg. Omtrent den middag, was de voortogt in 't gezigt der Stad, die, terstond, van alle kan- {==404==} {>>pagina-aanduiding<<} ten, omringd werdt. Don Fredrik hieldt zyne Legerplaats te Laagbussem, alwaar Gerrit Pieter Aartszoon, door toedoen van Paulus van Loo, Drossaard van Muiden, gehoor kreeg by Bossu, die hem vraagde, of de Stad zig de bezetting hadt kwyt gemaakt? Hy bevestigde dit, een en andermaal, zelfs met eede. 't Was ook waar, dat eenige Ruiters ontglipt waren. Doch de overige bezetting was, door de Regeering en Burgery, met geweld, in de Stad gehouden, en de poorten, sedert, met mist gevuld. Ook verklaarde van Loo, in de tegenwoordigheid van den Schepen, dat Naarden nog bezet was. De Graaf wilde hem toen niet langer te woord staan; doch beval hem, 's anderendaags, een bekwaam aantal van Gemagtigden naar 't Leger te doen schikken, om op plegtiger wyze genade en draaglyker voorwaarden te verzoeken. Op den eersten van Wintermaand, vervoegden zig zes of zeven Gemagtigden, en onder dezelven Lambert van den Hove of Hortensius, Priester en Rektor der Latynsche Schoole, naar Laagbussem. Doch onderweg ontmoet hun Romero, die hun verzekert, dat Don Fredrik de zaak van Naarden aan hem gesteld hadt: waarop zy, uit schroom of onbedreevenheid, zonder blyk te vorderen van 't gene hy zeide, hem te voet vallen en de sleutels der Stad aanbieden. Hy weigertze te ontvangen, zeggende, dat menze hem by de Poort zou hebben ter hand te stellen, en daar verstaan, welke genade men te wagten hadt.De Stad gaat over, by mondeling Verdrag. Dit geschiedde, en Romero belooft, eindelyk, op hun aanhoudend smeeken, by hand- {==405==} {>>pagina-aanduiding<<} tasting, dat Burgers noch bezettelingen, aan lyf of goed, zouden beschadigd worden. Men liet hem, hierop, ter Stad in, met ruim vierhonderd man, die allen, door de burgers, ten beste, onthaald werden. Romero, na 't houden van de maaltyd by Gerrit Pieter Aartszoon, met de trom hebbende doen omslaan, dat burgers en bezettelingen, ongewapend, in de Gasthuiskerke, die toen voor Stadhuis diende, hadden te verschynen, om den eed aan zyne Majesteit te vernieuwen; vervoegt zig de meeste hoop in de Kerke: weinigen, iets euvels vermoedende, versteeken zig heimelyk. 't Leedt niet lang, of zeker Priester,Dat schendig verbroken wordt. die, eene wyl, met de Spanjaards, voor de Kerke, heen en weder gewandeld hadt, komt der onnozele menigte aanzeggen, dat zy op den staat haars gemoeds denken, en zig ter dood bereiden moest. 't Woord was 'er pasMoord te Naarden. uit, en 't kryten en kermen begonnen, of de vyand stuift ter deure in, valt op den weerloozen hoop, en veltze allen, op vier na, die, onder belofte van zwaar rantsoen, vry raakten. Toen stak men de vlam in 't Kerkje, die de zieltoogenden en gewonden voorts verteerde: en rekent men, dat hier vierhonderd burgers, benevens een goed deel soldaaten, omgekomen zyn. Gerrit Pieter Aartszoon, die Romero, korts te vooren, aan zyne tafel, getoefd hadt, vondt hier ook zyn einde. Toen de woede in de Kerke haar zat hadt, ging 't op een plonderen en blaaken: ook op een moorden van zulken, die zig versteken hadden, wier sommigen aan rappieren gereegen; anderen, met vleeschhouwers {==406==} {>>pagina-aanduiding<<} bylen, aan stukken gekapt; anderen, als visschen, gekorven werden. Sommigen dien den der wreedheid tot spel: vermids de Spanjaards hen, met de spitsen van 't geweer, elkanderen toestieten, en lagchende en schertsende aan hun einde hielpen. 't Verhaal der yslykheden, hier gepleegd, gaat schier 't geloof te boven. Men heeft stokouden 't bloed afgetapt, en het, gulziglyk, ingezwolgen, kranken, in 't bedde, vermoord, zwangeren geschonden, en haar de vrugt uit het lyf gesneeden, ofze, by de borsten, opgehangen, en dood gemarteld; maagden en meisjes van dertien en minder jaaren schandelyk misbruikt. Hortensius, dien, verbeden door een' Spaansch' jongman, eertyds zynen leerling, het leeven geschonken was (z), moest, in zyn eigen Huis, vyf Persoonen zien ombrengen, waaronder zyn Zoon was, dien hy 't hert uit den boezem zag rukken. Een Smid, Huibert Willemszoon van den Eiken, een' driestal in de eene en een' kling in de andere hand gevat hebbende, beschermde den ingang van zyn Huis, eenen tyd lang, tegen de Spanjaards, en stiet 'er eenigen onder de voet: eindelyk, overmand, en zwaar gekwetst, zeeg hy neder, op den driestal. Half zieltoogende, greep hy daar, met zyne harde Smids handen, de degens van twee Spanjaards, die hem dagten te grieven, aan, by 't scherp; waarop zyze te rug trokken, hem alle de vingers afsnydende. Terstond hierna, werdt hy doorsteken, en 't warme bloed, dat uit de {==407==} {>>pagina-aanduiding<<} wonden sprong, zyne Dogter, die, te vergeefs, op de bloote knieën, om haars Vaders leeven gebeeden hadt, in 't aangezigt gekletst (a). Een tamelyke hoop burgeren, agterhaald ten platten lande, werdt van alles beroofd en moedernaakt aan boomen opgehangen. In alles, zouden 'er maar zestig burgers te lyve gebleeven zyn, van welken veertig met de vlugt ontkwamen, de overigen op losgeld gesteld werden. De Burgemeester Henrik Lamfertszoon, die zig ook dagt te rantsoeneeren, werdt, naderhand, door beleid van eenigen, die te vooren uit de Regeering gezet waren, op een vonnis van Don Fredrik, in zyne eigen' deure, opgehangen, waarna 't lyk gevierendeeld en de stukken ter poorten uit gesteken werden. 't Krygsvolk niet slegts; maar de Ingezetenen der naaste Plaatsen, Muiden en Weesp, kwamen de Stad van alles berooven: en vondt men 'er, die de elendigen nog met het digten en zingen van schampere liedjes bedroefden. Toen alles uitgemoord en leêg geroofd was, zag men de poorten, muuren en toorens slegten, door de Gooische Dorpelingen; tot dit werk, onder zwaare bedreigingen, opgeprest. Ten besluite, werdt de Stad, by een vonnis des Landvoogds, eerst op den zesden van Slagtmaand des volgenden jaars gestreeken, van alle Handvesten, vryheden, en inkomsten vervallen verklaard. Dus jammerlyk een lot trof Naarden, tegen 't gegeven woord van Romero: en baarde 't bedryf {==408==} {>>pagina-aanduiding<<} der Spanjaarden, hier en te Zutfen, zo groot een afgryzen van hunne Regeering onder Roomschen en Onroomschen, die alomme over ééne kam geschooren werden, dat de Hollandsche Steden, welken voor den Prinse hielden, een eenpaarig besluit namen, om alle handeling met den vyand te schuwen, en zig tot het uiterste toe te verdedigen (b): welk hertelyk besluit wy, wel haast, door verscheiden' Steden, zullen zien ter uitvoeringe brengen. X. Merkwaardige verlossing der Waterlandsche Schepen uit het ys. De Enkhuizers, die, onlangs, door die van Kampen, vergeefs, waren aangezogt, om den Prinse af te vallen (c), en hunne nabuuren hielden 't, ten deezen tyde, nog op 't Y en in den mond der Zuiderzee, hebbende zelfs, voor Amsterdam, eenige Scheepswrakken doen zinken, om de vaart derwaards te belemmeren. Doch nu begon 't zo fel te vriezen, dat de schepen en galeien, omtrent een vierdendeel uurs van den Diemerdyk, in 't ys bezet raakten. Hier lagenze in groot gevaar van de Spanjaards, die, dagelyks, den dyk langs trokken naar Amsterdam, en verder; en van de Amsterdammers zelven. 't Scheepsvolk dreigde, derhalve, te verloopen, en liet zig, door de kloekmoedigheid van den Geweldigen Jochem Nieuwvink, niet dan met moeite, wederhouden. In deeze verlegenheid, werden de Waterlandsche Dorpen opontbooden, om eene vaart in 't ys te byten, langs welke, men de schepen, over {==409==} {>>pagina-aanduiding<<} de ondiepte van 't Pampus, in veilige haven, zou konnen brengen. Ook kreeg men, met veel moeite, de galeien, die eerst op 't droog geraakt waren, te Monnikendam binnen. Maar de groote schepen, die te weinig waters hadden, waren, door geene menschelyke poogingen, uit het ys en van den grond te krygen: en was 'er nu last van Sonoi gekomen, omze allen in den brand te steeken, toen de wind, Noordwestwaards gezwaaid, zulk eene wyde scheur in 't ys maakte, en 't water zo hoog opzette, dat alle de schepen, over de ondiepten, en dien zelfden dag nog, te Hoorn en te Enkhuizen, voor den wal kwamen. Merkwaardig was, dat de wind, des anderendaags, weder omliep, en de ysscheur digt schoof: waarop het zo sterk vroor, als te vooren. De zonderlinge verlossing deezer schepen, schoon, naar sommiger begrip, de gewoone kragten der natuure niet overtreffende, werdt egter, door de meesten, aangezien, als een byzonder gunstbewys der Hemelsche voorzienigheid, en hielp veel om den moed der Hollanderen, verflaauwd door de tydingen van Zutfen en van Naarden, wederom te doen wakkeren (d). Doch in deezen staat der zaaken, werdt het beleg van Haarlem ondernomen, dat zeven maanden geduurd, en menigten van rampen naar zig gesleept heeft, waarom wy het, schoon dikwils beschreeven, ook hier, uitvoeriglyk, te boek stellen moeten. XI. Toeleg van Bossu, om Haarlem te verrassen. De Graaf van Bossu, zo sommigen, ten {==410==} {>>pagina-aanduiding<<} deezen tyde, meenden, heimelyk verstand houdende, met den Schout, Adriaan Janszoon van Dort, hadt, al in Hooimaand, gepoogd, zig, door verraad, van de Stad meester te maaken: doch Hans Kolterman hadt den aanslag ontdekt en te loor gesteld, en sedert, hadt de Stad versterking van bezetting gekreegen, onder Lazarus Muller (e). Doch na 't overgaan van Naarden, besloot men Haarlem, als naastgelegen, om verder zuidwaards of noordwaards door te dringen, openlyk aan te tasten. Bossu hadt de Stad, reeds in Slagtmaand, schriftelyk vermaand, om haaren zoen met Alva te maaken (f).'t Beleg der Stad wordt ondernomen. De Regeering van Amsterdam deedt haar de zelfde vermaaning, in 't begin van Wintermaand, toen 't Spaansche Leger, van Naarden, over Amsterdam, reeds derwaards in aantogt was. En deeze jongste waarschuwing bragt te wege, dat de Vroedschap samen kwam, alwaar in beraad werdt gelegd, of men, met Don Fredrik, die reeds te Amsterdam gekomen was, in onderhandeling treeden zou, of niet. Sommigen stemden 't plat af, beweerende, dat men aan Naarden gezien hadt, hoe weinig op handeling te tellen ware: waarom zy rieden, dat men aan den Prinse schikken moest, om onderstand. Anderen gaven, daartegen, te bedenken, dat het dwaasheid ware, met zo magtig een' Koning, als die van Spanje was, te willen kampen, en dat ook de Prins nog geene eene {==411==} {>>pagina-aanduiding<<} Stad hadt konnen ontzetten. Zy stemden, derhalve, voor de handeling, en hadden de meerderheid aan hunne zyde. JonkheerMen handelt met Don Fredrik, te Amsterdam. Christoffel van Schagen, Dirk de Fries, Oudburgemeester, en Adriaan van Assendelft, Pensionaris der Stad, werden naar Amsterdam geschikt, met last, om vier of vyf dagen tyd van beraad te verzoeken. Doch Hopman Wybout van Ripperda, Overste der Stede, hiervan de lugt gekreegen hebbende, roept de schutters en burgers, in de nieuwe Doele, byeen, vertoont hun ‘hoe de Vroedschap, buiten kennis der burgerye, en tegen haaren eed, in onderhandeling getreden was met den vyand: hoe ydel het ware op genade te hoopen, na 't gene men te Mechelen, te Zutfen, en te Naarden, gezien hadt; en eindelyk, hoe veel loflyker het ware, de vryheid der Stede, tot den uitersten snik zyns leevens, te verdedigen.’ Voor dit laatste, verklaart hy zig, en krygt den meesten hoop tot medestemmers. Daarna geeft men van den toestand der Stad den Prinse kennis, en zendt aan Lazarus Muller, toen te Nieuwendam gelegerd, om meer volks. Deez', terstond, de Waterlandsche schansen ruimende, welken, zonder uitstel, door de Amsterdammers werden ingenomen, zendt vier vendelen, onder Jakob Steenbach, Christoffel Vader, Lambert van Wirtenberg en Maarten Pruis, naar Haarlem, en trekt, met het overschot zyns volks, de Stad voorby, naar Leiden. In Haarlem, kwam, naderhand, tot in Lentemaand des volgenden jaars, geduurig zo veel toevoer van versch volk, dat {==412==} {>>pagina-aanduiding<<} de bezetting, eindelyk, drie- of vierduizend man sterk werdt (g). Midlerwyl, hadt men, in de Stad, de beelden ter Kerken uit gestommeld, en die den Hervormden ingeruimd,Twee der Gemagtigden gevat en een derzelven gestraft. Twee der drie Gemagtigden, met flaauwe hoop, van Amsterdam te rug zynde gekeerd, werden, terstond, in hegtenis genomen, en naar Delft aan den Prinse gezonden, die hen te regt stellen, en Assendelft onthalzen deedt. Schagen stierf in de gevangenis. De Fries was te Amsterdam gebleeven. Schagen en Assendelft meenden zig, met het besluit der Vroedschap, te konnen verantwoorden; doch de Prins verstondt, dat niemant eenen last aanvaarden mogt, die,De Prins verandert de Wet, te Haarlem. met zynen eed, strydig was. En ziende, hoe 't meerderdeel der Vroedschap tot handeling geneigd was, zondt hy Aldegonde naar de Stad, die de Wet aldaar, uit 's Prinsen naam, veranderde, stellende Jonkheer Jan van Vliet, Nikolaas van der Laan, Gerrit Stuiver en Pieter Kies aan, tot Burgemeesters; en tot Schepens, Willem Adriaanszoon, Jakob van Heussen, Kornelis Ryken, Pieter Bal, Nikolaas Mattheuszoon, Adriaan van Berkenrode en Mattheus Augustynszoon. In de Vroedschap, werden 'er tien verwisseld (h). Al dit geschiedde, onder verklaaring, dat het niet zou geagt worden te strekken tot krenking der Handvesten, die 't veranderen der Wet, op eenen anderen tyd en wyze, vorderden. Don Frederik breektop van by Amsterdam. Zo stondt het in Haarlem, toen Dirk de {==413==} {>>pagina-aanduiding<<} Fries en anderen uitgeweekenen eenen brief schreeven, om de Regeering te beweegen, tot het zoeken van genade, en het uitdryven der bezetting. Doch de brenger werdt, met den strop, gestraft. Don Fredrik, schrikkende tegen 't beleg, in 't holst van den winter, zou gaarne gezien hebben, dat de Stad 't hoofd in den schoot gelegd hadt: doch bespeurende, dat zy zig, door vleijen noch dreigen, verzetten liet, brak hy, den agtsten van Wintermaand, op van omtrent Amsterdam. Sparendam ingenomen. De voortogt, langs den hoogen dyk, tot by Sparendam, zynde gekomen, vondt hier den weg geslooten, met twee bolwerken, waaragter, men bezig was, met den dyk dooren den vyand den gewoonen weg naar de Stad af te snyden. Doch Juliaan Romero, begeleid door eenige Roomschgezinde boeren, kiest een pad beneden den dyk, over 't ys, overvalt de verschansing aan den westkant, daar zy minst versterkt was, en verslaat driehonderd man van de bezetting, die, onder Gerrit van der Laan en Maarten Pruis, stondt. Pruis zelf sneuvelde hier. De overigen werden op de vlugt gejaagd. Jammer was 't, dat men het doorsteeken van den dyk niet eerder begonnen hadt: doch dit was, voor de verandering der Haarlemsche Regeeringe, niet doenlyk geweest. Nu stondt den SpanjaardenDe Spanjaards komen voor de Stad. de weg naar Haarlem open. Ook vertoonden zig de eersten, op den elfden van Wintermaand, voor de Stad: daar zy 't Leproozenhuis innamen. Don Fredrik, twee vendelen Waalen in Sparendam gelaaten hebbende, volgde, met het gros des Legers, {==414==} {>>pagina-aanduiding<<} dat, van tyd tot tyd, aanwassende in kragten, eindelyk, op dertigduizend man, waaronder vyftienhonderd Ruiters waren, begroot werdt. Zesendertig vendelen Spanjaards legerden zig voor de Kruispoorte: agttien vendelen Duitschers, onder den Graave van Overstein, voor de Houtpoorte, en twee-entwintig vendelen Waalen, onder Noirkarmes, Kapres en Liques, in 't Westen, aan den duinkant. De Ruiters lagen in de naaste Dorpen, zo langs strand, als binnen door, op den weg naar Alkmaar. Van Amsterdam kreeg de Veldheer veertien metaalen stukken, veertig en zesenveertig pond schietende. Ook zondt hem de Hertog drieduizend Luiksche graavers toe, die, sedert, meest allen, aan en omtrent de wallen, zyn omgekomen. Gelegenheid van Haarlem. Haarlem hier tegen, genoegzaam de zwakste Stad van Holland, hadt weinig voorraad van mond- en krygsbehoeften; doch de Meer en 't Spaarne open, waarlangs de Stad, eenen geruimen tyd, voorzien werdt van volk en voorraad. Zy hadt ook duizend delvers in dienst, en driehonderd wyven, onder Kenau Simons Hasselaar, eene Weduwe van zesenveertig jaaren en van een der beste geslagten, die niet schroomde, met spiets, roer en rappier, in vrouwen kleedinge, den vyand te keer te gaan: welke dienst haar, in 't jaar 1574, door de Staaten van Holland en Zeeland, met het Waagmeesterschap en Ontvangerschap van den nieuwen Impost op de Turf, binnen Arnemuiden, vergolden {==415==} {>>pagina-aanduiding<<} werdt (i). Men viel, in der yl, aan 't sterken der Stad, werpende eenige schansjes op langs de Meer, en een kloek Ravelyn voor de Kruispoorte, over de Legerplaats van Don Fredrik, die zynen intrek op 't Huis te Kleef genomen hadt. Oranje hadt, midlerwyl, den Graaf vanLumei, door den Prinse, tot ontzet der Stad, afgezonden wordt geslaagen. der Mark, met vyftien vendelen Knegten, vier Kornetten paarden, en zes veldstukken, by Leiden verzameld, afgezonden tot onderstand van Haarlem. Doch hy werdt, by den weeligen berg, door Bossu, Noirkarmes en Romero, onderschept en geslaagen. Hier bleeven vier stukken geschuts, de meeste vendels en duizend man op de plaats. De Spanjaards lieten 'er niet boven twaalf. Lumei hadt zig, door de vlugt, gebergd. Met de gevangenen werdt wreedelyk gehandeld. Baptist van Trier, voor wien Lumei tweeduizend Kroonen en negentien Spaansche krygsgevangen' soldaaten gebooden hadt, en Hans Keller werden, by 't eene been, opgehangen: waarop Lumei ook de gemelde negentien ter galge verwees. Don Fredrik, de Legerplaatsen voor HaarlemDe Stad bestormd. omgraaven hebbende, en zig verbeeldende, dat de Stad het naauwlyks eene week houden zou, regt, na 't delven van slegts ééne loopgraaf, eene battery op voor de Kruispoorte, die hy, met zyne veertien metaalen stukken, op den agttienden, beschieten liet. De Poort, het Ravelyn, en de naaste gordynen werden geweldig beschadigd, door {==416==} {>>pagina-aanduiding<<} zeshonderdentagtig schooten, die, deezen dag, gedaan werden. Den volgenden, deedt men 'er vyf minder op de S. Jans Poorte, en 't muurwerk aan dezelve gehegt. Doch de belegerden stopten, des nagts, de breuken, met wolzakken, steen, hout, aarde en andere stoffen, en besteedden de lange wintersche nagten, om eenen nieuwen wal op te werpen agter den ouden, van de S. Jans Poorte af, tot aan de S. Katrynen brugge toe, waardoor de Stad, aan deezen kant, genoeg gedekt was. Op den eenentwintigsten, werdt het Ravelyn, den gantschen morgen, wederom fel beschooten: waarna Don Fredrik bevel gaf, om storm te loopen. De aanval was hevig; doch de belegerden verweerden zig zo dapperlyk, dat de aanvallers, met agterlaating van honderdenvyftig of tweehonderd (k) dooden, wyken moesten. De verweerers verlooren 'er boven tien of twaalf niet, schoon Krygsvolk en burgers zig, in groote menigte, bedreven hadden naar de wallen en naar 't Ravelyn, vanwaar de vyand, uit het grof geschut, met kogels, ketens en schroot gelaaden, en uit de handbussen, begroet, en met een' vlugt gloeijende koolen, brandende pekhoepen, heete assche en olie, en gesmolten lood overstort werdt. Uit dit begin, werdt groote moed geschept by de belegerden. Ook zag Don Fredrik, dat de Stad met geene domme kragt te winnen was: waarom hy bevel gaf, het Ravelyn, door loopgraaven, te naderen, en eenige mynen te delven (l). {==417==} {>>pagina-aanduiding<<} De Haarlemmers, om 't graaven der Spanjaarden te hinderen, deeden geduurige uitvallen. Ook overrompelden zy, den dertienden,Uitvallen der belegerden. of, volgens anderen, den zeventienden van Louwmaand, de schans te Rustenburg, daar Duitschers lagen, die genoegzaam allen verslaagen werden: doch de schans werdt, daarna, door de Spanjaards hernomen. 't Versch volk, dat de Haarlemmers, van tyd tot tyd, inkreegen, maakte hen heet op zulke aanslagen: hoewel 't ook den Spanjaarden, nu en dan, gelukte, het ontzet op te ligten: 't welk, onlangs, Filips de Koning, metWederzydsche wreede schimp. tweeduizend man, door den Prinse, naar Haarlem gezonden, te beurt gevallen was. De Spanjaards, hem 't hoofd hebbende afgehouwen, wierpen het over de vesten, met een byschrift, dat hy 't was, die 't ontzet, zo ongelukkiglyk, aangevoerd hadt. Die van binnen, hierdoor getergd, hangen, 's nagts daarna, twaalf gevangenen op, houwen 'er elf hoofden af, en kuipenze in eene ton, daar een papier op geplakt was, inhoudende, dat men Alva, voor den tienden penning, waarom hy Haarlem belegerd hieldt, de tien koppen toezondt, en den elfden voor interest, op dat hy over geene schraale betaaling te klaagen hadt. 't Delven ging vastMynen gesprongen. zynen gang van de Spaansche zyde; doch de belegerden groeven 'er tegen aan, en zag men, dikwils, de wederzydsche mynen springen, met eene yslyke vernieling van vyand en vriend. De Spanjaards naderden 't Ravelyn,'t Ravelyn verlaaten. sedert, langs eene overdekte gaandery, zo digt, dat men 't, eerlang, verlaaten moest, eerst egter eene geweldige halve maan, bin- {==418==} {>>pagina-aanduiding<<} nenwaards, hebbende opgeworpen: waaraan elk, tot Burgemeesters toe, de hand geslaagen hadt. 't Gelukte den belegerden ook, eene vyandlyke myn, van boven, door geweldige zwaarten, in te persen. Doch Don Fredrik, ziende zyn Krygsvolk, welk het, in 't veld, daar de schildwagten, nu en dan, waren doodgevrooren, naauwlyks harden kon, verloopen by menigten, besloot, des nagts voor den laatsten van Louwmaand, een' nieuwen storm te doen op de Kruispoorte, die men tot een bolwerk verbouwd hadt. Men bekroop den wal, heimelyk, pas voor den dageraad. Die van binnen merkten 't niet, voor dat de vyand op de vesten was. Toen aan 't schieten, aan 't schreeuwen, aan 't wekken der burgeren. De bespringers worden verjaagd van den wal aan de Kruispoorte: vanwaar de verweerers egter ook agter de nieuwe werken weeken, na dat Don Fredrik den grooten aanval doen blaazen hadt, en met het meeste heir genaderd was. Doch naauwlyks stak de vyand 't hoofd boven 't blokhuis, of hy zag zig, van alle zyden, begroeten, met een ontelbaar getal van kogels, die, van de einden der halve maane, en uit de naaste huizen, op hem afvloogen. Te gelyk, liet men de myne onder 't blokhuis springen, waardoor veertig man omkwam. Ondertusschen, hadt Billy, met tweehonderd zyner rapste Waalen, uit Friesland ontbooden, eenen aanval gedaan op de S. Jans Poorte, daar hy afgeweezen was. Aan de Kruispoorte, boodt men ook zo veel weer, dat de Spanjaards, eindelyk, den moed vallen lieten, en met verlies van {==419==} {>>pagina-aanduiding<<} driehonderd man aftrokken. De Haarlemmers hadden slegts tien of twaalf man verlooren. De belegeraars, dus ten tweede maaleDon Fredrik neigt tot het opbreeken van 't beleg. afgeslaagen, begonden 't wat zagter op te neemen, en naauwlyks op iets anders, dan op 't uithongeren der Stad, bedagt te zyn. Veele Oversten spraken zelfs van 't beleg op te breeken: waartoe de Veldheer zelf scheen te neigen; doch de Hertog, zyn Vader, dieAlva styft hem, om 't voort te zetten. thans ziekelyk was, schreef hem ‘dat hy, in persoon, 't beleg zou komen voortzetten, zo Don Fredrik vertrekken wilde, of deszelfs Moeder, uit Spanje, ontbieden, om haars Zoons plaats te bekleeden:’ welke schamperheid den Veldheer besluiten deedt, om met het graaven voort te gaan (m), en de Stad, ondertusschen, den toevoer, die reeds schaars begon om te komen, en met yssleeden moest worden aangebragt, zo veel mogelyk ware, af te snyden. In Sprokkelmaand, sloeg het aan 't dooijen,Scheepsstryden op de Haarlemmer Meer. waardoor 't beleg van Haarlem een ander aanzien kreeg. Men hadt, om den toevoer langs de Meer vry te houden, vier groote en eene kleine galeie op stapel gezet, en de eene na de andere te water gebragt (n). De Amsterdammers onderstonden, sedert, met vyf schepen en eene kleine galei, die zy, door Sparendam, in 't Spaarne gebragt hadden, in de Meer te komen, langs een gat, dat zy, by 't penningsveer, in den laa- {==420==} {>>pagina-aanduiding<<} gen weg, graaven wilden. Doch hierin werden zy belet, door de Haarlemmers. Bossu, toen op een ander middel denkende, liet den Overtoom, een half uur van Amsterdam, aan den heiligen weg, doorgraaven, en kreeg, door dit gat, eenige smakzeilen in de Meer, die, door de Haarlemmer galeien, aangetast en verjaagd werden: en schoon zy meermaalen te rug keerden, doorgaans, gelyk lot troffen. Ook versloegen de Haarlemmers, in eenen uitval met duizend man, op den vyfentwintigsten van Lentemaand ondernomen, meer dan agthonderd vyanden, veroverende, te gelyk, vyf bassen, twee metaalen slangen, negen standaarden en een' grooten buit van kostelykheden. Doch weinige dagen daarna, bragt Bossu, door den dyk, geopend by 't Huis ter Hart, wel drie-endertig schepen en zeven galeien op de Meer: ook werden 'er alomme schansen opgeworpen, waardoor de toevoer naar de Stad langs hoe moeilykerDuiven voor briefdraagers gebruikt. werdt. Zelfs waren 'er, zonder groot gevaar, geene brieven meer uit of in de Stad te krygen, waarom men zig van eenen vond bediende, dien de oude Romeinen reeds in 't werk hadden gesteld: hierin bestaande, dat men tamme en in de Stad op slag gewende duiven naar buiten zondt, die, met briefjes aan 't lyf gehegt, zo digt aan de Stad als 't mooglyk ware, opgeschooten werden, en veeltyds gelukkiglyk over raakten. 't Ontzet der Stede werdt, een en andermaal, vergeefs ondernomen: de overmagt des vyands deedt 's Prinsen Volk en Vloote te rug wyken. Maar de schans te Rustenburg werdt, door Hop- {==421==} {>>pagina-aanduiding<<} man Balfour, veroverd en eenigen tyd ingehouden. De Koeijen gingen, onder deeze schanse, buiten de Schalkwyker en Spaarnewouder Poorten, den gantschen tyd der belegeringe door, weiden: hoewel 'er de Spanjaards, nu en dan, eenen aanval op deeden (o). 't Gebrek aan mondbehoeften in HaarlemGebrek aan mondbehoeften in Haarlem. Noodmunten geslaagen. veroorzaakte, eerlang, eene zetting op 't brood, dat elk dagelyks te gebruiken hadt: ook werden 't slegte volk en de jongens verpligt, alleenlyk moutkoeken te nuttigen. Voorts besloot de Stad, schoon zy 't Regt der Munte niet hadt, by mangel van gangbaare penningen, eenige zilveren stukken te doen slaan, die boven de waarde werden uitgegeven. Zy volgde, hierin, den Prins van Oranje, die onlangs ook, by raade der Staaten, de munt van zeven op agt verhoogd hadt (p). Om nu en dan wat meels en buskruids binnen te krygen, gebruikte men luiden, ligt gekleed, die zakjes met den voorraad om den hals en twee Pistoolen aan den gordel hadden; en, met polsen of verrejagers, over slooten en gebroken land, wipten, tusschen de Spaansche schildwagten door. Sommigen werden egter gevat, en in 't gezigt der belegerden opgehangen: 't welk, en dat men, onlangs, het hoofd van Hopman Olivier, die Bergen hadt helpen verrassen, en nu, in een gevegt op den Diemerdyk, gesneuveld was, met een byschrift, over de muuren geworpen hadt, de Haarlemmers der- {==422==} {>>pagina-aanduiding<<} wyze verbitterde, dat zy Quiryn Dirkszoon en Lambert Jakobszoon, oud Burgemeesters, die,Bitterheid van de Haarlemmers tegen eenige Roomschen. op eenig vermoeden, in hegtenis gezet waren, en Adriaan van Groeneveen, een' Haarlemmer, die, in Spaanschen dienst, gevangen, was, uit den Kerker haalen, en, tegen den zin der Wethouderschap, nevens nog vyf soldaaten, eenen Priester en een' jongen van vyftien jaaren, aan eene galg, op den wal geplant, opknoopen. De vrouw en dogter van Meester Quiryn, die hem, ter dood gaande, moed inspraken, werden, door 't graauw, met smyten en stooten, in 't water gejaagd, daar zy beide verdronken. Wyders onderstondt men, den Spanjaarden ten spyt, de beelden der heiligen naar den wal te draagen, om 'er de breuken mede te stoppen.Nederlaag der Nassauschen op de Meer. Doch deeze dartelheid werdt den Haarlemmers verleerd, door de nederlaag van 's Prinsen schepen op de Meer, onder Marinus Brand, als Admiraal, en den Heere van Batenburg, als Overste des Krygsvolks; die 's vyands Vloote onder Bossu sterker, of beter op haare hoede vindende, dan zy verwagt hadden, eer 't op een slaan ging, de vlugt namen. Bossu vervolgdeze, en veroverde twee-entwintig vaartuigen: de overigen bergden zig in de Kaag of in de oude wetering. Dit gebeurde, op den agtentwintigsten van Bloeimaand: en de Spaanschen bleeven, sedert, meester van de Meer, waardoor der Stad de toevoer te water belet werdt. Hierop volgde het bemagtigen van eenige schansen der belegerden. In 't leger, meende men, dat de Stad nu terstond zou hebben moeten {==423==} {>>pagina-aanduiding<<} buigen: doch 't viel anders uit. Men hadt twee metaalen stukken van Dordrecht en Leiden bekomen, uit welken men zo hevig vuurde's Vyands Battery vernield. op de battery des vyands, dat men 'er den kruin afschoot, en nog twee andere werktuigen, in de plaatse der batterye opgeregt, om de belegerden van de vesten te houden en hunne binnenwerken te ontdekken, geheellyk vernielde. Hierna, kwam 'er zo veel volks in 't Leger,Sonoi verschanst zig op den Diemerdyk. en de toegangen werden, alomme, zo sterk bezet, dat de Stad, aan welke, onlangs, de toevoer te water afgesneeden was, nu, ook te lande, niet langer voorzien kon worden. De Prins, hiervan verkondschapt, zag geene uitkomst, dan in 't benaauwen van den vyand, door hem, op gelyke wyze, den toevoer af te snyden. Hy was, hierop, reeds te vooren, bedagt geweest, en Sonoi hadt zig, op zyn bevel, in Lentemaand, verschanst, op den Diemerdyk, te Jaaphannes, tusschen Amsterdam en Muiden, daar hy 't Y ter eene zyde hadt, en ter andere de Diemermeer, die tot in den Amstel en aan den Utrechtschen Wagenweg strekte: eene plaats, regt gelegen, om den toevoer, van boven naar 't Leger, beide te water en te lande, te beletten. Doch de Amsterdammers hadden hem van daar verdreeven, en 'er, sedert, eene schans gelegd. Nu, in den aanvang van Zomermaand, onderneemt hy, tusschen deeze schans en Amsterdam, den Diemerdyk, by nagt, te doorgraaven, en, hier en hieromtrent, zes schansen op te werpen, die hy, tot na 't overgaan {==424==} {>>pagina-aanduiding<<} van Haarlem, inhieldt. Batenburg wierp zig in Ouwerkerk, dat hy insgelyks versterkte.Batenburg te Ouwerkerk. Doch hy en Sonoi konden, ten deezen tyde, den toevoer naar 't Leger voor Haarlem, bezwaarlyk, beletten. De Amsterdammers waren nu meester van de Diemermeer, en van de vaart, die, uit de Vegt, door Weesp en Diemen, in dezelve liep; waarlangs men 'tPoogingen om de Vegt te sluiten. Leger voorzien kon. Men poogde wel de Vegt boven de vaart te sluiten, ten welken einde, Adriaan Vyg, Overste van Gorinchem, met vyfhonderd man, derwaards toog, zig begon te verschansen, en 't Huis te Gunterstein innam. Doch Jan Baptist de Tassis, die toen te Utrecht was, trok, met twee vendelen Knegten en eene bende Ruiters, op hem af, verdreef hem, en deedt de begonnen schans slegten. Dezelfde toeleg werdt, sedert, te Nieuwersluis, hervat; daar hy, insgelyks, mislukte, mids het muiten der Duitschers, die zig egter haast stillen lieten. Ook hadt Alva toen alle de posten van belang in deezen oord doen bezetten, door Don Francisko Baldes, die Batenburg, uit Ouwerkerk, verdreeven hadt (q): waarom men van 't sluiten der Vegt moest afzien. Die van Buuren ondernamen, omtrent deezen tyd, het doorsteeken van den Lekdyk, waardoor 't Stigt onder water gezet, en de toevoer, van bovennaar 't Leger, ook belet geweest zou zyn. Doch de Heer van Hierges, thans Stadhouder van Gelderland, was hun hier in den weg,Gemor der belegerden. en verzekerde zig van den dyk.'t Mislukken {==425==} {>>pagina-aanduiding<<} van zo veele aanslagen, die tot ontzet van Haarlem ondernomen waren, hielp het volk, daar, aan 't morren over de Regeeringe, die, riep men, de Gemeente, door verdigte troostbrieven, misleidde: 't welk van zo veel gevolg was, dat der Burgerye gegund werdt, zes, of, volgens sommigen, zestien mannen te kiezen, om, met de Wethouders, na te zien, wat 'er geschreeven werdt. Maar 'tHongersnood in de Stad. ongenoegen nam toe, met het minderen der mondbehoeften: daar 't nu zo schraal mede omkwam, dat men brood van hennip- en raapzaad begon te bakken, gebruikende 't vleesch van honden, katten en paarden tot toespyze. 't Weinige Kooren, dat 'er overschoot, werdt gespaard voor 't Krygsvolk. Men schikte dan, by donkeren nagt, onder een geweldig geluid van trommels en trompetten, een der snelst bezeilde jagten ter Stad uit, dat, ongemerkt, tusschen Bossus schepen door raakte en den Prinse tyding bragt van den nood der Stede. Zyne Doorlugtigheid hadt, na dat de Spaanschen meester op de Meer geworden waren, Haarlem verlooren gerekend, weetende, wat het inhadt, door 's vyands schansen, te breeken. Doch de Gemeente, gewoon met blinden yver voort te slaan, meende, men moest wat meer onderneemen, om zulk eene Stad te ontzetten; waartoe, immers, zeide men, gelds genoeg opgebragt was. Zelfs booden veele Delftsche, Leidsche en Rotterdamsche burgers aan, hun lyf, tot behoudenis der Stede, te willen waagen. De Prins moest zig dan, zyns ondanks, {==426==} {>>pagina-aanduiding<<} laaten overhaalen, om eenig volk, burgers en bezettelingen, byeen te brengen; dat te Sassem geschiedde. Vrugtelooze handel over een Verdrag. Doch terwyl hy hiermede bezig was, traden die van Haarlem, op den eersten van Hooimaand, in mondgesprek met den vyand, over een Verdrag: welk egter vrugteloos afliep, 't zy dat Don Fredrik te veel eischte, of dat de belegerden 't Verdrag niet ernstig zogten, en voorhadden, den vyand op te houden, tot dat het verwagtte ontzet gereedDe Stad wordt hevig beschooten. zyn zou. 't Ging dan wederom op een beschieten, aan poorten, toorens en wallen, die, op den derden van Hooimaand, door duizendenagt schooten, 't grootste getal, dat, in den gantschen loop der Belegeringe, op éénen dag, geslaakt werdt, geweldig beschadigd werden. De vyand dreigde daarna storm te loopen; doch 't bleef agter, om dat een overlooper hem berigt hadt, dat 'er, naauwlyks voor zes dagen, leeftogt in de Stad was.Uiterste benaauwdheid in dezelve. Ook gaven de belegerden, ten deezen tyde, hunnen uitersten nood te kennen, door het uitsteeken eener zwarte vlagge. Want zo ver was 't nu gekomen, dat men, na 't uitpluizen van 't kruid, dat tusschen de steenen groeit, 't lyf houden moest, by gekookte ossen- en paardenhuiden, en zelfs by schoenleder; en dat, de een by den anderen, op straat, van honger versmagtte. De bezettelingen, in deezen toestand, aan 't muiten geraakt, plonderden de Lombaard en verscheiden' andereBatenburg afgezonden om Haarlem te ontzetten, winkels. De Prins troostte de bedrukten, zo veel hy kon, door brieven, en verzogt hen, {==427==} {>>pagina-aanduiding<<} die erbarmelyk om ontzet aanhielden, eindelyk, slegts twee dagen te toeven, wanneer hy een' loozen aanval doen zou op de Fuik, een water, waardoor de Meer gemeenschap met de Stad heeft, en welk, door den vyand, sterk beschanst was; terwyl 't ontzet, van den kant van den Hout, zou worden aangevoerd. Ook hieldt hy zyn woord. De Heer van Batenburg trok, den agtsten van Hooimaand, tegen den avond, op van Sassem, aan 't hoofd van vierduizend Knegten, grootendeels burgers der naaste Steden, met naame van Gouda (r) en van Delft, onder welke laatsten, zig bevondt Joan van Oldenbarneveld, die, naderhand, Advokaat van Holland werdt. Voorts hadt Batenburg zeshonderd Ruiters, onder Gaspar van der Noot, Heere van Karlo, zeven veldstukken en vierhonderd wagens met krygs- en mondbehoeften by zig: en, om 's vyands verschansingen te veiliger te konnen genaaken, hadt hy zig voorzien van borstweeringen van musketschootvrye planken, die, op wielen, voortgeschooven konden worden, en gaten hadden, daar 't geschut door speelen kon. Een optogt met zo veel volks en omslags kon niet verhoolen blyven voor Don Fredrik, die 'er, daarenboven, kennis van kreeg uit de briefjes, welken hy, aan twee duiven, in de vlugt geschooten, gehegt gevonden hadt. Nog vernam hy, dat de belegerden een gordyn doorsneeden hadden, om, door de breuke, uit te vallen, zo ras 't ontzet vernomen werdt. Dus dubbel {==428==} {>>pagina-aanduiding<<} gewaarschuwd, doet hy, in den zelfden nagt, eenen grooten hoop nat stroo in den brand steeken, regt over de genoemde breuke, waarmede hy den belegerden, door vlam en smook, verhinderde het teken te zien van 't naderend ontzet, welk met vuur geschieden moest. Agter 't smeulend stroo, plaatst hy vyfduizend man van zyn beste Voetvolk: een diergelyk getal Knegten en vyfhonderd Ruiters worden naar den duinkant gezonden, onder Jan Baptist del Monte, die last hadt, om, op zeker teken van 't geschut, den Nassauschen in de linker zyde te vallen. Zes Regementen onder Romero en anderen moesten, ten zelfden tyde, oostwaards, over de besnydingen springen, en de gelegenheid waarneemen, om Batenburg op de regter zyde aan te tasten. Het overig deel des heirs stondt, binnen de Legerwallen, in slagorde. Batenburg, die, tot middernagt, te Noordwykerhout, getoefd hadt, genaakt, tegen drie uuren des morgens, het mannepad, daar hy stal houdt,wordt geslaagen. om zyne borstweeringen toe te stellen. Doch terwyl hy hiermede bezig is, begint het Spaansch geschut te balderen: waarop hy, onvoorziens, van de eene en de andere zyde, aangevallen wordt. Zyne voorhoede, uit Ruitery bestaande, was, midlerwyl, binnen de verschansingen geraakt, daar zy van een' veel sterker hoop ontvangen en te rug gejaagd wordt, tot aan 't mannepad. Hier stort zy op haar eigen voetvolk, dat, van drie kanten, overvallen, zo zwaar een' schok niet wederstaan kon; maar agteruit en aan 't vlugten sloeg. Zevenhonderd bleeven 'er op {==429==} {>>pagina-aanduiding<<} de plaats, waaronder beide Batenburg en Karlo waren. De wagens, zynde de voerluiden, meest allen, met de paarden, ontvlugt, 't geschut en dertien of veertien vendels werden veroverd. De belegerden, 't beraamde teken niet vernomen hebbende, hadden geenen uitval gedaan, en zelfs gewaand, dat het gerugt van den stryd, welk zy hoorden, looslyk, door den vyand verwekt was, om hen in 't net te lokken. Nu kreegen zy de tyding van de nederlaag der hunnen, door eenen gevangen, dien de vyand neus en ooren afgesneeden hadt. Zy werdt bevestigd, door eenige hoofden van verslaagen' burgeren, die men wederom over de vesten wierp, en eerlang door eenen brief van den Prinse, die hun riedt, ten beste mogelyk, voor zig zelven te zorgen, en 't Leger te Sassem opbrak. De benaauw de Stedelingen, nu geene uitkomstDe belegerden neemen in overleg, om de Stad te verlaaten. meer ziende, namen in overleg, om, in eenen algemeenen uitval, door 's vyands Leger te slaan, en de Stad te verlaaten. Doch de vrouwen en kinderen, verneemende dat men hen niet dagt mede te voeren, vielen aan 't schreijen en jammeren, en stremden de uitvoering van 't genomen besluit. Daarna stelde men voor, om den uitval, met vrouwen en kinderen, en elk die mede wilde, te doen (s), en begon men, hiertoe, al gereedschap te maaken, toen Don Fredrik, kennis van den toeleg gekreegen hebbende, in eenen Brief, op Eversteins naam geschreeven, den belegerden aandiende, dat 'er nog genade {==430==} {>>pagina-aanduiding<<} was, zo men de Stad, terstond, opgave. De Duitschers luisterden hiernaar, en weigerden uit te trekken. De Waalen wilden 'er mede door; doch aarzelden, als 't er op aankwam. Gantsch Haarlem raakte over einde, willende sommigen vertrekken, anderen blyvenZy geeft zig over. en handelen. Tot dit laatste beslooten de Regenten en Oversten van 't Krygsvolk, die, op den twaalfden van Hooimaand, buiten de Zylpoorte, in onderhandeling traden, en, ten negen uuren des morgens, slooten, dat de Stad zig op genade en ongenade hadt over te geeven; doch de plondering met tweehonderdenveertigduizend guldens zou mogen afkoopen. De Gemagtigden, in de Stad te rug gekeerd zynde, gaf men 't den Duitschen, Schotschen en Walschen Knegten in de keur, of zy, ongewapend, uittrekken, of 's Hertogs genade afwagten wilden: tot welk laatste zy beslooten.Bordets wanhoop. Alleenlyk Bordet, een Fransch Edelman, die, na 't herneemen van Bergen in Henegouwen, 's Prinsen dienst hadt moeten verlooven, wanhoopte, in zo verre, aan vergiffenis, dat hy zig van zynen dienaar doorschieten liet (t), of, zo sommigen meenen, de handen aan zig zelven sloeg (u), na dat de knegt hem dien harden dienst geweigerd hadt. De schuttery ook in 't Verdrag bewilligd hebbende, kreegen poorters en soldaaten bevel, om hun geweer op 't Stadhuis te brengen, de Duitschers en Schotten alleenlyk uitgezonderd, die, ondertusschen, de vesten bewaarden. Voorts moesten de burgers zig in 't Kloos- {==431==} {>>pagina-aanduiding<<} ter te Zyl te vervoegen, de vrouwen en kinderen in de groote, en de Walsche en andere soldaaten in de Bakenesser Kerk. Daarna trokken de Spanjaards naar binnen, en toen moesten ook de Duitschers en Schotten hun geweer boven brengen, en zig naar 't S. Katrynen en S. Ursulen-Klooster begeven. En zag men alreeds 't Verdrag schenden, en eenige burgers huizen plonderen. Don Fredrik, daarna, met den Graave van Bossu en andere Grooten, in de Stad gekomen zynde, deedt de Hopluiden en Vendrigs verzekeren, en naar 't Huis te Kleef brengen: en met denStrenge straf over soldaaten en voordeezen uitgeweeken burgers. volgenden dag, hief het straffen aan van soldaaten, en van burgers, die, om de beroerten des jaars 1566, gevlugt, en, na 't omslaan der Stede, wederom binnen gekomen waren. Zy kreegen 't zwaard, zo zy biegten wilden; zo niet, den strop. Vyf beuls met hunne knegts sloofden zig, dag aan dag, af, aan 't ombrengen van menigte van menschen. Don Fredrik deedt, daarenboven, driehonderd elendigen, by paaren, rug aan rug, binden, en in den mond der Meere verdrinken. De Overste der Stad, Wybout van Ripperda, Lancelot van Brederode, Heer van Veenhuizen, Jonkheer Jan van Duivenvoorde, Kolonel der Burgerye, en andere voornaame Personaadjen werden onthalsd, zelfs een bastaardzoon des Kardinaals van Granvelle, die, zig aan 's Prinsen zyde in Krygsdienst begeven hebbende, liever sterven wilde, dan zig, door 't melden van zyne afkomst, redden. Een Luthersch Predikant van Hopman Steenbach werdt gehangen: Simon Simonszoon, {==432==} {>>pagina-aanduiding<<} Predikant der Stede, onthoofd. Hopman Balfour behieldt zyn leeven, mids hy zwoer, den Prins van kant te zullen helpen, dien hy 't egter te kennen gaf, en getrouw bleef. De Schout Adriaan van Dort, de Burgemeesters van Vliet, Kies en Stuiver werden in hegtenisVerlies van wederzyde. gezet. Men meent, dat omtrent de helft der bezettelingen, die, by 't overgaan der Stad, tot op omtrent agttienhonderd gesmolten waren, daarna, door beuls handen, omgebragt werdt. De vyand hadt, zo men wil, geduurende 't beleg, drieduizend man door scherp, zevenduizend, door ziekte, honger en ongemak, verlooren. De schade, by de Stad, door de belegering, geleeden, is op twaalfhonderddrie-entagtigduizend guldens berekend (v), dat eene geweldige somme was, ten deezen tyde. De Duitsche Knegten, 's Prinsen dienst afgezwooren hebbende, werden, onder geleide van zestig Spaansche Ruiters, naar Gelderland gezonden. Doch Sonoi, die toen den Diemerdyk nog inhadt, welken hy, kort hierna, verliet, zondt hun drie galeien met volk agter na, onder Walter Heegeman, die hen te Nieuwkerk inhaalde. De Ruiters namen de vlugt, na den eersten aanval. De Duitschers lieten zig toen naar Sonoi leiden, die hen wederom tot 's Prinsen dienst bewoogen zou hebben, zo Don Fredrik hunnen Hopluiden, die nog te Haarlem zaten, in zulk een geval, den dood niet gedreigd hadt. Deezen bewoogen dan Sonoi, om hun volk, met 's Prinsen verlof, van den {==433==} {>>pagina-aanduiding<<} Krygsdienst te ontslaan. De Haarlemmers bragten van de beloofde penningen tot afkooping der plonderinge nog geene honderdduizend guldens op (1). Om de overigen, werden zy nooit gemoeid; doch zy moesten, zes weeken lang, tusschen de drie-en vierduizend soldaaten onderhouden. In Oogstmaand, deedt Don Fredrik, plegtiglyk, zyne intrede in de Stad, en ten zelfden tyde, werdt de groote Kerk herwyd, door Godefrid van Mierlo, tweeden Bisschop van Haarlem. Kort daarna, werdt 'er eene algemeene vergiffenis afgekondigd, met uitsluiting nogtans van zevenenvyftig Persoonen, onder welken de Schout, de Burgemeesters, Schepens, Krygsoversten en anderen begreepen waren. De Schout en negen anderen stierven in de hegtenis: eenigen lagen 'er lang te kwynen. Weinigen genooten 't voorregt der vergiffenisse. Burgemeester Jan van Vliet, na lang zitten, op zyn woord van eer ontslaagen, wist, als een molenaars knegt gekleed, ter Stad uit te raaken (w). Dus deerlyk een uitslag hadt de belegering van Haarlem, die twee dagen langer dan zeven maanden geduurd hadt. De Spaanschgezinden ontvingen de tyding van 't overgaan deezer aanzienlyke Stad, met uitgelaaten' blydschap; die, hier en daar, tot dartelheid uitspatte. Te Utrecht, maakte men eenen Prins van O- {==434==} {>>pagina-aanduiding<<} ranje van stroo, die, met veel omslags, naar de markt gebragt, op een rad gelegd en verbrand werdt (x). De merkwaardigheid van dit zwaar Beleg verdiende, dat wy 'er ons wat langer mede ophielden, en 's Lands overige geschiedenissen, onderwyl, onaangeroerd lieten. 't Wordt tyd, dat wy den afgebroken draad derzelven hier wederom aanhegten. XII. Lumei en Entes in hegtenis genomen. De Prins, die nu zyn verblyf te Delft hieldt, zag zig, in den aanvang deezes jaars, genoodzaakt, om den Graaf van der Mark, zynen Overste over Holland, en deszelfs Luitenant, Barthold Entes, door de Staaten, in hegtenis te laaten neemen. De woestheid deezer twee en hunne wreedheid omtrent de Roomsche Geestelyken staken, sedert eenen geruimen tyd, den Landzaaten in 't oog, en gaven gelegenheid, dat 's Prinsen naam zeer gelasterd werdt van de vyanden zynerMishandeling van Pater Muis. Regeeringe. Snood was, boven allen, 't ombrengen van Kornelis Muis, man van tweenzeventig jaaren en Pater van 't S. Aagten Klooster te Delft, alwaar de Prins thans zynen intrek genomen hadt. Lumei hadt hem, op 't einde des voorleeden jaars, op zeker los vermoeden, dat hy, met zyne beste middelen, ter Stad uit, naar den vyand, wyken wilde (y), doen vatten, doen pynigen, en, tegen 's Prinsen wil, eer men hem te regt gesteld en verhoord hadt, te Leiden, doen ophangen (z). Wat laater, hoorde men 't volk {==435==} {>>pagina-aanduiding<<} van Entes morren over wanbetaaling, en de Staaten schelden voor Landverraaders: en men bevondt, by onderzoek, dat zy, door Entes zelv', waren opgemaakt. Hy en Lumei werden dan, te Delft, voor de Staaten ontbooden; daar Entes, derwyze, uitvoer, dat men last gaf, om zig van zynen Persoon te verzekeren. Lumei, hierover gestoord, wilde zynen Luitenant, met geweld, ter Stad uit brengen. De Prins zogt, vergeefs, een hert, zo hoog geplaatst, neder te zetten. Hy liet zig nergens in gezeggen. 't Liep eerlang zo ver, dat men, den vyfden van Louwmaand, de schuttery in de wapenen bragt, en Lumei, zo wel als Entes, in verzekering nam. De Graaf werdt op 't Slot te Gouda gezet. Men zondt hem de punten zyner beschuldiging schriftelyk toe, op welken hy zig, op zyn Krygsmans, verdedigde, vergoelykende zyne wreedheid jegens de Roomschen, met den yver voor den hervormden Godsdienst. De zwakheid der tegenwoordige Regeeringe gedoogde egter niet, eenen man van zo veel aanziens, en die, door 't inneemen van den Briel, den weg tot 's Lands verlossing gebaand hadt, aan 't lyf te straffen. Men ontsloeg hem dan; doch 't leedt niet lang, of hy, schynende eenigen onraad met zyne Waalen te brouwen, werdt wederom gevat, en buiten Rotterdam op 't Slot Honingen gelegd. Van hier ontsnapt, maakte hy den Prinse en den Staaten nog vry wat spels, tot in Bloeimaand des volgenden jaars: wanneerDood van Lumei. men hem, met zyne goederen, ten Lande {==436==} {>>pagina-aanduiding<<} uit, naar Luik, vertrekken liet (a): daar hy, drie of vier jaaren laater, aan de beet van eenen dollen hond, of, zo anderen willen, door vergif, aan zyn einde geraakt is (b). Kort na dat hy de eerste reize gevat was, hadt de Prins alle bestellingen, op zynen naam gegeven, ingetrokken (c), en den Heere van Batenburg, Willem van Bronkhorst, in zyne stede, tot Oversten Luitenant over 't Krygsvolk, aangesteld: die, na verloop van weinige maanden, voor Haarlem, aan zyn einde kwam. Wat Entes aangaat; hy is, meen ik, te gelyk met Lumei, ontslaagen (d), en, zo als wy, in 't vervolg, zien zullen, naderhand, wederom, in 's Lands dienst, gebruikt. XIII. Aanslag van Bossu om den Prins in handen te krygen. Het vatten van Lumei baarde opmerking by den vyand, die waande, dat 'er eenig heimelyk misnoegen tegen den Prinse onder school. Bossu schreef, derhalve, aan Huig Janszoon van Groenewegen, Burgemeester van Delft, en Roomschgezind, die de schuttery hadt aangevoerd, toen Lumei gevat werdt, dat men zo voortvaaren, den Prins ook in hegtenis neemen en naar 't Leger voeren moest; waarop loon naar verdiensten staan zou. Doch de brenger des briefs, een gevangen soldaat, leverde dien den Heere van Batenburg, door wien hy den Prinse ter hand kwam. De Burgemeester, by zyne Doorlugtigheid ontbooden, nam God tot getuigen zyner opregtheid, verklaarende, {==437==} {>>pagina-aanduiding<<} dat hy Bossus pen niet in zyne magt hadt. De Prins hervatte, dat zyne trouw blyken zou, wanneer hy Bossu zelf in de laage lokte, die hy voor anderen bereid hadt. Doch Groenewegen betuigde, dit van zig zelven niet te konnen verkrygen: waarop de Prins hem, eenigen tyd, in zyn huis, verzekeren deedt (e). In Westfriesland en 't Noorderkwartier, leedenBaldaadigheid van Sonois Krygsvolk. de huisluiden, ten deezen tyde, veel van de ongebondenheid van Sonois Krygsvolk: waaronder de Hopluiden en bevelhebbers de gemeenen voorgingen in baldaadigheid. Men viel den Prins, deswege, dagelyks, klagtig: en hy schreef brief op brief, met de ernstigste bevelen tot weering van wanorde. Doch 't baatte weinig. Hopman Michiel KrokHopman Michiel Krok onthoofd. hadt zig reeds aan zo veele schelmstukken schuldig gemaakt, dat zyne soldaaten verklaarden, niet langer onder hem te willen dienen. Dikwils, was hy, op belofte van beterschap, verschoond: doch, onlangs, dronken zynde, te Langendyk, eenen Priester neus en ooren afgesneeden, toen aan den staart van zyn paard voortgesleept, en eindelyk, doorsteken hebbende; deedt Sonoi hem vatten, en in den Voorhof van 't Huis te Schagen onthalzen (f): welke straf, voor eerst, eenig ontzag verwekte. XIV. Voordeelen in Zeeland, door de Nassauschen, bevogten. Midlerwyl, bleef Middelburg in Zeeland nog al de Spaansche zyde houden, onaangezien men de Stad, na 't opbreeken van 't be- {==438==} {>>pagina-aanduiding<<} leg van Goes, te lande, door het doorsteeken der dyken, en te water, hadt beginnen te benaauwen, en de schepen, die den toevoer van Antwerpen derwaards bragten, nu en dan, met voordeel, was aangevallen (g). Zelfs gelukte het den Nassauschen, in den aanvang deezes jaars, de ketens van eenige schepen, te Antwerpen aan de kaai leggende, aan stukken te slaan, en de schepen weg te voeren. In Sprokkelmaand, ondernam Sanchio d'Avila, Overste van Antwerpen, Middelburg wederom te spyzigen. Doch de Vlissingers hadden de Schelde, by Lillo, met schepen vol puins, gekropt, zo dat'er de grootste schepen niet vlooten konden, en de kleinen, deerlyk, door 't geschut, werden gehavend. Doch 't puin, na weinige dagen, zynde in zee gespoeld, kwam d'Avila, met eenige zwaare schepen, voor Walcheren, daar een hevige waterstryd voorviel. De Elefant, een zyner schepen, werdt aan boord geklampt, en, met nog een ander, vegtenderhand, overmeesterd. Vier schepen, aan den grond geraakt en verlaaten van 't volk, dat in de boots overzeild werdt, werden, insgelyks, bemagtigd: nog een, dat ook vast zat, door de Spanjaards, verbrand. De overigen bergden zig onder Rammekens; doch werden, in 't keeren naar Antwerpen, nogmaals aangetast door de Nassauschen, die twee schepen vermeesterden. Men wil, dat 'er, van 's vyands zyde, in deeze gelegenheid, agthonderdMislukte man omgekomen zyn (h). De Nassau- {==439==} {>>pagina-aanduiding<<} schen in Zeeland schepten hieruit zo veel moeds, dat zy, op 't aanhouden van eenige Vlaamsche Edelluiden, eenen aanslag oponderneeming op Thoolen. Thoolen of Tertoolen ondernamen. Zy landden, met vyftienhonderd man, tusschen Bergen op Zoom en Thoolen. Doch Mondragon was hun hier te kloek, en sloeg hen, eerlang, op de vlugt. In 't wyken, maaktenze eene opening in den dyk, sedert, het Geuzengat genoemd. In eenen tweeden aanval, met versterking van versch volk ondernomen, werden zy geheellyk overwonnen. Schoonewal, Rollé, Kloot, Steêland en Courteville bleeven op de plaats, met omtrent twee derde van 't volk. De Ryk werdt gevat, en de eerste in deezen oord in 't leeven gespaard, hoopende den vyand, veele geheimen uit hem te zullen trekken (i). Doch 't nadeel, hier geleeden, werdt, sedert, eenigszins, vergoed. In Oogstmaand gelukte hetRammekens gewonnen. den Overste van Zeeland van 's Prinsen zyde, Karel van Boisot, met hulpe van zynen Broeder, Lodewyk, Zee-Admiraal, Rammekens in te neemen, waardoor Middelburg nog meer benaauwd werdt. Maar Filips van Lannoi, Heer van Beauvois, wederom met eene Vloot Voorraadschepen van Antwerpen vertrokken, zeilde door de Roompot, landde aan de Vrouwen Polder, en wist, behendiglyk en spoedig, eenige behoeften, van agteren, in Middelburg te krygen (k). Twee maanden te vooren, was de Admiraal der {==440==} {>>pagina-aanduiding<<} Nederlandsche Vloote van den Spaanschen kant, Antoni van Bourgondie, Heer van Wakkene Kapelle, terwyl hy de naderende Nassausche schepen bezigtigde, even buiten Middelburg, met een agt ponds kogel, getroffen, dat hy het terstond bestierf (l). Hy was ook, by voorraad, Stadhouder van Zeeland geweest, welke waardigheid toen aan Christoffel van Mondragon opgedraagen werdt (m). XV. Alkmaar neemt bezetting in. In Holland, zat men, kort na 't verrassen van Rammekens, in grooten kommer, ter oorzaake van 't beleg van Alkmaar, dat, terstond na 't overgaan van Haarlem, ondernomen was. De Prins, wel voorziende, dat Alkmaar aan de beurt leggen zou, zo dra Haarlem vermeesterd zou zyn, hadt Jonkheer Jakob Kabbeljaauw, met eenig volk, derwaards gezonden; doch men hadt geweigerd, hem in te neemen: waarom hy, te Heilo en Egmond, was blyven leggen: hebbende hy, by 't opwerpen eener schanse ter laatstgemelde Plaatse, de aloude Abtdy aldaar, op twee toorens na, ten gronde toe, geslegt (n). Doch toen men nu de Spanjaards, alle uuren, te wagten hadt, trok Kabbeljaauw wederom onder de Stad, begeerende te worden ingelaaten. Regeering en Burgery verschilden hier. Eindelyk, liet men hem en Ruikhaver binnen en op 't Stadhuis komen, daar de Wet byeen was. Hier haperde het nog aan 't besluit, tot dat Ruikhaver, vergramd, uit- {==441==} {>>pagina-aanduiding<<} borst: 't Was geen tyd van sammelen: kort moest men antwoorden, aan, of af. Toen ryst Burgemeester Floris van Teilingen op, en verklaart zig gezind, om, met den Prins en de Burgers, te leeven en te sterven. Met strykt hy 't Stadhuis af, en streeft, genoegzaam alleen alles over zig neemende, met een deel Burgers, naar de Friesche Poort, die hy doet openslaan: waarna 's Prinsen volk intrekt, en straks daarop, de Kennemerpoort wederom uit, om de Spanjaards, die, tot nog toe, maar tweeduizend Knegten en driehonderd paarden sterk waren, doch de Voorstad reeds hadden ingenomen, van daar te verdryven. Dit gelukte, en werdt de Voorstad, terstond daarna, in den brand gesteken. De Spanjaards leiden toen Egmond binnen aan koolen, daar de Nassauschen gelegerd geweest waren, en keerden, vervolgens, naar Haarlem te rug (o). Te Alkmaar, viel men, na hunnen aftogt, aan 't sterken der Stede (p). 't Liep aan, tot den eenentwingsten van Oogstmaand, eer de Spanjaards zig wederom voor dezelve vertoonden. Don Fredrik, aan 't hoofdDe Stad wordt belegerd. van zestienduizend man, legerde zig te Oud-dorp, en deedt de Stad, van alle zyden, besluiten. Vlak voor den boom, liet men een schip zinken, waardoor de haven, insgelyks, gestopt werdt. De belegeraars kreegen hunnen toevoer te water over de Beverwyk, alwaar zy dertig of veertig Ruiters gelegd hadden. In de Stad, waren niet boven de agt- {==442==} {>>pagina-aanduiding<<} honderd soldaaten, omtrent dertienhonderd burgers, en eenige gevlugte Huisluiden. Men was 'er thans gezind, het uiterste af te wagten, schreef aan Sonoi om ontzet, en maande hem aan, tot het doorsteeken der zeedyken. Sonoi deedt ook, terstond, de sluizen open zetten; doch tot het doorsteeken der dyken, waren de andere Steden van 't Noorderkwartier bezwaarlyk te brengen, wederhouden wordende, door het nadeel, dat zy, hiervan, aan weide en wintervoeder, te wagten hadden. Midlerwyl, wierp Sonoi vier schansen op, te Rustenburg op den Huigendyk, te Broek op Langendyk, te Schoorldam en te Krabbendam: door welken, hy den vyand verhinderde zo veel voortgang te maaken om. Alkmaar, als Bossu onlangs gedaan hadt in Waterland; alwaar hy Landsmeer, Zunderdorp en Zuiderwoude ingenomen, en zig, sedert, langs 't Y, van Zaandam tot Nieuwendam toe, versterkt hadt. Die van Alkmaar deeden uitval op uitval, niet zonder voordeel. Men verhaalt, dat zy, op den vyftienden van Herfstmaand, eenen Spanjaard gevangen kreegen, die veel beloofde te ontdekken, zo men hem 't leeven laaten wilde. 't Werdt hem toegezeid; doch hy, na dat men hem uitgehoord hadt, egterDe Haarlemmers moeten aan de loopgraaven arbeiden. opgeknoopt. Don Fredrik, vast bezig met het maaken zyner loopgraaven, waaraan, onder anderen, driehonderd Haarlemmers arbeiden moesten, besloot de Stad, op den agttienden, voor 't eerst, te doen beschieten, aan twee oorden. Na den middag, deedt hy storm loopen langs twee bruggen, die, 's nagts te voo- {==443==} {>>pagina-aanduiding<<} ren, over de graft geworpen waren. De Spanjaards, onder een yslyk geschreeuw, vliegen ter breuke op, aan de Friesche Poorte; dochAlkmaar bestormd. werden zo ontvangen, datze, tot drie reizen, deinzen moesten. 't Zelfde gebeurde aan den Rooden Tooren, schoon de verweerers, hier, ook van agteren, uit het Spaansch Geschut, geplaatst tegen over de zoutkeeten, bestookt werden. De vrouwen en jongens bragten, op de eene en de andere plaats, brandende pekhoepen, ongeleschte kalk, ziedend water, gesmolten lood en andere brandstoffe aan, en hielpen den vyand weeren van de wallen. De aanval duurde vier uuren, en, in al dien tyd, week 'er van de belegerden niemant uit zyne plaats, zonder dood, of zwaarlyk gekwetst te zyn. Zy verlooren egter niet boven dertien burgers, en vierenveertig soldaaten: de aanvallers wel duizend man. Twee dagen daarna, werdt het schieten hervat: doch de Spanjaards waren niet aan den storm te krygen; schoon die van binnen hen, met trotse woorden, tergden, om aan te vallen. Daarna, werden eenige openingenDe dyk wordt doorgesteken. in den Oosterdyk gemaakt, daar 't water, met den springvloed en noordenwind, zo hoog door gejaagd werdt, dat het land, op veele plaatsen, met schuiten, werdt bevaaren. Het doorsteeken van den Havendyk, tusschen Bergen en de Koedyker Sluis, ontbrak alleen nog, om den vyand dit gewest te doen ruimen. En schreef de Prins, in 't laatst van Herfstmaand, aan die van Alkmaar, dat zy, zo de nood sterker drong, ook 't verder doorsteeken der dyken te wagten hadden. {==444==} {>>pagina-aanduiding<<} Doch deeze Brief viel, by ongeluk, den vyand in handen, of liever by geluk, want Don Fredrik,'t Beleg opgebroken. dien gelezen hebbende, en overweegende, in welk een gevaar, zyn gantsche Leger was, besloot het grof geschut te vervoeren, en 't beleg, op den agtsten van Wynmaand, geheellyk op te breeken. De Stedelingen vielen toen moedig uit, en den wykenden vyand in den staart, dien zy een goed deel volks afsloegen. Het Spaansche heir trok, op verscheiden' Dorpen, omtrent Haarlem en Leiden, in de winterlegeringen (q). XVI. Muitery van 't Spaansch Krygsvolk te Haarlem. De mislukte belegering van Alkmaar, welke Stad de Spaanschen gewaand hadden, binnen kort, meester te zullen zyn, veroorzaakte, onder hen, groote verslagenheid, en deedt sommigen voor Haarlem, Amsterdam en Utrecht vreezen. Hier sloeg nog toe, dat Alva geld gebrek hadt, en den Krygsknegten het noodige niet verzorgen kon (r): 't welk hen, hier en daar, aan 't muiten hielp. Onder anderen, was dit te Haarlem gebeurd, niet lang na dat het overgegaan was. De Spaansche Knegten vorderden agtentwintig maanden soldy, nevens eene vereering voor 't veroveren der Stad, en om hunnen eisch klem te geeven, trokkenze, ten getale van vierhonderd, naar buiten, om 't geschut binnen de wallen te voeren. Don Fredrik moest dit aanzien, alzo hy noch Spanjaarden noch Waalen beweegen kon, om hunne Spitsbroeders te stuiten. Toen stondt de uiterste elen- {==445==} {>>pagina-aanduiding<<} de van Haarlem voor de deur. Chiappin Vitelli wist, eindelyk, de muitelingen tot bedaaren te brengen, mids men hun dertig kroonen telde, veertien op rekening der agterstallige soldye, en zestien voor de vereering (s). Sommigen melden, dat het ongenoegen der Spanjaarden zo ver hadt gegaan, dat twaalf hunner, als Koopluiden verkleed, den Prinse van Oranje te Delft waren komen vinden, aanbiedende, hem Haarlem te zullen leveren voor eene somme van veertigduizend guldens; doch dat hy, zo veel niet weetende byeen te krygen, deeze aanbieding hadt moeten van de hand wyzen (f). En, waarlyk, gebrek aan geld was, aan 'sKlagten van Sonoi, over den staat van 't Noorderkwartier. Prinsen zyde, zo wel als aan de zyde der Spaanschen, oorzaak van veelezwaarigheden. Sonoi hadt, al in Hooimaand, aan den Prinse geklaagd ‘dat het, in 't Noorderkwartier, vanwaar veelen, na 't overgaan van Haarlem, met hunne goederen, gevlugt waren, mangelde aan krygs- en mondbehoeften en aan soldaaten, dreigende het klein getal, dat men nog hadt, aan 't muiten te staan, zo dra de betaaling, over den vervaltyd, wegbleef. Ook meende hy, dat men eene schans op Texel leggen moest, eer het de vyand deedt; wanneer de vaart naar de Maaze, die nu alleen buiten om kon geschieden, en de gemeenschap met Zuidholland zou afgesneeden zyn: hy besloot, eindelyk, dat men 't, in den tegenwoordigen toestand, niet langer harden kon, in- {==446==} {>>pagina-aanduiding<<} dien zyne Doorlugtigheid geen vast verbond met eenige Mogendheden gemaakt,'s Prinsen rustig antwoord. en bekwaam ontzet voor handen hadt.’ Op welke klagten, de Prins antwoordde, met redenen, die de Godsdienst meer dan de Staatkunde uitlevert, de klaagers wyzende op het Verbond, dat hy met den Vorst der Vorsten hadt aangegaan (t): 't zy dat hy waarlyk nog weinig staats maakte op eenig uitheemsch Verbond, of dat hy niet raadzaam hieldt aan 't gemeen van zyne oogmerken kennis te geeven. Ook bespeurde men, dat zyne redenen regt geschikt waren, om de luiden, in deezen tyd van benaauwdheid, met hoope en moed, te vervullen. XVII. Alva stelt allerlei middelen in 't werk, om de afgevallen' Steden te herwinnen. Alva, ondertusschen, onderrigt van de verlegenheid, waarin 's Prinsen aanhang in Holland zig bevondt, stelde al zyne behendigheid in 't werk, om de Steden wederom tot zig te lokken. In Hooimaand, hadt hy, in de Steden, die hem waren toegedaan, met naame, te Amsterdam en te Middelburg, openlyk doen afkondigen, dat elk, die 's Prinsen zyde nog tegenwoordig verliet, genade, doch elk, die hem bleef aanhangen, de uiterste verdelging te wagten hadt (u). Ook liet hy geene middelen onbeproefd, om byzondere Steden, door vriendelyk schryven van hem en van sommige uitgeweeken' burgers, te winnen (v): waarin de Regeering van Amsterdam hem, boven anderen, behulpzaam was, zyne Brieven, van de haaren ver- {==447==} {>>pagina-aanduiding<<} zeld, aan verscheiden' Steden afzendende (w). De Graaf van Bossu zogt den Slotvoogd van Medenblik, Kornelis van Ryswyk, te beweegen, om het Slot en de Stad, binnen welke, in Slagtmaand des voorleeden jaars, een hevige twist, tusschen de Burgers en 't Krygsvolk, geweest was (x), aan hem te leveren. Doch Ryswyk was hier te eerlyk toe. De Heer van Billy poogde zig, in Oogstmaand, ook van Enkhuizen meester te maaken, by verrassing; maar zyn voorneemen was uitgelekt en te niet geloopen (y). De afkeer van Alva'sVyftienduizend zaaken voor den Raad der Beroerten. Regeering, voor wiens Raad der Beroerten, omtrent deezen tyd, wel vyftienduizend zaaken, onafgedaan, hingen (z), was zo diep geworteld in de herten der Landzaaten, dat men, hoe groot 's Lands nood ook zyn mogt, zyne beloften in den wind sloeg, en zig verhardde tegen zyne bedreigingen. Ook gaf het den volke wederom een weinigGeertruidenberg ingenomen door 's Prinsen volk. moeds, dat de Heer van Poyet, op den agtentwintigsten van Oogstmaand, Geertruidenberg, by verrassing, innam. De Spaansche Hopman Draak vloodt, uit een agtervenster zyner wooninge, met zo veel spoeds, dat hy 't geld, welk hy der bezettinge tellen zou, op de tafel leggen liet. Hier werdt een Priester doorsteken, en een Minderbroeder opgehangen. Tot Overste der Vesting stelde deTseeraarts komt om. Prins Jeronimus Tseraarts, die, naderhand, het breeken der beelden beletten willende, {==448==} {>>pagina-aanduiding<<} door 't Krygsvolk, in eenen oploop, werdt omgebragt: 't welk den handdaadigen het leeven, en het Vendel, daar zy onder behoorden, de eer gekost heeft (a). XVIII. Slag op de Zuiderzee. Doch de overwinning der Nassauschen, vier dagen na 't opbreeken van 't beleg van Alkmaar, op de Zuiderzee, behaald, gaf's Prinsen zaaken, in Holland, eene veel betere gedaante. Bossu hadt, deezen zomer, te Amsterdam, eene Vloot doen uitresten van agttien schepen, bemand met dertienhonderdentwaalf koppen, welker soldy en mondkost, op twintigduizendzeshonderdtwee-en-negentig guldens en tien stuivers, ter maand, berekend was. Met deeze Vloot, meende men het Noorderkwartier onder te brengen. De Heer van Billy zou 'er eenige schepen byvoegen, die, in Friesland en te Groningen, werden gereed gemaakt; doch zo veel leeden van eenen zwaaren storm, omtrent den twintigsten van Oogstmaand, dat zy agterblyven moesten (b). Bossus Vloot, over welke hy zelf, als Admiraal, en Boshuizen, als Luitenant-Admiraal, geboodt, liep uit, op den twaalfden van Herfstmaand, en geraakte over de wrakken, die Sonoi in 't Y hadt doen zinken, en welken men meenden, met den jongsten storm, verdreeven te zyn. Toen werden de schansen, in Waterland, bemagtigd, waarvan wy, te vooren (c), gewaagd hebben. In 't Noorderkwartier, bevondt men zig in groote verlegenheid. De Westfriesche {==449==} {>>pagina-aanduiding<<} schepen weeken agterwaards, tot aan en over 't Pampus; en men bragt, te Hoorn en te Enkhuizen, nog eenige schepen in zee, zo dat de Nassausche Vloot omtrent vierentwintig zeilen sterk werdt. Bossu vermeerderde de zyne tot omtrent dertig, en kwam, den vyfden van Wynmaand, over 't Pampus, om de Westfriesche schepen, over welken Kornelis Dirkszoon van Monnikendam, als Admiraal, geboodt, op te zoeken. De Nassauschen zogten de vyandlyke schepen aan boord te klampen; doch Bossu poogde hen te ontwyken, zig verlaatende op de kragt van zyn geschut, dat verder droeg; en op de bezeildheid zyner schepen. 't Liep aan tot den elfden, eer men regt handgemeen raakte. Toen hegtten de Admiraal Dirkszoon en drie andere schepen zig aan 't schip van Bossu, voerende den naam Inquisitie, en dreeven, met hetzelve, al vegtende, agter de Nek, by Wydenesse; daar de Inquisitie aan den grond raakte. Een groot en vyfkleine Konings schepen waren, ondertusschen, bemagtigd: de overigen, onder Jan Simonszoon Rol, tot over 't Pampus, te rug gejaagd. Met Bossu werdt, den gantschen nagt door, vinnig gevogten. Des morgens, met de schemering, sprongKoenheid van Jan Haring. Jan Haring van Hoorn over in Bossus schip, klauterde by de takels op, en rukte de vlag van de steng; doch werdt, in 't nederdaalen, in zyne borst geschooten, dat hy 't bestiers. Omtrent den middag, besloot Bossu,Bossu wordt overwonnen en gevangen. zyn Krygsvolk, op veertien of vyftien man na verlooren hebbende, zig, by verdrag, op te geeven, bedingende 't lyf voor de zynen, {==450==} {>>pagina-aanduiding<<} voor zig zelven, daarenboven, eene Graaflyke gevangenis. 't Verdrag werdt, daarna,Beginsel van de Vergadering der Gekommitteerde Raaden in Westfriesland en 't Noorderkwatier. bekragtigd, door Sonoi, en door de Staaten van 't Noorderkwartier; die, eenige maanden geleeden, by raade van den Prinse van Oranje, hadden vastgesteld, eene gewoonlyke Vergadering van Gemagtigden uit de Vroedschappen der Steden, te Hoorn, te houden, welke, naderhand, de Vergadering der Gekommitteerde Raaden van Westfriesland en 't Noorderkwartier genoemd is, en nog te Hoorn zit (d). Bossu werdt, in deeze zelfde Stad, in 't Weeshuis, gevangen gezet; daar hy wel drie jaaren zat: de andere gevangenen, ruim driehonderd sterk, werden, daar, en gedeeltelyk te Enkhuizen geplaatst. Veelen werden, tegen gevangenen, die by den vyand zaten, uitgewisseld; en raakten, by deze gelegenheid, Burgemeester Kies en andere Haarlemsche gevangenen vryMuitery aldaar. (e). Na deeze overwinning ter zee, begon het scheepsvolk, in 't Noorderkwartier, wederom om betaaling te roepen, en aan 't muiten te slaan: en 't liet zig niet stillen, voor men den Admiraal en Krygskommissarissen in verzekering genomen, en zo lang bewaard hadt, tot dat den muiteren drie maanden voldaan waren (f). XIX. Leiden belegerd. De vreugde over 't vangen van Bossu werdt, eerlang, een weinig gemaatigd, doordien de Heer van Aldegonde het ongeluk hadt van {==451==} {>>pagina-aanduiding<<} den vyand in handen te vallen. Don Fredrik was, na 't opbreeken van 't Beleg van Alkmaar, op den dertigsten van Wynmaand, voor Leiden gekomen, om welke Stad, men, onlangs, 't geboomte omgehouwen, en Kloosters en Huizen verbrand hadt, op dat 'er de vyand niet in nestelen zou. Voorts, lag 'er agthonderd of negenhonderdman, onder den Heere van Poyet, in bezetting (g). De Spanjaarden maakten zig, op den togtDen Haage ingenomen. Ook Maaslandsluis. Aldegonde gevangen. naar Leiden, meester van den Haage: waaruit de Ingezetenen, meest allen, naar Delft gevlugt waren. Toen namenze de sterke schans te Maaslandssluis in, en hier viel hun de Heer van Aldegonde, thans Bevelhebber over Delft, Rotterdam en Schiedam, in handen (h). Hy werdt, te Utrecht, op 't Slot Vredenburg, bewaard; doch beter gehandeld, dan men in 't eerst verwagt hadt, hebbende den Prins, aan Sonoi, bevolen, zig, omtrent den Graave van Bossu, zo te gedraagen, als de vyand zig, omtrent den Heere van Aldegonde, gedraagen zou. Leiden was slegt van mondbehoeften voorzien. Don Fredrik, zyn volk willende spaaren, lei het, derhalve, toe, op het bedwingen der Stede, door uithongering (i). XX. Alva wykt heimelyk uit Amsterdam, zonder zyne schulden te betaalen. De Hertog van Alva bevondt zig, ten tyde van 't uitrusten der Vloote onder Bossu, te Amsterdam. Hy was, in deeze Stad, reeds in merkelyke veragting geraakt, doordien hyze, tegen den zin der Burgerye, met vreem- {==452==} {>>pagina-aanduiding<<} de bezetting, hadt willen bezwaaren: ook hadt hy zig daar diep in schulden gesteken, zonder, schoon des vermaand, van betaalen te willen weeten. Nu vreesde hy voor eenen oploop, waarom hy besloot, heimelyk, de Stad te ruimen. En spoedde hy zig te meer, om dat hy berigt ontvangen hadt, dat de Koning hem eenen Opvolger hadt toegeschikt, die reeds op komenden wege was (k). Hebbende dan met de trompet doen uitblaazen, dat elk, die iets van hem te vorderen hadt, des anderendaags, om geld komen kon, vertrok hy, 's nagts te vooren, zonder last te laaten, om zyne schulden te voldoen: 't welk verscheiden' luiden van middelen, die meer dan het hunne by hem hadden opgezet, in zo zwaar eene behoefte dompelde, dat vrouw en kinderen, zouden zy eeten, om eene arme daghuur, moesten gaan werken. De Hertog vertrok van Amsterdam op Utrecht, en keerde, eerlang, naar Brabant (l). Hy zoekt, vergeefs, geld by de algemeene Staaten. Schriften der Hollanderen tegen Alva. Hier hadt hy, al in Herfstmaand, de algemeene Staaten beschreeven, om hen te beweegen, tot het opbrengen van twee millioenen in 't jaar; waartoe zy niet verstaan konden. Ook hadden de Staaten van Holland hun, in eenen gedrukten Brief (m), vermaand ‘den dwingeland, met geen geld, te styven, noch, hierdoor, hunner Landsluiden en hun eigen bederf te bewerken. Liever behoordenze hun de hand te bieden: waartoe zy naauwlyks het vierdedeel {==453==} {>>pagina-aanduiding<<} van 't gene hun nu afgeeischt werdt behoefden te besteeden, wanneer het Vaderland haast in rust en in den voorigen welstand hersteld zou zyn.’ Ten zelfden tyde, kwam, op den naam van den Prinse en van de Staaten van Holland en Zeeland, een wydluftig smeekschrift aan den Koning in 't licht (n), waarin Alvas geweldenaaryen, met leevendige verwen, werden afgemaald, de Koning verzogt, dezelven te willen stuiten, en het vreemd Krygsvolk te doen vertrekken. In 't slot, werden alle Christen-Mogendheden gebeden, om getuigenis te willen geeven van de trouwe en gehoorzaamheid der Landzaaten, en te wege te willen brengen, dat dit Vertoog tot 's Konings kennis komen mogt, zonder verdonkerd te worden, gelyk voorheen, meermaalen, plagt te geschieden. Zulke geschriften, schoon 'er geen besluit, by de algemeene Staaten of by den Koning, op genomen werdt, waren egter van dienst, om 't volk verder afkeerig te maaken van de Spaansche Regeeringe, en te doen haaken naar de vryheid, die hun, van 's Prinsen wege, beloofd werdt. XXI. Alvas Buskruid verbrand. 't Verdriet, dat Alva hiervan gevoelde, werdt vermeerderd, door de spytige tyding, die hy, ten deezen zelfden tyde, uit Duitschland, kreeg. Vyftigduizend ponden Buskruids, welken hy van daar verwagtte, waren, op bevel der Hertogen Joan Kazimir en Christoffel, Zoonen van den Paltsgraaf, Fredrik den III, die met den Prinse van Oranje {==454==} {>>pagina-aanduiding<<} verbonden was, op de heide, ontlaaden, en aan brand gesteken: welk stuk, daarna, door deeze Vorsten, in openbaaren druk, verdedigdHy wordt van 't bewind ontslaagen. werdt (o). Zo veele rampen, op malkanderen komende, maakten Alva, eindelyk, wars van 't bewind: en deeden hem, al voor eenigen tyd, onder voorwendsel van zwakheid en hoogen ouderdom, aanhouden om zyn ontslag. Don Louis de Requesens komt, als Landvoogd, herwaards. Filips vatte hem by 't woord, en, te vooren reeds, Don Louis de Requesens en Cuninga, Groot-Kommandeur van Kastilie en Stedehouder van Milaan, tot algemeenen Landvoogd, in Alvas plaatse, benoemd hebbende, deedt hy dien, in alleryl, herwaards vertrekken. Midlerwyl, hadt Hopperus, in eenen Brief, zyne goede hoedanigheden gepreezen (p): 't welk hier verspreid werdt, om 't volk, met een gunstig vooroordeel hem aangaande, in te neemen. De Landvoogd kwam, op den zeventienden van Slagtmaand, te Brussel, alwaar hy, met groot betoog van blydschap, werdt ingehaald. Hy bragt brieven mede aan de Staaten der byzondere Landschappen, by welken de Koning hem tot Landvoogd aanstelde: zelf voegde hy hier andere brieven by, waarin hy zig breed uitliet, over zyne agting voor 's Lands Staaten, en over zyne zugt tot de gemeene welvaart (q). De Hertog van Alva,Alva zoekt hem kwaade indruksels te geeven van de Staaten en van de Nederlandsche Amptenaars. die zynen Opvolger, op de grenzen, was {==455==} {>>pagina-aanduiding<<} gaan ontmoeten, maakte terstond zyn werk, om 's Lands zaaken, zo als hyze inzag, voor hem open te leggen, hem zoekende te beweegen, om in dezelfde maatregels te treeden, die men, tot hiertoe, gevolgd hadt. Ten deezen einde, deedt hy hem geduurig verzellen van zynen Zoon, Don Fredrik, en van Vargas, Roda en Albernot: zo dat naauwlyks iemant, behalve deezen, gelegenheid hadt, om den Landvoogd te onderhouden. Men gaf hem, in verscheiden' heimelyke gesprekken, eene haatelyke beschryving van 's Konings Amptenaars in Nederland: wier sommigen van onervaarenheid, anderen van ontrouw verdagt gemaakt werden. 't Volk in 't algemeen werdt hem als kettersch of wederspannig afgemaald. En nademaal de Hertog oordeelde, dat de tegenwoordige oorlog, door 't vorderen des tienden Pennings, veroorzaakt was, deedt hy zyn best, om Requesens in te boezemen, dat de Staaten allen in deeze belasting bewilligd hadden: waaruit volgde, dat zy zelven, niet de Hertog, de schuld hadden van de beroerten, die 'er uit waren ontstaan. Voorts gaf hy zynen Opvolger te kennen, dat hy, by 't aanvaarden der Landvoogdye, groote gebreken in de Regtsoefening bespeurd hebbende, en dezelven niet weetende te herstellen door de Nederlandsche Regters, zig van Spanjaards hadt bediend: 't welk hem, ten onregte, by 't volk, in den haat gebragt hadt (r). Alva verschoof, ondertusschen, het over-Hy draagt hem 't bewind over. {==456==} {>>pagina-aanduiding<<} draagen der Landvoogdye, van dag tot dag, 't welk sommigen byna deedt vreezen, dat hy met deezen Landvoogd handelen zou, als met den Hertoge van Medina Celi (s). Eindelyk, den Raad van Staate, die nu slegts uit Aarschot, Barlaimont en Viglius bestondt (2), op den negenentwintigsten van Slagtmaand, hebbende byeen geroepen, droeg hy 't bewind van Krygs-en Regeeringszaaken aan Requesens over (t). Hy bleef egter nog te Brussel, tot over 't midden van Wintermaand, niet zonder eenig misnoegen des nieuwen Landvoogds (u), begeevende, in dien tusschentyd, verscheiden' openstaande Ampten: de dagtekening der lastbrieven tot dezelven vervroegende, tot voor den tyd, dat hy 't bewind hadt afgestaan. Men meende, dat de Raad der Beroerten nu ook afgeschaft zou zyn geworden; doch Alva bewoog zynen Opvolger, om dien in stand te houden. Ook nam 'er Vargas zyne voorige plaats wederom in, en de Raad bleef in bedryf, zelfs na dat Vargas, een' dag na Alva, naar Spanje vertrokken was. Zyn vertrek, afbeelding en dood. Alva verreisde op den agttienden van Wintermaand, verzeld van Don Fredrik, die 't beleg van Leiden aan Baldes vertrouwd hadt (v), en begeleid van vyf Kornetten paarden. {==457==} {>>pagina-aanduiding<<} Hy nam zynen weg te lande, door Lotharingen, Bourgondie, Savoye en Lombardye, tot Genua toe, vanwaar hy, te water, in Spanje kwam. De Koning ontving hem gunstiger dan men verwagt, en, in 't eerst, hier verspreid hadt (w): en schoon hy, eerlang, ter oorzaake van een Huwelyk, door Don Fredrik, op zynen raad, tegen den zin van Filips, aangegaan, in 's Konings ongenade viel, en te Uzeda gevangen gezet werdt; stelde Filips hem, na de dood des Konings van Portugal, niet slegts in vryheid, maar gaf hem 't bewind over 't Leger, dat naar Portugal gezonden werdt, om Filips van de Portugeesche Kroon te verzekeren, waartoe de Hertog veel geholpen heeft. Hy is, in 't jaar 1582, den twaalfden van Wintermaand, in hoogen ouderdom, te Lisbon, overleeden (x). Zyne vrienden en vyanden zyn 't eens, dat hy een doorsleepen en geoefend Krygsman geweest is; doch dat zyne trotsheid en kleinagting voor anderen en zyne maatelooze strengheid, die dikwils naar wreedheid zweemde, den Koning, wiens gezag hy, hier te lande, in top zogt te vyzelen, meer schade dan voordeel gedaan heeft (y). Men geeft hem na, dat hy zig, op de reize uit Nederland, by Graave Lodewyk van Koningstein, Oranjes Oom van Moeders zyde, beroemd zou hebben, geduu- {==458==} {>>pagina-aanduiding<<} rende zyn bewind over deeze Landen, welk maar ruim zes jaaren geduurd hadt, agttienduizendenzeshonderd menschen, om 't geloof en om weêrspannigheid, te hebben doen ombrengen (z). Doch sommigen hebben Vargas de meeste schuld gegeven van de wreedheden, hier, tegen de ketters, gepleegd, en Alva, niet slegts als voorzigtig, maar zelfs als zagtmoedig beschreeven (a): hoewel men zou mogen agten, dat in zulk eene beschryving meer hoofsche welleevendheid of vleiery dan opregtheid doorsteekt. XXII. Staat des Lands. De nieuwe Landvoogd vondt, by 't aanvaarden van 't bewind, 's Lands zaaken in de uiterste verwarring. Hy vondt het Krygsvolk onbetaald, 's Lands gemeene schatkist ledig tot den bodem toe, en 's Lands Staaten, ziende, waartoe 't geld besteedt werdt, ongenegen, omze behoorlyk te vullen. 't Kwam zelfs zo schaars met 's Lands penningen om, dat de Amptenaars, eenen geruimen tyd herwaards, onbetaald waren gebleeven, en Viglius aan Hopperus schreef, niet te weeten, waaruit de wedde des Landvoogds betaald zou worden (b). Van de verbeurdverklaaring, die men den Koning diets gemaakt hadt, genoeg te zullen opbrengen, om daarmede den oorlog te konnen voeren (c), kwam weinig, ter oorzaake van de lasten, op de vaste goederen staande, en doordien de {==459==} {>>pagina-aanduiding<<} roerenden den regter ontdonkerd en ten lande uit gevoerd werden. In zulk eene schaarsheid van penningen, hadt Requesens den oorlog op den hals, tegen Holland en Zeeland, daar hy de Nassauschen schier meester te water vondt, en de meeste Steden in hunne magt. In Holland, hielden Haarlem en Amsterdam voor den Koning, waardoor de gemeenschap tusschen Zuid- en Noordholland afgesneeden was. Ook was hier Leiden belegerd; doch 't vyandlyk heir was, voor Haarlem, zo zeer gedund, en zo slegt van voorraad voorzien, dat men naauwlyks meer doen kon, dan de toegangen bezetten, zonder de Stad vinniger te konnen aantasten. De meeste Zeeuwsche Steden hielden 's Prinsen zyde, die Middelburg, sedert eenige maanden, hadt doen belegeren (d). XXIII. Requesens onderneemt Middelburg te ontzetten. Zo stonden 's Lands zaaken, in den aanvang des jaars 1574, toen Requesens 't ontzet van Middelburg ondernam: ten welken einde, hy zelf naar Antwerpen trok, om 't uitrusten eener magtige Vloote, reeds te vooren, op Alvas last, byeen gebragt (e), in persoon te bezorgen. Oranje, daarentegen, begaf zig naar Vlissingen, daar hy de Hollandsche1574. en Zeeuwsche zeemagt, vierenzestig zeilen sterk, onder den Admiraal Lodewyk van Boisot, verzamelde. Requesens verdeelde zyne vloot. Dertig zwaare schepen, onder Sanchio d' Avila, moesten, langs de Honte, naar Walcheren, zeilen, en zeventig {==460==} {>>pagina-aanduiding<<} Smakzeilen, van Bergen op Zoom, de Schelde af komen. Over deezen, hadt de Heer van Glimes, in naam, Romero, inderdaad, hetSlag by Reimerswaale. opperbewind. D'Avila en Glimes gingen beide, in 't laatst van Louwmaand, t'zeil. Glimes trof, voor Reimerswaale, de Nassausche Vloot aan, met eenen gunstigen Noordwesten wind op hem afkomende. Romero dreef tegen hem door, dat men den stryd behoorde aan te vangen; daar hy beweerd hadt, dat zulks, mids men laveeren moest en 't nagety hadt, met alle regels van waterkryg, streedt. De Nassauschen hadden zig boven op de schepen geplaatst, en vielen, na 't overwaaien van eene vlugt vyandlyke kogels, terstond aan 't enteren. Tien Konings schepen werden, in een oogenblik, aan boord geklampt. Ook sprongen de Spaanschen over in Boisots Kog, tot zestig in getal, welken hy, met buskruid, in de lugt deedt vliegen. Romero stondt op 't punt om over te stappen, toen dit lot den zynen trof. Hy treedt dan te rug, maakt meer zeil, wykt af, en zet het op 't Eiland Thoolen aan; daar hy en zyn volk zig, met de boot of met zwemmen, bergden. Glimes, aan den grond geraakt, en zig dapperlyk verdedigende, werdt, met twee schooten, geveld. Zyn schip verbrandde. Agt anderen werden veroverd by de Nassauschen (f), die al 't volk over boord smeeten, de schepen en 't geschut, te Veere en te Vlissingen, bragten. Tusschen de laatstgemelde Stad en ter Neuze, vertoonde zig, {==*9==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding LOUIS VAN BOISOT, Admiraal van Zeeland. Is. Tirion excudit. ==} {>>afbeelding<<} {==461==} {>>pagina-aanduiding<<} midlerwyl, de Spaansche schepen, onder d'Avila. De Prins, die binnen Vlissingen was, vondt zig, op 't ontvangen der maare hiervan, niet weinig verlegen, alzo hy byna geene schepen by der hand hadt. Doch 's vyands misslag, die 't gety, voor Breskens, verlag, redde hem uit zyne bekommering. Kort hierna, kwam de tyding van de neêrlaag der Spaanschen op de Schelde, die d'Avila bewoog, het anker te ligten, en naar Antwerpen te rug te keeren. 't Ontzet van Middelburg dus gemist zynde,Middelburg geeft zig over. zogt Mondragon, die, binnen deeze Stad, daar men groot gebrek aan mondbehoeften hadt (3), geboodt, tot handeling te komen. Oranje weigerde eerst, de Stad en Arnemuiden, anders dan op genade en ongenade, te ontvangen (g). Doch Mondragon hebbende verklaard, dat hy Middelburg liever op twintig plaatsen aan brand steeken, en zig, met de zynen, in eenen uitval, dood vegten zou; vondt de Prins geraaden te buigen. 't Verdrag werdt, den agttienden van Sprokkelmaand, getroffen, op deeze voorwaarden: ‘Mondragon en zyn volk hadden {==462==} {>>pagina-aanduiding<<} Walcheren te ruimen, met hun geweer en pakkaadje; mids hy, op zyne eer, beloofde, binnen twee maanden, te rug te zullen keeren in 's Prinsen handen, of Aldegonde, de Ryk en nog drie anderen, op vrye voeten, te doen stellen,’ Met de Burgemeesters kwam de Prins overeen ‘dat elk, die den Prinse van 's Konings wege zweeren wilde, lyf, goed en voorregten behouden zou; doch onder hen, die den eed weigerden, zou de Prins tien Persoonen mogen kiezen, om in hegtenis te blyven, tot dat zy de vryheid van een gelyk getal van gevangenen, te Haarlem, zouden bezorgd hebben. De overigen mogten, met het hunne, vertrekken. Tot bezetting zou de Stad eenige Burgers van Zierikzee, Vlissingen en Veere moeten inneemen: welke Steden de Prins ook met nieuwe voorregten zou mogen voorzien, schoon die van Middelburg hunnen Koophandel en andere vryheden zouden blyven behouden, zo ver 't gebied der Stad zig strekte. Voorts, moest de Stad den Prinse driemaalhonderdduizend guldens opbrengen, en daarna ook, met de andere Steden, draagen, in de kosten van den kryg. De Geestelyken mogten alleen met hun gewaad vertrekken.Vlissingen, Veere en Arnemuiden met verscheiden' Voorregten beschonken. Wegens hunne goederen zou de Prins, naar billykheid, orde stellen (h).’ Na het treffen van dit Verdrag, ging de bezetting scheep, op den eenentwintigsten, wordende ter Neuze aan land gezet. De Prins {==463==} {>>pagina-aanduiding<<} scholdt der Stad, sedert, twee tonnen schats kwyt van de drie (i). Men kwam, terstond hierna, overeen met eenige Koopluiden, die der Stad dertigduizend guldens opschooten, welken den Thesaurier, Adriaan Manmaaker, geteld werden. Nog dertigduizend guldens beloofde men, in twee reizen, te zullen voldoen, en, wegens de overige veertigduizend guldens, hoopte men nog kwytschelding te verwerven van den Prinse (k); zonder dat my, wegens 't gevolg hiervan, iet gebleeken is. De gantsche Burgery hadt, midlerwyl, op den derden van Grasmaand, den eed van getrouwheid gedaan aan den Prinse (l). Doch alzo zyne Doorlugtigheid, eerlang, Vlissingen en Veere verklaarde voor vrye Graaflyke Steden, die, zo wel als de andere Zeeuwsche Steden, op de Staatsvergaderingen, zouden moeten beschreeven worden; dezelven, daarenboven, beschenkende met het Regtsgebied over een aanzienlyk gedeelte van Walcheren, dat, tot hiertoe, onder 't Regtsgebied van Middelburg, behoord hadt (m): enMisnoegen van Middelburg hierover. alzo hy, ten zelfden tyde, Arnemuiden, een Dorp onder Middelburg staande, tot eene Stad verhief, Nieuwkerke en Mortiere van het zelve afhanglyk verklaarende (n), heeft hy de gunst der Middelburgsche Regeeringe {==464==} {>>pagina-aanduiding<<} nooit regt konnen winnen. Welke gevolgen het misnoegen, hierover opgevat, gehad hebbe, staat ons, hierna, te melden. Mondragon hadt, midlerwyl, niet dan met veel moeite, de vryheid van de Ryk verworven. Aldegonde bleef nog wel agt maanden in hegtenis. De Landvoogd slaakte hem niet, voor dat de Ryk de koenheid gehad hadt van Mondragon, ten Hove, om 't voltrekken zyner belofte, te komen maanen (o). XXIV. Oranjes aanslag op Antwerpen mislukt. De Prins, nu verre meester ter zee, smeedde, kort na 't overgaan van Middelburg, eenen aanslag op Antwerpen, waartoe de Zeeuwsche Vloot gebruikt zou worden. Doch zyne Doorlugtigheid hieldt ook heimelyk verstand, met zekeren Jan Alonso, Soldaat van 't Kasteel, welk hy den Prinse leveren zou, om twintigduizend Dukaaten. Jan de Vos en Pieter Torqueau waren, bedektelyk, in de Stad gekomen, met schriftelyken last van den Prinse, om den aanslag, die den vyfden van Lentemaand voortgaan moest, te vorderen. Vierof vyfhonderd rappe soldaaten, meest wilde Geuzen, uit het Woud van Ypere, waren reeds ter poorten in gesloopen, en zouden, in de Stad, van wapenen worden voorzien. Doch de toeleg werdt, pas voor de uitvoering, ontdekt, Alonso en andere medepligtigen gevat, en ter dood gebragt. De Vos, Torqueau en de meeste soldaaten waren 't, door de vlugt, ontkomen (p). By de Nassauschen broeiden, ten deezen tyde, dierge- {==465==} {>>pagina-aanduiding<<} lyke aanslagen op verscheiden' andere Steden, waarvan ons geen byzonder berigt voorgekomen is (q). Doch de Koningschen zaten ook niet stil.Noirkarmes poogt Gouda in te krygen, door verraad. Zy zogten, door eenige uitgeweeken' burgers, die heimelyk verstand in Gouda hielden, deeze Stad te bemagtigen. Jan Hei, die zig te Utrecht bevondt, en eenige anderen dreeven deezen handel, met eenige Gemagtigden van Noirkarmes, die, ten deezen tyde, van wege der Spaanschen, 't Stadhouderschap over Holland en Utrecht, in Bossus plaatse, waarnam. In de Stad, hadt men omtrent twintig Roomschgezinden ingewikkeld in den aanslag. Een derzelven, eertyds Stads Slotemaaker, hadt nog onder zig de sleutels van 't Vlamings poortje, door welk, men de Spanjaards zou inlaaten: of zo dit niet gelukte, zou men een toegemetseld gat in den doeletooren openen; waardoor men hen, over de graft, binnen helpen zou. De nagt na den vyfden van Sprokkelmaand was tot de uitvoering bestemd. Doch op den derden, kwam Jonkheer Albrecht van Egmond, met honderdenvyftig Knegten, binnen Gouda, waaruit vermoeden rees in de samenspanners, dat hun toeleg ontdekt was. De Schoonzoon van Jan Hei, Adriaan Pieterszoon, schreef dit over naar Utrecht; doch de boer, die den brief brengen zou, werdt betrapt: en daarna ook Adriaan Pieterszoon en verscheiden' anderen. Hy en nog eenigen werden onthalsd en gevierdendeeld; anderen, om hunner jonkheids wille, {==466==} {>>pagina-aanduiding<<} verschoond (r): onder welke laatsten zekere Reinier Dirkszoon zal geweest zyn, wiens Moeder ik vind, dat, in Wynmaand, by zyne Doorlugtigheid, om vergiffenis voor hem, heeft aangehouden (s). XXV. De Prins zoekt zig, met Engeland, en daarna, met Frankryk, te verbinden. Midlerwyl, hadt Oranje, genegen, om den oorlog, door onderneemingen van meerderen nadruk, ten einde te brengen, al sedert eenen geruimen tyd, gepoogd een voordeelig verbond met deeze of gene uitheemsche Mogendheden te sluiten, en op nieuws een Leger te verzamelen. Meest liepen wel zyne gedagten op een Verbond met Frankryk; doch na den moord van Parys, vondt hy raadzaam, eerst eens te bezoeken, of hy Engeland in zyne belangen kon overhaalen. Derwaards waren, reeds op 't einde des jaars 1572, uit 's Prinsen naam, en uit dien der Staaten van Holland, Zeeland en Westfriesland, afgezonden Jan van der Does, Heer van Noordwyk, Willem van Nyveld, Heer van Arendsberg, Meester Lieven Keersmaaker, Burgemeester van Zierikzee, Doctor Adriaan Junius of de Jonge en Meester Dirk van Bronkhorst. Zy hadden last, der Koninginne te vertoonen, om welke wigtige redenen, men hier de wapenen tegen de Spanjaards hadt opgevat; en haar om onderstand, in volk en geld, te verzoeken (t). Hierna was, in Grasmaand des volgenden jaars, een Verdrag geslooten, waarby de Prins den Engelschen de vrye vaart naar Antwerpen toestondt, met vier schepen tevens, die {==467==} {>>pagina-aanduiding<<} hun geschut egter, in Zeeland, laaten moesten, en niets dan eenige geweeven' stoffen te rug mogten voeren: bedingende hy, daarentegen, de vryheid, om Krygsbehoeften in Engeland te mogen koopen (u). Doch dit Verdrag, dat slegts met Gemagtigden der Engelsche Koopluiden gemaakt was, schynt, door de Koninginne, niet bekragtigd te zyn. Ook vind ik niet, dat 'er, met het Gezantschap, iets werdt uitgeregt. De Prins sloeg dan 't oog wederom op Frankryk. In den Herfst des jaars 1573, werdt 'er eene onderhandeling begonnen, te Frankfort, tusschen Graave Lodewyk en den Heere van Schomberg. De Graafboodt hier den Koning Holland en Zeeland aan, zo hy den oorlog aan Spanje verklaaren wilde, of alle de Steden, die de Prins op de Spanjaards veroveren mogt, zo hy hem met driemaalhonderdduizend guldens wilde ondersteunen: en werdt 'er, op deezen voet, een heimelyk Verdrag ontworpen (v). Naderhand, tradt Schomberg wederom met Gemagtigden van den Prinse, te Mets, in onderhanling, zynde hy toen gelast, door de Koninginne Moeder, om te bewerken, dat haar Zoon, Henrik, onlangs tot Koning van Poolen verkooren, tot Beschermheer der Nederlanden, werdt aangenomen. Doch Oranje neigde meer om deeze waardigheid op te draagen aan haaren derden Zoon, Karel, Hertoge van Alençon, die vriendschap gehouden hadt met den Admiraal van Coligni, en geoordeeld {==468==} {>>pagina-aanduiding<<} werdt den Protestanten gunstig te zyn. Ook hieldt Graaf Lodewyk, met deezen, buiten kennis der Koninginne Moeder, een heimelyk mondgesprek te Blamont, in de Lente deezes jaars 1574 (w). Doch de dood van Karel den IX, die kort hierna voorviel, en andere veranderingen in Frankryk bragten te wege, dat het Verdrag, welk toen ontworpen werdt, eerst na verloop van eenige jaaren, werdt geslooten: gelyk wy, ter zyner plaatse, zullen melden. XXVI. Graaf Lodewyk verzamelt een Leger. Graaf Lodewyk, alleenlyk eenigen onderstand in geld, in Frankryk, bekomen hebbende (x), begaf zig naar den Maaskant, tegen over Maastricht, en verzamelde hier een Leger van zesduizend knegten en drieduizend paarden. De Landvoogd, gewaarschuwd met den slag, werft op 't spoedigst agtduizend Duitsche Paarden en vierduizend Zwitsers.Leiden verlaaten. Ook ontbiedt hy zyn Krygsvolk uit Holland: en werdt toen Leiden verlost van de belegering, die, van Slagtmaand af, geduurd hadt. De Waterlandsche schansen, die, in den aanvang deezes jaars, door den Heere van Chevreaux, waren ingenomen, werden nu ook verlaaten. Requesens, zyne Krygsmagt byeen hebbende, liet Maastricht bezetten door Sanchio d'Avila, die, terstond, schutgevaarten begon te houden met de Nassausche troepen, een gedeelte van welken hy, te Bemele, alwaar zy gelegerd waren, vernestelde. Graaf Lodewyk, met het gros zyns Legers, getoefd {==469==} {>>pagina-aanduiding<<} hebbende tot op den agtsten van Grasmaand, en kennis hebbende bekomen, dat de Prins, zyn Broeder, met zesduizend man, in de Bommelerwaard gekomen, en 't Huis te Waardenburg aldaar bemagtigd en geslegt hadt, breekt, eindelyk, op, van zins, om zig met den Prins te vereenigen (y). Hy trekt langs de regterzyde der Maaze, die thans hoog gezwollen was (z), meenende zynen weg te neemen, door 't Land tusschen de Maaze en Waale, naar de Bommelerwaard. Doch de vyand, zig spoedende, met groote dagreizen, langs den linker' oever, die hier zo veel bogts niet heeft als de regter, past hem vooruit te zyn, legt, by Graave, eene schipbrug, voert 'er zyn volk over, en slaat zig te Over-Asselt en in de naaste Dorpen neder. Des anderendaags,Slag op de Mookerheide. bevondt zig Graaf Lodewyk, op eene myl na, by 't Spaansche Leger: en zig nu den weg naar de Bommelerwaard ziende afgesneeden, besluit hy, zig by Mowyk of Mook neder te slaan. D'Avila, verlof van den Landvoogd bekomen hebbende, om eenen Veldslag te waagen, kiest 'er de Mookerheide toe, die omtrent een vierdendeels uurs van 't Dorp legt. Hier raaken de Legers aan elkanderen, op den veertienden van Grasmaand. Na 't houden van schutgevaarte, vielen de Spaanschen op den Legerwal der Nassauschen aan, met zo veel geweld, dat zy hen deinzen deeden. Toen komt de Graaf te voorschyn, valt op de kornet paarden van Schenk, {==470==} {>>pagina-aanduiding<<} en jaagtze op de vlugt naar Graave. 't Gros des vyandlyken Leger wist egter van geen zwigten, maar indringende op de Nassausche Ruiters, die nog 't voordeel der hoogte hadden, doet het dezelven, hals over hoofd, van boven neder tuimelen, 't welk zo groot eene verwarring onder 't voetvolk bragt, dat het den vyand den nek boodt, en aan 't vlugten sloeg. De Spanjaards, hun voordeel vervolgende, vernielen de vlugtenden, by menigten. Men wil, dat 'er drieduizend KnegtenDood van Graave Lodewyk. en vyfhonderd Ruiters omkwamen. Ook lieten 'er de Graaven Lodewyk en Henrik van Nassau het leeven, schoon hunne lyken, onder de gesneuvelden, nimmer gevonden zyn (a). De Spanjaards zouden niet boven de tweehonderd dooden gehad hebben. Zy veroverden dertig Vendels en twee Veldstukken, het eenigste grof geschut, dat men in 's Graaven Leger hadt. Door 't vlugten van Schenks bende, was de roep door 't Land geraakt, dat de Spanjaards geslaagen waren; en hadt, hierop, de Burgery van Reenen haare Spaansche bezetting de Poortsleutels ontweldigd. Doch deeze beroerte liet zig ligtelyk stillen, nadat men 't gerugt valsch bevonden hadt. Oranje scheen de neêrlaag zyns Broeders voorzien te hebben: alzo hy, op 't verneemen van deszelfs optogt, gezeid hadt, wel te mogen lyden, dat dezelve zig, met het Leger, honderd mylen van daar bevondt. Ook schryft men zyn ongeluk, grootendeels, toe, aan de onervaarenheid zyner benden, die te- {==471==} {>>pagina-aanduiding<<} gen de oude en geoefende Spaansche Knegten niet opmogten. De gemeene zaak verloor veel aan Graave Lodewyk, die voorZyne afbeelding. zyns Broeders regterhand gehouden werdt; doch heeter op gevaarlyke aanslagen was dan deeze. Voorts was hy welspreekend, mild en minzaam (b), en werdt, by grooten en kleinen, die hem gekend hadden, beklaagd. Het overschot zyns Legers verliep terstond. Eenige Franschen bemagtigden, op 's Prinsen naam, het Slot te Kerpen, van waar zy 't platte land afliepen. De Prins zelf trok, na den slag by Mook, uit de Bommelerwaard, te rug naar den Hollandschen bodem (c). XXVII. Muitery der Spanjaarden. Schadelyker gevolgen zou deeze slag voor de Hollanders gehad hebben, zo niet de Spanjaards, terstond na den stryd, tegen de gewoonte der Duitschers, die 't voor 't vegten plagten te doen, aan 't muiten geslaagen waren, en om betaaling geroepen hadden. Verjaagende zelfs hunne bevelhebbers, kiezenze andere Oversten, en slaan op weg naar Antwerpen. Met weinige moeite, binnen geraakt, lietenze zig, ook door de tegenwoordigheid des Landvoogds, niet wederhouden van het plonderen der wooninge van den Heere van Champaignei, Fredrik Perenot van Granvelle, Broeder des Kardinaals, en thans Bevelhebber der Stad. Tegen den avond trokken zy, by tienen of meerder getal, in de huizen der burgeren, daar zy zig rykelyk deeden opschaffen, streevende voorts, den {==472==} {>>pagina-aanduiding<<} gantschen nagt door, langs de straaten, en, met schreeuwen, schellen en slaan aan de deuren, alles doende sidderen: 't welk veele burgers besluiten deedt, om, met den dag, de Stad te verlaaten. Dit hollen der Spanjaarden duurde ettelyke dagen. Men boodt hun een gedeelte der verdiende soldye op hand; doch zy schreeuwden, tot heeschwordens toe, dat 'er 't volle geld zyn moest. Eindelyk, lieten zy zig beweegen, om een gedeelte der betaalinge in lakenen, het overige in geld te ontvangen. Doch toen, na verloop van eenige dagen, de Landvoogd hun liet voorhouden, dat men hem, tot de volle betaalinge, zo stipt niet verbonden moest agten; maar een weinig gedulds neemen; gaat het hollen wederom aan, als te vooren. Men merkt, nogtans, aan, dat de muiters zo streng een' tugt onderhielden, dat niemant hunner den burgereren ongestraft iet ontstal. Eindelyk, lieten zy zig, door betaaling en beloften, andermaal stillen, neemende hunne oproerigheid, die de burgers van Antwerpen veel gelds gekost hadt, nog beter einde, dan men, in 't eerst, gevreesd hadt (d). De Zeeuwen tasten de Vloot by Antwerpen aan. De Spaansche Vloot, die te Antwerpen lag, was, onder 't muiten der Spanjaarden, een stuk van de Stad af, benedenwaards, geweeken (e), op dat 'er de oproerigen niet op aanvallen zouden. De Zeeuwen, hiervan de lugt gekreegen hebbende, zeilden 'er, met een tamelyk tal van smak- en razeilen, op af, {==473==} {>>pagina-aanduiding<<} bemagtigden drie schepen, en staken drie anderen, die aan den grond geraakt waren, in den brand. Adolf van Haamstede, Onder-Admiraal aan de Spaansche zyde, viel, by deeze gelegenheid, den Zeeuwen in handen, en werdt op Delft naar den Prins gevoerd, daar hy lang zat. De Spanjaarden, die nu te Antwerpen feest hielden, over de zege, op de Mookerheide bevogten, moesten, zo uitgestreeken als zy waren, te wapen loopen, en, den slykerigen dyk langs, aantrekken op de onzen. Men plaatste hen, buitensdyks, in den modder, van waarze wakker vuurden op de Zeeuwen; doch niet beletten konden, dat deezen, met de genomen' schepen en veel buits en gevangenen, naar Walcheren, te rug keerden (f). Doch hoe zuur de neêrlaagAanslagen der Spanjaarden, te Mook den Hollanderen zou opgebroken hebben, was 'er de muitery der Spanjaarden niet op gevolgd, kan men speuren, aan verscheiden' aanslagen op Holland, ten deezen tyde, voorgenomen door den Landvoogd; van welken 'er eenigen in 't werk gesteld en uitgevoerd werden. Baldes zogt Delft,op Delft, door verrassing, in te krygen: doch de toeleg werdt ontdekt, en de Spanjaards genoodzaakt, onverrigter zaake, af te wyken (g). Eenige maanden te vooren, hadt Billy, wederom,Medenblik, en andere Plaatsen. gepoogd om den Slotvoogd van Medenblik te beweegen, tot het overleveren van het Slot en de Stad aan den Koning (h). Ook eischte Hertog Erik van Brunswyk, by eenen {==474==} {>>pagina-aanduiding<<} Brief van den zevenden van Zomermaand, Hoorn en Enkhuizen op. Doch deeze poogingen hadden geen gevolg (i). Beter slaagde de togt van Chiappin Vitelli, dien Requesens, na 't stillen der muiterye te Antwerpen, met eenige Spanjaarden en Zwitsers, naarWoudrichem, Leerdam en Asperen ingenomen. Zuidholland gezonden hadt. Bommel en Gorinchem voorby trekkende, viel hy op Woudrichem, beschoot het, en noodzaakte de bezetting de plaats te verlaaten. Daarna nam hy Leerdam in, by Verdrag, en deedt hier twee Predikanten en den Schoolmeester ophangen (k). Asperen, de zwakste plaats van de drie, ging, op bloot besprek, dat de bezetting vryelyk uittrekken mogt, aan hem over: waarna hy naar Brabant te rug keerde (l). De Heer van Chevreaux deedt, wat vroeger, eenen tweeden togt in Waterland, en verjoeg de bezetting uit de Schans te Ilpendam.Chevreaux geslaagen in Waterland. Doch alzo men Hoorn en Enkhuizen van volk ontledigd hadt, om Purmerende sterk te bezetten, stiet Chevreaux hier het hoofd, en liet 'er, zo men wil, wel tweeduizend man zitten (m). XXVIII. Toerusting te water in Spanje. De Spaanschen bleeven egter, onaangezien dit verlies te lande, schier overal meester, en drongen, ten deezen tyde, langs hoe dieper in Holland in. Ter zee, waren, daarentegen, de Hollanders en Zeeuwen de sterksten (n): wier magt te water meer toe- dan afnam, {==475==} {>>pagina-aanduiding<<} doordien zy 't voordeel van den Koophandel en Vaart op Spanje nog behielden. Requesens, dit bevroedende, hadt den Koning, omtrent deezen tyd, aangezet, om de onzen, ook te water, feller dan te vooren, aan te tasten, en ten dien einde, eene magtige Vloot uit Spanje herwaards te zenden. Straks hierop, werdt eene menigte van Embder en Oosterschen niet slegts (o); maar ook van Hollandsche en Zeeuwsche Koopvaardyschepen, in de Spaansche Havens, aangehouden. De Koning deedt een goed getal van schepen byeen brengen. Men kreeg 'er hier ras kennis van, stelde orde, om 'er zig op te wapenen, en bakens en tonnen, waaraan de vyand de kusten en diepten zou mogen kennen, in één uur, alomme weg te doen neemen (p). Doch toen 's Konings Vloot, die vyftienduizend man, behalve 't Bootsvolk, ophadt, reeds gemonsterd was, ontstondt de roode loop op de schepen, die veel volks en zelfs den Admiraal der Vloote, Pedro Melenda, wegsleepte, waardoor deeze onderneeming in rook verdween (q). De Vloot by Antwerpen, onlangs, door de Zeeuwen, genomen en verstrooid, was tot versterking der Vloote, die uit Spanje verwagt werdt, geschikt geweest (r). 't Verslaan derzelve bragt, vermoedelyk, ook veel toe, om de Spaansche Vloot te doen agterblyven. XXIX. Algemeene vergiffenis afgekondigd. Terwylze hier nog verwagt werdt, deedt {==476==} {>>pagina-aanduiding<<} Requesens, in den aanvang van Zomermaand, eene algemeene vergiffenis afkondigen, op 's Konings naam: die veel ruimer ingesteld was dan de vergiffenis, ten tyde van Alva, ‘Men hadt zig nu slegts te biegten en tot den schoot der Kerke weder te keeren, om 's Konings genade te verwerven; die zelfs den aanhangeren der oproerigen niet geweigerd zou worden, zo zy, binnen twee maanden, berouw toonden. Ook werden zulken, die bewyzen konden als Roomsche Christenen geleefd te hebben, hunne aangeslaagen' goederen wederom toegezeid (s).’ Paus Gregoor de XIII. bevestigde deeze vergiffenis (t). De Pastoor van Kastrikom zondt 'er een afdruksel van aan de Regeering van Alkmaar: waarop hy, terstond, gevat werdt: doch alzo men bevondt, dat hy een onnozel man was, die zig nimmer bitter tegen de Onroomschen getoond hadt, ontsloeg men hem wederom (u). Door middel van deeze vergiffenis, zogt men eenige Hollandsche en Zeeuwsche Steden te doen omslaan: doch men vondt 'er geenen, die hiertoe eenige genegenheid toonden (v). Men vertrouwde den Spanjaarden en den Koning zelven niets gunstigsDe Landvoogd vordert twee millioenen 's jaars, voor zes jaaren, en eenen honderdsten Penning. toe, in Holland en in Zeeland. Voorts dagt Don Louis, onder den glimp deezer vergiffenis, de algemeene Staaten, die hy, ten deezen tyde, te Brussel beschreeven hadt, te beweegen tot bewilliging, in de voor lang {==477==} {>>pagina-aanduiding<<} gevorderde twee millioenen 's jaars voor den tyd van zes jaaren, van welken nu 't vyfde jaar liep, zonder dat 'er nog iets was opgebragt. Nog vorderde hy een' honderdsten Penning, na dat de zes jaaren om zouden zyn. Doch men hadt geene ooren naar zyn verzoek, ten ware hy de handeling der penningen aan inboorlingen wilde toevertrouwen, in welk geval, men, in een gedeelte van zynen eisch, zou hebben bewilligd. Maar hy wilde hiertoe niet verstaan. De zomer verliep, derhalve, zonder dat hy iets verwerven kon (w). In 't najaar, zogt hy, by wyzeHy zoekt geld te heffen, zonder verlof der Staaten. van leening, geld, in Brabant, zonder verlof der Staaten, te heffen: doch deeze toeleg haperde, insgelyks. Grooten en kleinen, met naame die van Brussel, riepen, dat men hunne voorregten met voeten tradt, en drongen den Landvoogd, die min hartig was dan Alva om zyn stuk te dryven, tot het staaken van zyn voorneemen (x), waardoor hy, geenen kans ziende, om 't Krygsvolk te voldoen, in de uiterste verlegenheid raakte (y). Uit Spanje kwam, sedert eenigen tyd, weinig onderstand, en rekende men, dat de binnenlandsche kryg den Koning en den Landen nu reeds meer dan twintig millioenen gekost hadt (z). Men raadpleegde ook, ten deezen tyde, in de Byeenkomsten der Staaten van Brabant, om alle de Handelingen des Hertogs van Alva te vernietigen (a): waaruit de {==478==} {>>pagina-aanduiding<<} tegenwoordige Landvoogd bespeuren kon, hoe ongeraaden het hem ware, de voetstappen van zynen voorzaat, in eenigerhande opzigten, te volgen. XXX. Handel over eene bevrediging met Holland en Zeeland. De algemeene Staaten toonden zig te ongenegener, om in de eischen des Landsvoogds te bewilligen, doordien zy den binnenlandschen kryg, die sterven moest, als men hem zyn voedsel, het geld, onthieldt, lang moede waren, en den handel van bevrediging met Holland en Zeeland, die, eenigen tyd herwaards, begonnen was, zogten te vorderen. Requesens hadt 'er, door Noirkarmes, de eerste opening van laaten doen, aan Aldegonde, die 'er, van Utrecht, daar hy nog gevangen zat, over geschreeven hadt aan den Prinse van Oranje (b). Na de dood van Noirkarmes, die, op den vierden van Lentemaand, voorgevallen was (c), werdt de handel vervolgd, door zynen Opvolger in 't Stadhouderschap van Holland en Utrecht, Ferdinand van Lannoi, Graave van la Roche, en door den Heere van Champaignei. Men bragt het, eindelyk, zo verre, dat de Heer van Mathenes van Reviere en Meester Jan van Treslong, voordeezen uit den Haage naar Utrecht geweeken, onder schyn van hunne byzondere zaaken te beschikken, naar Rotterdam werden afgevaardigd (d). Dagvaart te Rotterdam. In deeze Stad, waren de Staaten van Holland, al sedert den eersten van Zomermaand, {==479==} {>>pagina-aanduiding<<} ter Dagvaart beschreeven geweest, om middelen te vinden, tot bescherming des Lands en tot ontzet van Leiden, dat nu, voor de tweede reize, belegerd was. Ik vind, dat de Staaten, hier, tot op den twee-entwintigsten van Herfstmaand, vergaderd geweest zynde, des anderendaags, de Dagvaart, te Delft, vervolgd hebben (e). De Staaten, by raade van den Raad nevens zyne Doorlugtigheid, en van Gemagtigden uit den Raade en Rekeninge van Holland, gaven hier hunne goedkeuring aan een ontwerp, om honderdduizend guldens te ligten, by leeningen van vyfhonderd guldens tevens, onder belofte van Intrest en van eenige vryheden; en wyders, om de gemoeden te polsen, met verzoek van zeker vrywillig maandgeld, naar elks genegenheid, tot onderhoud der bezettingen, en, zo 't zo verstrekken kon, tot werving te lande, mids men, in 't maanen, den luiden voorhieldt, dat de onwilligen geschat, en tot opbrengen genoodzaakt zouden worden (f). Wyders, werdt Izaak Leeuwenharder, Koopman te Keulen, gemagtigd, om zo veele penningen als hy bekomen kon, in Duitschland, op te neemen, en dezelven, op de Wisselbrieven van Henrik van Nispen van Dordrecht, wederom uit te reiken (g). Wat 'er, ten behoeve van 't belegerd Leiden, by de Staaten, beraamd werdt, zullen wy, beneden, by bekwaamer gelegenheid, melden. Terwyl de Staaten nog te Rotterdam zaten, {==*11==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==480==} {>>pagina-aanduiding<<} traden Mathenes en Treslong, met eenige Gemagtigden, in heimelyke onderhandeling, en kreegen, op hun voorstel, voor bescheid, ‘een ernstelyk verzoek, dat het den Koning gelieven mogt, het vreemd Krygsvolk te doen vertrekken, en de Landen te doen regeeren, naar den raad der algemeene Staaten, wettiglyk beroepen; ten minsten, dat hy mogt goedvinden eenen stilstand van van wapenen, en vertrek van 't wederderzyds vreemd Krygsvolk toe te staan: in welk geval, de Staaten zig als getrouwe Onderzaaten beloofden te zullen gedraagen.’ De Utrechtsche afgezondenen waren nog te Rotterdam, toen Champaignei Aldegonde, onder borgtogt, naar den Prinse, zondt, om den grond zyner Doorlugtigheid te peilen, terwyl Mathenes en Treslong met de Staaten handelden. 't Hadt den naam, dat hy kwam, om het uitwisselen der gevangenen, met naame van den Graave van Bossu, te bevorderen; doch 't merg van zynen last bestondt, in te wege te brengen, dat, by 't sluiten der bevrediging, 's Konings agtbaarheid bewaard bleeve, en dat men van 't stuk van den Godsdienst niet repte. 't Laatste moest weinig smaaken. Ten opzigte van 't eerste, verwierf hy meer niet, dan dat hem de meening der Staaten, aan Mathenes en Treslong verklaard, by wyze van verzoekschrift aan den Koning, ter hand werdt gesteld, waarmede hy naar Utrecht keerde. 't Voldeedt egter niet ten Hove, en Champaignei behaalde kleinen dank, met het afvaardigen van Aldegonde naar Holland. {==481==} {>>pagina-aanduiding<<} Men zondt het Verzoekschrift, zonder ander antwoord dan van den Heere van Champagnei, aan Junius, Overste van Veere, teDe Vredehandel wordt afgebroken. rug (h), en de Vredehandel liep vrugteloos af. XXXI. Kerkelylyke Byeenkomst te Dordrecht. In Zomermaand, werdt ook de eerste Kerkelyke Vergadering of Sinode der Hervormde Kerken van Holland en Zeeland, te Dordrecht, gehouden. Hier werdt eene Kerkenordening vastgesteld, uit eenennegentig punten bestaande: onder welken 'er verscheiden' waren, welken men, naderhand, niet naargekomen is: gelyk, onder anderen, zyn het afschaffen der Feestdagen, uitgenomen den Zondag, en het weeren van 't Orgelspel uit de Kerken. In het antwoord, welk deeze Kerkelyke Byeenkomst gegeven heeft op eenige gewetensgevallen, verklaart zy het Huwelyk voor burgerlyk, en houdt eenen Lombaardhouder onbevoegd, om ten Avondmaal te gaan (i). Omtrent deezen tyd, werdt ook, ter Vergaderinge van Holland, beslooten, de Predikanten, jaarlyks, voor anderen, uit de gereedste middelen van den Lande, te voldoen, zullende de Magistraaten, deswege, ten besten mogelyk, met hen overeenkomen; doch hun, in de Steden, niet boven driehonderd, en op de Dorpen, niet boven tweehonderd guldens mogen toeleggen (k). XXXII. Tweede Belegering van Leiden. Doch onder dit regelen der zaaken van Kerke en Staat, werdt Leiden benaauwd, {==482==} {>>pagina-aanduiding<<} door eene langduurige Belegering, welker loop en uitkomst wy nu, beknoptelyk, ontvouwen moeten. Wy hebben te vooren (l) gemeld, dat de aankomst van Graave Lodewyk het eerste Beleg hadt doen opbreeken. De Stad hadt, hierna, verzuimd, zig van mondbehoeften te voorzien, en zelfs eenige schansen, te vooren, door de Spanjaards, opgeworpen, ongeslegt gelaaten. De muitery te Antwerpen was naauwlyks gestild, of Baldes kreeg last van den Landvoogd, omUtrecht ontheeven van Alvas vonnis. het beleg te hervatten. Hy bevondt zig thans te Utrecht, welke Stad, met derzelver Geestelykheid, onlangs, ontheeven was van de boete, haar, by vonnis des Hertogs van Alva, opgelegd, en by voorraad hersteld in haare voorregten en zitplaats ter Staatsvergaderinge (m).Moeite aldaar met het Krygsvolk van Baldes. Doch kort daarna, was het Krygsvolk van Baldes, het platte land om Utrecht hebbende afgestroopt, voor de Stad gekomen. Hy zogt het, tegen den zin der Wethouderschap en des Graaven van la Roche, daar binnen te helpen: doch 't werdt hem, door de wakkerheid des Raads en der Burgerye, belet. Hy zou 't hierby egter niet hebben laaten blyven; hadt hy, juist ten deezen tyde, geen bevel gekreegen, om zig wederom voor Leiden neder te slaan. Trekkende dan, met zyn Leger, uit zes- of zevenduizend Spanjaarden, Duitschen en Waalen bestaande, op, tot by Amsterdam, scheept hy 't volk en den voorraad over de Meer, en slaat zig, des nagts voor den zesentwintig- {==*13==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding JONKHr. JOHAN VAN DER DOES. Heere van Noordwyk, Bevelliebber in Leyden, geduurende de Belegering. Is. Tirion excudit. ==} {>>afbeelding<<} {==483==} {>>pagina-aanduiding<<} sten van Bloeimaand, te Leiderdorp neder. In Leiden, lagen slegts eenige vrybuiters en vyf vendelen bezoldigde Burgers, welke laatsten, zo wel als de onbezoldigde Schuttery, onder bevel stonden van den Kolonel, Meester Andries Allertszoon. Overste der Stad van 's Prinsen wege was Dirk van Bronkhorst. Doch Allertszoon, op de eerste tyding van 's vyands aankomst, met vyfentwintig of dertig man, op kondschap zynde uitgetrokken, liet, met drie of vier der zynen, het leeven: waarna 't opperbewind over 't Krygsvolk Jonkheere Jan van der Does, Heere van Noordwyk, opgedraagen werdt, hebbende Jakob van der Does, zynen Neeve, zulks eerst, ter oorzaake van zynen ouderdom, geweigerd. Baldes deedt terstond de toegangen stedewaards bezetten. Don LouisDen Haage bemagtigd. Gaëtan, eenig volk in Zoeterwoude en aan den Leidschen Dam gelaaten hebbende, nam, met het overschot zyner bende, den Haage in, na eenigen wederstand ontmoet te hebben aan de Geestbrugge, daar hem Ruikhaver, met zyn vendel, tegengetrokken was. Te Valkenburg, alwaar de Prins eene schansVyf vendelen Engelschen loopen over tot den vyand. begonnen hadt, lagen vyf vendelen Engelschen onder Eduard Chester, die nu, zonder den vyand af te wagten, van daar weeken tot onder de Stad, begeerende te worden ingelaaten; doch, de Burgery, kwaad vermoeden krygende op de Engelschen, wilde hun niet meer dan voedsel en legering onder de wallen toestaan: waarop zy, terstond, tot den vyand overliepen, uitgenomen dertig man omtrent, voor welken men toen de {==484==} {>>pagina-aanduiding<<} poort opende. Vyf andere vendels van 't zelfde Regement, de schans aan de Goudsche Sluis en het Dorp Alfen bewaarende, verlieten hun voordeel niet dan na 't uitstaan van drie hevige stormen. Don Martin d' Ayala bleef toen meester van de sterkte en het Dorp. Wat laater, bemagtigde Gaëtan de schans te Maaslandssluis, voor welke hy eene wonde kreeg, die hem, na weinige dagen, van 't leeven beroofde. Vlaardingen gaf zig, terstond hierna, ook aan de SpaanschenBaldes werpt twee-en-zestig schansen om Leiden op Orde op de mondbehoeften in de Stad. over. Baldes vermeerderde dagelyks zyne schansen rondsom Leiden, tot dat hy 'er, eindelyk, twee-enzestig in getal hadt. Hier door belette hy den toevoer naar de Stad, daar men, terstond, prys op den leeftogt stelde, en beval geen zwaarer bier te brouwen dan van vyfentwintig stuivers 't vat: doch toen de Stad eene maand belegerd geweest was, moest men elk mensch op een half pond brood 's daags stellen, den waakenden alleen een heel pond toeleggende; alzo niet meer dan honderdentien lasten Koorens in de Stad bevonden werden: waartoe men veertienduizend monden hadt. Zoetemelk mogt niet gebruikt worden dan om Boter te maaken. 'tPapieren geld. Papieren geld, dat, al geduurende de eerste belegering, gestempeld was, kreeg nu wederom gang (n). Eenige uitgeweeken' burgers, toen Glippers genoemd, vermaanden, midlerwyl, de Stedelingen, om zig over te geeven; met breed vertoog van 's Konings goedertierenheid; doch men antwoordde hun, {==485==} {>>pagina-aanduiding<<} met schimp of met zwygen: ook liet de Prins niet na, den belegerden, door brief op brief, een hert onder den riem te steeken. De bezoldigdeUitvallen der belegerden. Burgers deeden, nu en dan, uitvallen, om den vyand den voorraad te ontvoeren, en 'er de Stad van te voorzien, of hem te hinderen in het maaken zyner sterkten. Dus leerden zy, met der tyd, het oorloogen, een ongewoon werk; en veroverden, eerlang, twee schansen, eene buiten de Rynsburger Poort, die de Stads Kooltuinen ongenaakbaar hieldt, en eene te Boshuizen (o). Twee maanden omtrent verliepen 'er, metKloekmoedig besluit, om Leiden, door middel van 't water, te ontzetten. deeze en diergelyke Krygsbedryven, wanneer de Prins, geen ander middel ziende, om de Stad te ontzetten, besloot, en ter Staatsvergaderinge doordrong (p), de sluizen te openen, de dyken door te steeken, en de baaren der Noordzee den belegeraaren op 't lyf te storten. Een wanhoopige toeleg, voorwaar! als men aanmerkt, dat het land om Leiden veel hooger legt dan Delfland en Schieland, vanwaar het water komen moest (q), en dat men zes of zeven tonnen schats aan dyken, hoeven en landvrugten moest vernielen, om een nut te verkrygen, dat van de onzekere gelegenheid van wind en weder afhing. Overleggende nogtans, dat de meeste landeryen in deezen oord in 's vyands magt waren, viel men, in 't begin van Oogstmaand, aan 't doorsteeken van den Ysseldyk by Kapelle, op zestien plaatsen. Ook werdt tusschen Rotterdam {==486==} {>>pagina-aanduiding<<} en Delftshaven, een geweldig groot gat gedolven (r). De Steden en sommige Dorpen van 't Zuiderkwartier leverden hiertoe een zeker getal van graavers (s). De Prins gaf, eerlang, der Stad, daar nu 't Kooren verteerd, de beesten, die, tot hiertoe, onder 't geschut, ter weide hadden gegaan, geslagt waren, kennis van den inval en 't wassen des waters: ook hoe men bezig was met vaartuigen te Rotterdam, te Delft en te Gouda, uit te rusten, tot ontzet der Stede (t). De vrybuiters, op 't einde van Oogstmaand, geene spyze naar genoegen meer konnende bekomen, namen hun afscheid, en trokken ter Stad uit. Zy moeten egter niet allen vertrokken, of gedeeltelyk, naderhand, wedergekeerd zyn, alzo wy, op 't einde der Belegeringe,Zwaare ziekte van den Prins. vrybuiters, onder Gerrit van der Laan, in de Stad, ontmoeten zullen. In deezen stand der zaaken, stortte de Prins, te Rotterdam, in eene doodelyke ziekte, die van veelen voor de pest gehouden werdt, en hierom zyn eigen Hofgezin schuw van hem maakte. Zelfs vindt men gemeld, dat Kornelis van Mierop, Ontvanger der gemeene middelen van Holland, den Prins, op zekeren tyd, moetende spreeken, tot in zyn slaapvertrek doortradt, zonder iemant ontmoet te hebben. Ook vondt hy hier zyne Doorlugtigheid alleen; die, toen uit hem verstaan hebbende, dat Leiden nog niet over was, een weinig scheen op te luiken, allengskens {==487==} {>>pagina-aanduiding<<} beter en volkomen hersteld werdt (u). Midlerwyl, hadt het gerugt van zynen dood reeds binnens en buitens Lands geloopen: waaraan men, by den vyand, geloof sloeg (v). Ook vind ik, dat die van Zeeland, by eenen Brief van den dertienden van Herfstmaand, de Staaten van Holland vermaand hebben, by tyds, verdagt te zyn, om de Landen te voorzien van een bekwaam Hoofd en Christelyk' Vorst, indien de Prins mogt komen te overlyden: waarop geantwoord werdt, dat men, over zulk een gewigtigstuk, niet dan met gemeen goedvinden, met den Prinse, in onderhandeling behoorde te treeden (w). Het Hof en de Rekenkenkamer hadden, in de Lente deezes jaars, toen de Prins, door 't onderneemen van verscheiden' aanslagen, in geduurig gevaar was, den algemeenen Staaten, dat is, denk ik, die van Holland en Zeeland, reeds vermaand, om hem, by tyds, eenen Opvolger te benoemen (x). Doch 't schynt, dat, hierop, ook toen, niets beslooten is. Met den aanvang van Herfstmaand, warenBoisot en de Zeeuwen komen te Rotterdam, om Leiden te ontzetten. te Rotterdam gekomen de Admiraalen Lodewyk van Boisot en Adriaan Willemszoon, met eenige welbemande vaartuigen, mond- en oorlogsbehoeften, in Zeeland verzameld: van zins om zig aldaar met de Hollandsche Vloote te vereenigen, en gezamenlyk Leiden te ontzetten. Yslyk zag 'er 't Zeeuwsch Bootsvolk uit. Sommigen hadden maar eenen arm: anderen {==488==} {>>pagina-aanduiding<<} misten een' voet of been, en gingen op een' stelt. Veelen droegen vervaarlyke lytekens der doorgestaane stryden. Voorts hadden zy halve maanen op de hoeden, met dit Opschrift, Liever Turksch dan Pausch (y); woorden, waarvan de meesten de kragt niet begreepen, en die by de bekwaamsten betekenden, dat de Turk min kragt aan 't geweeten deedt en zynDe binnendyken worden doorgesteken. woord beter hieldt dan de Paus. Toen dit volk verzameld was, viel men aan 't doordelven der binnendyken. 't Water stondt, met den aanvang van Herfstmaand, tot op anderhalven voet na aan den kruin der Landscheidingen, tusschen Rynland en Delfland. Tusschen den tienden en elfden, ondernam men deeze door te steeken, 't welk de Spanjaards vergeefs zogten te beletten, wordende zy, aanFelheid van een' Zeeuw. drie oorden, afgeslaagen en verdreeven. By deeze gelegenheid, rukte een Zeeuwsch Matroos eenen halfleevenden Spanjaard het hert uit het lyf, beet 'er in, en wierp het, met deZwaarigheden in den togt te water. woorden, Bitter is 't, voor de honden (z). De Admiraal meende nu met de Vloot, voor welke, de Steden, elk haar aandeel, in een goed getal van roeijers, hadden opgebragt (a), en die rykelyk van mondbehoeften voorzien was (b), terstond in de Zoetermeersche Meer te konnen geraaken. Doch de Prins hadt hem, anderen den Prinse kwalyk onderrigt. Hy ontmoette hier den groenen weg, die nog een {==489==} {>>pagina-aanduiding<<} voet boven water lag. Deeze werdt ook ingenomen en doorgesteken. Toen openbaarde zig andermaal iet, daar men niet op gegist hadt. De graften en veenplassen gingen niet door, eene sloot uitgenomen, die, onder de Zoetermeersche brug, leggende in den voorweg, heenen liep. Doch op en ter wederzydeAanval op de Zoetermeersche brugge. van deeze brugge, hadden zig de Spanjaards sterk verschanst. De Prins, hiervan verkondschapt, zondt den ysbreeker en vier halve kartouwen op twee Koorenschuiten van Delft af. Men beschoot de brug, een' halven dag agtereen, deedt de Spanjaards veelschade; doch moest, na 't bersten van eene der twee Koorenschuiten, afhouden, niet zonder ook merkelyk geleeden te hebben. Ondertusschen, was de wind niet gunstig genoeg, om veel waters aan te brengen: 't gene 'er was werdt, door de Spanjaards, zydewaards afgeleid, en verspreidde zig over te wyden boezem, om veel diepte te maaken. 's Anderendaags egter, 't was de agttiende van Herfstmaand, begon het wakker op te koelen uit den Noordwesten: en sedert, besloot men, van 't bemagtigen der Zoetermeersche brugge af te zien, en de Meer te naderen, over den Zegwaardschen weg, tusschen Zoetermeer enDe Zegwaardsche weg bemagtigd. Benthuizen. Men bemagtigde deezen weg, by nagt, zonder dat het de Spaanschen merkten, die zelfs, terstond hierna, uit Zoetemeer en Benthuizen binnenwaards weeke, hun geschut medesleepende. Boisot, Zoetermeer hebbende ingenomen, vervolgde de vyand, te schepe, tot op 't Noord-aasche Meertje, waaragter hy verschanst lag. Doch hy ver-De Vloot nadert de Stad. {==490==} {>>pagina-aanduiding<<} liet zyne schansen, by nagt, met stille trom, zonder te denken op 't inhouden van den mond van 't Meertje; die, zo ligt als de Zoetermeersche brug, zou hebben konnen beschermd worden. Op eene breede wetering, die naar Zwieten loopt, lei zig de gantsche Vloot, sedert aangekomen, neder, nevens den Admiraal, die terstond los brandde, om van de belegerden gezien en gehoord te worden. Ook deedt men hem bescheid, uit de Stad. Staat belegerden. Doch hier zat men, sedert eenige weeken, in groote elende. De honger begon 'er, met den aanvang van Herfstmaand, fel te nypen. Vyftien nooddruftigen, op hun verzoek, ter Stad uit gelaaten, werden, door de Spanjaards, naakt of met de klederen tot den navel afgesneeden, den belegerden wederom toegezonden. Ondertusschen, werden deezen, door brieven van de uitgewekenen en van Baldes, gepord tot verdrag. Men begon ook eene onderhandeling met den Graave van la Roche; doch enkelyk, om, onder schyn derzelve, de booden en brievenMuitery in Leiden. te ligter binnen te krygen. Deeze handel, nogtans, baarde oneenigheid in de Stad, vooral na 't afsterven van 's Prinsen Overste, Bronkhorst, die, door strenge Regtsoefening, 't volk in toom hadt weeten te houden. Men viel nu aan 't schrollen op de Regeering, en schroomde niet uit te slaan, dat zy wel veel gesloten moesten hebben, die zig op geene beloften van genade verlaaten durfden. Toen 't gewoone voedsel, 't weinige, dat men voor de kranken spaarde, uitgenomen, verteerd was, en men 't lyf meest by paardenvleesch houden {==491==} {>>pagina-aanduiding<<} moest, wies de muitery in de Stad. Vyftien burgers, voorwendende uit den naam van meer dan driehonderd te spreeken, traden naar 't Stadhuis, der Overheid spyze of middel omze te bekomen afvergende. Een andereRustigheid van Burgemeester van der Werf. hoop vorderde het zelfde van den Burgemeester, Pieter Adriaanszoon van der Werf, die de rustigheid hadt om hun zyn eigen lighaam aan te bieden, op dat men 't deelde, zo ver 't strekken kon; waarop zy beschaamd afdroopen. Al dit sproot uit de gezindheid eeniger burgeren tot handeling met den vyand, in welke men elkanderen, in heimelyke samenkomsten, versterkte. Doch 't meeste deel des Raads was voor 't houden der Stede. Men besloot ook de liefhebbers van den staat, onder zeker ander voorwendsel, te wapenen, om de kwalykgezinden, als 't nood deedt, te keer te gaan. De moed derMoed der meeste Burgeren. Overheid werkte zo sterk op de herten der meeste Burgeren, dat zy den vyand van de wallen toedreeven, eer den linker arm te zullen opeeten, dan de Stad, uit hongersnood, overgeeven, en zig van den regter arm te zullen bedienen, om haar te beschermen, of als 't neep, in brand te steeken, en te verlaaten: in welke hartigheid, de vrouwen, bedugt voor 't schenden haarer eere, dat veelen meer dan den honger vreesden, de mannen styfden. 't Veranderen van den wind, die nu styf inDe wind keert, en 't water valt. 't Noordoosten staan bleef, was oorzaak, dat het water, sedert eenige dagen, meer viel dan wies; weshalve de Vloot niet vorderen kon, en in 't Noord-aa moest blyven leggen. Boisot begon toen den moed om de StadMoedeloosheid van Boisot. {==492==} {>>pagina-aanduiding<<} te spyzigen verlooren te geeven, stellende, gelyk hy den Prinse schreef, geene hoop dan op Hemelsche hulp, die, met den springvloed, 't water kon doen wassen, dat nu maar negen duimen boven 't laagste land stondt, daar de galeien agttien of twintig duimen van nooden hadden. In de Stad, wees men elkanderen de Vloot van verre: en schiepen de verflaauwde gemoeden eenigen troost uit dit gezigt, welke wederom verdween, wanneer men naar den wind keek, die vanDeerlyke hongersnood in de Stad. geen wenden wist. De laatste dagen van Herfstmaand werden in bystere benaauwdheid gesleeten. Veelen hadden, in zeven weeken, geen brood geproefd: de aanzienlyksten aten 't paardenvleesch zo graag, als te vooren of naderhand 't schaapenvleesch: 't gemeen behielp zig met gekapte huiden. Honden- en kattenvleesch was lekkerny. Vellen van droogen schol, weggeworpen' beenderen werden van de mesthoopen opgezogt, geknaauwd en uitgezoogen: 't geronne bloed uit de gooten geschept en ingeslikt: koolsbladeren, bladeren van veelerlei vrugt- en andere boomen, op meer dan eene wyze, bereid en gegeten. De Kraamvrouwen kreegen 's daags een half pond beschuits: de zwangeren slonken van gebrek. Jonge kindertjes spysde men met paardedarmen: dien zo veel niet gebeuren mogt, gaven nu en dan den geest, in 't trekken aan de ledige borst. Somtyds heeft men moeder en kind op de straat dood gevonden. Al wat eetbaar was werdt duur verkogt. Doch tegen den dorst was beter raad. Men dronk bier, op haverdoppen of bedorven draf ge- {==493==} {>>pagina-aanduiding<<} brouwen, of op wynruit en alsem, in plaats van hop: voorts water met azyn gemengd, of klaar, voor die 't niet beter bekomen konden. Behalve met den honger, hadt men,Pestziekte en sterfte. in de Stad, te worstelen met de pest, die omtrent zesduizend menschen wegsleepte. De leevenden hadden naauwlyks kragt, om de dooden ter aarde te draagen, knikkende hun de knieën onder 't lyf, als zy eene brugge op moesten. De wagten, die door tien man plagten waargenomen te worden, werden nu slegts met vyf of vier man bezet: die somtyds, des morgens, t'huis komende, vrouw of kinders dood vonden. Doch toen de elende nu niet hooger scheenStorm uit den Noordwesten doet het water wassen. te konnen klimmen, steekt 'er, juist met den springvloed, een storm op uit den Noordwesten, die 't zeewater, met geweld, ten lande injaagt. Straks daarna zwaait de wind agt volle streeken zuidelyker, 't welk te wege bragt, dat de Vloot, in plaats van negen duim, nu twee en een derde voet peilen kon. Men ging dan, tusschen den eersten en tweedenDe Vloot nadert. van Wynmaand, op reis, over 't hooge land, tot aan den Kerkweg, die haast vermeesterd werdt. Midlerwyl, werdt Zoeterwoude, dat vol Spanjaards lag, hevig beschooten door de Zeeuwen. In den Kerkweg, werden drie gaten gedolven, door welken de Vloot voortraakte, tot in de polder van Meerburg, van waar zy, niet naar de Stad, maar naar de Vrouwenbrugge en de Paapenmeer oproeide. De Spanjaards, die, in deDe Spanjaards verlaaten hunne schansen. schansen rondsom de Zoeterwouder Kerk, lagen, maakten hieruit op, dat het op hen ge- {==494==} {>>pagina-aanduiding<<} munt was, en dat men hun 't vlugten zogt af te snyden. Voorts, bespeurende, hoe 't water, in korten tyd, een' geheelen voet gewassen was, vat hen zulk eene vrees voor 't verdrinken, dat Baldes eerst, en toen de overigen, die hier lagen, naar Voorschooten, en, langs den Stompwyker weg, naar den Leidschen Dam en Voorburg, op de losse vlugt slaan. De Zeeuwen vervolgden hen, die naar Voorschooten vlooden, en versloegen 'er veelen. De schrik van dit vlieden sloeg naar Leiderdorp en Lammen over. 't Land was hier merkelyk hooger, en de Stad niet te ontzetten, voor dat de schans, ter laatstgemelder plaatse, bemagtigd was: langs welke het water de Vliet naar de Stad loopt, dat digt met paalwerk was toegedamd. Men besloot dan de schans te Lammen, op den derden, aan te vallen, en gaf den, belegerden, met eene duive, kennis van den toeleg, hun belastende eenen uitval te doen, als men de schans aantasten zou. Doch deeze brief kwam den vyand in handen. 't Geviel, dien zelfden nagt, dat 'er een stuk van de Stads muur, ter lengte van zesentwintigen eindelyk die te Lammen. roeden, instortte. Dit baarde zo veel schriks, onder de Spanjaards, die te Lammen lagen, dat zy, reeds last ontvangen hebbende, om by tyds te wyken, en nu waanende, door de belegerden, van de eene, en door de vloot, van de andere zyde, te zullen bestookt worden, 't geschut in de Vliet wierpen, en, met stille trom, de schans voor den dag verlieten. Een jongen, van de wallen, de glimmende lonten uit de schans hebbende zien {==495==} {>>pagina-aanduiding<<} trekken, zonder te keeren, verwekte eerst het vermoeden onder de belegerden, dat de schans verlaaten was. Om zes guldens, begaf hy zig derwaards, en niemant in de schans verneemende, wuifde hy met zynen hoed. Een man, na hem afgezonden, bevestigde dezelfde tyding. Boisot, om zeker te gaan van 't verlaaten der schanse, 't welk hem, door deezen man, aangediend was, schikt twee galeien vooruit, die de sterkte onbezet, 't geschut gezonken vonden. Hopman Gerrit van der Laan, midlerwyl, met zyne vrybuiters, uit de Stad, naar Lammen getoogen, ontving hier de schepen, die, na 't wegneemen van den dam, van welken wy gewraagd hebben, door de Vliet, naar de StadDe Stad wordt ontzet. roeiden, daar zy, des Zondags, den derden van Wynmaand, 's morgens ten agt uuren, binnen kwamen. Onbeschryflyk is de blydschap, met welke Boisot, die den voortogt hadt en de andere bevelhebbers en vlootelingen, van groot en klein, werden ingehaald en verwelkomd. De Vlietbrug, door welke, de voorraadschepen ter Stad in schooten, stondt vol gepropt van eene uitgehongerde menigte van allerlei ouderdom en kunne, die, voorts, uit alle hoeken en straaten samengeschoold, de oevers der vaarte geboord hadt, en handen, armen, schouders uitstak, om 't brood, den haring, de kaas of andere spyze, die men haar aanreikte of toewierp, te grypen, te vangen, te grabbelen, of op eenige andere wyze magtig te worden. De rapsten en hongerigsten sprongen, tot den hals toe, in 't wa- {==496==} {>>pagina-aanduiding<<} ter, of zwommen der Vloote aan boord. Zy en anderen, die iets bekomen hadden, schooiden 'er mede steêwaards in, om hunne zieke of verflaauwde Huisgenooten te verkwikken. De gantsche Stad waagde van 't geroep, Leiden is ontzet! Leiden is ontzet! eeuwiglyk zy God gepreezen! Deerlyk was 't, ondertusschen, om te aanschouwen, dat sommigen, geene maat in 't eeten weetende te houden, met de spyze tusschen de tanden, verstikten: 't welk de Overheid bewoog, om, nu men overvloed hadt, zo wel als toen de honger neep, maat op 't eeten te stellen. De Bevelhebbers der Vloote, aan land gestapt, namen, gevolgd van eene meenigte van Scheepsvolk en Stedelingen, terstond, gang naar de Kerke, daar de dankbaare gemoeden smolten in hunne eigen' vuurigheid, en de traanen en snikken den zang der psalmen haperen deeden. De Vroedschap besloot, sedert, deezen dag, jaarlyks, plegtiglyk, te vieren, dat tot heden toe agtervolgd wordt. Zeer opmerkelyk was 't, dat de wind, 's anderendaags, uit den Zuidoosten opsteekende, 't water ten lande uit, en, daarna, wat Noordwaards gezwaaid zynde, met een onweêr, in zee joeg. De Spanjaards verlieten alle hunne schansen om Leiden op eene na, die te Wadding lag: doch deeze en gantsch Holland ruimdenze ook eerlang, om dat de Veldheer hun geene betaaling verschaffen kon. Buiten Haarlem om, en voorby Amsterdam, sloegen zy den weg op naar 't Stigt, dat deerlyk werdt afgeloopen. Te Utrecht, welke Stad zy zogten te bemagtigen, werden zy egter afgeslaagen, en {==497==} {>>pagina-aanduiding<<} daarna, met eenig geld, gestild zynde, naar Maastricht geleid, omtrent welke Stad, men hen de winterlegeringen deedt betrekken (c). De Prins kreeg de tyding van 't ontzet van Leiden, onder de namiddags Predikaatsie te Delft, door zynen Helbaardier, Hans van Brugge, dien de Staaten, ten zelfden dage, vyfentwintig ponden van veertig grooten tot eene vereering toeleiden (d). Zyne Doorlugtigheid kwam, op den vierden, des avonds, in persoon binnen Leiden, verheffende hooglyk de Wethouderschap en Burgery, over 't kloekmoedig doorstaan van zo veel jammers en gevaars: en beloovende de beweezen' trouw, aan hun en hunne nakomelingen, te zullen vergelden (e). Eenige dagen daarna, verstelde de Prins de Wet der Stede: 't getal der Vroedschappen van veertig op agtentwintig verminderende, en buiten den gewoonlyken tyd der veranderinge, nieuwe Burgemeesters, Schepens en Thesauriers aanstellende, onder welken 'er eenigen gevonden werden, die geene Poorters der Stad waren. Die van den Geregte, hierover t'onvrede, verklaarden den Prinse, schriftelyk, dat zulks streedt met de Privilegien, welken zy allen bezwooren hadden. Doch de Prins betuigde, dat de verandering, om gewigtige redenen en ten dienste van den Lande, geschied zynde, moest begreepen worden, niet tot benadeeling van de Privilegien der Stede te strekken (f). 't Is ten hoogsten waarschynlyk, {==498==} {>>pagina-aanduiding<<} dat de Spaanschgezindheid van sommige Leidsche Wethouderen den Prins tot deeze verandering bewoogen zal hebben. Twee jaaren hierna, werdt het getal der Vroedschappen wederom op veertig gebragt. De Prins (g), de Edelen en Steden booden, eerlang, den Leidenaaren, in erkentenis hunner standvastigheid, vryheid van tollen (4) voor eenige jaaren, of eene Hoogeschool des Lands,'s Lands Hooge school te Leiden opgeregt. in hunne Stad, aan. Zy koozen 't laatste. En werdt toen, op den zesden van Louwmaand des volgenden jaars, op 's Konings naam, Oktroi verleend, tot het opregten eener Hollandsche Akademie, te Leiden (h), die nog in stand is, eene menigte van beroemde mannen uitgeleverd, en den naam der Stad, door de gantsche beschaafde weereld, vermaard gemaakt heeft. Aldegonde, die, eerst kort na 't ontzet van Leiden, volgens 't Verdrag met Mondragon, geslaakt was, begaf zig, in de volgende Lente, naar Heidelberg en elders in Duitschland, vanwaar hy de eerste Hoogleeraars in de Leidsche Akademie herwaards bragt (i). {==499==} {>>pagina-aanduiding<<} Berigt voor den Binder. De Kaart van de Vereenigde Nederlanden, moet geplaatst worden tegen over Bladzyde. en aan dezelve moet zo veel wit blyven, datze geheel buiten het Boek kan uitslaan en nagezien worden. 3 Het Portrait van Adriaan van der Goes te plaatsen tegen over Bladz. 62 Het Portrait van Viglius van Zuichem van Aytta 106 't Verzoekschrift der Edelen, overgeleverd 142 Briele ingenomen door de Watergeuzen 344 Het Portrait van Louis van Boisot 460 Kaart van de Belegering der Stad Leiden 481 Het Portrait van Johan van der Does 483 (a) N. 298. bl. 243. N. 435. bl. 337 en N. 476. bl. 362. (b) Zie zyne Brieven N. 163. bl. 132. (c) Goudhoeven, bl. 103, 107. (d) C. Burmanni Traject. erudit. p. 31. (e) Zie zyn Leven voor zyne Histor. (f) Zie de Voorr. voor zyne Histor. (g) N. 399. bl. 313. (h) De Oratore, Libr. II. Cap. 15. (i) Voiez Hist. Litter. de l'Europe, Tom. I. p. 72. (k) Zie Hoofts Brieven, N. 327, bl. 262. (l) Zie Briev. van en aan den Raadp. de Witt. V.D. bl. 2. (m) Kerk. bedien. Cap. XIII. bl. 251. (1) Ik meen, met reden, te mogen vaststellen, dat hy op Mr. Pieter van Leeuwen ziet. (2) De Heer van Loon is, meen ik, de eenigste, die deeze Resolutien in handen gehad, en, in zyne Beschryving der Nederlandsche Historie-penningen, doorgaans, aangehaald heeft. Doch het oogmerk van zyn werk gedoogde niet, dat hy 'er zo veel gebruik van maakte, als hy, in eene algemeene Nederlandsche Historie, zou hebben konnen doen. (3) Sed res quidem gestas memorare arduum semper: quia absentem fugiunt, praesentem trahunt, utque illud legenti, ita hoc scriptori periculosius est. Groth Hist. Libr. I. p. 116. (a) Burgund. Libr. I. p. 7. (b) Vid. Strada Dec. I. Libr. VI. p. 321. (c) Strada Dec. I. Libr. I. p. 21. Meteren I. Boek, f 17. (d) Guicciard. Beschr. der Nederl. bl. 67. (e) Bor I. Boek, bl. 13 [18]. (f) Guicciard Beschr. der Nederl. bl. 66. (g) Repert. der Plak. van Holl. bl. 83. (h) Viglii Vita, N. LXVIII. p. 31. (i) Viglii Vita, N. LXVIII. p. 31, 32. (k) Resol. Holl. 15 April 1558. bl. 24. (l) Resol. Holl. 12 Maart 1556. bl. 8. (m) Viglii Vita, N. LXVIII. p. 32. (n) Van der Haar Init. Tumult. Libr. I. p. 113. (o) Burgund. Libr. I. p. 7, 23. (1) Den agtentwintigsten, niet, gelyk Bor schryft, I. Boek, bl. 11 [15] den agtsten van Slagtmaand. (p) Van der Haar Init. Tumult. Libr. I. C.XIII. p. 161. (q) Bor I. Boek, bl. 10 [14] (r) Repert. der Plak. bl. 85, 86. (s) Repert. der Plak. bl. 79. (t) Bor I. Boek, bl. 10 [14]. (u) Bor I. Boek, bl. 11 [15]. (v) Resol. Holl. 14 Maart 1556. bl. 9. (w) Resol. Holl. 28 Octob. 1555. bl. 58. (x) Resol. Holl. 12 en 14 Maart 1556. bl. 8, 9. (y) Resol. Holl. 27 Maart 1556. bl. 10, 11. (z) Resol. Holl. 9 May 1556. bl. 23. (a) Resol. Holl. 30 May 1556. bl. 27. (b) Resol. Holl. 9 Juny 1556. bl. 31. (c) Resol. Holl. 5 Nov. 11, 13. Decemb. 1556. bl. 95, 96, 106. (d) Resol. Holl. 17 Decemb. 1556. bl. 108. (e) Resol. Holl. 26, 27, 28 Febr. 2 April 1558. bl. 9, 20. (f) Resol. Holl. 10 Aug. 1556. bl. 58. (g) Resol. Holl. 8 Nov. 1556. bl. 99. (h) Daniel Tom. VIII. p. 146, 147, 152, 163, 173, 175, 185, 188. (i) Daniel Tom. VIII. p. 187. Hooft I. Boek, bl. 7. (k) Repert. der Plak. bl. 88. (l) V. Deel, bl. 394. (m) Rapin Tom, VI. p. 131, 132. (n) Zie den Brief, hier van gemaakt, op den 30 July 1558, by Boxhorn op Veldenaar, bl. 216. (o) Handv. van Oudewat. bl. 279. (p) Handv. by Matthaeus de Nobilitate. Libr. II. p. 200. (q) Handv. van Kennemerl. bl. 493. (r) Handv. van Oudew. bl. 279. (s) Handv. van Amst. bl. 4. (t) III. Deel, bl. 444. (u) Hooft I. Boek, bl. 7, 8, 9. Daniel Tom. VIII. p. 189-304. (v) Resol. Holl. 23 Febr. 8 Maart 1557. bl. 1, 9. (w) Brandt Enkh. bl. 81. (x) Resol. Holl. 16 April 1557. bl. 34. (y) Resol. Holl. 27 April 1557. bl. 38, 40. (z) Resol. Holl. 3 May 1557. bl. 46. (a) Missiven van den 5 en 21 May 1557. in de Resol. van Holl. bl. 47, 61. (b) Bor I. Boek, bl. 11 [15]. (c) Resol. Holl. 23 July 1557. 22 Juny 1558. bl. 70, 35. Brandt Enkh. bl. 80. (2) In eene deezer drie sommen, is een kleine misslag; doch wy hebben het oorsprongkelyke gevolgd. (d) Resol. Holl. 15 Septemb. 1557. bl. 90. (e) Resol. Holl. 2, 28 Novemb. 1557. bl. 105, 110. (f) Resol. Holl. 26 Febr. 1558. bl. 9. (g) Resol. Holl. 12 Febr. 1558. bl. 6. Zie ook Boomkamp Alkin. bl. 136. (h) Resol. Holl. 26 Febr. 8, 11, 13 April, 18 May 1558. bl. 9, 22, 23, 26. (i) Leeven van Willem I. I. Deel, bl. 112. (k) Apolog. van Willem I. by Bor Authent. St. II. Deel, bl. 76. Meteren I. Boek, f 17. (l) Resol. Holl. 28 April, 23 Juny 1558. bl. 27, 38. (m) Resol. Holl. 24 Juny 1558. bl. 38. (n) Resol. Holl. 5 Aug. 1558. bl. 47. (o) Rapin Tom. VI. p. 136, 137. Bor I. Boek, bl. 11 [16]. (p) Daniel Tom. VIII. p. 226-231. Hooft, I. Boek, bl. 12, 13. (q) Daniel Tom. VIII. p. 231. (r) Hooft I. Boek, bl. 13, 14. (s) Rapin Tom. VI. p. 141. Hooft, I. Boek, bl. 15. (t) Resol. Holl. 25 Octob. 1558. bl. 64. (u) Daniel Tom. VIII. p. 235. Bor I. Boek, bl. 12 [17]. (v) Rapin Tom. VI. p. 142, 149. (w) Thuanus Libr. XX. p. 610. Libr. XXII. p. 672. Walsingham Memoir. Lettr. XCIX. p. 138. (x) Apolog. van Willem I. bl. 76. (y) Viglii Vita N. LXIX. p. 32. (z) Du Mont Corps Diplom. Tom. V. P. I. p. 34, 27, 27. (2) De meeste Fransche en andere Schryvers, de Rapin Thoyras egter uitgenomen, hebben den inhoud van dit Verdrag kwalyk verhaald, meldende, dat het aan Henriks keur stondt, of Calais te rug te geeven, of de boete te voldoen. Doch wy hebben de woorden van het Verdrag gevolgd, dat men volkomenst vindt, in het Recueil de Frederic Leonard, Tom. II. p. 527., en uit hem, by Du Mont Corps Diplomat. Tom. V. P. I. p. 31. doch dat egter, in de plaats, daar 't op aankomt, verschilt van de anderszins zeer gebreklyke uitgaave, in de Act. Publ. Angl. Tom. VI. P. IV. p. 70., leezende Leonard Qua quidem poena petita, sive non soluta, in plaats van Qua quidem poena petita, sive soluta sit, sive non soluta. Maar in de eerste leezing, schuilt eene blykbaare schryf- of drukfeil. Wy konnen hier niet breeder zyn. Die de Engelsche Historie kent, weet, van hoe veel belang dit Verdrag, sedert, gerekend is. Wy merken alleenlyk aan, dat de Koning van Frankryk nimmer Calais te rug gegeven, noch de bepaalde boete betaald heeft, schoon hy, volgens het Verdrag, in geval van uitstel van het eerste, tot beide, of volgens het verhaal der meeste Historieschryveren, in allen geval, tot een van beide gehouden was. (a) Du Mont Corps Diplom. Tom. V. P. I. p. 34. (b) Du Mont Corps Diplom. Tom. V. P. I. p. 44. (c) Apolog. van Willem I. bl. 77. (d) Daniel Tom. VIII. p. 252, 253. (e) Suffrid. Petri App. ad Bekam p. 190. (f) Resol. Holl. 13 Sept. 1558. bl. 48. (g) Resol. Holl. 1 Febr. 1559. bl. 9. (h) Resol. Holl. 18-22 Febr. 1559. bl. 23. (i) Resol. Holl. 15 April 1559. bl. 45. (k) Resol. Holl. 5 May 17 Juny 1559. bl. 57, 75. (l) Resol. Holl. 17 Juny 1559. bl. 79. 12 Octob. 1560. bl. 90. (m) Strada Dec. I. Libr. I. p. 32. (3) Den vierentwintigsten van Lentemaand 1558. (n) Bentivoglio Verhaalb. II. Boek, I. Hoofdst. bl. 58. (o) Burgund. Libr. I. p. 16, 17, 18. (p) Strada Dec. I. Libr. I. p. 50. (q) Burgund. Libr. I. p. 22. (r) J. Hopperus Memorial des Troubl. in Anal. Belg. Tom. II. P. II. p. 18. (s) Verantw. by Bor Auth. Stukk. I. Deel, bl. 4. (t) J. Hopperus Memorial des Troubl. in Anal. Belg. Tom. II. P. II. p. 18. (4) Zyn Lastbrief was, in 't Fransch, opgesteld, en, den negenden van Oogstmaand deezes jaars 1559, gedagtekend. Zie Repert. der Plak. van Holland, bl. 94. (u) Apolog. bl. 72. (v) Strada Dec. I. Libr. I. p. 32. (w) Van der Haer Init. Tumult. Libr. I. Cap. V. p. 91. (x) Hopperus Livr. I. Ch. I. p. 19. (y) By Hooft I. Boek, bl. 21. (z) Apolog. bl. 72. (a) V. Deel, bl. 429. (b) Testam. d'Anne d'Egmont dans le Suppl. au Corps Diplom. Tom. III. P. I. p. 156. (c) Strada Dec. I. Libr. II. p. 90. Libr. III. p. 137. Libr. IV. p. 169. (d) Verantw. van Hoorne bl. 7. by Bor Auth. Stukk. I. Deel, bl. 50. (e) Burgund. Libr. I. p. 20. Van der Haer Init. Tumult. Libr. I. Cap. V. p. 90. (f) Strada Dec. I. Libr. I. p. 34. Guicciard. Beschr. der Nederl. bl. 41. (g) Burgund. Libr. I. p. 19. (h) Strada Dec. I. Libr. I. p. 35. Meteren I. Boek, f 24. (5) Uit eenen oorspronglyken Brief, den zesden van Oogstmaand des jaars 1558, uit Antwerpen, geschreeven, is my gebleeken, dat 'er, weinige dagen te vooren, tweeduizend Spanjaards, te schepe, uit Biskaaije, in Vlaanderen waren aangekomen. (i) Thuanus Libr. XXIII. Tom. I. p. 703. C. Edit. 1620. (k) Burgund. Libr. I. p. 22. (l) Strada Dec. I. Libr. I. p. 51. (m) Burgund. Libr. I. p. 23. (n) Meteren I. Boek, f 24. (o) Verantw. van Willem I. by Bor Auth. Stukk. I. Deel, bl. 5. (p) J.B. de Tassis Comment. Libr. I. in Anal. Belg. Tom. II. P. II p. 133. (q) Hooft I. Boek, bl. 23. Groth Annal. I. p. 23. (r) Apolog. bl. 77. (s) Remonst. au Roy in de Resol. van Holland 7 Aug. 1559. bl. 96. (t) Burgund. Libr. I. p. 23. (u) Van der Haer Init. Tumult. Libr. I. Cap. VII. p. 107. (v) Resol. Holl. 7 Aug. 1559. bl. 90. Zie ook Bor I. Boek, bl. 14 [19]. en Groot-Plakaatb. III. Deel, bl. 28. (w) Burgund. Libr. I. p. 21. Hopperus Livr. I. Ch. II. p. 20. (x) Remonst. au Roy, in de Resol. van Holl. 7 Aug. 1559. bl. 96. (y) Burgund. Libr. I. p. 29. (z) Reponce du Roy in de Resol. van Holl. 7 Aug. 1559. bl. 98. (a) Strada Dec. I. Libr. II. p. 77. (b) Burgund. Libr. I. p. 23. (c) Zie hier voor, bl. 25. (d) Hopperus Livr. I. Ch. II. p. 21. (e) Meteren I. Boek, f 24 vers. (f) Hopperus Livr. I. Ch. I. p. 19. (3) Den agtsten van Herfstmaand. (g) Meteren I. Boek, f 25. (h) Resol. Holl. 7. Septemb. 1559. bl. 108. (i) Resol. Holl. 9, 26 April 1560. bl. 33, 40. (k) Resol. Holl. 20 May 1560. bl. 44. (l) Resol. Holl. 9 April 1560. bl. 33. (m) Resol. Holl. 11 Septemb. 1560. bl. 85. (n) Strada Dec. I. Libr. III. p. 100. Thuanus Libr. XXVI. p. 790. A. (o) Resol. Holl. 10 Maart 1561. bl. 14. (p) Strada Dec. I. Libr. I. p. 97. (q) Leeven van Willem I. I. Deel, bl. 195. (r) Resol. Holl. 13 Decemb. 1560. bl. 97. (s) Strada Dec. I. Libr. III. p. 97-101. Meteren I. Boek, f 24, 26 vers. (t) Resol. Holl. 10, 13 Decemb. 1560. bl. 96, 97. (u) Rapin Tom. VI. p. 185, 186. Meteren I. Boek, f 31. (v) Resol. Holl. 30 Decemb. 1559. bl. 127. 5 July, 4, 10. Sept. 1560. bl. 62, 84, 87. (w) Resol. Holl. 11 Novemb. 15 Decemb. 1560. bl. 92, 93. (x) Zie IV. Deel, bl. 464. (y) Meteren I. Boek, f 29 vers. (z) Miraei Donat. Belg. Libr. I. Cap. CLVI. p. 472. Tom. I. Oper. Dipl. Bor I. Boek, bl. 17 [24]. (a) Miraeus ubi supra Libr. II. Cap. CXXXIX. p. 610. (b) Repert. der Plak. bl. 112, 113. (c) Catal. Praepos. S. Petri Ultraj. in Anal. Belg. Tom. III. P. I. p. 233. (d) Van der Haer de Init. Tumult. Belg. Libr. I. Cap. XI. p. 149. Bor I. Boek, bl. 19 [26]. Burgund. Libr. I. p. 33. (e) Apud Miraeum Oper. Diplom. Tom I. p. 476, 618, 482. Tom. II. p. 790, 797, 903, 913, 1066, 1077, 1085, 1098, 1102, 1104, 1298. (f) Bullam Vide apud Miraeum Tom. I. p. 238. (g) Burgund. Libr. I. p. 43. (i) Verantw. van Willem I. by Bor Auth. St. I. Deel, bl. 6. (k) Van der Haer Init. Tumult. Belg. Libr. I. Cap. XI. p. 148. (l) Resol. Holl. 23 Febr. 1561. bl. 11. (m) Hopperus Livr. I. Ch. III. p. 22, 23, 24. (n) Verantw. van Willem I. by Bor Auth. St. I. Deel, bl. 6. (o) By Hooft, I. Boek, bl. 33. (p) Resol. Holl. 9 Maart 12 Aug. 1561. bl. 17, 61. (q) Strada Dec. I. Libr. III. p. 146. (r) Hopperus Livr. I. Ch. III p. 24. (s) Burgund. Libr. I. p. 32. (t) Verantw. van Will. I. by Bor Auth. St. I. Deel, bl. 6. (u) Viglii Vita N. LXXIV. p. 35. (v) Burgund. Libr. I. p. 33. (w) Bor I. Boek, bl. 19, 21 [27, 29]. (x) Hopperus Livr. I. Ch. V. p. 28. Boxhorn op Reigerse. I. Deel, bl. 155. Repert. der Plak. bl. 103. (y) Hooft I. Boek, bl. 36. (z) Repert. der Plak. bl. 96. (a) Burgund. Libr. I. p. 39. (b) Viglii Vita N. LXXVI. p. 35. (c) Viglii Vita N. LXXVIII. p. 37. (d) Proces van Egmond agt. Le Clerc Nederl. Gesch. I. Deel, bl. 618, 619, 636. (e) Strada Dec. I. Libr. IV. p. 149. Zie ook Verantw. van Hoorne, bl. 98. by Bor Auth. Stukk. I. Deel, bl. 62. (f) Spon Hist. van Geneve, II. Boek, bl. 188. (g) Thuanus Libr. XXXI. p. 134 & seqq. (h) Thuanus Libr. XXXIV. p. 233, 238, 239. (i) Voiez Corps Diplom. Tom. V. P. I. p. 99. (k) Groth Annal. I. p. 17. (l) Hopperus Livr. II. Ch. I. p. 38. Hooft II. Boek, bl. 45. (m) Strada Dec. I. Libr. III. p. 116, 117. (n) Rapin Tom. VI. p. 207. (o) Meteren I. Boek, f 31. vers. (p) Repert. der Plak. bl. 117. (q) Resol. Holl. 11 July 1564. bl. 39. (r) Resol. Holl. 1 May 1565. bl. 3. 5 Febr. 1566. bl. 7. (s) Repert. der Plak. bl. 120. (t) Viglii Vita N. LXXVII. p. 36. (u) Hopperus Livr. I. Ch. IV. p. 24. Viglii Vita, N. LXXVI. p. 36. (v) Resol. Holl. 5 Aug. 1562. bl. 90. (w) Resol. Holl. 15 Decemb. 1562. bl. 133. (x) Hopperus Livr. I. Ch. IV. p. 26. (y) Verantw. van Willem I. by Bor Auth. Stukk. I. Deel, bl. 6. (z) Hopperus Livr. I. Ch. I. p. 30. (a) Hopperus Livr. I. Ch. VI. p. 32-34. (b) Hopperus Livr. I. Ch. IV. p. 34. (c) Strada Dec. I. Libr. III. p. 143, 144. (d) Hooft II. Boek, bl. 42. (e) Burgund. Libr. I. p. 54. (f) Hopperus Livr. I. Ch. VI. p. 35. (g) Burgund. Libr. I. p. 53. (h) Hopperus Livr. I. Ch. VI. p. 35, 36. (i) Resol. Holl. 4 Decemb. 1563. bl. 40. (4) 't Blykt, hieruit, dat men de algemeene Staaten, ten deezen tyde, nog wel op Beden; schoon tot geene andere einden, heeft willen beschryven. (k) Viglii Vita N. LXXXII. p. 38. (l) Resol. Holl. 12 July 1564. bl. 38. (m) Strada Dec. I. Libr. III. p. 144. (n) Viglii Vita N. LXXXI. p. 38. (o) Strada Dec. I. Libr. III. p. 145. (p) Viglii Vita N. LXXXI. p. 38. (q) Reyd I. Boek, bl. 2. (r) Burgund. Libr. I. p. 54. Hopperus Livr. I. Ch. VI. p. 36. (s) Hopperus Livr. I. Ch. VI. p. 36. (t) Strada Dec. I. Libr. IV. p. 152. (u) Hopperus Livr. I. Ch. VI. p. 36. Viglii Vita N. LXXXIII. p. 38. (v) Strada Dec I. Libr. IV. p. 156. (w) Meteren I. Boek, f 30 vers. (x) Strada Dec. I. Libr. II. p. 77 & seqq. (y) Burgund. Libr. I. p. 59. Verantw. van Willem I. by Bor Auth. Stukk. I. Deel, bl. 5, 6. (z) Bentivoglio Nederl. Hist. bl. 19, 20. (a) Burgund. Libr. I. p. 52. (a) Viglii Vita N. LXXXIV. p. 38. (b) Hopperus Livr. II. Ch. I. p. 37, 38. (c) Viglii Vita N. LXXXVII. p. 40. (d) Hopperus Livr. II. Ch. I. p. 37. (e) Proces van Egmond. bl. 618, 619. (f) Hopperus Livr. II. Ch. III. p. 41. (g) Burgund. Libr. II. p. 65, 66, 67, 68. (h) Hopperus Livr. II. Ch. II. p. 39, 40. (i) Resol. Holl. 17 April 1564. bl. 27. (k) Repert. der Plak. bl. 116. (l) Resol. Holl. 8 Januar. 1565. bl. 83. (m) Hopperus Livr. II. Ch. II. p. 39. (n) Viglii Vita N. LXXXIV. p. 38. Burgund. Libr. II. p. 60. (o) Resol. Holl. 13 July 5 Novemb. 1564. bl. 42, 53. (p) Resol. Holl. 12 July 1565. bl. 23. (q) Hopperus Livr. II. Ch. III. p. 40. (r) Viglii Vita N. LXXXVII. p. 40. (s) Verantw. van Will. I. by Bor Aut. St. I. Deel, bl. 5. (t) Zie V. Deel, bl. 366. (u) Hopperus Livr. II. Ch. III. p. 41. (v) Viglii Vita N. LXXXVIII. p. 41. (w) Viglii Vita N. LXXXIX. p. 42. (x) Burgund. Libr. II. p. 76. (y) Hopperus Livr. II. Ch. III. p. 44. (z) Hopperus Livr. II. Ch. IV. p. 44. (a) Viglii Vita N. XCI. p. 43. (b) Hopperus Livr. II. Ch. IV. p. 44. (c) Hopperus Livr. II. Ch. IV. p. 46. (d) Hopperus Livr. II. Ch. V. p. 47. (e) Viglii Vita N. XCI. p. 43. (f) Burgund. Libr. II. p. 82. (g) Repert. der Plak. bl. 121. (h) Strada Dec. I. Libr. IV. p. 167. (i) Hopperus Livr. II. Ch. IV. p. 51. (k) V. Deel, bl. 415. (l) Hooft II. Boek, bl. 63 enz. (m) Handv. van Amst. bl. 75. (n) Hoofts Brieven N. 595. bl. 444. (o) Hopperus Livr. II. Ch. VII. p. 55. Zie ook Bor I. Boek, bl. 22 [32]. (p) Viglii Vita N. XCIII. p. 45. (q) Hopperus Livr. II. Ch. VII. p. 58. (r) Repert. der Plak. bl. 123. Zie ook Boxhorn op Reigersb. I. Deel, bl. 327. en Bor I. Boek, bl. 23 [32]. (r) Viglii Vita N. XCIII. p. 45. (s) Zie Bor I. Boek, bl. 23 [33]. (t) Viglii Vita N. XCIV. p. 45. Hopperus Livr. II. Ch. VII. p. 60. (u) Resol. Holl. 2 en 18 Decemb. 1565. bl. 53, 55. (v) Viglii Vita N. CXI. p. 52. (w) Hopperus Livr. II. Ch. VII. p. 58. (x) Burgund. Libr. II. p. 89. (y) Fr. Junii Vita p. 15. by Brandt Reform. I. Deel, bl. 289. (z) Vita Junii ab ipso conser. p. 15. & Manuscript. Junii by Brandt Reform. I. Deel, bl. 289. en in de Byv. bl. 53. (5) Burgundius verhaalt, dat de Heer van S. Aldegonde de eerste was, die 't Verbond onderschreef. Libr. II. p. 116. (a) Sentent. van Alva. bl. 77. (b) Viglii Vita N. XCII. p. 44. & Not. p. 186. (c) Strada Dec. I. Libr. V. p. 195. (d) Groth Annal. I. p. 19. Strada Dec. I. Libr. V. p. 194. (e) Zie Bor II. Boek, bl. 38 [53]. en Groot-Plakaatb. III. Deel, bl. 31. (f) Bor II. Boek, bl. 28 [54]. (g) Sentent. van Alva bl. 39, 60, 61, 72, 134, 317, 175, 354, 223 enz. (h) Proces van Egmond bl. 638. (i) Verantw. van Hoorne, bl. 108. by Bor Auth. St. I. Deel, bl. 63. (k) Verantw. van Will. I. by Bor als bov. bl. 9. (l) Apolog. van Willem I. by Bor Auth. St. II. Deel, bl. 78. (m) Vid. & Viglii Vita N. XCVI. p. 46. (n) Manuscr. F. Junii by Brandt Reform. I. Deel, in de Byvoegs. bl. 53. (o) Sentent. van Alva bl. 40, 52, 54, 75, 77, 129, 72. (p) Viglii Vita, N. XCVI. p. 46. (q) Viglii Vita, N. XCVIII. p. 47. (r) Bor I. Boek, bl. 25 [35]. 30 [43]. (s) Hopperus Livr. II. Ch. VIII. p. 61. (t) Bor I. Boek, bl. 24 [34]. (u) Bor I. Boek, bl. 30 [43]. Hooft II. Boek, bl. 71. (v) Hopperus Livr. II. Ch. VII. p. 62. (w) Hopperus Livr. II. Ch. VII. p. 62, 63. Zie den Brief van Oranje, by Bor I. Boek, bl. 23 [33]. (x) Hopperus Livr. II. Ch. IX. p. 67. (y) Verantw. van Hoorne, by Bor Auth. Stukk. I. Deel, bl. 63. (z) Hopperus Livr. II. Ch. IX. p. 68. (a) Vide Langueti Epist. IV. p. 12. (b) Verantw. van Hoorne, bl. 107. by Bor Auth. Stukk. I. Deel, bl. 63. (c) Desense du Comte de Hoogstr. Art. IV. V. by Bor Auth. Stukk. I. Deel, bl. 28, 29. (d) Apolog. by Bor, Auth. Stukk. II. Deel, bl. 78. (e) Proces van Egmond bl. 637. (e) Burgund. Libr. II. p. 122. (f) Hopperus Livr. III. Ch. I. p. 60. & suiv. (g) Burgund. Libr. II. p. 124. (h) Zie V. Deel, bl. 349. (i) Hopperus Livr. III. Ch. II. p. 72. (2) Nicolaus Burgundius legt (Libr. II. p. 126.) Oranje, in deeze gelegenheid, eene sierlyke en geleerde Redevoering in den mond, die door Hooft (II. Boek, bl. 74.) in een fraai Nederduitsch kleed gesteken; doch, by andere Schryvers, niet aangetekend is. Mogelyk is zy, geheellyk, van Burgunnius uitvinding: die, op dat men zig, aan de meer dan Vorstelyke geleerdheid, welke 'er in doorsteekt, niet stooten zou, (p. 131.) zegt, dat de Prins zo veele kundigheden geschept hadt, uit den ommegang met Franciscus Balduinus, van wien wy, boven (Bl. 98.) gewaagden. Ik heb, uit deeze Redevoering, niets durven overneemen. (k) Oud Chronykje by Orlers Leiden, bl. 554. (l) Burgund. Libr. II. p. 124. (m) Zie II. Deel, bl. 151. (n) Sentent. ten tyde van Alva bl. 265. (o) Hopperus Livr. III. Ch. II. 73. (p) Meteren II. Boek, f 37. (q) Bor II. Boek, bl. 41 [58]. (s) Bor II. Boek, bl. 41 [58]. (t) Niceron Mem. Tom. XXVIII. p. 262. Biblioth. Belg. Tom. I. p. 284. (u) Bor II. Boek, bl. 42 [59]. (v) Bor II. Boek, bl. 42 [60]. (w) Hopperus Livr. III. Ch. II. p. 75. (x) Bor II. Boek, bl. 43 [60]. (y) Hopperus Livr. III. Ch. II. p. 75. (z) Bor II. Boek, bl. 43 [61]. Strada Dec. I. Libr. V. p. 211. (a) Revo I. Boek, bl. 1, 2. (b) Sentent. van Alva, bl. 37, 48, 110, 160, 309. (c) Sentent. ten tyde van Alva, bl. 294. (1) De Penninkjes en napjes, van welken wy spreeken, worden nog, by de Liefhebbers van zulke zeldzaamheden, bewaard. Men vindtze afgebeeld, by G. van Loon, Nederl. Historie-penningen, I. Deel, bl. 83, 85. (d) Bor II. Boek, bl. 43 [61]. Sentent. van Alva bl. 48. (e) Meteren II. Boek, f 37 vers. (f) Resol. Holl. 5 Juny 1566. bl. 22. (g) By Bor II. Boek, bl. 40 [57]. (h) Resol. Holl. 21 April 1566. bl. 17. (i) Resol. Holl. 6 July 1566. bl. 26. (k) Resol. Holl. 15 July 1566. bl. 29. (l) Viglius ad Hopperum Epist. VII. p. 359. (m) Hopperus Livr. III. Ch. II. p. 75. (n) Resol. Holl. 15 July 1566. bl. 29, 30. (o) Resol. Holl. 25 July 1566. bl. 30. (p) Zie Resol. Holl. 26 Maart 1566. bl. 11. (2) 't Schynt, dat deeze den eersten voorslag, tot het inleveren van het Vertoog, aan de Staaten van Holland gedaan hadt. Hy en de Graaf van Egmond werden, in gevolge van een Besluit, eerst voor drie jaaren genomen, op alle algemeene Dagvaarten van Holland, onder de Edelen, beschreeven. Resol. Holl. 22 May 1563. bl. 13. (q) Resol. Holl. 27, 28, 29, 30 July 1 Aug. 1566. bl. 32, 33, 34. (r) Resol. Holl. 23 Aug. 1566. bl. 38. (s) Resol. Holl. 5, 23 Aug. 1566. bl. 36, 39. (t) Hopperus Livr. III. Ch. II. p. 76. (u) Bor II. Boek, bl. 44 [62]. (v) Hooft III. Boek, bl. 80. (w) Meteren II. Boek, f 38. (x) Hopperus Livr. III. Ch. III. p. 78. (y) Hopperus Livr. III. Ch. II. p. 76, 77. (z) Hopperus Livr. III. Ch. III. p. 78. (a) Bor II. Boek, bl. 45 [64]. (b) Meteren II. Boek, f 38. (c) Hopperus Livr. III. Ch. III. p. 79. (d) Meteren II. Boek, f 38. (e) Hopperus Livr. III. Ch. III. p. 79, 80. (f) Zie het by Bor II. Boek, bl. 51 [72]. (g) Repert. der Plak. bl. 126. (h) Hopperus Livr. III. Ch. III. p. 80. (i) By Hooft III. Boek, bl. 83. (j) Fr. Junii Vita p. 16, 17. by Brandt I. Deel, bl. 303. (k) Viglius ad Hopper. Epist. X. p. 366. (l) Sentent. van Alva bl. 49, 295. (m) Sentent. van Alva bl. 99, 164, 298, 384, 385, 387, 388. (n) Sentent. van Alva bl. 179, 233. (o) Burgund. Libr. III. p. 159. (p) Sentent. van Alva bl. 272, 350. (q) Memor. van L.J. Reaal by Brandt. I. Deel, bl. 325. (r) Hopperus Livr. IV. Ch. I. p. 90. (s) Bor II. Boek, bl. 49 [69]-54 [77]. (t) Memor. van L.J. Reaal by Brandt I. Deel, bl. 315 316, 317. (u) Velius Hoorn, bl. 295. (v) Memor. van Reaal by Brandt I. Deel, bl. 319, 321. (w) Sentent. van Alva bl. 59, 61. (x) Memor. van Reaal by Brandt I. Deel, bl. 322, 323, 325. Zie ook Adr. Pauw Relaes, by Bor Auth. Stuk, IV. Deel, bl. 1. (y) Memor. van Reaal by Brandt I. Deel, bl. 326, 327, 328, 332. (z) Sentent. van Alva bl. 37, 52. (a) Sentent. ten tyde van Alva bl. 265, 267, 272. (b) Reaal by Brandt I. Deel, bl. 329. (c) Reaal als boven, bl. 330. (d) Sentent. van Alva bl. 86, 89, 326, 330. (e) Sentent. van Alva bl. 48, 166. (f) Sentent. van Alva bl. 63, 103, 104, 105, 106, 177, 179, 234. (g) Hopperus Livr. III. Ch. IV. p. 87. (h) Hopperus Livr. III. Ch. IV. p. 81. (i) Hopperus Livr. III. Ch. V. p. 88. (k) Hopperus Livr. III. Ch. V. p. 89. (l) By Bor Auth. Stukk. I. Deel, bl. 17. (3) Hooft zegt in Oogstmaand (III. Boek, bl. 97); doch wy volgen, ten opzigte van den tyd, de stukken van het Proces van den Graave van Egmond. bl. 622, 623. (m) Hopperus Livr. IV. Ch. I. p. 91. (n) Proces van Egmond, bl. 622, 641. (o) Sentent. van Alva bl. 53, 73, 77, 108, 111, 134. (p) Proces van Egmond, bl. 623. (q) Sentent. van Alva bl. 74, 78, 108, 134. (r) Bor II: Boek, bl. 56 [79]. Hopperus Livr. IV. Ch. II. p. 93. (s) Proces van Egmond, bl. 623. (t) Viglii Vita N. XCVIII. p. 47. (u) Bor II. Boek, bl. 55 [79]. (v) Proces van Egmond, bl. 642. (w) Burgund. Libr. III. p. 186. (x) Hopperus Livr. IV. Ch. I. p. 92. (y) Bor II. Boek, bl. 56 [80]. (z) Bor II. Boek, bl. 69 [98). (a) Hooft III. Boek, bl. 99. (b) Burgund. Libr. III. p. 199. (c) Blaaz. 172. (d) Hopperus Livr. IV. Ch. II. p. 96. (4) In tien, of ten hoogsten twaalf dagen, zegt Van der Haer, de Init. Tumult. Belgic. Libr. II. Cap. VII. p. 351. en Hopperus tekent aan (Livr. IV. Ch. II. p. 97), dat 'er, in drie of vier dagen, meer dan vierhonderd Kerken geplonderd zyn. Doch dit moet van Vlaanderen en Brabant alleen verstaan worden. In Friesland, heeft men, met de beeldenschennis, eerst in Herfstmaand, begonnen. Bor II. Boek, bl. 64 [91]. (e) Strada Dec. I. Libr. V. p. 242. (f) Strada Dec. I. Libr. V. p. 235. (g) Bor II. Boek, bl. 58 [82]. (5) Strada zondert (Dec. I. Libr. V. p. 245) ook Artois uit; doch hy heeft zelf, te vooren, (p. 235) verhaald, dat de Kerken en Kloosters der Dorpen om S. Omer geplonderd zyn. (h) Hopperus Livr. IV. Ch. III. p. 98, 99. Strada Dec. I. Libr. V. p. 235, 247. (i) Apolog. by Bor Authent. Stukk. II. Deel, bl. 79. (k) Leeven van Willem I. I. Deel, bl. 496. (l) Proces van Egmond bl. 644. (m) Hopperus Livr. IV. Ch. III. p. 98, 99. (n) Burgund. Libr. III. p. 205. (o) Regist. ten Raade van Middelb. 23 Aug. 1566. f 7. Sentent. van Alva bl. 64, 66, 67, 69, 101, 102, 210, 346, 390, 391. (p) Bor II. Boek, bl. 63 [90]. (q) Sentent. van Alva. bl. 103, 104, 195, 236. (r) Sentent. van Alva. bl. 235, 266. (s) Sentent. van Alva bl. 352, 353. (t) Bor II. Boek, bl. 63 [90]. (u) Sentent. van Alva bl. 29, 110, 251, 253, 349, 352, 357. Zie ook twee Sentent. by Matthaeus Fundat. Eccles. p. 169. (v) Hooft III. Boek, bl. 106. (w) Adr. Pauw Relaes, by Bor Auth. St. IV. Deel, bl. 1. (x) Adr. Pauw Relaes, als bov. bl. 1. (y) Adr. Pauw Relaes, Byl. bl. 11. Hooft III. Boek, bl. 104. (z) Oud Chron. by Orlers Leiden bl. 554. (a) Oud Chron. als bov. Sentent. van Alva bl. 68, 308, 310, 311. (b) Sentent. van Alva bl. 55, 56, 263, 274, 277, 279. (c) Sentent. van Alva. bl. 54. (d) Meteren II. Boek, f 41. (e) Sentent. van Alva. bl. 274. (f) Sentent. van Alva. bl. 46, 152, 281, 294, 297. (g) Sentent. van Alva. bl. 27. (h) Resol. Holl. 5, 6 en 9 Octob. 1566. bl. 46, 47, 48. (i) Sentent. bl. 26, 27, 108, 132, 135, 137, 138, 139, 140, 153. (k) Sentent. van Alva. bl. 154, 224. (l) Hopperus Livr. IV. Ch. III. p. 98. verg. met Balen Dordr. bl. 835, en Walvis Gouda, bl. 80. (m) Zie IV. Deel, bl. 418. (n) Zie hier voor, bl. 168. (o) Sentent. van Alva. bl. 275. (p) Hopperus Livr. IV. Ch. III. p. 98. Ampzing Haarl. bl. 460. (q) Sentent. van Alva. bl. 57, 58, 158, 159, 163, 286, 313, 314, 315. (r) Hopperus Livr. IV. Ch. III. p. 98. Viglius ad Hopper. Epist. XV. p. 377. (s) Sentent. van Alva. bl. 146, 359. (t) Velius Hoorn, bl. 299. Sentent. van Alva. bl. 142, 335. (u) Brandt Enkh. bl. 98. Sentent. van Alva. bl. 172. (v) Velius Hoorn, bl. 298. (w) Bor II. Boek, bl. 64, 65 [91, 92]. Sent. van Alva. bl. 97, 208, 215. (x) Hopperus Livr. IV. Ch. III. p. 98. (y) Burgund. Libr. III. p. 232. (z) Viglius ad Hopper. Epist. XIV. p. 373. (a) Brief van Hoorne agter zyne Verantw. bl. 463. by Bor Auth. Stukk. I. Deel, bl. 91. Viglii Vita N. XCIX. p. 48. (b) Hopperus Livr. IV. Ch. IV. p. 99. (c) Hopperus Livr. IV. Ch. IV. p. 100, 101. Bor II. Boek, bl. 67 [95]. (d) Burgund. Libr. III. p. 235. (e) Hopperus Libr. IV. Ch. IV. p. 100, 106. Bor II. Boek, bl. 67 [95]. (f) Groot-Plakaatb. IV. Deel. bl. 43, 44, 45. Bor II. Boek, bl. 67 [96]. (g) Bor II. Boek, bl. 68 [97]. (h) Burgund. Libr. III. p. 245. (z) Bor II. Boek, bl. 69 [98]. (a) Bor II. Boek, bl. 71 [100]. (b) Sentent. van Alva, bl. 83. (c) Verantw. van Hoorne bl. 162 enz. by Bor Auth. Stukk. I. Deel. bl. 71. (d) Burgund. Libr. III. p. 241. Meteren II. Boek, f 42. vers. (e) Proces van Egmond bl. 644. (f) Bor II. Boek, bl. 72 [101]. (g) Adr. Pauw Relaes bl. 4. Byl. bl. 13. (h) Hooft III. Boek, bl. 113. Memor. van L.J. Reaal by Brandt Reform. I. Deel, bl. 379 enz. (i) Proces van Egmond, bl. 648. (k) Zie deeze Brieven by Bor II. Boek, bl. 77 [109]. (l) Strada Dec. I. Libr. V. p. 262. (m) Verantw. by Bor Aut. Stukk. I. Deel. bl. 11. (n) Meteren II. Boek, f 43 vers. Hopperus Livr. IV. Ch. VI. p. 112. (o) Desens. de Hoogstr. N. XVII. by Bor Aut. St. I. Deel. bl. 31. (p) Proces van Egmond bl. 642. (q) Apolog. by Bor Aut. Stukk. II. Deel. bl. 77. (r) Verantw. van Hoorne bl. 139 enz. by Bor, Auth. Stukk. II. Deel, bl 67, 68. (s) Proces van Egmond bl. 649. (t) Burgund. Libr. III. p. 289. (u) Bor II. Boek, bl. 74 [105]. (v) Resol. Holl. 20 Novemb. 1 Decemb. 1565. bl. 38. (w) Hopperus Livr. IV. Ch. VI. p. 111. (x) Burgund. Lib. III. p. 250. (y) Resol. Holl. 5 en 9 Octob. 1566. bl. 45, 49. (z) Resol. Holl. 15 July 1566. bl. 28. (a) Resol. Holl. 19 en 20 Nov. 1566. bl. 58, 60. (b) Resol. Holl. 27 Januar. 1566. [1567]. bl. 3. (c) Advers. Canon. Regular. apud Matthaeum Fundat. & Fata Eccles. p. 226. (d) Bor II. Boek bl. 74 [105.] (e) Resol. Holl. na 10 Octob. 1566. bl. 51, 52. (f) Resol. Holland. 20 Novemb. 1566. bl. 53. enz. (g) Resol. Holl. 31 Decemb. 1566. bl. 64. (h) Adr. Pauw Relaes bl. 4. (6) Zie den Artikelbrief voor deeze Knegten, door den Prinse van Oranje gemaakt, in 't Relaes van Adriaan Pauw in de Bylaagen by Bor Authent. Stukk. IV. Deel, bl. 15. (i) Bor II. Boek. bl. 75 [107]. Hooft IV. Boek. bl. 127. Reaal by Brandt, I. Deel. bl. 425 enz. (k) Bor II. Boek bl. 76 [107]. (l) Bor III. Boek. bl. 92 [131]. (m) Zie het by Bor III. Boek, bl. 86 [122]. (n) Sentent. van Alva bl. 66, 68, 93, 100, 103, 105, 115, 129, 233, 356. (o) Sentent. van Alva. bl. 54, 78. (p) Burgund. Libr. III. p. 267. Hooft III. Boek, bl. 120. (q) Bor III. Boek, bl. 88. [124]. (r) Hopperus Livr. IV. Ch. V. p. 104. (s) Hopperus Livr. IV. Ch. VI. p. 109. Ch. VII. p. 113. (t) Hopperus Livr. IV. Ch. VII. p. 115. (u) Meteren. II. Boek, f 43. (v) Burgund. Libr. III. p. 281. (w) Bor, III. Boek, bl. 94. [134.] (x) Bor, III. Boek, bl. 99. [142]. Burgund. Libr. III. p. 291, 326, 331. (y) Burgund. Libr. III. p. 298. (z) Zie Sentent. van Alva, bl. 78, 89, 94. (a) Hooft, III. Boek, bl. 125. (b) Sentent. van Alva, bl. 32, 130. Defense de Hoogstr. N. V. by Bor Auth. Stukk. I. Deel. bl. 29. (c) Verantw. by Bor Authent. Stukk. I. Deel, bl. 11, 12. Sentent. van Alva, bl. 31. (d) Burgund. Libr. III. p. 298. (e) Hopperus, Livr. IV. Ch. VI. p. 111. (f) Sentent. van Alva, bl. 26, 32, 34, 55, 76, 79, 97, 98, 109, 110, 111, 116, 117, 128, 130, 139, 155, 165, 174, 175, 204, 225, 227, 234, 251, 252, 347, 351, 358, 378, 382. (g) Sentent. van Alva, bl. 81. (7) Zie den Eed, zo als hy, door gemeene Amptenaars, gedaan werdt, by Brandt Reform. I. Deel, bl. 438. (h) Bor, III. Boek, bl. 103 [147]. Sentent. van Alva, bl. 37. (i) Bor, III. Boek, bl. 105 [149]. 106 [151]. (k) Resol. Holl. 27 Jan. 1566. [1567]. bl. 1, 2. 15 en 18. Febr. 2 en 14 Maart 1567, bl. 10, 12, 13. (l) Meteren, II. Boek, f 44 vers Bor, III. Boek, bl. 106. [151]. (m) Sentent. van Alva, bl. 88, 92, 333. (n) Sentent. van Alva, bl. 91, 95. (o) Bor, II. Boek, bl. 107 [153]. (p) Meteren, II. Boek, f 46. (q) Sentent. van Alva, bl. 49. Burgund. Libr. III. p. 349. (r) Sentent. van Alva, bl. 34, 50, 61, 129. (s) Sentent. van Alva, bl. 26, 30, 92, 93. 95, 111, 135. (t) Sentent. van Alva, bl. 111, 342. (v) Uit Aant. der Amsterd. Gereform. Diakonic. (w) Adr. Pauw Relaes, bl. 5. (x) Sentent. van Alva, bl. 205, 206, 374. (y) Adr. Pauw Relaes, bl. 6, 10. (z) Viglius ad Hopper. Epist. VI. in Anal. Belg. Tom. I. P. II. p. 357. (a) Sentent. van Alva, bl. 59, 60, 76, 79, 81. (b) Sentent. van Alva, bl. 41. (c) Sentent. van Alva, bl. 42, 60. (d) Vander Haar, Init. Tumult. Belg. Libr. II. Cap. XXI. p. 477. (e) Adr. Pauw Relaes, bl. 6. (f) Adr. Pauw Relaes, bl. 7. (g) Hooft, IV. Boek, bl. 134, 141. (h) Bor, III. Boek, bl. 102. [145]. (i) Viglii ad Hopper. Ep. I. in Anal. Belg. Tom. I. P. II. p. 345. Bor, III. Boek, bl. 102 [145]. enz. (k) Sentent. van Alva, bl. 72. (l) Viglius, ubi supra. (m) Bor, III. Boek, bl. 103 [146]. (n) Verantw. by Bor Auth. Stukk. I. Deel, bl. 12. (o) Vide Burgund. Libr. III. p. 298, 310, 322. (p) Groth Annal. I. p. 26. (q) Viglius ad Hopper. Epist. V. p. 355. (r) Viglii Vita N. CIV. p. 50. (s) Burgund. Libr. III. p. 311. (t) Bor, III. Boek, bl. 109. [144]. (v) Sentent. van Alva, bl. 103. (w) Meteren II. Boek, f 44 vers. (x) Sentent. van Alva, bl. 63, 64, 65, 68, 69, 74, 99, 100, 101, 211, 235. (y) Bor III. Boek, bl. 110. [144] enz. Meteren II. Boek, f 44 vers. (z) Bor III. Boek, bl. 119 [166]. (a) Hooft IV. Boek, bl. 143. (b) Burgund. Libr. III. p. 325. (c) Strada Dec. I. Libr. VI. p. 304. Burgund. Libr. III. p. 335. (d) Hooft IV. Boek bl. 146. Van der Haer Init. Tumult. Libr. II. Cap. XXI. p. 480. (e) Reyd I. Boek, bl. 1. (f) Resol. Holl. 29 April, 6 May, 16 Decemb. 1567. 8 Januarii 1567 [1568]. bl. 19, 21, 22, 29, 34. (g) Burgund. Libr. III. p. 341. (h) Burgund. Libr. III. p. 345. (i) Repert. der Plak. van Holl. bl. 131. (k) Adr. Pauw Relaes, bl. 7. (l) Viglii Vita N. CV. p. 51. (8) In de Sententien van Alva, bl. 43 lees ik, dat de Heer van Brederode by Kornelis Loefszoon, niet by eene Vrouwe, heeft t'huis gelegen. Hooft, die, wegens de Amsterdamsche zaaken inzonderheid, veel geloofs verdient, schryft nogtans, (IV. Boek, bl. 147.) dat deeze penningen aan Brederode's Waardinne geteld werden. Veelligt, was zy de Vrouw van Kornelis Loefszoon, en haar man toen reeds gevlugt. (m) Burgund. Libr. III. p. 350. (n) Sentent. van Alva, bl. 76, 79, 81, 128, 129. (o) Sentent. van Alva, bl. 129, 336, 337, 340. Velius Hoorn, bl. 303. (p) Adr. Pauw Relaes, bl. 8. (q) Sentent. van Alva. bl. 31. Van der Haer Init. Tumult. Belg. Libr. II. Cap. XXI. p. 473. (9) Deeze was Jan van Renesse van Wulven, Vader van Jan van Renesse, Heere van Wilp, van wien wy, reeds meer dan eens, gewaagd hebben. Zie Sentent. van Alva, bl. 106, 317. Bor III. Boek, bl. 119 [169]. Voorts, werdt 'er, wat laater, ook een Gerrit van Renesse, Raad in den Hove van Utrecht, met den zwaarde, geregt, die, met deezen, niet verward moet worden. Zie Bor Autbent. Stukken I. Deel, bl. 125, 129. (r) Hooft IV Boek, bl. 146-148. (s) Sentent. van Alva, bl. 307. (t) Strada Dec. I. Libr. VI. p. 316. (a) Resol. Holl. 24 Sept. 1561. bl. 70. (b) Resol. Holl. 24 July 1563. bl. 28. (c) Resol. Holl. 6 Febr. 1564. [1565]. bl. 8. 2 May 1565. bl. 10. (d) Resol. Holl. 1, 3, 23 Aug. 1566. bl. 34, 35, 39. (1) Men vindt geen' Geheimschryver van deezen naam, in den lyst derzelven, voor de Handvesten van Amsterdam. Doch wel eenen Mr. Pieter Vloots, op het jaar 1553. En deezen zal Velius meenen. Ik weet niet, of hy dezelfde is, als Mr. Pieter Bicker, dien Amsterdam, te vooren, verklaard hadt, gaarne, by 't Gezantschap te willen voegen. Resol. Holland 1 Aug. 1566. bl. 34. (e) Velius Hoorn, bl. 301. (f) Resol. Holl. 21 Decemb. 1568. bl. 47. 7 Sept. 1569. bl. 66. (g) Bor III. Boek, bl. 121 [172], 123 [175]. (h) Bor III. Boek, bl. 120 [170], 121 [171]. (i) Tassis Comment. Libr. I. p. 136. (k) Burgund. Libr. III. p. 273. (l) Burgund. Libr. III. p. 278. (m) Burgund. Libr. III. p. 279. (n) Bor IV. Boek, bl. 128 [181]. (o) Burgund. Lib. III. p. 282. (p) Strada Dec. I. Libr. VI. p. 326. Burgund. Libr. III. p. 292. (q) Burgund. Libr. III. p. 333. Bor III. Boek, bl. 127 [180]. (r) Viglius ad Hopper. Epist. IV. p. 353. V. p. 355. XXX. p. 418. (s) Burgund. Libr. III. p. 279. (t) Strada Dec. I. Libr. VI. p. 334. (u) Burgund. Libr. III. p. 351. (v) Strada Dec. I. Libr. VI. p. 337. (w) Bor III. Boek, bl. 120 [170]. (x) Strada Dec. I. Libr. VI. p, 330. (y) Bor IV. Boek, bl. 182 [255]. (z) Meteren III. Boek, f 53 vers. (a) Meteren II. Boek, f 47 vers. (b) Strada Dec. I. Libr. VI. p. 337. (c) Zie den zelven by Bor IV. Boek, bl. 129 [182]. Groot-Plakaatb. IV. Deel, bl. 46. (d) Viglius ad Hopper. Epist. CXIX. p. 599. (e) Strada Dec. I. Libr. VI. p. 338, 342. (f) Viglius ad Hopper. Epist. XLV. p. 448. (g) Bor IV. Boek, bl. 131 [184]. (h) Meteren III. Boek, f 49. (i) Strada Dec. I. Libr. VI. p. 339, 340. (k) Hooft IV. Boek, bl. 163. (l) Meteren III. Boek, f 49. vers. Strada Dec. I. Libr. VI. p. 341. (m) Hooft IV. Boek, bl. 164. (n) Strada Dec. I. Libr. VI. p. 338. (o) Bor IV. Boek, bl. 131 [185]. Viglius ad Hopp. Epist. XL. p. 440. (p) Viglius ad Hopper. Epist. XLI. p. 441. (q) Not, ad Viglii Vitam p. 190. (r) Viglii Vita N. LXXIX. p. 37. N. CX. p. 52. Van der Haer Init. Tumult. Libr. I. Cap. XX. p. 221. (s) Viglius ad Hopper. Epist. XLI. p. 442. (t) Meteren III. Boek, f 48 vers. (u) Viglius ad Hopper. Epist. XC. p. 544. (v) Viglius ad Hopper. Epist. XLVI. p. 450. LXVIII. p. 498. LXXXI. p. 523. (w) Viglius ad Hopper. Epist. LXVII. p. 495. (x) Viglii Vita N. LXXI. p. 33. (y) Viglius ad Hopper. Epist. LXVII. p. 495. (z) Meteren VIII. Boek, f 143. (a) Viglius ad Hopper. Epist. XXXVIII. p. 436, LXVII. p. 495. CCXXXIV. p. 815. (b) Viglius ad Hopper. Epist. L. p. 458. (c) Meteren III. Boek, f 48 vers. Bor IV. Boek, bl. 178. [249.] (d) Sentent. van Alva, bl. 29, 33, 316, 210, 212, 232, 199 enz. (e) Hooft IV. Boek, bl. 165. (f) By Bor IV. Boek, bl. 154 [217]. (g) Zie het by Gargon Walch. Arkadia, I. Deel, bl. 272. (h) Bor IV. Boek, bl. 133 [187]. (i) Bor IV. Boek, bl. 132 [186], 134 [188]. (k) Viglius ad Hopper. Epist. XXII. p. 397. XLV. p. 448. (l) Resol. Holl. 16 Decemb. 1567. 8 Januar. 1567. [1568]. bl. 35, 3. (m) Apolog. van Willem I. by Bor Auth. Stukk. II. Deel, bl. 96. (n) Bor IV. Boek, bl. 155 [219]. Hooft IV. Boek, bl. 164. (o) Bor V. Boek, bl. 187 [260]. (p) Meteren III. Boek, f 50. Strada Dec. I. Libr. oVI. p. 344. (q) Viglius ad Hopper. Epist. XXIV. p. 400. (r) Zie Bor Auth. Stukk. I. Deel, bl. 14. (s) Bor IV. Boek, bl. 156 [220]. (t) Viglius ad Hopper. Epist. XXVII. p. 408. (u) Meteren XVIII. Boek, f 337. (v) Apol. van Willem I. by Bor Auth. Stukk. II. Deel, bl. 79. (w) Zie Resol. Holl. 28 Nov. 1570. bl. 96. 16 Febr. 1571. bl. 3. (x) Zie Bor Auth. Stukk. I. Deel, bl. 16. (y) Zie dezelve by Bor Auth. Stukk. I. Deel, bl. 3. (z) Zie Bor Auth. Stukk. I. Deel, bl. 19. (a) Bor IV. Boek, bl. 157 [222]. (b) Resol. Holl. 8 Januar. 1567 [1568]. bl. 1, 3. (c) Resol. Holl. 3, 7 Febr. 1567 [1568]. bl. 6, 8. (d) Resol. Holl. 9 Febr. 1567 [1568]. bl. 9. (e) Resol. Holl. 16 Decemb. 1567. 8 Jan. 8 Febr. 1567 [1568]. bl. 31, 2, 9. (f) Bor IV. Boek, bl. 148 [209]. (g) Viglius ad Hopper. Epist. XLVIII. p. 455. (h) Viglius ad Hopper. Epist. XXIX. LX. p. 415, 480. (i) Viglius ad Hopper. Epist. CXXXV. p. 629. (k) Bor IV. Boek, bl. 148 [209]. (l) XXII. Boek, bl. 153. (m) Resol. Holl. 23 Aug. 19 en 30 Nov. 31 Dec. 1566. bl. 39, 57, 60, 63. (n) Resol. Holl. 28, 29, 30 Aug. 1566. bl. 27, 29, 30. (o) Resol. Holl. 12, 21, 27 May 5 Juny 1568. bl. 2, 9, 15, 18, 20. (p) Bor IV. Boek, bl. 149 [210]. (q) Resol. Holl. 29 Sept. 1568. bl. 38, 39. (r) Viglius ad Hopper. Epist. LV. p. 469. (s) Bor IV. Boek, bl. 149 [210]. (t) Bor IV. Boek, bl. 163 [230]. (u) Meteren III. Boek, f 49 vers. 50. (v) Bor IV. Boek, bl. 160 [226]. (w) Vide Pontani Hist. Gelr. Libr. XIV. p. 895. (x) Bor IV. Boek, bl. 158 [224]. (y) Boven, bl. 228. (z) Reyd I. Boek, bl. 3. (a) Resol. Holl. 25 Octob. 1574. bl. 156, 157. (b) Langueti Epist. Libr. I. Epist. XXXI. p. 64. (c) Meteren III. Boek, f 51. (d) Meteren III. Boek, f 51. (e) Bor IV. Boek, bl. 169 [238]. (f) Langueti Epist. Libr. I. Epist. XXXI. p. 65. (g) Sentent. van Alva, bl. 28. (h) Bor IV. Boek, bl. 166 [234]. (i) Langueti Epist. Libr. I. Epist. XXXI. p. 65. (k) Viglius ad Hopper. Epist. LVII. p. 474. LVIII. p. 475. (l) Sentent. van Alva, bl. 204, 205. (m) Zie de Commissie by Bor IV. Boek, bl. 265 [233]. (n) Reyd I. Boek, bl. 3. (o) Bor IV. Boek, bl. 166 [234]. (p) Sentent. van Alva, bl. 223. (q) Bor IV. Boek, bl. 167 [235, 236]. (r) Viglius ad Hopper. Epist. LVII. p. 473. (s) Bor IV. Boek, bl. 169 [237]. (t) Bor IV. Boek, bl. 168 [236]. (u) Meteren III. Boek, f 51 vers. (v) Meteren III. Boek, f 50 vers. (w) Sentent. van Alva, bl. 70. (x) Viglius ad Hopper. Epist. LXI. p. 481. (y) Sentent. van Alva, bl. 70, 72, 73, 75, 77, 80. (z) Bor IV. Boek, bl. 134 [189]. Viglius ad Hopper. Epist. XXIII. p. 398. XXIV. p. 400. XXV. p. 402. (a) Zie 't Proces van Egmond bl. 635. en Bor IV. Boek, bl. 130 [195]. (b) Van der Haer Init. Tumult. Belg. Libr. II. p. 457. (c) Sentent. van Alva, bl. 82, 85. (d) Zie Supplic. aan den Koning by Bor VI. Boek, bl. 341 [463]. (e) Hooft V. Boek, bl. 180. (f) Viglius ad Hopper, Epist. LXI. p. 481. (g) Bor IV. Boek, bl. 170 [239]. (h) Meteren III. Boek, f 54 vers. (i) Brief van Alva, by Bor IV. Boek, bl. 175 [245]. (k) Sentent. van Alva, bl. 188, 189, 190, 191, 193, 194, 219, 221, 222. (l) Sentent. van Alva, bl. 185, 187. (m) Viglius ad Hopper. Epist. LXIV. p. 489. (n) Zie Bor IV. Boek, bl. 181 [253]. (o) Viglius ad Hopper. Epist. L. p. 458. (p) Viglius ad Hopper. Epist. CLXXXIX. p. 723. (q) Bor IV. Boek, bl. 177 [247, 248]. (r) Aubery Memoir. p. 182. (s) Resol. Holl. 6, 7, 9 July 1575. bl. 473, 474, 482 enz. (t) Bor IV. Boek, bl. 177 [248]. (u) Grotii Annal. I. p. 32. (v) Bor IV. Boek, bl. 182 [255]. (w) Strada Dec. I. Libr. VII. p. 385. Bor IV. Boek, bl. 183 [255]. (x) Bor IV. Boek, bl. 182 [255]. (y) Langueti Epist. Libr. I. Ep. XXXIII. p. 71, XXXIV. p. 74. (z) Brief van Alva by Bor IV. Boek, bl. 184 [257]. (a) Zie hier voor, bl. 123. (b) Langueti Epist. Libr. I. Epist. XXXIII. p. 71. (c) Strada Dec. I. Libr. VII. p. 390. (d) Meteren III. Boek, f 55. (e) Strada Dec. I. Libr. VII. p. 387, 389. (f) Strada Dec. I. Libr. VII. p. 391. (g) Bor IV. Boek, bl. 184 [257]. (h) Bor IV. Boek, bl. 184 [256]. (i) Viglius ad Hopper. Epist. LXVII. p. 494. (k) Langueti Epist. Libr. I. Epist. XXXVIII. p. 83. Epist. XXXIX. p. 83, 84. (l) Langueti Epist. Libr. I. Ep. XLI. p. 85. (m) Meteren III. Boek, f 56. (n) Viglius ad Hopper. Epist. LI. p. 463. Ep. LXXV. p. 513. (o) Strada Dec. I. Libr. VII. p. 369. Bor V. Boek, bl. 194 [270]. (p) Bor IV. Boek, bl. 184 [257]. Strad. Dec. I. Libr. VII. p. 397. (q) Meteren III. Boek, f 61. Strada Dec. I. Libr. VIII. p. 433. (r) Bor V. Boek, bl. 193 [269]. (s) Meteren III. Boek, f 56 vers. (t) Viglius ad Hopp. Epist. CXII. p. 547. (u) Zie Groot Utr. Plakaatb. I. Deel, bl. 425, 426, 431. (v) Zie dezelven in 't Groot-Plakaatb. II. Deel, Kol. 1007, 1046. (w) Groot-Plakaatb. I. Deel, Kol. 4. (x) Viglius ad Hopper. Ep. CXI. p. 586. Ep. CXXII. p. 607. (y) Resol. Holl. 12, 13 May 1568. bl. 1, 7. (z) Resol. Holl. 29 Sept. 1568. bl. 42, 44. (a) Resol. Holl. 21 Dec. 1568. bl. 46 ad calcem Anni 1569. bl. 104. (b) Resol. Holl. 10 Febr. 1569. bl. 9. (c) Resol. Holl. 19 Juny 1568. bl. 27, 29. (d) Viglii Comm. de Decimo Den. Cap. V. VI. XI. in Anal. Belg. Tom. I. P. I. p. 288, 290, 291. (e) Viglii Comment. p. 287-291. (f) Resol. Holl. 26 Febr. 6 Maart 1569. bl. 12, 15. (g) Viglius ad Hopper. Epist. LI. p. 463. (h) Zie de Propositie in de Resol. Holl. 24 Maart 1569. bl. 22-27. en by Bor V. Boek, bl. 201 [280]. (i) Resol. Holl. 14 April 1569. bl. 32. (k) Viglii Comment, p. 291. (l) Resol. Holl. 26 April 1569. bl. 37. (m) Viglii Comment. p. 291-294. (n) Resol. Holl. 17 May 3 Juny 1569. bl. 49, 52. (o) Bor V. Boek, bl. 206, 207 [287], 223 [310]. (p) Bor V. Boek, bl. 207 [288]. (q) Viglii Comment. p. 294. (r) Resol. Holl. 14 Nov. 1569. bl. 79. (s) Viglii Comment. p. 295. (t) Langueti Epist. Libr. I. Ep. XXXV. XXXVI. p. 76, 77. (u) Tassis Comment. Libr. I. p. 145. (v) Bor V. Boek, bl. 196 [272]. Vide & Act. Publ. Angl. Tom. VI. P. IV. p. 153. (w) Viglius ad Hopper. Epist. LXXIX. p. 519. LXIX. p. 502. (x) Langueti Epist. Libr. I. Ep. XXXVIII. p. 83. XL. p. 86. (y) Bor V. Boek, bl. 199 [277]. (z) Voyez aussi Walsingh. Lettr. XXX. p. 42. XXXVIII. p. 51. (a) Bor V. Boek, bl. 201 [279]. (b) Meteren III. Boek, f 57. Hooft V. Boek, bl. 201. (c) Bor V. Boek, bl. 408 [289]. (d) Resol. Holl. 29 January 1569. bl. 5. (e) Resol. Holl. 4 April 1570, bl. 14. (f) Resol. Holl. 22 Nov. 1569, bl. 84. 28 Aug. 1571. bl. 66. (g) Bor V. Boek, bl. 208 [289]. (h) Meteren III. Boek, f 59. (i) Sentent. van Alva, bl. 246. (k) Bor V. Boek, bl. 208 [289]. (l) Sentent. van Alva, bl. 243, 246. (m) Resol. Holl. 29 Juny 1570. bl. 45. (n) Meteren III. Boek, f 59. (o) Resol. Holl. 19 Aug. 1569. bl. 60. (p) Viglius ad Hopper. Epist. LXXXVII. p. 537. LXXXIX. p. 542. (q) Bor V. Boek, bl. 308 [289]. (r) Resol. Holl. 15 Juny 1570. bl. 45. (s) Viglius ad Hopper. Epist. XCV. p. 552. (t) Meteren III. Boek, f 59. (u) Meteren III. Boek, f 59. (v) Hooft V. Boek, bl. 218. (w) Bor V. Boek, bl. 208 [290]. (x) Viglius ad Hopper. Epist. LXXIII. p. 509. (y) Meteren III. Boek, f 59 vers. (z) Bor V. Boek, bl. 223 [309, 310]. (a) Bor V. Boek, bl. 224 [312]. (b) Hooft V. Boek, bl. 210. (c) Resol. Holl. May en 19 Juny 1570, bl. 35, 43. (d) Zie het in de Resol. Holl. 19 Juny 1570. bl. 45. (e) Viglius ad Hopper. Epist. LXXII. p. 507. (f) Bor V. Boek, bl. 225 [313]. (g) Viglius ad Hopper. Epist. LXXIII. p. 509. (h) Viglius ad Hopper. Epist. XCII. p. 547. (i) Viglius ad Hopper. Epist. LXXII. p. 508. CV. p. 571. (k) Bor V. Boek, bl. 208 enz. [290 enz.] 223 [310], 229 [318], 235 enz. [326 enz.]. (l) Bor V. Boek, bl. 223 [310]. (m) Viglii Comment. p. 292. (n) Viglius ad Hopper. Epist. CIII. p. 567. CVIII. p. 573. (o) Bor V. Boek, bl. 230 enz. [319 enz.]. (p) Bor V. Boek, bl. 225 [312]. (q) Viglius ad Hopper. Epist. LXVIII. p. 498. (r) Viglius ad Hopper. Epist. LXXXII. p. 524. (s) Bor IV. Boek, bl. 160 [225]. Hooft IV. Boek, bl. 189. Strada Dec. I. Libr. VII. p. 355. (t) Tassis Comment. Libr. I. p. 143. (u) Bor V. Boek, bl. 225 [313], 233 [322]. (v) Resol. Holl. 28 July 1570. bl. 51. (w) Resol. Holl. 16 Febr. 19 April 1571. bl. 10, 29. (x) Resol. Holl. 28 July 1570. bl. 50. (y) Resol. Holl. 19 May 1571. bl. 39. (z) Bor V. Boek, bl. 228 [316]. (a) Hooft V. Boek, bl. 203. (b) Meteren III. Boek, f 59 vers. (c) Bor V. Boek, bl. 227, [315]. (d) Bor V. Boek, bl. 233 [323], 238 [330]. (e) Sentent. van Alva, bl. 244. (f) Reyd I. Boek, bl. 5. (g) Zie zyne Commissie by Bor V. Boek, bl. 233 [323]. (h) Bor V. Boek, bl. 234 [324]. (i) Bor V. Boek, bl. 237 [325). (k) Sentent. van Alva, bl. 241, 242, 245. (l) Bor V. Boek, bl. 238 [329]. (m) Viglius ad Hopper. Epist. CXVIII. p. 597. (n) Hooft VI. Boek, bl. 217. (o) Bor V. Boek, bl. 238 [330], 246 [340]. (p) Bor V. Boek, bl. 239 [331]. (q) Viglius ad Hopper. Epist. CXX. p. 601. (r) Bor V. Boek, bl. 241 [334]. (s) Bor V. Boek, bl. 242 [332]. (t) Bor V. Boek, bl. 243 [334], 246 [340], 252 [348]. VI. Boek, bl. 259 [357]. (u) Hooft VI. Boek. bl. 223. (v) Bor V. Boek, bl. 242 [333]. (w) Meteren III. Boek, f 59 vers. (x) Regist. ten Raede van Middelb. 21 April 1571. f 88 vers. (y) Bor V. Boek, bl. 241 enz. [334 enz]. (z) Bor V. Boek, bl. 258 [357]. Discours sur la vie de Cath. de Medicis, p. 75. (a) Memoir. de Walsingham Lettr. XCVIII. XCIX. & C. p. 136, 140, 143. (b) Walsingham Lettr. C. p. 143. (c) Resol. Holl. 12 Dec. 1570. bl. 99. (d) Resol. Holl. 1571. bl. 10. (e) Resol. Holl. 1571. bl. 23, 27, 35, 38. (f) Resol. Holl. 11, 15 Sept. 1571. bl. 70, 72. (g) Viglii Comment p. 295, 296. (h) Viglii Comment. p. 297, 298. (i) Viglii Comment. p. 299, 300. (k) Viglii Comment. p. 301, 302, 303. Bor VI. Boek, bl. 248 [343.] (l) Apolog. van Willem I. bl. 84. (m) Bor VI. Boek, bl. 250 [345]. (n) Resol. Holl. 11, 29 Aug. 1571. bl. 60, 63, 68. (o) Resol. Holl. 1571. bl. 83-98. Bor VI. Boek, bl. 251 [346]. (p) Resol. Holl. 5, 24 Nov. 1571. bl. 92, 100. (q) Resol. Holl. 24 Nov. 1571. bl. 101. (r) Resol. Holl. 7 Dec. 1571. bl. 103. (s) Viglius ad Hopper. Epist. CXLIV. p. 643. Ep. CXLIX. p. 652. (t) Viglii Comment. p. 304, 305, 306. Viglius ad Hopper. Epist. CXLVI. p. 649. (u) Viglii Comment. p. 307, 308. (v) Viglii Comment. p. 309-314. (w) Viglius ad Hopper. Epist. CXXIX. p. 616. Ep. CXXXI. p. 619. (x) Viglii Comment. p. 312. (y) Bor VI. Boek, bl. 262 [361]. Apolog. van Will. I. bl. 86. (z) Viglii Comment. p. 115. (1) Hy was een Zoon van Jan van der Mark, Heere van Lumet, en van Margareet, Dogter van Jan, Heere van Wassenaar (Zie Goudhoeve, bl. 138.), en schynt zig, tot oorzaake van zyne afkomst uit eene Hollandsche Moeder, te eerder, in de Hollandsche zaaken gesteken te hebben. (a) Bor VI. Boek, bl. 264 [365]. (b) Hooft VI. Boek, bl. 228. (c) Walsingham Lettr. CXXXVIII p. 212. (d) Walsingh. Lettr. CXXXV. p. 203. Lettr. CXXXIX. p. 213. (e) Zie hier voor, bl. 328. (f) Bor VI. Boek, bl. 265 [365]. Hooft VI. Boek, bl. 228. Alkemade Briel, bl. 123 en Byvoegs. bl. 375. (g) Meteren III. Boek, f 63 vers. (h) Hooft VI. Boek, bl. 230. (i) Strada Dec. I. Libr. VII. p. 407. Viglius ad Hopper. Epist. CLXVIII. p. 684. (k) Bor VI. Boek', bl. 266 [366]. (l) Tassis Comment. Libr. I. p. 147, 148. (m) Bor VI. Boek, bl. 266 [366]. (n) Tassis Libr. I. p. 147. (o) Bor VI. Boek, bl. 266 [367]. (p) Bor VI. Boek, bl. 266 [367]. (q) Tassis Libr. I. p. 147. (r) Bor VI. Boek, bl. 267 [367]. (s) Chron. van Rott. door Jan Gerritsz. M.S. (t) Bentivoglio Nederl. Hist. V. Boek, bl. 126, 128. (u) Tassis Libr. I, p. 247, 248. (v) Tassis Libr. I. p. 148. (w) Bor VI. Boek, bl. 268 [369]. (x) Strada Dec. I. Libr. VII. p. 411. (y) Tassis Libr. I. p. 149. (z) Hooft VI. Boek, bl. 234. (a) Bor VI. Boek, bl. 268 [369, 370]. (b) Tassis Libr. I. p. 149. (c) Supplic. aan den Kon. by Bor VI. Boek, bl. 346 [470]. (d) Meteren IV. Boek, f 64 vers. (e) Viglius ad Hopper. Epist. CXXXVIII. p. 633. (f) Bor VI. Boek, bl. 269 [371]. (g) Walsingham Lettr. CXLIII. p. 219. (h) Meteren IV. Boek, f 64 vers. (i) Hooft VI. Boek, bl. 237, 238, 239. (k) Tassis Libr. I. p. 151. (l) Velius Hoorn, bl. 527. (m) Zie denzelven by Brandt Enkh. bl. III. (n) Aant. van een' Oogget. by Brandt Enkh. bl. 121. (o) Aant. als boven, bl. 123. (p) Bor VI. Boek, bl. 269-272 [371-374]. Meteren IV. Boek, f 66 vers. enz. (q) Zie denzelven by Bor VI. Boek, bl. 272 [375]. (r) Bor VI. Boek, bl. 270 [372]. (s) Zie Bor VI. Boek, bl. 272 [375]. (t) Bor VI. Boek, bl. 274 [377]. (u) Velius Hoorn, bl. 331 enz. (v) Bor VI. Boek, bl. 274 [377]. (w) Walsingham Lettr. CLIII. p. 235. (x) Walsingham Lettr. CLVI. p. 237. Bor VI. Boek, bl. 274 [277]. Meteren IV. Boek, f 70 vers. 71. (y) Bor VI. Boek, bl. 279 [384]. (z) Meteren IV. Boek, f 65 vers. (a) Hooft VI. Boek, bl. 251. (b) Meteren IV. Boek, f 65 vers. (c) Bor VI. Boek, bl. 275 [378]. Viglius ad Hopp. Epist. CLXIX. CLXX. CLVI. p. 686, 687, 666. (d) Meteren IV. Boek, f 66 vers. (e) Bor V. Boek, bl. 276 [379]. (f) Viglius ad Hopper. Epist. CLXXVI. p. 697. Tassis Libr. I. p. 149, 150. (g) Meteren IV. Boek, f 66 vers. (h) Bor VI. Boek, bl. 279 [380] Viglius ad Hopper. Epist. CLXX. p. 687. (i) Bor VI. Boek, bl. 277 [381]. (k) Meteren IV. Boek, f 65 vers. (l) Bor VI. Boek, bl. 277 [381]. Meteren IV. Boek, f 69 vers. (m) Strada, Dec. I. Libr. VII. p. 412. (n) Tassis Libr. I. p. 142. (o) Viglius ad Hopper. Epist. CLXXVIII. p. 703. (a) Viglius ad Hopp. Epist. CXXVII. p. 615. Ep. CXLVIII. p. 684. (b) Viglii Comment. p. 315. (c) Viglius ad Hopper. Epist. CXXXIX. p. 635. (d) Viglius ad Hopper. Epist. CXXXIX. p. 635. coll. Ep. CLXXXIV. p. 714. (e) Viglius ad Hopper. Epist. CLXXII. p. 689. (f) Viglius ad Hopper. Epist. CLXXIII. p. 691. (g) Viglii Vita N. CXIII. p. 53. (h) Viglius ad Hopper. Epist. CXCVIII. p. 743. (i) Bor VI. Boek, bl. 286 [393]. Tassis Libr. I. p. 153, 181. (k) Zie het in Notis ad Viglii Comment. p. 334. (l) Bor VI. Boek, bl. 280 [384, 385]. (m) Zie Resol. Holl. 14 Septemb. 1574. bl. 93. (n) Zie Resol. Holl. 17 Octob. 1561. bl. 79. (o) Bor VI. Boek, bl. 281 enz [386 enz.]. (p) Bor VI. Boek, bl. 283 enz. [389 enz.]. (q) By Bor VI. Boek, bl. 311 [425]. (r) Zie Aant. (a) op de Decis. en Resol. van den Hove, gedr. 1751. N. 350. bl. 185. (s) Bor VI. Boek, bl. 288 [396, 397]. (t) Bor VI. Boek, bl. 296 [406]. (u) Bor VI. Boek, bl. 277 [381]. (v) Zie Bor VI. Boek, bl. 312 [427]. (w) Zie Bor VI. Boek, bl. 312 [427]. (x) Bor VI. Boek, bl. 294 [404]. (y) Zie hier voor, bl. 116. (z) Hooft VII. Boek, bl. 267. (a) Resol. Holl. 1572. bl. 1. (b) Bor VI. Boek, bl. 279 [384]. (c) Walsingham Lettr. CLXXVI. p. 263. CLXXVII. p. 264. (d) Bor VI. Boek, bl. 289 [397]. (e) Bor VI. Boek, bl. 262 [362]. 264. [365]. (f) Viglius ad Hopper. Epist. CLXXVI. p. 697. (g) Reyd. I. Boek, bl. 7. (h) By Bor Authent. Stukk. I. Deel, bl. 131. (i) By Bor VI. Boek, bl. 290 [399]. (k) Zie Bor VI. Boek, bl. 290 [398]. (l) Bor VI. Boek, bl. 290 [399]. (m) Zie Groot-Plakaatb. III. Deel, bl. 32. Bor VI. Boek, bl. 291 [400]. (n) Viglius ad Hopper. Epist. CLXXVI. p. 697. Goudhoeven, bl. 106. (o) Resol. Holl. 1573, bl. 5. (p) Walsingham Lettr. CXCI. p. 283. (q) Strada Dec. I. Libr. VII. p. 416. (r) Bor VI. Boek, bl. 292 [401]. Hooft VII. Boek, bl. 271. (s) Daniel Tom. VIII. p. 726, & suiv. Bor VI. Boek, bl. 293 [402]. (t) Reyd I. Boek, bl. 8. (u) Discours de la vie de Cath. de Medicis, in 't Leev. van Willem I. II. Deel, bl. 310. (v) Walsingham Lettr. CXCIV. p. 288. (w) Strada Dec. I. Libr. VII. p. 419 Reyd I. Boek, bl. 8. (x) Walsingham Lettr. CCIX. p. 316. (y) Bor VI. Boek, bl. 298 [408]. (z) Walsingham Lettr. CCII. p. 304. Bor VI. Boek, bl. 298 [408]. (a) Bor VI. Boek, bl. 299 [409], 301 [412]. en Auth. St. I. Deel, bl. 140. (b) Viglius ad Hopper. Epist. CLXXXIII. p. 712. CLXXXIV. p. 713. (c) Tassis Comment. Libr. I. p. 163. (d) Zie Reyd I. Boek, bl. 9. & Walsingh. Lettr. CLIV. p. 236. CLXXXVIII. p. 280. (e) Bor VI. Boek, bl. 286 enz. [393 enz]. (f) Bor VI. Boek, bl. 299 [410]. (g) Bor VI. Boek, bl. 301 [413]. (h) Bor VI. Boek, bl. 302 [413, 314]. (i) Meteren IV. Boek, f 74 vers. (k) VII. Memoriaalb. Ernst, f 9. enz. (l) Bor VI. Boek, bl. 302 [414]. (m) Zie deeze Plak. en Ordonn. in Resol. Holl. 1572, 1573. bl 13, 15, 16, 17, 18, 20, 22, 23, 24, 26. (n) Resol. Holl. 1572. bl. 2. (o) Resol. Holl. 1573, 1574. bl. 26-46. (p) Grotii Annal. II. p. 40, 41. Aubery Memoir. p. 45, 56. (q) Bor VI. Boek, bl. 331 [450]. (r) Reyd I. Boek, bl. 9. (s) Grotii Annal. II. p. 42. (t) Resol. Holl. 5 Sept. 2 Octob. 1574. bl. 70, 124. (u) Reyd I. Boek, bl. 13. (v) Bor VI. Boek, bl. 301 [413]. Viglius ad Hopper. Epist. CLXXXV. p. 716. (w) Bor VI. Boek, bl. 303 [414]. (x) Revii Daventt. Libr. IV. p. 475. (y) Bor VI. Boek, bl. 304. [416]. (z) Viglius ad Hopper. Epist. CLXXXVII. p. 719. (a) Boxhorn. Theatr. Urb. Holland. p. 343. (b) Bor VI. Boek, bl. 305 enz. [417 enz.]. Hooft VII. Boek, bl. 286 enz. Tassis Libr. I. p. 165. (c) Bor VI. Boek, bl. 303 [415]. (d) Bor VI. Boek, bl. 307 [420]. Velius Hoorn, bl. 354. (e) Bor VI. Boek, bl. 288 [396]. (f) Bor VI. Boek. bl. 304 [416]. (g) Memor. by Ampzing Haarl. bl. 177. (h) Meteren IV. Boek, f 78 vers. (i) Resol. Holl. 2 Sept. 1574. bl. 72. (k) Tassis Libr. I. p. 170. (l) Bor VI. Boek, bl. 307 [420 enz]. (m) Bor VI. Boek, bl. 315 [435 enz]. (n) Ampzing Haarl. bl. 203. (o) Ampzing Haarl. bl. 196. (p) Resol. Holl. 1573. bl. 18. (q) Ampzing Haarl. bl. 211. (r) Bor XII. Boek, in het Byvoegsel. (s) Meteren IV. Boek, f 80. (t) Meteren IV. Boek, f 80. (u) Tassis Libr. I. p. 176. (v) Meteren IV. Boek, f 80 vers. (1) Juist 96876 guldens. Zie Bor VI. Boek, bl. 330 [449], (w) Bor VI. Boek, bl. 316 enz. [431 enz.] 420 enz. [446 enz.] 330 [449]. Hooft VII. Boek, bl. 293, 301, 308, 314, 316. (x) J. Uytenbogaerts Leven enz. Cap. XVII. bl. 357. (y) Zie Bor VI Boek, bl. 313 [428]. (z) Bor VI. Boek, bl. 309 [422]. (a) Bor VI. Boek, bl. 310 enz. [424 enz.]. (b) Meteren V. Boek, f 89 vers. Strada Dec. I. Libr. VII. p. 427. (c) Resol. Holl. 1573. bl. 17. (d) Meteren X. Boek, f 167 vers. (e) Bor VI. Boek, bl. 315 [431]. (f) Bor VI. Boek, bl. 318 [434]. (g) Meteren IV. Boek, f 77. (h) Bor VI. Boek, bl. 318 [433]. Meteren IV. Boek, f 81. (i) Hooft VIII. Boek, bl. 315. (k) Bor VI. Boek, bl. 320 [449]. (l) Bor VI. Boek, bl. 321 [438]. (m) Viglius ad Hopper. Epist. CCII. p. 752. (n) Meteren IV. Boek, f 83 vers. (o) Bor VI. Boek, bl. 326 [444]. (p) Bor VI. Boek, bl. 328 [448]. (q) Bor VI. Boek, bl. 331 [451]. enz. (r) Viglius ad Hopper. Epist. CCVI. p. 762. Ep. CCVIII. p. 764. Ep. CCXI. p. 768. (s) Bor VI. Boek, bl. 330 [449]. Tassis Libr. I. p. 181. (f) Hooft VIII. Boek, bl. 327. (t) Bor VI. Boek, bl. 328 [446]. (u) Bor VI. Boek, bl. 327 [445]. (v) Bor VI. Boek, bl. 348 [473]. (w) Bor VI. Boek, bl. 318 [434]. (x) Bor VI. Boek, bl. 303 [415]. (y) Bor VI. Boek, bl. 330 [449]. (z) Viglius ad Hopper. Epist. CLXIII. p. 677. (a) Bor VI. Boek, bl. 336 [457]. (b) Bor VI. Boek, bl. 331 [450]. (c) Bl. 442. (d) Velius Hoorn, bl. 373. (e) Bor VI. Boek, bl. 334 enz. [455 enz.] Hooft VIII. Boek, bl. 338. (f) Bor VI. Boek, bl. 348 [472]. (g) Bor VI. Boek, bl. 329 [448]. (h) Viglius ad Hopper. Epist. CCXV. p. 778. (i) Bor VI. Boek, bl. 348 [472]. (k) Viglii Comment. p. 317. (l) Hooft VIII. Boek, bl. 339. (m) By Bor VI. Boek, bl. 338 [459]. (n) Zie het by Bor VI. Boek, bl. 342 [464]. (o) Bor VI. Boek, bl. 349 [472]. (p) Bor VII. Boek, bl. 3 [478]. Vide & Viglii Epist. Select. Ep. CLXXIV. p. 399. (q) Bor VII. Boek, bl. 2 [477]. (r) Viglii Comment. p. 317. (s) Viglius ad Hopper. Epist. CCXVI. p. 779. (2) Noirkarmes, die 'er ook een Lid van was, hadt, na Bossus gevangenis, 't bewind over den oorlog in Holland gekreegen, en bevondt zig thans aldaar. Viglius ad Hopper. Epist. CCXV. p. 777. (t) Viglii Comment. p. 318. (u) Viglius ad Hopper. Epist. CCXVII. p. 782. (v) Viglii Comment. p. 318. Viglius ad Hopper. Epist. CCXIX. p. 735. (w) Viglius ad Hopper. Epist. CCXXVII. p. 799. Epist. CCXXXVI. p. 818. (x) Strada Dec. I. Libr. VII. p. 428. Meteren IV. Boek, f. 85, 86. (y) Burgund. Libr. III. p. 278, 346. Viglius ad Hopper. Epist. CCVIII. p. 764. Ep. CCXXIX. p. 802. (z) Reyd I. Boek, bl. 10. Bor VI. Boek, bl. 349 [474]. (a) Viglii Epist. Select. Ep. CLXXIV. p. 399. Viglius ad Hopper. Epist. XLVI. p. 451. (b) Viglius ad Hopper. Epist. CCXIII. p. 773. (c) Viglius ad Hopper. Epist. CCXXII. p. 793. (d) Bor VI. Boek, bl. 3 [478]. (e) Langueti Epist. Libr. I. Ep. CXIX. p. 220. (f) Viglius ad Hopper. Epist. CXCII. p. 729. (3) In Wintermaand te vooren, hadt de Wethouderschap reeds beslooten, Lynzaad te koopen, tegen agt schellingen de zak, en aan de bakkers te leveren, om met het meel gemengd te worden. Wat laater, werden ook de Kappers en gezoute Limoenen, voor Stads rekening, opgekogt, en onder 't gemeen verdeeld. Regist. ten Raede van Middelb. van XIX Decemb. 1573. en XII January 1573 [1574]. Zie ook Viglius ad Hopperum Epist. CXCIII. p. 732. (g) Regist. ten Raede van Middelb. van XIIJ. XV. XVIJ. XVIIJ. XX Febr. 1573 [1574]. (h) Capitulatie van Middelb. in dato XIX. Febr. 1574. M.S. (i) Bor VII. Boek, bl. 4 [479 enz.] Meteren V. Boek, f 87 vers. 88, 89. (k) Regist. ten Raede van Middelb. van XXIV. Maart 1573 [1574]. (l) Regist. ten Raede 3 April 1573 [1574]. f 169 vers. (m) Boxhorn op Reigersb. I. Deel, bl. 195, 228. (n) Boxhorn op Reigersb. II. Deel, bl. 557. Meteren V. Boek, f 89 vers. (o) Hooft IX. Boek, bl. 350, 397. (p) Bor VII. Boek, bl. 7 [483]. (q) Viglius ad Hopper. Epist. CXCIII. p. 732. (r) Bor VII. Boek, bl. 8 [484]. (s) Resol. Holl. 18 Octob. 1574. bl. 146. (t) Bor VI. Boek, bl. 310 [423]. (u) Meteren V. Boek, f 89 vers. (v) Thuanus Libr. LV. p. 908. C. (w) Thuanus Libr. LVII. p. 968 A. 971, D. 977. D. (x) Meteren V. Boek, f 90. (y) Viglius ad Hopper. Epist. CCXXVIII. p. 301. (z) Viglius ad Hopper. Epist. CCXXVI. p. 793. (a) Viglius ad Hopper. Epist. CCXXX. p. 803. (b) Walsingham Lettr. CXXXIV. p. 202. (c) Bor VII. Boek, bl. 11 [488 enz.]. (d) Bor VII. Boek, bl. 15 [493]. Langueti Epist. Libr. I. [II.] Ep. IV. p. 8. (e) Langueti ubi supra Ep. VII. p. 18. (f) Bor VII. Boek, bl. 16 [495]. (g) Bor VII. Boek, bl. 42 [532]. (h) Bor VII. Boek, bl. 14 [403]. (i) Bor VII. Boek, bl. 18 [499]. (k) Bor VII. Boek, bl. 41 [530]. (l) Bor VII. Boek, bl. 41 [531]. (m) Bor VII. Boek, bl. 17 [496]. (n) Viglius ad Hopper. Epist. CCXXXV, CCXXXVI. p. 816, 817. (o) Viglius ad Hopper. Epist. CXCIII. p. 733. (p) Viglius ad Hopper. Epist. CCXXXIII. p. 812. (q) Bor VII. Boek, bl. 36 enz. [523 enz.]. (r) Viglius ad Hopper. Epist. CCXXXI. p. 808. (s) Bor VII. Boek, bl. 27 [510]. (t) Bor VII. Boek, bl. 29 [513]. (u) Bor VII. Boek, bl. 53 [548]. (v) Viglius ad Hopper. Epist. CCXXXIII. p. 512. (w) Bor VII. Boek, bl. 30 enz. [516 enz.]. (x) Bor. VII. Boek, bl. 63 enz. [562 enz.] 71 enz. [573 enz.]. (y) Tassis Libr. II. p. 187. (z) Brief der Staat. van Holl. by Bor VI. Boek, bl. 340 [462]. (a) Viglius ad Hopper. Epist. CCXXXIX. p. 823. (b) Bor VII. Boek, bl. 42 [532]. Languet, Epist. Libr. I. [II.] Ep. XV. p. 37. (c) Bor VII. Boek, bl. 14 [492]. (d) Bor VII. Boek, bl. 43 [533]. (e) Resol. Holl. 22, 23 Sept. 1574. bl. 106. (f) Bor VII. Boek, bl. 25 [508]. (g) Resol. Holl. 26 Aug. 1574. bl. 59. (h) Bor VII. Boek, bl. 42 enz. [532 enz.] Reyd I. Boek, bl. 12. (i) Bor VII. Boek, bl. 50 enz. [544 enz.]. (k) Resol. Holl. 26 Novemb. 1574. bl. 211. (l) Bl. 468. (m) Bor VII. Boek, bl. 17 [497]. (n) Bor VII. Boek, bl. 20 enz. [501 enz.]. (o) Bor VII. Boek, bl. 41 [531]. (p) Zie Resol. Holl. 30 July 1574. bl. 10. (q) Viglius ad Hopper. Epist. CCXXXIX. p. 822. (r) Zie Resol. Holl. 31 Aug. 2, 4 Sept. 1574. bl. 67, 72, 75. (s) Resol. Holl. 29 Aug. 11 Sept. 1574. bl. 65, 88. (t) Bor VII. Boek, bl. 53 [548]. Resol. Holl. 30 Aug. 1 Sept. 1574. bl. 66, 69. (u) Hooft IX. Boek, bl. 382. (v) Langueti Epist. Libr. I. Ep. XIX. p. 48. Viglius ad Hopper. Epist. CCXXXIX. p. 822. (w) Resol. Holl. 17 Sept. 1574. bl. 98. (x) VII. Memoriaalb. Ernst, f 44. in de Decis. en Resol. van den Hove gedr. 1751. N. 282. bl. 154. (y) Bor VII. Boek, bl. 56 [552]. (z) Bor VII. Boek, bl. 57 [554]. (a) Zie Resol. Holl. 9 Sept. 1574. bl. 81. (b) Zie Resol. Holl. 1, 10, 15, 23, 29 Sept. 1574, bl. 69, 84, 94, 106, 119. (c) Bor VII. Boek, bl. 78 [583]. (d) Resol. Holl. 3 Octob. 1574. bl. 125. (e) Bor VII. Boek, bl. 52 enz. [554 enz.] Orlers Leyden bl. 444 enz. (f) Oud Chron. by Orlers Leyden, bl. 572. verg. bl. 588. (g) Resol. Holl. 2, 4, 7 Jan. 1575. bl. 1, 4, 8. (4) Zo drukt Hooft zig uit. IX. Boek, bl. 398. Doch de Leidenaars waren van de Graaflykheids tollen, volgens de oude Privilegien, reeds van zelven vry. Veelligt, moet men dan, hier, door tollen, de nieuwe belastingen op de Koopwaaren verstaan. (h) Groot-Plakaatb. III. Deel, bl. 538. Resol. Holl. 14 Jan. 1575. bl. 37. Bor VIII. Boek, bl. 85 [593]. (i) Langueti Epist. Libr. I. [II.] Ep. XXIX. p. 75.