Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXV. Alkmaar neemt bezetting in.In Holland, zat men, kort na 't verrassen van Rammekens, in grooten kommer, ter oorzaake van 't beleg van Alkmaar, dat, terstond na 't overgaan van Haarlem, ondernomen was. De Prins, wel voorziende, dat Alkmaar aan de beurt leggen zou, zo dra Haarlem vermeesterd zou zyn, hadt Jonkheer Jakob Kabbeljaauw, met eenig volk, derwaards gezonden; doch men hadt geweigerd, hem in te neemen: waarom hy, te Heilo en Egmond, was blyven leggen: hebbende hy, by 't opwerpen eener schanse ter laatstgemelde Plaatse, de aloude Abtdy aldaar, op twee toorens na, ten gronde toe, geslegtGa naar voetnoot(n). Doch toen men nu de Spanjaards, alle uuren, te wagten hadt, trok Kabbeljaauw wederom onder de Stad, begeerende te worden ingelaaten. Regeering en Burgery verschilden hier. Eindelyk, liet men hem en Ruikhaver binnen en op 't Stadhuis komen, daar de Wet byeen was. Hier haperde het nog aan 't besluit, tot dat Ruikhaver, vergramd, uit- | |
[pagina 441]
| |
borst: 't Was geen tyd van sammelen: kort moest men antwoorden, aan, of af. Toen ryst Burgemeester Floris van Teilingen op, en verklaart zig gezind, om, met den Prins en de Burgers, te leeven en te sterven. Met strykt hy 't Stadhuis af, en streeft, genoegzaam alleen alles over zig neemende, met een deel Burgers, naar de Friesche Poort, die hy doet openslaan: waarna 's Prinsen volk intrekt, en straks daarop, de Kennemerpoort wederom uit, om de Spanjaards, die, tot nog toe, maar tweeduizend Knegten en driehonderd paarden sterk waren, doch de Voorstad reeds hadden ingenomen, van daar te verdryven. Dit gelukte, en werdt de Voorstad, terstond daarna, in den brand gesteken. De Spanjaards leiden toen Egmond binnen aan koolen, daar de Nassauschen gelegerd geweest waren, en keerden, vervolgens, naar Haarlem te rugGa naar voetnoot(o). Te Alkmaar, viel men, na hunnen aftogt, aan 't sterken der StedeGa naar voetnoot(p). 't Liep aan, tot den eenentwingsten van Oogstmaand, eer de Spanjaards zig wederom voor dezelve vertoonden. Don Fredrik, aan 't hoofdGa naar margenoot+ van zestienduizend man, legerde zig te Oud-dorp, en deedt de Stad, van alle zyden, besluiten. Vlak voor den boom, liet men een schip zinken, waardoor de haven, insgelyks, gestopt werdt. De belegeraars kreegen hunnen toevoer te water over de Beverwyk, alwaar zy dertig of veertig Ruiters gelegd hadden. In de Stad, waren niet boven de agt- | |
[pagina 442]
| |
honderd soldaaten, omtrent dertienhonderd burgers, en eenige gevlugte Huisluiden. Men was 'er thans gezind, het uiterste af te wagten, schreef aan Sonoi om ontzet, en maande hem aan, tot het doorsteeken der zeedyken. Sonoi deedt ook, terstond, de sluizen open zetten; doch tot het doorsteeken der dyken, waren de andere Steden van 't Noorderkwartier bezwaarlyk te brengen, wederhouden wordende, door het nadeel, dat zy, hiervan, aan weide en wintervoeder, te wagten hadden. Midlerwyl, wierp Sonoi vier schansen op, te Rustenburg op den Huigendyk, te Broek op Langendyk, te Schoorldam en te Krabbendam: door welken, hy den vyand verhinderde zo veel voortgang te maaken om. Alkmaar, als Bossu onlangs gedaan hadt in Waterland; alwaar hy Landsmeer, Zunderdorp en Zuiderwoude ingenomen, en zig, sedert, langs 't Y, van Zaandam tot Nieuwendam toe, versterkt hadt. Die van Alkmaar deeden uitval op uitval, niet zonder voordeel. Men verhaalt, dat zy, op den vyftienden van Herfstmaand, eenen Spanjaard gevangen kreegen, die veel beloofde te ontdekken, zo men hem 't leeven laaten wilde. 't Werdt hem toegezeid; doch hy, na dat men hem uitgehoord hadt, egterGa naar margenoot+ opgeknoopt. Don Fredrik, vast bezig met het maaken zyner loopgraaven, waaraan, onder anderen, driehonderd Haarlemmers arbeiden moesten, besloot de Stad, op den agttienden, voor 't eerst, te doen beschieten, aan twee oorden. Na den middag, deedt hy storm loopen langs twee bruggen, die, 's nagts te voo- | |
[pagina 443]
| |
ren, over de graft geworpen waren. De Spanjaards, onder een yslyk geschreeuw, vliegen ter breuke op, aan de Friesche Poorte; dochGa naar margenoot+ werden zo ontvangen, datze, tot drie reizen, deinzen moesten. 't Zelfde gebeurde aan den Rooden Tooren, schoon de verweerers, hier, ook van agteren, uit het Spaansch Geschut, geplaatst tegen over de zoutkeeten, bestookt werden. De vrouwen en jongens bragten, op de eene en de andere plaats, brandende pekhoepen, ongeleschte kalk, ziedend water, gesmolten lood en andere brandstoffe aan, en hielpen den vyand weeren van de wallen. De aanval duurde vier uuren, en, in al dien tyd, week 'er van de belegerden niemant uit zyne plaats, zonder dood, of zwaarlyk gekwetst te zyn. Zy verlooren egter niet boven dertien burgers, en vierenveertig soldaaten: de aanvallers wel duizend man. Twee dagen daarna, werdt het schieten hervat: doch de Spanjaards waren niet aan den storm te krygen; schoon die van binnen hen, met trotse woorden, tergden, om aan te vallen. Daarna, werden eenige openingenGa naar margenoot+ in den Oosterdyk gemaakt, daar 't water, met den springvloed en noordenwind, zo hoog door gejaagd werdt, dat het land, op veele plaatsen, met schuiten, werdt bevaaren. Het doorsteeken van den Havendyk, tusschen Bergen en de Koedyker Sluis, ontbrak alleen nog, om den vyand dit gewest te doen ruimen. En schreef de Prins, in 't laatst van Herfstmaand, aan die van Alkmaar, dat zy, zo de nood sterker drong, ook 't verder doorsteeken der dyken te wagten hadden. | |
[pagina 444]
| |
Doch deeze Brief viel, by ongeluk, den vyand in handen, of liever by geluk, want Don Fredrik,Ga naar margenoot+ dien gelezen hebbende, en overweegende, in welk een gevaar, zyn gantsche Leger was, besloot het grof geschut te vervoeren, en 't beleg, op den agtsten van Wynmaand, geheellyk op te breeken. De Stedelingen vielen toen moedig uit, en den wykenden vyand in den staart, dien zy een goed deel volks afsloegen. Het Spaansche heir trok, op verscheiden' Dorpen, omtrent Haarlem en Leiden, in de winterlegeringenGa naar voetnoot(q). |
|