Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 410]
| |
deezen tyde, meenden, heimelyk verstand houdende, met den Schout, Adriaan Janszoon van Dort, hadt, al in Hooimaand, gepoogd, zig, door verraad, van de Stad meester te maaken: doch Hans Kolterman hadt den aanslag ontdekt en te loor gesteld, en sedert, hadt de Stad versterking van bezetting gekreegen, onder Lazarus MullerGa naar voetnoot(e). Doch na 't overgaan van Naarden, besloot men Haarlem, als naastgelegen, om verder zuidwaards of noordwaards door te dringen, openlyk aan te tasten. Bossu hadt de Stad, reeds in Slagtmaand, schriftelyk vermaand, om haaren zoen met Alva te maakenGa naar voetnoot(f).Ga naar margenoot+ De Regeering van Amsterdam deedt haar de zelfde vermaaning, in 't begin van Wintermaand, toen 't Spaansche Leger, van Naarden, over Amsterdam, reeds derwaards in aantogt was. En deeze jongste waarschuwing bragt te wege, dat de Vroedschap samen kwam, alwaar in beraad werdt gelegd, of men, met Don Fredrik, die reeds te Amsterdam gekomen was, in onderhandeling treeden zou, of niet. Sommigen stemden 't plat af, beweerende, dat men aan Naarden gezien hadt, hoe weinig op handeling te tellen ware: waarom zy rieden, dat men aan den Prinse schikken moest, om onderstand. Anderen gaven, daartegen, te bedenken, dat het dwaasheid ware, met zo magtig een' Koning, als die van Spanje was, te willen kampen, en dat ook de Prins nog geene eene | |
[pagina 411]
| |
Stad hadt konnen ontzetten. Zy stemden, derhalve, voor de handeling, en hadden de meerderheid aan hunne zyde. JonkheerGa naar margenoot+ Christoffel van Schagen, Dirk de Fries, Oudburgemeester, en Adriaan van Assendelft, Pensionaris der Stad, werden naar Amsterdam geschikt, met last, om vier of vyf dagen tyd van beraad te verzoeken. Doch Hopman Wybout van Ripperda, Overste der Stede, hiervan de lugt gekreegen hebbende, roept de schutters en burgers, in de nieuwe Doele, byeen, vertoont hun ‘hoe de Vroedschap, buiten kennis der burgerye, en tegen haaren eed, in onderhandeling getreden was met den vyand: hoe ydel het ware op genade te hoopen, na 't gene men te Mechelen, te Zutfen, en te Naarden, gezien hadt; en eindelyk, hoe veel loflyker het ware, de vryheid der Stede, tot den uitersten snik zyns leevens, te verdedigen.’ Voor dit laatste, verklaart hy zig, en krygt den meesten hoop tot medestemmers. Daarna geeft men van den toestand der Stad den Prinse kennis, en zendt aan Lazarus Muller, toen te Nieuwendam gelegerd, om meer volks. Deez', terstond, de Waterlandsche schansen ruimende, welken, zonder uitstel, door de Amsterdammers werden ingenomen, zendt vier vendelen, onder Jakob Steenbach, Christoffel Vader, Lambert van Wirtenberg en Maarten Pruis, naar Haarlem, en trekt, met het overschot zyns volks, de Stad voorby, naar Leiden. In Haarlem, kwam, naderhand, tot in Lentemaand des volgenden jaars, geduurig zo veel toevoer van versch volk, dat | |
[pagina 412]
| |
de bezetting, eindelyk, drie- of vierduizend man sterk werdtGa naar voetnoot(g). Midlerwyl, hadt men, in de Stad, de beelden ter Kerken uit gestommeld, en die den Hervormden ingeruimd,Ga naar margenoot+ Twee der drie Gemagtigden, met flaauwe hoop, van Amsterdam te rug zynde gekeerd, werden, terstond, in hegtenis genomen, en naar Delft aan den Prinse gezonden, die hen te regt stellen, en Assendelft onthalzen deedt. Schagen stierf in de gevangenis. De Fries was te Amsterdam gebleeven. Schagen en Assendelft meenden zig, met het besluit der Vroedschap, te konnen verantwoorden; doch de Prins verstondt, dat niemant eenen last aanvaarden mogt, die,Ga naar margenoot+ met zynen eed, strydig was. En ziende, hoe 't meerderdeel der Vroedschap tot handeling geneigd was, zondt hy Aldegonde naar de Stad, die de Wet aldaar, uit 's Prinsen naam, veranderde, stellende Jonkheer Jan van Vliet, Nikolaas van der Laan, Gerrit Stuiver en Pieter Kies aan, tot Burgemeesters; en tot Schepens, Willem Adriaanszoon, Jakob van Heussen, Kornelis Ryken, Pieter Bal, Nikolaas Mattheuszoon, Adriaan van Berkenrode en Mattheus Augustynszoon. In de Vroedschap, werden 'er tien verwisseldGa naar voetnoot(h). Al dit geschiedde, onder verklaaring, dat het niet zou geagt worden te strekken tot krenking der Handvesten, die 't veranderen der Wet, op eenen anderen tyd en wyze, vorderden. Ga naar margenoot+ Zo stondt het in Haarlem, toen Dirk de | |
[pagina 413]
| |
Fries en anderen uitgeweekenen eenen brief schreeven, om de Regeering te beweegen, tot het zoeken van genade, en het uitdryven der bezetting. Doch de brenger werdt, met den strop, gestraft. Don Fredrik, schrikkende tegen 't beleg, in 't holst van den winter, zou gaarne gezien hebben, dat de Stad 't hoofd in den schoot gelegd hadt: doch bespeurende, dat zy zig, door vleijen noch dreigen, verzetten liet, brak hy, den agtsten van Wintermaand, op van omtrent Amsterdam. Ga naar margenoot+ De voortogt, langs den hoogen dyk, tot by Sparendam, zynde gekomen, vondt hier den weg geslooten, met twee bolwerken, waaragter, men bezig was, met den dyk dooren den vyand den gewoonen weg naar de Stad af te snyden. Doch Juliaan Romero, begeleid door eenige Roomschgezinde boeren, kiest een pad beneden den dyk, over 't ys, overvalt de verschansing aan den westkant, daar zy minst versterkt was, en verslaat driehonderd man van de bezetting, die, onder Gerrit van der Laan en Maarten Pruis, stondt. Pruis zelf sneuvelde hier. De overigen werden op de vlugt gejaagd. Jammer was 't, dat men het doorsteeken van den dyk niet eerder begonnen hadt: doch dit was, voor de verandering der Haarlemsche Regeeringe, niet doenlyk geweest. Nu stondt den SpanjaardenGa naar margenoot+ de weg naar Haarlem open. Ook vertoonden zig de eersten, op den elfden van Wintermaand, voor de Stad: daar zy 't Leproozenhuis innamen. Don Fredrik, twee vendelen Waalen in Sparendam gelaaten hebbende, volgde, met het gros des Legers, | |
[pagina 414]
| |
dat, van tyd tot tyd, aanwassende in kragten, eindelyk, op dertigduizend man, waaronder vyftienhonderd Ruiters waren, begroot werdt. Zesendertig vendelen Spanjaards legerden zig voor de Kruispoorte: agttien vendelen Duitschers, onder den Graave van Overstein, voor de Houtpoorte, en twee-entwintig vendelen Waalen, onder Noirkarmes, Kapres en Liques, in 't Westen, aan den duinkant. De Ruiters lagen in de naaste Dorpen, zo langs strand, als binnen door, op den weg naar Alkmaar. Van Amsterdam kreeg de Veldheer veertien metaalen stukken, veertig en zesenveertig pond schietende. Ook zondt hem de Hertog drieduizend Luiksche graavers toe, die, sedert, meest allen, aan en omtrent de wallen, zyn omgekomen. Ga naar margenoot+ Haarlem hier tegen, genoegzaam de zwakste Stad van Holland, hadt weinig voorraad van mond- en krygsbehoeften; doch de Meer en 't Spaarne open, waarlangs de Stad, eenen geruimen tyd, voorzien werdt van volk en voorraad. Zy hadt ook duizend delvers in dienst, en driehonderd wyven, onder Kenau Simons Hasselaar, eene Weduwe van zesenveertig jaaren en van een der beste geslagten, die niet schroomde, met spiets, roer en rappier, in vrouwen kleedinge, den vyand te keer te gaan: welke dienst haar, in 't jaar 1574, door de Staaten van Holland en Zeeland, met het Waagmeesterschap en Ontvangerschap van den nieuwen Impost op de Turf, binnen Arnemuiden, vergolden | |
[pagina 415]
| |
werdtGa naar voetnoot(i). Men viel, in der yl, aan 't sterken der Stad, werpende eenige schansjes op langs de Meer, en een kloek Ravelyn voor de Kruispoorte, over de Legerplaats van Don Fredrik, die zynen intrek op 't Huis te Kleef genomen hadt. Oranje hadt, midlerwyl, den Graaf vanGa naar margenoot+ der Mark, met vyftien vendelen Knegten, vier Kornetten paarden, en zes veldstukken, by Leiden verzameld, afgezonden tot onderstand van Haarlem. Doch hy werdt, by den weeligen berg, door Bossu, Noirkarmes en Romero, onderschept en geslaagen. Hier bleeven vier stukken geschuts, de meeste vendels en duizend man op de plaats. De Spanjaards lieten 'er niet boven twaalf. Lumei hadt zig, door de vlugt, gebergd. Met de gevangenen werdt wreedelyk gehandeld. Baptist van Trier, voor wien Lumei tweeduizend Kroonen en negentien Spaansche krygsgevangen' soldaaten gebooden hadt, en Hans Keller werden, by 't eene been, opgehangen: waarop Lumei ook de gemelde negentien ter galge verwees. Don Fredrik, de Legerplaatsen voor HaarlemGa naar margenoot+ omgraaven hebbende, en zig verbeeldende, dat de Stad het naauwlyks eene week houden zou, regt, na 't delven van slegts ééne loopgraaf, eene battery op voor de Kruispoorte, die hy, met zyne veertien metaalen stukken, op den agttienden, beschieten liet. De Poort, het Ravelyn, en de naaste gordynen werden geweldig beschadigd, door | |
[pagina 416]
| |
zeshonderdentagtig schooten, die, deezen dag, gedaan werden. Den volgenden, deedt men 'er vyf minder op de S. Jans Poorte, en 't muurwerk aan dezelve gehegt. Doch de belegerden stopten, des nagts, de breuken, met wolzakken, steen, hout, aarde en andere stoffen, en besteedden de lange wintersche nagten, om eenen nieuwen wal op te werpen agter den ouden, van de S. Jans Poorte af, tot aan de S. Katrynen brugge toe, waardoor de Stad, aan deezen kant, genoeg gedekt was. Op den eenentwintigsten, werdt het Ravelyn, den gantschen morgen, wederom fel beschooten: waarna Don Fredrik bevel gaf, om storm te loopen. De aanval was hevig; doch de belegerden verweerden zig zo dapperlyk, dat de aanvallers, met agterlaating van honderdenvyftig of tweehonderdGa naar voetnoot(k) dooden, wyken moesten. De verweerers verlooren 'er boven tien of twaalf niet, schoon Krygsvolk en burgers zig, in groote menigte, bedreven hadden naar de wallen en naar 't Ravelyn, vanwaar de vyand, uit het grof geschut, met kogels, ketens en schroot gelaaden, en uit de handbussen, begroet, en met een' vlugt gloeijende koolen, brandende pekhoepen, heete assche en olie, en gesmolten lood overstort werdt. Uit dit begin, werdt groote moed geschept by de belegerden. Ook zag Don Fredrik, dat de Stad met geene domme kragt te winnen was: waarom hy bevel gaf, het Ravelyn, door loopgraaven, te naderen, en eenige mynen te delvenGa naar voetnoot(l). | |
[pagina 417]
| |
De Haarlemmers, om 't graaven der Spanjaarden te hinderen, deeden geduurige uitvallen. Ook overrompelden zy, den dertienden,Ga naar margenoot+ of, volgens anderen, den zeventienden van Louwmaand, de schans te Rustenburg, daar Duitschers lagen, die genoegzaam allen verslaagen werden: doch de schans werdt, daarna, door de Spanjaards hernomen. 't Versch volk, dat de Haarlemmers, van tyd tot tyd, inkreegen, maakte hen heet op zulke aanslagen: hoewel 't ook den Spanjaarden, nu en dan, gelukte, het ontzet op te ligten: 't welk, onlangs, Filips de Koning, metGa naar margenoot+ tweeduizend man, door den Prinse, naar Haarlem gezonden, te beurt gevallen was. De Spanjaards, hem 't hoofd hebbende afgehouwen, wierpen het over de vesten, met een byschrift, dat hy 't was, die 't ontzet, zo ongelukkiglyk, aangevoerd hadt. Die van binnen, hierdoor getergd, hangen, 's nagts daarna, twaalf gevangenen op, houwen 'er elf hoofden af, en kuipenze in eene ton, daar een papier op geplakt was, inhoudende, dat men Alva, voor den tienden penning, waarom hy Haarlem belegerd hieldt, de tien koppen toezondt, en den elfden voor interest, op dat hy over geene schraale betaaling te klaagen hadt. 't Delven ging vastGa naar margenoot+ zynen gang van de Spaansche zyde; doch de belegerden groeven 'er tegen aan, en zag men, dikwils, de wederzydsche mynen springen, met eene yslyke vernieling van vyand en vriend. De Spanjaards naderden 't Ravelyn,Ga naar margenoot+ sedert, langs eene overdekte gaandery, zo digt, dat men 't, eerlang, verlaaten moest, eerst egter eene geweldige halve maan, bin- | |
[pagina 418]
| |
nenwaards, hebbende opgeworpen: waaraan elk, tot Burgemeesters toe, de hand geslaagen hadt. 't Gelukte den belegerden ook, eene vyandlyke myn, van boven, door geweldige zwaarten, in te persen. Doch Don Fredrik, ziende zyn Krygsvolk, welk het, in 't veld, daar de schildwagten, nu en dan, waren doodgevrooren, naauwlyks harden kon, verloopen by menigten, besloot, des nagts voor den laatsten van Louwmaand, een' nieuwen storm te doen op de Kruispoorte, die men tot een bolwerk verbouwd hadt. Men bekroop den wal, heimelyk, pas voor den dageraad. Die van binnen merkten 't niet, voor dat de vyand op de vesten was. Toen aan 't schieten, aan 't schreeuwen, aan 't wekken der burgeren. De bespringers worden verjaagd van den wal aan de Kruispoorte: vanwaar de verweerers egter ook agter de nieuwe werken weeken, na dat Don Fredrik den grooten aanval doen blaazen hadt, en met het meeste heir genaderd was. Doch naauwlyks stak de vyand 't hoofd boven 't blokhuis, of hy zag zig, van alle zyden, begroeten, met een ontelbaar getal van kogels, die, van de einden der halve maane, en uit de naaste huizen, op hem afvloogen. Te gelyk, liet men de myne onder 't blokhuis springen, waardoor veertig man omkwam. Ondertusschen, hadt Billy, met tweehonderd zyner rapste Waalen, uit Friesland ontbooden, eenen aanval gedaan op de S. Jans Poorte, daar hy afgeweezen was. Aan de Kruispoorte, boodt men ook zo veel weer, dat de Spanjaards, eindelyk, den moed vallen lieten, en met verlies van | |
[pagina 419]
| |
driehonderd man aftrokken. De Haarlemmers hadden slegts tien of twaalf man verlooren. De belegeraars, dus ten tweede maaleGa naar margenoot+ afgeslaagen, begonden 't wat zagter op te neemen, en naauwlyks op iets anders, dan op 't uithongeren der Stad, bedagt te zyn. Veele Oversten spraken zelfs van 't beleg op te breeken: waartoe de Veldheer zelf scheen te neigen; doch de Hertog, zyn Vader, dieGa naar margenoot+ thans ziekelyk was, schreef hem ‘dat hy, in persoon, 't beleg zou komen voortzetten, zo Don Fredrik vertrekken wilde, of deszelfs Moeder, uit Spanje, ontbieden, om haars Zoons plaats te bekleeden:’ welke schamperheid den Veldheer besluiten deedt, om met het graaven voort te gaanGa naar voetnoot(m), en de Stad, ondertusschen, den toevoer, die reeds schaars begon om te komen, en met yssleeden moest worden aangebragt, zo veel mogelyk ware, af te snyden. In Sprokkelmaand, sloeg het aan 't dooijen,Ga naar margenoot+ waardoor 't beleg van Haarlem een ander aanzien kreeg. Men hadt, om den toevoer langs de Meer vry te houden, vier groote en eene kleine galeie op stapel gezet, en de eene na de andere te water gebragtGa naar voetnoot(n). De Amsterdammers onderstonden, sedert, met vyf schepen en eene kleine galei, die zy, door Sparendam, in 't Spaarne gebragt hadden, in de Meer te komen, langs een gat, dat zy, by 't penningsveer, in den laa- | |
[pagina 420]
| |
gen weg, graaven wilden. Doch hierin werden zy belet, door de Haarlemmers. Bossu, toen op een ander middel denkende, liet den Overtoom, een half uur van Amsterdam, aan den heiligen weg, doorgraaven, en kreeg, door dit gat, eenige smakzeilen in de Meer, die, door de Haarlemmer galeien, aangetast en verjaagd werden: en schoon zy meermaalen te rug keerden, doorgaans, gelyk lot troffen. Ook versloegen de Haarlemmers, in eenen uitval met duizend man, op den vyfentwintigsten van Lentemaand ondernomen, meer dan agthonderd vyanden, veroverende, te gelyk, vyf bassen, twee metaalen slangen, negen standaarden en een' grooten buit van kostelykheden. Doch weinige dagen daarna, bragt Bossu, door den dyk, geopend by 't Huis ter Hart, wel drie-endertig schepen en zeven galeien op de Meer: ook werden 'er alomme schansen opgeworpen, waardoor de toevoer naar de Stad langs hoe moeilykerGa naar margenoot+ werdt. Zelfs waren 'er, zonder groot gevaar, geene brieven meer uit of in de Stad te krygen, waarom men zig van eenen vond bediende, dien de oude Romeinen reeds in 't werk hadden gesteld: hierin bestaande, dat men tamme en in de Stad op slag gewende duiven naar buiten zondt, die, met briefjes aan 't lyf gehegt, zo digt aan de Stad als 't mooglyk ware, opgeschooten werden, en veeltyds gelukkiglyk over raakten. 't Ontzet der Stede werdt, een en andermaal, vergeefs ondernomen: de overmagt des vyands deedt 's Prinsen Volk en Vloote te rug wyken. Maar de schans te Rustenburg werdt, door Hop- | |
[pagina 421]
| |
man Balfour, veroverd en eenigen tyd ingehouden. De Koeijen gingen, onder deeze schanse, buiten de Schalkwyker en Spaarnewouder Poorten, den gantschen tyd der belegeringe door, weiden: hoewel 'er de Spanjaards, nu en dan, eenen aanval op deedenGa naar voetnoot(o). 't Gebrek aan mondbehoeften in HaarlemGa naar margenoot+ veroorzaakte, eerlang, eene zetting op 't brood, dat elk dagelyks te gebruiken hadt: ook werden 't slegte volk en de jongens verpligt, alleenlyk moutkoeken te nuttigen. Voorts besloot de Stad, schoon zy 't Regt der Munte niet hadt, by mangel van gangbaare penningen, eenige zilveren stukken te doen slaan, die boven de waarde werden uitgegeven. Zy volgde, hierin, den Prins van Oranje, die onlangs ook, by raade der Staaten, de munt van zeven op agt verhoogd hadtGa naar voetnoot(p). Om nu en dan wat meels en buskruids binnen te krygen, gebruikte men luiden, ligt gekleed, die zakjes met den voorraad om den hals en twee Pistoolen aan den gordel hadden; en, met polsen of verrejagers, over slooten en gebroken land, wipten, tusschen de Spaansche schildwagten door. Sommigen werden egter gevat, en in 't gezigt der belegerden opgehangen: 't welk, en dat men, onlangs, het hoofd van Hopman Olivier, die Bergen hadt helpen verrassen, en nu, in een gevegt op den Diemerdyk, gesneuveld was, met een byschrift, over de muuren geworpen hadt, de Haarlemmers der- | |
[pagina 422]
| |
wyze verbitterde, dat zy Quiryn Dirkszoon en Lambert Jakobszoon, oud Burgemeesters, die,Ga naar margenoot+ op eenig vermoeden, in hegtenis gezet waren, en Adriaan van Groeneveen, een' Haarlemmer, die, in Spaanschen dienst, gevangen, was, uit den Kerker haalen, en, tegen den zin der Wethouderschap, nevens nog vyf soldaaten, eenen Priester en een' jongen van vyftien jaaren, aan eene galg, op den wal geplant, opknoopen. De vrouw en dogter van Meester Quiryn, die hem, ter dood gaande, moed inspraken, werden, door 't graauw, met smyten en stooten, in 't water gejaagd, daar zy beide verdronken. Wyders onderstondt men, den Spanjaarden ten spyt, de beelden der heiligen naar den wal te draagen, om 'er de breuken mede te stoppen.Ga naar margenoot+ Doch deeze dartelheid werdt den Haarlemmers verleerd, door de nederlaag van 's Prinsen schepen op de Meer, onder Marinus Brand, als Admiraal, en den Heere van Batenburg, als Overste des Krygsvolks; die 's vyands Vloote onder Bossu sterker, of beter op haare hoede vindende, dan zy verwagt hadden, eer 't op een slaan ging, de vlugt namen. Bossu vervolgdeze, en veroverde twee-entwintig vaartuigen: de overigen bergden zig in de Kaag of in de oude wetering. Dit gebeurde, op den agtentwintigsten van Bloeimaand: en de Spaanschen bleeven, sedert, meester van de Meer, waardoor der Stad de toevoer te water belet werdt. Hierop volgde het bemagtigen van eenige schansen der belegerden. In 't leger, meende men, dat de Stad nu terstond zou hebben moeten | |
[pagina 423]
| |
buigen: doch 't viel anders uit. Men hadt twee metaalen stukken van Dordrecht en Leiden bekomen, uit welken men zo hevig vuurdeGa naar margenoot+ op de battery des vyands, dat men 'er den kruin afschoot, en nog twee andere werktuigen, in de plaatse der batterye opgeregt, om de belegerden van de vesten te houden en hunne binnenwerken te ontdekken, geheellyk vernielde. Hierna, kwam 'er zo veel volks in 't Leger,Ga naar margenoot+ en de toegangen werden, alomme, zo sterk bezet, dat de Stad, aan welke, onlangs, de toevoer te water afgesneeden was, nu, ook te lande, niet langer voorzien kon worden. De Prins, hiervan verkondschapt, zag geene uitkomst, dan in 't benaauwen van den vyand, door hem, op gelyke wyze, den toevoer af te snyden. Hy was, hierop, reeds te vooren, bedagt geweest, en Sonoi hadt zig, op zyn bevel, in Lentemaand, verschanst, op den Diemerdyk, te Jaaphannes, tusschen Amsterdam en Muiden, daar hy 't Y ter eene zyde hadt, en ter andere de Diemermeer, die tot in den Amstel en aan den Utrechtschen Wagenweg strekte: eene plaats, regt gelegen, om den toevoer, van boven naar 't Leger, beide te water en te lande, te beletten. Doch de Amsterdammers hadden hem van daar verdreeven, en 'er, sedert, eene schans gelegd. Nu, in den aanvang van Zomermaand, onderneemt hy, tusschen deeze schans en Amsterdam, den Diemerdyk, by nagt, te doorgraaven, en, hier en hieromtrent, zes schansen op te werpen, die hy, tot na 't overgaan | |
[pagina 424]
| |
van Haarlem, inhieldt. Batenburg wierp zig in Ouwerkerk, dat hy insgelyks versterkte.Ga naar margenoot+ Doch hy en Sonoi konden, ten deezen tyde, den toevoer naar 't Leger voor Haarlem, bezwaarlyk, beletten. De Amsterdammers waren nu meester van de Diemermeer, en van de vaart, die, uit de Vegt, door Weesp en Diemen, in dezelve liep; waarlangs men 'tGa naar margenoot+ Leger voorzien kon. Men poogde wel de Vegt boven de vaart te sluiten, ten welken einde, Adriaan Vyg, Overste van Gorinchem, met vyfhonderd man, derwaards toog, zig begon te verschansen, en 't Huis te Gunterstein innam. Doch Jan Baptist de Tassis, die toen te Utrecht was, trok, met twee vendelen Knegten en eene bende Ruiters, op hem af, verdreef hem, en deedt de begonnen schans slegten. Dezelfde toeleg werdt, sedert, te Nieuwersluis, hervat; daar hy, insgelyks, mislukte, mids het muiten der Duitschers, die zig egter haast stillen lieten. Ook hadt Alva toen alle de posten van belang in deezen oord doen bezetten, door Don Francisko Baldes, die Batenburg, uit Ouwerkerk, verdreeven hadtGa naar voetnoot(q): waarom men van 't sluiten der Vegt moest afzien. Die van Buuren ondernamen, omtrent deezen tyd, het doorsteeken van den Lekdyk, waardoor 't Stigt onder water gezet, en de toevoer, van bovennaar 't Leger, ook belet geweest zou zyn. Doch de Heer van Hierges, thans Stadhouder van Gelderland, was hun hier in den weg,Ga naar margenoot+ en verzekerde zig van den dyk.'t Mislukken | |
[pagina 425]
| |
van zo veele aanslagen, die tot ontzet van Haarlem ondernomen waren, hielp het volk, daar, aan 't morren over de Regeeringe, die, riep men, de Gemeente, door verdigte troostbrieven, misleidde: 't welk van zo veel gevolg was, dat der Burgerye gegund werdt, zes, of, volgens sommigen, zestien mannen te kiezen, om, met de Wethouders, na te zien, wat 'er geschreeven werdt. Maar 'tGa naar margenoot+ ongenoegen nam toe, met het minderen der mondbehoeften: daar 't nu zo schraal mede omkwam, dat men brood van hennip- en raapzaad begon te bakken, gebruikende 't vleesch van honden, katten en paarden tot toespyze. 't Weinige Kooren, dat 'er overschoot, werdt gespaard voor 't Krygsvolk. Men schikte dan, by donkeren nagt, onder een geweldig geluid van trommels en trompetten, een der snelst bezeilde jagten ter Stad uit, dat, ongemerkt, tusschen Bossus schepen door raakte en den Prinse tyding bragt van den nood der Stede. Zyne Doorlugtigheid hadt, na dat de Spaanschen meester op de Meer geworden waren, Haarlem verlooren gerekend, weetende, wat het inhadt, door 's vyands schansen, te breeken. Doch de Gemeente, gewoon met blinden yver voort te slaan, meende, men moest wat meer onderneemen, om zulk eene Stad te ontzetten; waartoe, immers, zeide men, gelds genoeg opgebragt was. Zelfs booden veele Delftsche, Leidsche en Rotterdamsche burgers aan, hun lyf, tot behoudenis der Stede, te willen waagen. De Prins moest zig dan, zyns ondanks, | |
[pagina 426]
| |
laaten overhaalen, om eenig volk, burgers en bezettelingen, byeen te brengen; dat te Sassem geschiedde. Ga naar margenoot+ Doch terwyl hy hiermede bezig was, traden die van Haarlem, op den eersten van Hooimaand, in mondgesprek met den vyand, over een Verdrag: welk egter vrugteloos afliep, 't zy dat Don Fredrik te veel eischte, of dat de belegerden 't Verdrag niet ernstig zogten, en voorhadden, den vyand op te houden, tot dat het verwagtte ontzet gereedGa naar margenoot+ zyn zou. 't Ging dan wederom op een beschieten, aan poorten, toorens en wallen, die, op den derden van Hooimaand, door duizendenagt schooten, 't grootste getal, dat, in den gantschen loop der Belegeringe, op éénen dag, geslaakt werdt, geweldig beschadigd werden. De vyand dreigde daarna storm te loopen; doch 't bleef agter, om dat een overlooper hem berigt hadt, dat 'er, naauwlyks voor zes dagen, leeftogt in de Stad was.Ga naar margenoot+ Ook gaven de belegerden, ten deezen tyde, hunnen uitersten nood te kennen, door het uitsteeken eener zwarte vlagge. Want zo ver was 't nu gekomen, dat men, na 't uitpluizen van 't kruid, dat tusschen de steenen groeit, 't lyf houden moest, by gekookte ossen- en paardenhuiden, en zelfs by schoenleder; en dat, de een by den anderen, op straat, van honger versmagtte. De bezettelingen, in deezen toestand, aan 't muiten geraakt, plonderden de Lombaard en verscheiden' andereGa naar margenoot+ winkels. De Prins troostte de bedrukten, zo veel hy kon, door brieven, en verzogt hen, | |
[pagina 427]
| |
die erbarmelyk om ontzet aanhielden, eindelyk, slegts twee dagen te toeven, wanneer hy een' loozen aanval doen zou op de Fuik, een water, waardoor de Meer gemeenschap met de Stad heeft, en welk, door den vyand, sterk beschanst was; terwyl 't ontzet, van den kant van den Hout, zou worden aangevoerd. Ook hieldt hy zyn woord. De Heer van Batenburg trok, den agtsten van Hooimaand, tegen den avond, op van Sassem, aan 't hoofd van vierduizend Knegten, grootendeels burgers der naaste Steden, met naame van GoudaGa naar voetnoot(r) en van Delft, onder welke laatsten, zig bevondt Joan van Oldenbarneveld, die, naderhand, Advokaat van Holland werdt. Voorts hadt Batenburg zeshonderd Ruiters, onder Gaspar van der Noot, Heere van Karlo, zeven veldstukken en vierhonderd wagens met krygs- en mondbehoeften by zig: en, om 's vyands verschansingen te veiliger te konnen genaaken, hadt hy zig voorzien van borstweeringen van musketschootvrye planken, die, op wielen, voortgeschooven konden worden, en gaten hadden, daar 't geschut door speelen kon. Een optogt met zo veel volks en omslags kon niet verhoolen blyven voor Don Fredrik, die 'er, daarenboven, kennis van kreeg uit de briefjes, welken hy, aan twee duiven, in de vlugt geschooten, gehegt gevonden hadt. Nog vernam hy, dat de belegerden een gordyn doorsneeden hadden, om, door de breuke, uit te vallen, zo ras 't ontzet vernomen werdt. Dus dubbel | |
[pagina 428]
| |
gewaarschuwd, doet hy, in den zelfden nagt, eenen grooten hoop nat stroo in den brand steeken, regt over de genoemde breuke, waarmede hy den belegerden, door vlam en smook, verhinderde het teken te zien van 't naderend ontzet, welk met vuur geschieden moest. Agter 't smeulend stroo, plaatst hy vyfduizend man van zyn beste Voetvolk: een diergelyk getal Knegten en vyfhonderd Ruiters worden naar den duinkant gezonden, onder Jan Baptist del Monte, die last hadt, om, op zeker teken van 't geschut, den Nassauschen in de linker zyde te vallen. Zes Regementen onder Romero en anderen moesten, ten zelfden tyde, oostwaards, over de besnydingen springen, en de gelegenheid waarneemen, om Batenburg op de regter zyde aan te tasten. Het overig deel des heirs stondt, binnen de Legerwallen, in slagorde. Batenburg, die, tot middernagt, te Noordwykerhout, getoefd hadt, genaakt, tegen drie uuren des morgens, het mannepad, daar hy stal houdt,Ga naar margenoot+ om zyne borstweeringen toe te stellen. Doch terwyl hy hiermede bezig is, begint het Spaansch geschut te balderen: waarop hy, onvoorziens, van de eene en de andere zyde, aangevallen wordt. Zyne voorhoede, uit Ruitery bestaande, was, midlerwyl, binnen de verschansingen geraakt, daar zy van een' veel sterker hoop ontvangen en te rug gejaagd wordt, tot aan 't mannepad. Hier stort zy op haar eigen voetvolk, dat, van drie kanten, overvallen, zo zwaar een' schok niet wederstaan kon; maar agteruit en aan 't vlugten sloeg. Zevenhonderd bleeven 'er op | |
[pagina 429]
| |
de plaats, waaronder beide Batenburg en Karlo waren. De wagens, zynde de voerluiden, meest allen, met de paarden, ontvlugt, 't geschut en dertien of veertien vendels werden veroverd. De belegerden, 't beraamde teken niet vernomen hebbende, hadden geenen uitval gedaan, en zelfs gewaand, dat het gerugt van den stryd, welk zy hoorden, looslyk, door den vyand verwekt was, om hen in 't net te lokken. Nu kreegen zy de tyding van de nederlaag der hunnen, door eenen gevangen, dien de vyand neus en ooren afgesneeden hadt. Zy werdt bevestigd, door eenige hoofden van verslaagen' burgeren, die men wederom over de vesten wierp, en eerlang door eenen brief van den Prinse, die hun riedt, ten beste mogelyk, voor zig zelven te zorgen, en 't Leger te Sassem opbrak. De benaauw de Stedelingen, nu geene uitkomstGa naar margenoot+ meer ziende, namen in overleg, om, in eenen algemeenen uitval, door 's vyands Leger te slaan, en de Stad te verlaaten. Doch de vrouwen en kinderen, verneemende dat men hen niet dagt mede te voeren, vielen aan 't schreijen en jammeren, en stremden de uitvoering van 't genomen besluit. Daarna stelde men voor, om den uitval, met vrouwen en kinderen, en elk die mede wilde, te doenGa naar voetnoot(s), en begon men, hiertoe, al gereedschap te maaken, toen Don Fredrik, kennis van den toeleg gekreegen hebbende, in eenen Brief, op Eversteins naam geschreeven, den belegerden aandiende, dat 'er nog genade | |
[pagina 430]
| |
was, zo men de Stad, terstond, opgave. De Duitschers luisterden hiernaar, en weigerden uit te trekken. De Waalen wilden 'er mede door; doch aarzelden, als 't er op aankwam. Gantsch Haarlem raakte over einde, willende sommigen vertrekken, anderen blyvenGa naar margenoot+ en handelen. Tot dit laatste beslooten de Regenten en Oversten van 't Krygsvolk, die, op den twaalfden van Hooimaand, buiten de Zylpoorte, in onderhandeling traden, en, ten negen uuren des morgens, slooten, dat de Stad zig op genade en ongenade hadt over te geeven; doch de plondering met tweehonderdenveertigduizend guldens zou mogen afkoopen. De Gemagtigden, in de Stad te rug gekeerd zynde, gaf men 't den Duitschen, Schotschen en Walschen Knegten in de keur, of zy, ongewapend, uittrekken, of 's Hertogs genade afwagten wilden: tot welk laatste zy beslooten.Ga naar margenoot+ Alleenlyk Bordet, een Fransch Edelman, die, na 't herneemen van Bergen in Henegouwen, 's Prinsen dienst hadt moeten verlooven, wanhoopte, in zo verre, aan vergiffenis, dat hy zig van zynen dienaar doorschieten lietGa naar voetnoot(t), of, zo sommigen meenen, de handen aan zig zelven sloegGa naar voetnoot(u), na dat de knegt hem dien harden dienst geweigerd hadt. De schuttery ook in 't Verdrag bewilligd hebbende, kreegen poorters en soldaaten bevel, om hun geweer op 't Stadhuis te brengen, de Duitschers en Schotten alleenlyk uitgezonderd, die, ondertusschen, de vesten bewaarden. Voorts moesten de burgers zig in 't Kloos- | |
[pagina 431]
| |
ter te Zyl te vervoegen, de vrouwen en kinderen in de groote, en de Walsche en andere soldaaten in de Bakenesser Kerk. Daarna trokken de Spanjaards naar binnen, en toen moesten ook de Duitschers en Schotten hun geweer boven brengen, en zig naar 't S. Katrynen en S. Ursulen-Klooster begeven. En zag men alreeds 't Verdrag schenden, en eenige burgers huizen plonderen. Don Fredrik, daarna, met den Graave van Bossu en andere Grooten, in de Stad gekomen zynde, deedt de Hopluiden en Vendrigs verzekeren, en naar 't Huis te Kleef brengen: en met denGa naar margenoot+ volgenden dag, hief het straffen aan van soldaaten, en van burgers, die, om de beroerten des jaars 1566, gevlugt, en, na 't omslaan der Stede, wederom binnen gekomen waren. Zy kreegen 't zwaard, zo zy biegten wilden; zo niet, den strop. Vyf beuls met hunne knegts sloofden zig, dag aan dag, af, aan 't ombrengen van menigte van menschen. Don Fredrik deedt, daarenboven, driehonderd elendigen, by paaren, rug aan rug, binden, en in den mond der Meere verdrinken. De Overste der Stad, Wybout van Ripperda, Lancelot van Brederode, Heer van Veenhuizen, Jonkheer Jan van Duivenvoorde, Kolonel der Burgerye, en andere voornaame Personaadjen werden onthalsd, zelfs een bastaardzoon des Kardinaals van Granvelle, die, zig aan 's Prinsen zyde in Krygsdienst begeven hebbende, liever sterven wilde, dan zig, door 't melden van zyne afkomst, redden. Een Luthersch Predikant van Hopman Steenbach werdt gehangen: Simon Simonszoon, | |
[pagina 432]
| |
Predikant der Stede, onthoofd. Hopman Balfour behieldt zyn leeven, mids hy zwoer, den Prins van kant te zullen helpen, dien hy 't egter te kennen gaf, en getrouw bleef. De Schout Adriaan van Dort, de Burgemeesters van Vliet, Kies en Stuiver werden in hegtenisGa naar margenoot+ gezet. Men meent, dat omtrent de helft der bezettelingen, die, by 't overgaan der Stad, tot op omtrent agttienhonderd gesmolten waren, daarna, door beuls handen, omgebragt werdt. De vyand hadt, zo men wil, geduurende 't beleg, drieduizend man door scherp, zevenduizend, door ziekte, honger en ongemak, verlooren. De schade, by de Stad, door de belegering, geleeden, is op twaalfhonderddrie-entagtigduizend guldens berekendGa naar voetnoot(v), dat eene geweldige somme was, ten deezen tyde. De Duitsche Knegten, 's Prinsen dienst afgezwooren hebbende, werden, onder geleide van zestig Spaansche Ruiters, naar Gelderland gezonden. Doch Sonoi, die toen den Diemerdyk nog inhadt, welken hy, kort hierna, verliet, zondt hun drie galeien met volk agter na, onder Walter Heegeman, die hen te Nieuwkerk inhaalde. De Ruiters namen de vlugt, na den eersten aanval. De Duitschers lieten zig toen naar Sonoi leiden, die hen wederom tot 's Prinsen dienst bewoogen zou hebben, zo Don Fredrik hunnen Hopluiden, die nog te Haarlem zaten, in zulk een geval, den dood niet gedreigd hadt. Deezen bewoogen dan Sonoi, om hun volk, met 's Prinsen verlof, van den | |
[pagina 433]
| |
Krygsdienst te ontslaan. De Haarlemmers bragten van de beloofde penningen tot afkooping der plonderinge nog geene honderdduizend guldens opGa naar voetnoot(1). Om de overigen, werden zy nooit gemoeid; doch zy moesten, zes weeken lang, tusschen de drie-en vierduizend soldaaten onderhouden. In Oogstmaand, deedt Don Fredrik, plegtiglyk, zyne intrede in de Stad, en ten zelfden tyde, werdt de groote Kerk herwyd, door Godefrid van Mierlo, tweeden Bisschop van Haarlem. Kort daarna, werdt 'er eene algemeene vergiffenis afgekondigd, met uitsluiting nogtans van zevenenvyftig Persoonen, onder welken de Schout, de Burgemeesters, Schepens, Krygsoversten en anderen begreepen waren. De Schout en negen anderen stierven in de hegtenis: eenigen lagen 'er lang te kwynen. Weinigen genooten 't voorregt der vergiffenisse. Burgemeester Jan van Vliet, na lang zitten, op zyn woord van eer ontslaagen, wist, als een molenaars knegt gekleed, ter Stad uit te raakenGa naar voetnoot(w). Dus deerlyk een uitslag hadt de belegering van Haarlem, die twee dagen langer dan zeven maanden geduurd hadt. De Spaanschgezinden ontvingen de tyding van 't overgaan deezer aanzienlyke Stad, met uitgelaaten' blydschap; die, hier en daar, tot dartelheid uitspatte. Te Utrecht, maakte men eenen Prins van O- | |
[pagina 434]
| |
ranje van stroo, die, met veel omslags, naar de markt gebragt, op een rad gelegd en verbrand werdtGa naar voetnoot(x). De merkwaardigheid van dit zwaar Beleg verdiende, dat wy 'er ons wat langer mede ophielden, en 's Lands overige geschiedenissen, onderwyl, onaangeroerd lieten. 't Wordt tyd, dat wy den afgebroken draad derzelven hier wederom aanhegten. |
|