Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijX. Merkwaardige verlossing der Waterlandsche Schepen uit het ys.De Enkhuizers, die, onlangs, door die van Kampen, vergeefs, waren aangezogt, om den Prinse af te vallenGa naar voetnoot(c), en hunne nabuuren hielden 't, ten deezen tyde, nog op 't Y en in den mond der Zuiderzee, hebbende zelfs, voor Amsterdam, eenige Scheepswrakken doen zinken, om de vaart derwaards te belemmeren. Doch nu begon 't zo fel te vriezen, dat de schepen en galeien, omtrent een vierdendeel uurs van den Diemerdyk, in 't ys bezet raakten. Hier lagenze in groot gevaar van de Spanjaards, die, dagelyks, den dyk langs trokken naar Amsterdam, en verder; en van de Amsterdammers zelven. 't Scheepsvolk dreigde, derhalve, te verloopen, en liet zig, door de kloekmoedigheid van den Geweldigen Jochem Nieuwvink, niet dan met moeite, wederhouden. In deeze verlegenheid, werden de Waterlandsche Dorpen opontbooden, om eene vaart in 't ys te byten, langs welke, men de schepen, over | |
[pagina 409]
| |
de ondiepte van 't Pampus, in veilige haven, zou konnen brengen. Ook kreeg men, met veel moeite, de galeien, die eerst op 't droog geraakt waren, te Monnikendam binnen. Maar de groote schepen, die te weinig waters hadden, waren, door geene menschelyke poogingen, uit het ys en van den grond te krygen: en was 'er nu last van Sonoi gekomen, omze allen in den brand te steeken, toen de wind, Noordwestwaards gezwaaid, zulk eene wyde scheur in 't ys maakte, en 't water zo hoog opzette, dat alle de schepen, over de ondiepten, en dien zelfden dag nog, te Hoorn en te Enkhuizen, voor den wal kwamen. Merkwaardig was, dat de wind, des anderendaags, weder omliep, en de ysscheur digt schoof: waarop het zo sterk vroor, als te vooren. De zonderlinge verlossing deezer schepen, schoon, naar sommiger begrip, de gewoone kragten der natuure niet overtreffende, werdt egter, door de meesten, aangezien, als een byzonder gunstbewys der Hemelsche voorzienigheid, en hielp veel om den moed der Hollanderen, verflaauwd door de tydingen van Zutfen en van Naarden, wederom te doen wakkerenGa naar voetnoot(d). Doch in deezen staat der zaaken, werdt het beleg van Haarlem ondernomen, dat zeven maanden geduurd, en menigten van rampen naar zig gesleept heeft, waarom wy het, schoon dikwils beschreeven, ook hier, uitvoeriglyk, te boek stellen moeten. |
|