Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijVII. Misnoegen op den Graave van der Mark en Sonoi.Het afdanken van 's Prinsen Leger hadt groote verslagenheid veroorzaakt in Holland, daar men van 't Krygsvolk des Graaven van der Mark meer overlast hadt dan dienst. Hy zelf was woest van aart, gebeeten op de Geestelykheid, en ongezind of onbekwaam, om zyne knegten in toom te houden: die, vooral ten platten lande, groote ongeregeldheid bedreeven. Sommigen lieten zig, derhalve, dunken, dat zy 't, onder de Spaansche Regeering, naauwlyks erger dan tegenwoordig gehad hadden. De Staaten zelve zagen, dat zyn bestier te geweldig was, om lang te konnen bestaan. Ook ging 't hun, in 't Noorderkwartier, onder 't bewind van Sonoi, niet naar den zin; waarom zy, in Wynmaand, Jonkheer Jan van Vliet en Reinier Kant magtigden, om, nevens hem, 't beleid van de zaaken des Oorlogs in | |
[pagina 396]
| |
dien oord te hebben. Doch kort te vooren, hadden zy den Prins verzogt, zelf in HollandGa naar margenoot+ te willen komen, om op alles orde te stellen. En hy, den moed opgeevende om, in Duitschland, ten derde maale, een Leger op de been te brengen, en zo hy 't al doen kon, veelligt geenen kans ziende, om 'er iets van belang mede uit te regten, trok, met zyn Hofgezin en omtrent zeventig Paarden, naar Kampen, vanwaar hy, omtrent den twintigsten van Wynmaand, te schepe, naar Enkhuizen toog, begeleid door eenige Enkhuizer galeien, onder Pieter BuiskesGa naar voetnoot(h). Te Enkhuizen, werdt hy, met uitgelaaten' blydschap, ontvangen. Hy vertoefde hier ettelyke dagen, last geevende, tot het uitrusten van eenige Schepen van oorloge en tot het versterken der Stad, buiten de Zuidpoorte; waaraan de Burgery zo gereedelyk de hand leende, dat men het bolwerk, hier, in zeventien dagen tyds, in 't felst van den winter, opgeworpen, sedert, den naam van Willigenburg gaf. De Prins, de andere Steden in deezen oord insgelyks bezogt hebbende, begaf zig, eerlang, naar Haarlem, daar hy de Staaten beschreeven hadtGa naar voetnoot(i). Ga naar margenoot+ Hier werdt hem vertoond ‘in hoe veel gevaars men zig in Holland hadt gesteken, uit zugt en trouwe te hemwaards, en hoe weinig dit Land vermogt, tegen zulk eenen magtigen vyand als Alva; waarom men van hem opening verzogt van eenige middelen | |
[pagina 397]
| |
ter hunner redding, die hy reeds in de hand, of ten minsten in 't oog hebben mogt.’ De Prins stelde hen op alles te vrede; doch 't gene hy hun voordroeg, en vermoedelyk zeer geheim gehouden wilde hebben, vindt men nergens gemeld. VoortsGa naar margenoot+ regtte hy, by raade der Staaten, ten deezen tyde, het Hof en de Rekenkamer, in den Haage, wederom opGa naar voetnoot(k), welke Kollegien egter, ter oorzaake van 't beleg van Haarlem, dat, kort hier na, ondernomen werdt, naar Delft wyken moesten, alwaar de eerste Regtdag, in Sprokkelmaand des volgenden jaars, gehouden werdtGa naar voetnoot(l). De Prins zelf begaf zigGa naar margenoot+ eerlang ook naar Delft, vanwaar hy, tegen 't einde van dit en met den aanvang des volgenden jaars, verscheiden' Ordonnantien en Plakaaten, op zynen naam, liet uitgaan, behelzende verbod van handel met den vyand, en verbod van uitvoer van eenige leevensmiddelen, waaraan thans merkelyk gebrek begon te komen. Ook stelde hy orde op den loop der Munte, en op 't beleid van den Kryg te lande en te water, beveelende wyders allen Leenmannen, den eed van getrouwheid, aan hem, als Stadhouder Generaal, aan 's Lands Staa en en aan 't Gemeenebest te komen doen, op verbeurte hunner Leenen: want, besluit zyne Doorlugtigheid, onse intentie ende begeerte sulcks is. Nog regelde hy het aantekenen der vyandlyke en geestelyke goederen en den ophef des twaalfden Pennings, en | |
[pagina 398]
| |
bekragtigde de Ordonnantie, by de Staaten ontworpen, om den Impost van zeven grooten op de Morgen Lands en den tegenwoordigen Impost op de Bieren en Wynen te verdubbelen, en daartegen alle de andere Imposten op de Graanen, Boter, Kaas, Slagtvee, Lakens, Olie en Haring af te schaffen: welke Ordonnantie hy allen Gouverneurs, Oversten, Officieren, Burgermeesteren en Regeerders van de Steden ende Dorpen belast te onderhoudenGa naar margenoot+ en te doen onderhoudenGa naar voetnoot(m). Ook geschiedde, ingevolge van dezelve, de verpagting van vier stuivers op de tonne biers, door Gemagtigden van zyne DoorlugtigheidGa naar voetnoot(n). Uit al het welke, af te neemen is, dat de Prins, schoon hy de Staaten, op de voornaamste zaaken, hoorde, alles als Graaf bestierde, zonder zig egter van dien naam te bedienen. Doch in de Lente des jaars 1573, stelde hy,Ga naar margenoot+ by raade der Staaten, eenen Raad nevens zig, die de zaaken van staat en oorlog, zo wel te water als te lande, hielp beleiden. En van toen af werdt beslooten, den naam des Konings wederom in 't hoofd der Plakaaten te doen stellen, en in de inleiding te verklaaren, dat dezelven gegeven waren, by advis van den Prinse van Oranje, als Stadhouder, en van den Raade nevens hem wesende. In 't slot werdt, somtyds, gesteld, ter Relatie van den Stadhouder, de Raaden nevens hem wesende, mitsgaders die Raade Provinciaal over Holland, Zeeland en West-Friesland; doch alzo men deezen | |
[pagina 399]
| |
laatstgemelden Raade 't bewind over zaaken van Regeeringe, langs hoe meer, onttrok, doorgaans alleenlyk ter Relatie van den Stadhouder en de Raaden nevens hem wesendeGa naar voetnoot(o). Wat voorts 't gebruik van 's Konings naam aangaat; met maakte geene zwaarigheid, om zig van den zelven te bedienen, tegen de bevelen des Konings zelvenGa naar voetnoot(p). De Raad, van welken wy spreeken, bestondt uit negen leden, Jonkheer Jakob van der Does, Meester Paulus Buis, Meester Pieter Wasteel, Jakob Muis, Henrik Duist, Willem Jan Reierszoon, Meester Jan Jakobszoon, Meester Sebastiaan Losen, Meester Levyn Janszoon Kaarsmaaker, en twee Geheimschryvers, Antoni Geniets en Henrik van PersynGa naar voetnoot(q). In Zeeland, werwaards de Prins WillemGa naar margenoot+ van Bronkhorst, Heere van Batenburg, gezonden hadt, om orde te stellen, was men, in Wynmaand, begonnen met het heffen vanGa naar margenoot* Verlofgelden op waaren, die, in Plaatsen den Prinse toegedaan gekogt zynde, naar vyandlyke Plaatsen, werden vervoerd. 'tGa naar margenoot+ Voorbeeld der Zeeuwen werdt, in Grasmaand daarna, in Holland, gevolgd, en kwam hier, dit eerste jaar, van deeze belasting agthonderdenvyftigduizend guldensGa naar voetnoot(r). De Verlofgelden zyn, tot heden toe, in zwang gebleeven, en de toevoer aan den vyand, schoon menigmaalen, in Oorlogstyd, verbooden, heeft, om aan 't gemeen en byzon- | |
[pagina 400]
| |
der belang te gemoet te komen, zo wel als de Verlofgelden, stand moeten houdenGa naar voetnoot(s). Wyders begonden sommige Landstreeken in Holland en byzondere Steden zelve, wat laater, een Convooi- of Geleigeld te heffen van goederen, die ten Lande in- en uitgevoerd werden: om uit hetzelve te vinden de kosten der Oorlogschepen, die, tot beveiliging derzelven, werden uitgerust: welk Geleigeld, somtyds, door byzondere Steden, naar willekeur, verhoogd werdtGa naar voetnoot(t), en veel opbragt. Ook kwam 'er veel van zeker Vrygeleidegeld, dat, door 's Prinsen Gemagtigde, Karel Beaulieu, met oogluiking des Konings van Frankryk, te Calais werdt ontvangen. De Nederlanders, Spanjaards en Italiaanen gaven tien, de Portugeezen agt, de Franschen vyf ten honderd, om veilig te zyn voor de Hollandsche en Zeeuwsche Vrybuiters. Men wil, dat hiervan meer gekomen zou zyn, dan van alle de verlof- en geleigelden, met malkanderen. Doch de Vrybuiters, eerlang ziende, dat hun, hierdoor, de gelegenheid afgesneeden werdt, om voordeel ter zee te doen, sloegen geen agt op 's Prinsen Vrygelei-brieven, waarom de Koopluiden nalieten, dezelven te Calais te gaan haalenGa naar voetnoot(u). 't Heffen van Geleigeld is ook, tot heden toe, in gebruik gebleeven. |
|