Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijII. Eerste Vergadering der Staaten van Holland, die 's Prinsen zyde hielden, te Dordrecht.Uit de Edelen van Holland, waren te Dordrecht verscheenen Jonkheer Jakob, Heer van Wyngaarden, en Jonkheer Aart van Duivenvoorde, welke laatste volmagt hadt van den Graave van der Mark: voorts de Afgevaardigden der Steden Dordrecht, Haarlem, Leiden, Gouda, Gorinchem, Alkmaar, Oudewater, Hoorn, Enkhuizen, Medenblik, Edam en Monnikendam. De kleine Steden, die, sedert veele jaaren, niet ter Dagvaart plagten te verschynen, kreegen nu wederom plaats op dezelve, op dat men haar, door 't zoet der Regeeringe, zou aanlokken tot het williger draagen der gemeene lasten; en anderen, die 't nog met Alva hielden, te ligter doen omslaan. De Prins van Oranje, die van deeze Vergadering kennis, ofze veelligt zelf doen beschryven hadt, zondt derwaards Filips van Marnix, Heere van S. Aldegonde, die, zynen lastbrief, den agttienden van Hooimaand, hebbende overgeleverd, de Staaten, in eene gepaste aanspraak, prees over 't verlaaten van Alva's en 't kiezen van 's Prinsen zyde. Voorts vertoond hebbende ‘hoe de Prins al het zyne hadt opgezet, by 't voorstaan van 's Lands vryheden, verhaalde hy, dat zyne Doorlugtigheid wederom een Leger op de been gebragt; doch den Krygsknegten eene maand soldy op hand, en verzekering voor nog twee maanden toegezeid hadt, eer zy zouden behoeven te velde te trekken; waar- | |
[pagina 378]
| |
om hy verzogt, dat de Steden, hier vergaderd, de betaaling deezer eerste maand, ter somme van honderdduizend Kroonen, op zig neemen, en de vereischte verzekering, voor nog twee maanden, geeven wilden.’ De Staaten, zo groot was thans de yver, bewilligden terstond in dit verzoek, en beslooten de penningen te vinden, gedeeltelyk uit 's Lands Imposten en de loopende Beden, gedeeltelyk by leening van den Rykdom, de Geestelykheid en de Gilden: ook uit de noodelooze Kerksieraaden en andere kostelykheden. Toen sloeg Aldegonde nog eenige andere punten voor, hem door den Prinse belast: waarop de Staaten, insgelyks, een spoedig en eenpaarig besluit namen ‘om den Prins, voor 's Konings wettigen Stadhouder over Holland, Zeeland, Friesland en Utrecht, te erkennen, en zig te voegen, met de andere Landschappen, om te wege te brengen, dat hy ook voor Beschermer van alle de Nederlanden, geduurende 's Konings afwezendheid, verkooren werdt. Voorts zou zyne Doorlugtigheid eenen Admiraal mogen aanstellen, aan wien, met zekere Gemagtigden uit de Watersteden, 't beleid van den oorlog te water staan zou. Over 't beleid van den oorlog te lande, zouden die van Dordrecht, Leiden en Enkhuizen, met den Graave van der Mark, handelen. Ook zou men dien Graave aandienen, dat hy zou hebben te zorgen, dat de boeken, registers en stukken, berustende in der Staaten-Kamer en in de Registers en Griffie van den Hove | |
[pagina 379]
| |
in den Haage, ongeschonden bleeven. Maar van de Privilegien en stukken, Holland betreffende, en berustende, tegenwoordig, en zelfs al sedert eenige jaarenGa naar voetnoot(n), op het Slot te Gouda, zou men, met verlof des Prinsen, een' lyst en afschriften maaken, om aan de Steden te worden medegedeeld. Voorts beloofden de Staaten aan Aldegonde, en Aldegonde, uit 's Prinsen naam, aan de Staaten, dat men, met den Koning of met iemant van zynen wege, geen verdrag aangaan zou, zonder onderlinge bewilliging, en zonder 'er elkanderen, des begeerende, in te begrypen. Ook zou men, tot dit Verbond, noodigen andere Steden, zo in als buiten Holland; de Stad Delft, die zig nog Spaansch hieldt, den toevoer afsnyden, en den Prins verzoeken, dat hy, in Deenemarke en de Oostzee, wilde te wege brengen, dat de Oostersche handel, van Amsterdam, op Enkhuizen, Hoorn en andere Steden van dien oord, verlegd werdt: 't welk men het beste middel hieldt te zyn, om deeze Stad tot reden te brengen. Aangaande den Godsdienst, werdt, by den Prins en de Staaten, vastgesteld, de openbaare oefening van denzelven den Hervormden niet alleen, maar ook den Roomschen toe te staan, zelfs de Geestelykheid ongemoeid laatende, zo lang zy zig niet in ongehoorzaamheidGa naar margenoot+ en vyandschap verliepGa naar voetnoot(o).’ Na 't neemen van deeze Besluiten, kwam de | |
[pagina 380]
| |
Graaf van der Mark, in persoon, in de Vergadering, vertoonende zynen Lastbrief en Berigtschrift, als bestelde Overste des Prinsen van Oranje in Holland, en beloovende, zig, daarnaar, in allen deele, te zullen schikken: waarop de Staaten hem, in de gemelde hoedanigheid, erkenden, hem, voorts, by handtasting, alleGa naar margenoot* eere, dienstwilligheid en behoorlykeGa naar margenoot† gehoorzaamheid toezeggendeGa naar voetnoot(p). De Graaf van der Mark heeft zelf, naderhand, geschreevenGa naar voetnoot(q) ‘dat hy, op deeze Vergadering, de Staaten, die toen vierentwintigduizend guldens by zig hadden, slegts om zesduizend Daalers verzogt hadt, op dat hy 't volk in monstering en eed zou konnen brengen; dat Dordrecht, in dit verzoek, bewilligde; doch dat een der Staaten, eer de overige Leden zig verklaard hadden, met al 't geld, naar den vyand gevlugt was.’Ga naar margenoot+ De eerste Vergadering der Staaten te Dordrecht zat nog, of was maar pas gescheiden, toen Alva de bezetting, uit Rotterdam, Schiedam en Delftshaven, deedt vertrekken, omze te gebruiken in 't beleg van Bergen. De Graaf van der Mark maakte zig, nog voor 't einde van Hooimaand, meester van deeze Plaatsen. 't Bemagtigen derzelven deedt Delft, dat zig, uit vreeze voor de Spaansche bezetting, te Rotterdam en daaromtrent leggende, niet hadt durven verklaaren, terstond, 's Prinsen zyde kiezen. 't Hof van Holland, | |
[pagina 381]
| |
meest uit Spaanschgezinde Leden bestaande, hadt, tot hiertoe, zyne zittingen in den Haage blyven houden, zig genoeg gedekt agtende door 't Krygsvolk, welk langs den Maaskant lag. Doch terstond na 't overgaan vanGa naar margenoot+ Delft en Rotterdam, vertrokken alle de Raaden en andere Koninglyke Amptenaars, behalve Adriaan van der Hoef en Arnoud Nicolai, gewoone Raaden, Reinoud Moens, buitengewoonen Raad, en Barthold Ernst, GriffierGa naar voetnoot(r), uit den Haage naar Utrecht: daar 't Hof nog eenigen tyd zitten bleef; doch eerlang, naauwlyks ergens in Holland, behalve te Amsterdam, erkend werdtGa naar voetnoot(s). Holland,Ga naar margenoot+ nu geheellyk van de Spanjaards verlaaten zynde, werdt het Slot en de Stad van Woerden, door beleid van Jonkheer Adriaan van Zwieten, Overste van Gouda, by verdrag, aan 's Prinsen zyde overgebragt, in 't begin van Oogstmaand. By 't overgaan deezer Stad, werdt, onder anderen, bedongen ‘dat het regt aldaar gehandhaafd zou worden, op gelyken voet, als, sedert eenigen tyd, aldaar gevolgd was, buiten benadeelinge van den Pandheer, Hertoge Erik van Brunswyk, wiens Rentmeester zyns Heeren inkomsten, vry en onbelet, zou mogen komen ontvangen.’ Voorts begaven die van Woerden zig ook in het verdrag, laatstelyk, tusschen de Leden van Holland, te Dordrecht, gemaaktGa naar voetnoot(t). Schoonhoven werdt,Ga naar margenoot+ | |
[pagina 382]
| |
door Lumei, belegerd, en, met twee stukken geschuts, beschooten, eer het zig, op den eersten van Wynmaand, by verdrag, opgaf. De Geestelykheid werdt hier zeer mishandeld. Een derzelven, Broeder Dirk van der Goude, werdt doorsteken, en twee anderen, aan een' nooteboom, voor 't Stadhuis, opgehangenGa naar voetnoot(u) De Graaf van der Mark deedt egter eenigen der handdaadigen aan deezenGa naar margenoot+ moedwil straffenGa naar voetnoot(v). Hy hadt, reeds in Oogstmaand, eenen aanslag gesmeed op Amsterdam, met overleg der Staaten, ten dien einde, onder anderen, te Haarlem, tegen den tienden, ter Dagvaart beschreeven. De Graaf eischte, tot de belegering der Stede, veertigduizend guldens, en men beloofde hem allen mogelyken onderstand. Ook ondernam hy 't beleg, zig verschansende in het Karthuizers Klooster, even buiten de Stad. Doch Bossu hadt 'er vier vendelen Knegten in weeten te krygen, die, met de verdere bezetting, zulke gelukkige uitvallen deeden, dat Lumei de Stad, den drie - entwintigsten, verlaaten moest. Hy schreef 't mislukken deezer onderneeming, naderhand, toe aan de slofheid der Staaten, in hem van geschut te voorzienGa naar voetnoot(w). Sonoi was van verstand geweest, dat men Amsterdam te water moest benaauwd hebben, na dat men de Vloot, onder Boshuizen, die de Zuiderzee veilig hieldt, eerst verdreeven zou hebben. Doch dit viel zo ligt niet te doen. Ook hadt de Prins, door mid- | |
[pagina 383]
| |
del van Sonoi en Willem Bardes, Boshuizen reeds te vooren, vergeefs, aangezogt, om, met de Vloot, tot hem over te komenGa naar voetnoot(x). Ter gelegenheid der onderneeming op Amsterdam, deedt de Wethouderschap de Lastaadje, uit vrees, dat 'er Lumei in nestelen mogt, of uit wrok tegen de ingeërfdenGa naar voetnoot(y),Ga naar margenoot+ in de assche leggenGa naar voetnoot(z). Op de Dagvaart te Haarlem, van welke wy spreeken, werdt ook beslooten, den twaalfden Penning te heffen van de huuren of inkomsten der Landeryen. 't Plakaat, hierover uitgekomen, een der duidelykste bewyzen van de wankelheid van 's Lands Regeeringe ten deezen tyde, liep op deezen zin: ‘De Edelen en de groote en kleine Steden van Holland, staatswyze vergaderd, vertoonende de Staaten van denzelven Lande, in aanmerking genomen hebbende de beroerten en onlusten, veroorzaakt, door het rooven en plonderen van eenige Krygsknegten en andere kwaadwilligen, in eenen tyd, dat het Land van de Overigheydt, van den Hove, van de Hoofden van de Justitie en andere Koninglyke Amptenaars ontbloot en verlaaten is; verklaaren, naar ryp beraad, niet te hebben konnen nalaaten, sonder diminutie ofte praejuditie van de authoriteyt, ende hoogheydt van syne Majesteyt, maer tot syne eere en dienst, zo veel hun doenlyke ware, deeze zaaken by der hand te neemen,'t Land te beschermen, voor oproer en plondering te bewaaren, en de eendragt, de Regts- | |
[pagina 384]
| |
oefening en goede Regeering in hetzelve te herstellen. En nademaal hiertoe geld vereischt werdt, besluiten zy, den twaalfden Penning van de huuren of inkomsten der Landeryen te doen heffenGa naar voetnoot(a).’ Ga naar margenoot+ 't Beleg van Bergen in Henegouwen was, midlerwyl, van 't einde van Zomermaand af, geduuriglyk voortgezet. De belegerden deeden, van tyd tot tyd, uitvallen, nu met voordeel dan met schadeGa naar voetnoot(b). Vyfduizend man, door de Hugenooten in Frankryk, onder de Heeren van Jenlis en Jumelles, tot ontzet der Stad, afgezonden, werden, door Don Fredrik, geslaagenGa naar voetnoot(c). Sedert kwam Alva, verzeld door den Hertog van Medina Celi, zelf in 't Leger, van zins, om de Stad, het kostte wat het wilde, te herwinnenGa naar voetnoot(d). |
|