Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXXI. Diderik Sonoi wordt Stadhouder des Prinsen, in 't Noorderkwartier. Aanmerking op zynen lastbrief.Sonoi was, ondertusschen, reeds op den twintigsten van Grasmaand, door den Prinse, aangesteld tot zynen Luitenant en Gouverneur, over Enkhuizen, Medenblik, Hoorn en andere Steden van het Waterland. En 't verdient onze opmerking, dat de Prins, in zynen lastbriefGa naar voetnoot(q), die te Dillenburg getekend was, deeze Steden reeds aanmerkt, als aan zyne zyde overgegaan. 't Zy, dat hy zig zo vast verzekerd hieldt van het omslaan derzelven, dat hy 't wel, in den lastbrief, als reeds geschied, durfde ter neder stellen: 't zy, dat hy den lastbrief dus heeft doen schryven, om 'er zig, alleenlyk, van te bedienen, wanneer de omkeering, waarop hy hoopte, gebeurd zou zyn. Hoewel 't anders vreemd mag schynen, dat gantsch Westfriesland en Waterland, op den twintigsten van Grasmaand, reeds beschreeven worden, als overgegaan aan 's Prinsen zyde; schoon de eerste Stad in deeze gewesten, eerst eene maand naderhand, omgezet werdt. Doch, veelligt, | |
[pagina 362]
| |
oordeelde de Prins, dat dit gewest moest geagt worden hem als Stadhouder nog onderhoorig te zyn; en dat hy 'er, uit dien hoofde, reeds zo vroeg, eenen Luitenant mogt aanstellen. Sonoi, hoe 't zy, bevondt zig te Breemen, toen hy de tyding kreeg van 't overgaan van Enkhuizen. Derwaards en naar Hamburg, was hy gezonden, om tien vendelen Duitsche Knegten en ander volk te werven, en om eenig geld, onder de gevlugte Nederlanders, te verzamelenGa naar voetnoot(r). Doch 't omslaan van Enkhuizen deedt hem, in alleryl, de reis derwaards aanneemen. Ook kwam hy, niet zonder gevaar, in de Stad, alwaar hy, terstond, in zyne waardigheid, erkendGa naar margenoot+ werdt. In een byzonder Berigtschrift, hem gegeven, was hem gelast ‘de Steden van Westfriesland en Waterland te herstellen in haare vryheden, aldaar den gezuiverden Godsdienst te doen oefenen, naauwewagt te doen houden, toezigt op de Vestingwerken te hebben, de ballingen wederom in te roepen, de Ingezetenen van beiderlei Godsdienst voor overlast te bewaaren, de Wethouders, den Prinse toegedaan, in dienst te houden, de anderen af te zetten, en eindelyk, de Kerksieraaden te doen optekenen en de Koninglyke inkomsten te doen ontvangen, door iemant, by hem, met goedvinden van de wet, daartoe aangesteld; tot dat, by mynen Heere den Prinse, hierop, nader zou worden voorzienGa naar voetnoot(s).’ Op welk Berigtschrift, | |
[pagina 363]
| |
wy alleenlyk aanmerken, dat het, door den Prins, op zynen eigen naam, gegeven, en met zyn geheim zegel bekragtigd was. |
|