Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXVI. Alva zoekt den tienden Penning door te dryven.Midlerwyl, was Alva wederom te raade geworden, den tienden Penning door te dryven, en de afkooping, die, door eenigen, voor twee jaaren, ingewilligd was, welken met Oogstmaand ten einde liepen, niet langer te gedoogen. Hy vertoonde den Raad van Staate ‘dat het volk niet behoorde te weeten, wat het den Vorste opbragt, waarom hy raadzaamer oordeelde, den tienden Penning niet te laaten afkoopen.’ Ook verklaarde hy ‘dat de Koning misnoegd op hem was, om dat hy den tienden Penning nog niet hadt ingevoerd: voorts, dryvende, dat men, om deeze belasting den volke smaakelyk te maaken, vooraf de Imposten en Excynzen, die hun ondraaglyk vielen, behoorde af te schaffen, en in eene belasting op de Huizen en Landeryen te veranderenGa naar voetnoot(g).’ Doch de Raad merkte hierop aan ‘dat men de Imposten niet moest vernietigen, voor dat men middelen gevonden hadt, uit welken, de Staaten voldoen zouden konnen, 't gene zy | |
[pagina 334]
| |
beloofd hadden.’ Ook verklaarde de Leden zig eenpaarig tegen den tienden Penning.Ga naar margenoot+ De President Viglius zeide, bedugt te zyn ‘dat men, op den tienden Penning blyvende dringen, den tweeden honderdsten Penning, die niet toegestaan was, dan onder voorwaarde, dat men den tienden zou mogen afkoopen, ligtelyk zou moeten missen; die nogtans wel vier millioenen, en dus zo veel als de afkooping des tienden Pennings voor den tyd van twee jaaren, bedraagen zou.’ Doch Alva nam dit tegenspreeken kwalyk. Vooral, wilde hy niet gemeld hebben, dat het toestaan des tweeden honderdsten Pennings, door eenigen, onder voorwaarde, geschied wasGa naar voetnoot(h). Aan Viglius verklaarde hy, nogtans, in 't byzonder, dat hy 't met hem eens was; doch, om redenen, wel wilde, dat men dit, voorGa naar margenoot+ tegenwoordig, openlyk ontveinsde. Van welke verklaaring men toen de reden niet bevroeden kon; schoon men naderhand begreep, dat Alva, den President beletten wilde, hem in den Raad tegen te spreeken, op dat hy daar zyn gevoelen te ligter zou konnen doordryven. 't Bleek, dat zyn toeleg was, den tienden Penning eerst te doen toestaan, zonder van den tweeden honderdsten te reppen, en zig, daarna, op de voorgaande toestemming der Staaten te beroepen, om ook deezen te vorderen: welke dubbelheidGa naar margenoot+ Viglius eerst naderhand ontdekteGa naar voetnoot(i). De | |
[pagina 335]
| |
Hertog besloot, in Zomermaand, tot het invoeren des tienden Pennings, tegen 't gevoelen des Raads, die eenpaarig verklaarde,Ga naar margenoot+ dat zulk eene soort van belasting te willen heffen zo veel was, als tegen de stroom te willen aanroeijen. In het ontwerp der Ordonnantie op den tienden Penning, werdt egter eenige maatiging gebruikt. 't Plakaat, hiernaar geschikt, werdt, op den laatsten van Hooimaand getekend, en sedert alomme afgekondigdGa naar voetnoot(k). Te Amsterdam, geschiedde zulks egter zeerGa naar margenoot+ schoorvoetende. De Stad leverde den Deurwaarder een geschrift over, waarby zy zig bezwaard verklaarde, door den tienden Penning. Doch Alva nam dit zo euvel, dat hy de Stad, voor 't Hof in den Haage, dagvaarden deedt, alwaar zy, of, zo anderen melden, een der BurgemeesterenGa naar voetnoot(l), in eene boete van vyfentwintigduizend guldens, verweezen werdt. Men beriep zig, op den grooten Raad te Mechelen. Doch daar werdt de zaak naar den Hertoge geweezen, by wienze, sedert, is blyven hangenGa naar voetnoot(m). De byzondereGa naar margenoot+ Staaten, ondertusschen, schoon aangemaand door hunne Stadhouders, maakten geenen haast, met het invoeren des tienden Pennings, noch ook met het afschaffen der Imposten, 't welk de Hertog, insgelyks, raadzaam geoordeeld hadtGa naar voetnoot(n). Die van Holland, onderanderen, in Wynmaand, te Brussel verscheenen, verzogten, op 't ernstigst, onthee- | |
[pagina 336]
| |
ven te blyven van den tienden Penning, en de Imposten te mogen aanhouden, alzo zy geene andere middelen te gebruiken wisten, om de Renten te vinden, daar 't Land mede bezwaard was. Doch de Hertog bleef onverzetlyk, dryvende, dat de Staaten, gelyk waar was, te vooren reeds, in den tienden Penning bewilligd hadden, en nu niet te rug loopen moestenGa naar voetnoot(o). Zy antwoordden ‘dat de Hertog hun verzekerd hadt, dat 'er eene algemeene bewilliging van alle de Nederlanden zou moeten voorgaan, eer hy hun den tienden Penning zou afvorderen, en dat Gelderland, Overyssel en andere nabuurige Gewesten nu nog met eene bepaalde somme voldeeden: waarom zy oordeelden, dat hunne bewilliging, die, op den voet van 's Hertogs verzekering geschied was, hun niet behoorde te benadeelenGa naar voetnoot(p).’Ga naar margenoot+ Alva wilde 'er egter mede door. Zelfs verklaarde hy ‘dat hy den Gemagtigden der Staaten van Holland geen gehoor verleend zou hebben, zo hy geweeten hadt, dat zy 's Konings bevelen tot welstand van den Lande, dus noemde hy 't Plakaat op den tienden Penning, nog niet ter uitvoeringe hadden gebragtGa naar voetnoot(q); hun voorts beveelende, terstond na huis te keeren.’ Zy deeden van deeze ontmoeting verslag in den Haage:Ga naar margenoot+ waarop de Staaten, bedugt voor Alvas strengheid, een besluit namen, dat, met deeze woorden, in 't Register der Resolutien, aan- | |
[pagina 337]
| |
getekend staat: Overleggende de Staten de gelegentheyt van den tydt, de mamere van doene soo syne Excellencie procedeert in 't stuk van den Thienden ende Twintighsten Penningh, en geen verder middel wetende, om d' executie te beletten; en hebben by de meeste stemmen, voor desen tydt, anders geen Resolutie daer op weten te nemenGa naar voetnoot(r). Na dit Besluit, is 'er, ter Staatsvergaderinge van Holland, niet meer over den tienden Penning gehandeld. Doch ten Hove, was men 'er, den gantschen ZomerGa naar voetnoot(s), en een gedeelte der volgende Lente, nog bezig mede. De byzondere Staaten niet alleen; maar de Stadhouders en Leden der Raaden van Staate en der Geldmiddelen stelden 'er zig tegen, tot zo verre, dat Alva dikwils hevig uitvoer tegen eenigen derzelven, en zelfs van geene opschorting van 't Plakaat op den tienden Penning voor eene of twee maanden, welke hem Viglius voorsloeg, hooren wildeGa naar voetnoot(t). En toen de President vervolgde, dat men, midlerwyl, met het invorderen, der beloofdeGa naar margenoot† andeelen, zou konnen voortvaaren, hernam deGa naar margenoot+ Hertog, dat hy, reeds te vooren, verklaard hadt, niet te verstaan, dat men hem meer sprak van aandeelen: den President voorts beschuldigende van gebrek van ontzag voor 's Konings bevelen, en hem dreigende, dat hy zyn gedrag den Koning aandienen zou. Doch Viglius hadt moeds genoeg, om te antwoorden, dat | |
[pagina 338]
| |
hy hoopte, dat zyne Majesteit hem dan het ander oor nog wel zou willen gunnen, en dat hy, in allen geval, voor zynen gryzen kop niet bekommerd was: waarop de Hertog hervatte, dat hy wel middel wist om zig te doen ontzien: dat het besluiten aan hem stondt; aan den Raad slegts te bewilligen in 't gene hy beslooten hadt. Na 't scheiden van den Raad, sprak hy van 't voorgevallene met zynen Zoon, Don Fredrik, met Vargas en anderen; zo dat zyn ongenoegen op den President haast rugtbaar werdt, en te wege bragt, dat de Staaten, verneemende, dat Alva met Viglius, over den tienden Penning, verschilde, te minder tot bewilliging besluitenGa naar margenoot+ kondenGa naar voetnoot(u). Hy zelf begon, eerlang, zo groote zwaarigheden te zien, in 't heffen deezer belasting, dat hy, door Noirkarmes, een Ontwerp van maatiging beraamen deedt. Toen dit in den Raad kwam, vondt men 't stuk nog al netelig en verward. 't Ontwerp werdt dan nog eens veranderd, en de tiende Penning, eindelyk gelegd op een verkoop alleen van zulke waaren, die geene verandering meer behoefden te ondergaan, eerze gebruikt konden worden. Doch 't geviel egter den Staaten niet; die, voor een gedeelte, in Wintermaand, te Brussel gekomen waren.Ga naar margenoot+ De Hertog, ziedende van gramschap, om dat men 't hem dus uithieldt, liet zig verluiden ‘dat hy zig van 't Krygsvolk zou bedienen, om den tienden Penning te doen opbrengen; en zo de Landzaaten hem niet voor Ontvangers dienen wilden, dat hy | |
[pagina 339]
| |
'er Italiaanen en Spanjaards toe gebruiken zou.’ Elk sidderde toen voor den schok, die den Staat des Lands dreigde. Viglius, Barlaimont en Aarschot niet alleen; maar Don Fredrik zelf zogten den Hertog tot uitstellen te beweegen. Al om nietGa naar voetnoot(v). Eenigen hadden zig laaten ontvallen, dat Alva zelf eenen aanvang behoorde te maaken, met het heffes des tienden Pennings te Brussel: wanneer de byzondere Stadhouders, veelligt, zyn voorbeeld volgen zouden. Dit geviel den Hertoge.Ga naar margenoot+ Na dat men dan, in de Lente des volgenden jaars, hier te Lande, tyding gekreegen hadt, dat de Koning zelf den tienden Penning wilde opgebragt hebbenGa naar voetnoot(w), belast hy der Wethouderschap van Brussel dien te doen heffen: en zy, bedugt voor Alva's ongenade, begint hand aan 't werk te slaan.Ga naar margenoot+ Maar vleeschhouwers, bakkers en brouwers sluiten, hierop, hunne winkels, zeggende niets te koop te hebbenGa naar voetnoot(x). Toen ging 'er een algemeene kreet op door de Stad, dat men 't op 's Lands ondergang gemunt hadt. Elk raakte op de been. Alva, nog niet gezind om 't stuk op te geeven, besluit eenige winkeliers te doen vatten, en in hunne eigen' deuren te doen ophangen, oordeelende, dat de schrik voor zulk een lot, de anderen gedwee maaken zou. En wil men, dat de beul reeds last hadt, om zeventien stroppen, en ladders van tien of twaalf voeten gereed te | |
[pagina 340]
| |
maaken, ja, dat de bezetting in de wapenen, en Don Fredrik, ten huize van Viglius, bezigGa naar margenoot+ was, om de vonnissen te stellenGa naar voetnoot(y), toen de tyding, dat de Watergeuzen den Briel ingenomen hadden, den Hertog van besluit deedt veranderen, en 't heffen des tienden pennings staakenGa naar voetnoot(z). Doch de gelegenheid van dit inneemen, daar de behoudenis of herstelling van 's Lands vryheid uit sproot, moet thans omstandiglyk ontvouwd worden. |
|