Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 325]
| |
daar omtrent leggende, leeden veel, by deezen zwaaren storm, waardoor ook verscheiden' aanslagen te loor liepen. Hier sloeg toe, dat de Graaf van Oostfriesland verscheiden' schepen deedt beslaan, voorgeevende, dat Alva aan 't Ryk over hem geklaagd hadt, dat hy Oranjes vrybuiters aanhieldt. De Prins of Sonoi zondt, eerlang, Dirk Volkaartszoon Koornhert, die uit Amsterdam geweeken was, naar Embden, om 't ontslag der schepen te bevorderen. Ook werdt 'er, sedert, min scherpe wagt over gehouden. Doch in 't volgendGa naar margenoot+ voorjaar, deedt de Graaf Willem van Blois van Treslong in hegtenis neemen, voorwendende dat Roobol, Treslongs Luitenant, eenige vyandlykheid op 's Graaven bodem gepleegd hadt. Treslong zat veele weeken; doch werdt eindelyk, onder borgtogt, ontslaagen, mids hy beloofde, niet zonder verlof van den Graave, in wiens dienst hy zig, eer hy gevangen werdt, begeven hadt, uit Embden, te zullen vertrekken. Hy ligtteGa naar margenoot+ nogtans, eerlang, de hielen, klaagende, dat men hem niet te regt stelde, en verklaarende, dat hy zig altoos vervoegen zou, daar men hem geregtelyk wilde aanspreeken. Uit Embden vertrokken zynde, nam hy dienst ter zee, onder den Prinse van OranjeGa naar voetnoot(o). Eer 't jaar 1570 nog ten einde liep, bestondtGa naar margenoot+ Herman de Ruiter, Ossenkooper van 's Hertogenbosch, een stuk, dat hem eenen onvergangkly ken naam verworven heeft, in 's Lands | |
[pagina 326]
| |
Geschiedenissen. Gedooken in eenen monnikskap, onderneemt hy, bestelling, op 's Prinsen naam, van den Graave van den Berge, bekomen hebbende, van drie anderen verzeld, het Slot te Loevestein, gelegen ten einde de Bommelerwaard, in Wintermaand, te verrassen. 't Gelukt. De Ruiter geraakt binnen 't Slot, verzekert zig van den Kastelein, en past, met omtrent vierentwintig man, welken hy, sedert, by zig kreeg, de Plaats, die onweerbaar was, in alleryl, te versterken. Doch Alva, kennis van zulk een zonderling voorval gekreegen hebbende, zondt Lorenzo Perea, met driehonderd Spanjaards, af, om 't Slot te herneemen. 't Wordt opgeeischt: en de Ruiter, den zynen een hert onder den riem gesteken hebbende, en zig zelven en hen, met de hoope van ontzet, vleiende, besluit, zig tot het uiterste te verdedigen. De belegeraars baanden zig haast eenen weg naar de Vesting, door 't grof geschut, datzeGa naar margenoot+ 'er op speelen lieten. Loevestein werdt ingenomen. Doch de Ruiter, in een binnenvertrek geweeken, weerde zig, met een slagzwaard, dat, heen en weder gezwaaid, menigen aanvaller velde. Toen hy zig, eindelyk, overweldigd vondt, stak hy den brand in 't buskruid, daar de vloer, vooraf, mede bestort was, en deedt zig zelven en zyne vyanden, met éénen slag, in de lugt vliegen. De Spanjaards zogten zyn hoofd op, uit den hoop verscheurde lighaamen, en deeden 't, te 's Hertogenbosch, aan de galge nagelen. Eenigen der zynen werden, te Antwerpen, | |
[pagina 327]
| |
gehangen, twee derzelven geradbraaktGa naar voetnoot(p): alzo de Hertog, omtrent de aanhangers des Prinsen, die hy voor muiters hieldt, geen Krygsregt wilde gevolgd hebben. In deeze zelfde maand, liep hier een algemeenGa naar margenoot+ gerugt, dat men den Kardinaal van Granvelle haast wederom in de Nederlanden te wagten hadt. Viglius schreef 'er over naar Spanje, zeggende, dat het, door verscheiden' Brieven, bevestigd werdtGa naar voetnoot(q). Doch het verdween eerlang, geheellyk. Veelligt was het alleenlyk uitgestrooid, om te beproeven, of het Gemeen thans ook met zulk eene verandering gediend zyn zou. |
|