Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXII. Watersnood op Allerheiligen dag.Doch onder dit stroopen der Watergeuzen, waarby de Koopluiden 't meest te lyden hadden, trof de Nederlanden in 't gemeen een veel zwaarer ramp. Op den eersten van Slagtmaand, stak een zo felle storm uit den Noordwesten op, dat de meeste dyken en sluizen, voor 't hoog opgezet water, bezweeken, menigte van huizen om verre spoelde, en een groot getal van menschen en beesten verdronk. Vlaanderen leedt, in deezen Watersnood, meer dan Brabant. Holland, daar de Zyp doorging, en 't bezwyken des Diemerdyks, op twaalf of dertien plaatsen, kelders | |
[pagina 324]
| |
en pakhuizen, te Amsterdam, onder water zette, verloor boven Vlaanderen. Zeeland en 't Stigt van Utrecht leedt insgelyks veel. Doch nergens was de elende grooter, dan in Friesland en Oostfriesland, alwaar men meent, meer dan twintigduizend menschen te zynGa naar margenoot+ omgekomen. Robles, Heer van Billy, die binnen Groningen geboodt, deedt, toen 't weêr, na twee dagen, wat bedaard was, grooten dienst, met het bergen van luiden, die, hier en daar, op hoogten geklauterd waren, en met honger, koude en doodsgevaar worstelden: 't welk hem, te vooren niet wel gezien by de Gemeente, elks agting verwierf. 't Domme volk schreef deezen ramp, die, op Allerheiligendag, voorgevallen was, toe aan de stoornis der Heiligen, over 't schenden hunner beelden. Doch de Onroomschen, de zalige zielen vry keurende van wraaklust, zagen dit kwaad aan, als een' voorbode der naderende beroerten; die Holland, eerlang, meer dan de andere Nederlanden, troffenGa naar voetnoot(l). Ondertusschen, hieldt men 't daar voor, dat deeze Landen, die, van ouds, veel van overstroomingen plagten te lyden te hebben, nimmer zwaarer Watersnood dan den tegenwoordigen bezuurd haddenGa naar voetnoot(m). De storm hadt zig, langs de noordkust des Oceaans, uitgestrekt, tot aan Deenemarke toe, en meent men, dat 'er, in 't geheel, wel honderdduizend menschen door zyn omgekomenGa naar voetnoot(n). |
|