Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXI. Graaf Lodewyk bemagtigt 't Huis te Wedde.Graaf Lodewyk, aan 't hoofd van een klein Leger, te Embden gekomen, begaf zig, van daar, op hoop van zyne magt, uit de Landzaaten, eerlang, te zien aangroeijen, naar Westwoldingerland, alwaar hy zig van 't Huis te Wedde, den Graave van Aremberg toebehoorende, meester maakteGa naar voetnoot(o). Dit Huis opende hem den weg naar Groningerland: ook maakte het hem den toevoer uitGa naar margenoot+ Duitschland gemaklyk. Kort hierna, trok hy op naar Appingadam, neemende aldaar zynen intrek, by den Burgemeester Sebastiaan Wabbens, die zyne onderneeming zeer begunstigdeGa naar voetnoot(p). Vanhier, schreef hy den Staaten der Ommelanden aan, dat zy hem van penningen voorzien moesten, om zyn volk, dat nog ongemonsterd was, eenige betaaling te doen. Hy hadt nu zes- of zevenhonderd Knegten byeen, waarby, onlangs, honderd Ruiters, onder Adolf van Nassau, zynen broeder, gekomen waren. In zyne Vendels, voerde hy de woorden, nunc aut nunquam, dat is, nu of nooit, te kennen geevende, dat men de vryheid, voor altoos, verlooren rekenen moest, zo menze nu niet wistGa naar margenoot+ te bevegten. De Ommelanden, geraadpleegd hebbende met den Heere van Groesbeek, die 't Stadhouderschap van Groningen, voor den Graave van Aremberg, waarnam, kree- | |
[pagina 273]
| |
gen verlof, om Graave Lodewyk eene soort van brandschatting te betaalen. Alva, midlerwyl van 's Graaven togt kennis bekomen hebbende, zondt den Graaf van Aremberg, pas te rug gekeerd uit Frankryk, af, om hem aan te tasten. Omtrent duizend Spaansche en vierhonderd Duitsche Knegten stonden onder zyn bevel, benevens eene bende Ruiters, geleid door Curtio Martinengo. De Graaf van Megen, Stadhouder van Gelderland, hadt last, om zig by hem te voegen, aan 't hoofd van vierhonderd Ruiters en vyftienhonderd Knegten. Doch voor zyne aankomst, tastte Graaf Lodewyk den Graave van Aremberg aan, by 't Klooster Wittewerum. Hier viel een vinnig gevegt voor, waarin de Spaanschen meenden de overhand gehad te hebben. Ook week Graaf Lodewyk, terstond na den stryd, naar Slogteren, en voorts naar 't Huis te Wedde. De Spanjaards, waanende den vyand reeds aan 't vlugten te hebben gebragt, drongen den Graaf van Aremberg, die Megen liever eerst afgewagt hadt, om hem te vervolgen. Graaf Lodewyk, verkondschapt, dat hem de Spanjaards op de hielen zaten, stelde zig in slagorde by 't Klooster Heiligerlee, en viel toen de Spaansche voorhoede, welke hy geenen tyd gaf, om zig te schaaren, met zyne Ruiters, aan. ZyGa naar margenoot+ werdt haast in verwarring gebragt. Twee hinderlaagen, door Graave Lodewyk, in de Slooten gelegd, stooven ook onverhoeds op, treffende de Spanjaards in de zyden. Arembergs benden werden, eerlang, geheellyk geslaagen. De Graaf zelf, zig dapperlyk | |
[pagina 274]
| |
weerende, sneuvelde in den stryd, nevens verscheiden' Hopluiden en een aanzienlyk getal van gemeenen. Graaf Lodewyk leedt geen' zwaarer verlies, dan dat van zynen Broeder, Adolf van Nassau, die, in eenen aanval op 't Klooster Heiligerlee, welk, door de Spanjaards, ingenomen was, doorschooten werdt. Voorts behaalde hy hier grooten buit en onder anderen zes metaalen Veldstukken, die de Stad Groningen den Graave van Aremberg hadt bygezet. De Slag, van welken wy spreeken, viel voor op denGa naar margenoot+ drie-entwintigsten van BloeimaandGa naar voetnoot(q). Graaf Lodewyk sloeg zig, eenige dagen hierna, neder voor Groningen, daar men, ondertusschen, den Graaf van Megen met zyn volk binnen gelaaten hadt. Zyne magt, schoon nu wederom gesterkt, door eenen hoop Ruiters, onder Graave Joost van Schouwenberg, en door een groot getal van Friezen en GroningerlandersGa naar voetnoot(r), was egter te zwak, om de Stad, met geweld, te winnenGa naar voetnoot(s). Alva hadt, daarenboven, den Admiraal François van Boshuizen, met eenige schepen, gezonden naar de Eems en voor Delfzyl, om Graave Lodewyk den toevoer, dien hy, gedeeltelyk, van daar bekomen moest, af te snyden. Ook bragt de Hertog te wege, dat de Keizer Graave Lodewyk, als zynen Leenman, bevel zondt, om Groningen en de Ommelanden terstond te verlaaten. En schoon de Graaf dit bevel niet naarkwam, deedt het egter | |
[pagina 275]
| |
een goed deel van zyn volk, bedugt voor 's Keizers ongenade, verloopen van voor Groningen. 't Beleg werdt dan flaauwlyk voortgezetGa naar voetnoot(t). De belegerden deeden, nu en dan, uitvallen, in eenen van welken, de Graaf van Megen eene wonde kreegGa naar voetnoot(u), waaraan hy, naderhand, overleeden is. |
|