Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 267]
| |
ren, om iets in 't werk te stellen, tot verlossing van 't verdrukte Vaderland, zogt, omtrent deezen tyd, een Leger in Duitschland op de been te brengen. Wy hebben reeds aangemerktGa naar voetnoot(y), dat hy, voor zyn vertrek uit de Nederlanden, verklaard hadt, nimmer iets tegen den Koning te zullen onderneemen, ten ware deeze hem, in zyne eer of goederen, aantastteGa naar voetnoot(z). Doch de verwagting van een schandelyk en schadelyk vonnis deedt hem nu, naar 't scheen, veranderen van voorneemen. Hy vervoegde zig dan by verscheiden' Duitsche Vorsten, en bewoog sommigen, tot het leenen van eenige penningen, en anderen, tot het toestaan van werving. Zyn oudste Broeder, Graaf Jan van Nassau, bezwaarde alle zyne Heerlykheden, om den Prinse van penningen te voorzien. Hy zelf verkogt de Huissieraaden, kleinoodjen en kostelykheden, welken hy, uit de Nederlanden, naar Duitschland gevoerd hadt. Ook ontving hy eenigen onderstand in geld van de Onroomschen hier te lande; doch veel minder dan hy verwagt hadt. Ik vind, dat Jonkheer Arend van Dorp hem, onder anderen, tienduizend guldens ter leen opschoot, in vergoeding van welken, de Staaten van Holland hem, naderhand, honderdvierenveertig morgen Lands, uit de geestelyke goederen onder Leiderdorp leggende, hebben opgedraagenGa naar voetnoot(a). Terstond hierna, begaven de Prins en verscheiden' Nederlandsche Ede- | |
[pagina 268]
| |
len onder hem zig aan 't werven van Krygsvolk. De Paltsgraaf Joan Kasimir, die in Frankryk gediend hadt, liet den Prins, die toen te Duisberg was, door Malberg en Cormaillon, Nederlandsche Edelen, den bystand zyner benden aanbieden, welken hy, by mangel van geld, van de hand wees. Een gedeelte van dit volk schynt egter, naderhand, te Heidelberg, tegen Alva, aangenomen teGa naar margenoot+ zynGa naar voetnoot(b). De Hertog, ondertusschen, kennis bekomen hebbende van deeze toebereidsels, nam ook nog tweeduizend Waalen aan en een goed getal van Italiaansche Ruiters, die, in Frankryk gediend hebbende, zo wel als de Paltsgraaf, met de herstelling der rust aldaar, waren afgedankt. De Hertog versterkte met dit volk de Nederlandsche grenzenGa naar voetnoot(c). Ga naar margenoot+ Oranje hadt voor, den Hertog, aan drie oorden tevens, te doen overvallen, en zelf, met het gros des Legers, in 't hert van Brabant, in te dringen; wanneer hy hoopte, dat hem eenige Landschappen, of eenige voornaame Steden toevallen zouden, alzo hy zig niet in staat vondt, om de Krygsmagt, die hy op de been gebragt hadt, zonder den bystand der Nederlanderen zelven, lang te onderhouden. Een Edelman uit Normandye, Coqueville genoemd, zou, met zeven-of agthonderd man, door bestel van den Admiraal van Coligni en den Prinse van Condé, in Frankryk, geworven, eenen inval doen in Artois en Henegouwen. Graaf Lodewyk van Nas- | |
[pagina 269]
| |
sau zou Friesland en Groningen aantasten, en de Graaf van Hoogstraaten, langs den Ryn en Maaze, naar Gelderland trekken. De Prins zelf zou Brabant inrukken, zo dra de Hertog zyne Krygsmagt, aan deeze drie kanten, verdeeld hebben zouGa naar voetnoot(d). Doch deeze welbelegde aanslag liep te loor, by mangel van magt en voorzigtigheid onder eenigen van 's Prinsen bevelhebbers, en door de vlyt en loosheid des Hertogs van Alva. Coqueville, die de vyandlykheden, in Artois,Ga naar margenoot+ begonnen hadt, werdt, op de klagten van Alva, door bevel des Konings van Frankryk, te S. Valeri, op den Franschen bodem, betrapt, en, geenen behoorlyken last konnende toonen, als een roover, onthalsdGa naar voetnoot(e). Hiermede liep de onderneeming aan den Walschen kant te niet. Aan den Maaskant, scheen zy, in 't eerst, beter te zullen slaagen. De GraafGa naar margenoot+ van Kuilenburg bemagtigde zyn eigen Slot Wittem, niet verre van Valkenburg, verdryvende de Spaansche bezetting, die Alva, in 't zelve, gelegd hadtGa naar voetnoot(f). De Stad GraaveGa naar margenoot+ was, insgelyks, verrast, door eenige Nederlandsche. Edelen, onder welken, ik Sander Tork genoemd vindGa naar voetnoot(g): ook het Huis van 's Heerenberg, door Krespyn van Zeltbrugge, hiertoe gemagtigd, door Willem, Graave van den Berg zelven. Doch Sanchio de Lodogno verdreef hem, eerlang, wederom van daarGa naar voetnoot(h). Midlerwyl, hadden eenige vlugte- | |
[pagina 270]
| |
lingen een getal van tweeduizend Knegten, Duitschers en Nederlanders, op de been gebragt, met welken zy, hoe slegt voorzien van geweer en geschut, het beleg van Roermonde ondernamen: zeer tegen den zin van den Prinse van Oranje, die bedugt was, dat de Spanjaards, die de Maaze vast naderden,Ga naar margenoot+ hen overvallen en verslaan zouden. Hy waarschuwde hun, deswege; doch zy pasten weinig op zynen raad. Filips, Graaf van Everstein, met zes of zeven vendelen Knegten en eenige Ruiters, noodzaakte hen, eerlang, Roermonde te verlaaten, en de wyk te neemen naar Daalhem; by welke Stad, den vyfentwintigsten van Grasmaand, een hevig gevegt voorviel, ten nadeele der ballingen, die, grootendeels, verslaagen werdenGa naar voetnoot(i). De voornaamsten, gelyk Jan van Montigni, Heer van Villers, de Heer van Huy en anderen werden, gevangelyk, naar Brussel gevoerdGa naar voetnoot(k). Eenigen, die gevlugt waren, werden, sedert, met verbeurdverklaaring hunner goederen,Ga naar margenoot+ ten lande uit gebannenGa naar voetnoot(l). Terstond na deeze nederlaag, verliep de bezetting uit Graave en Boxmeer, welke Plaatsen wederom van Spaansch Krygsvolk voorzien werden. 't Verlies, by Daalhem geleeden, bragt te wege, dat 'er, ook aan deezen kant, niets met voordeel tegen Alva kon ondernomen worden. Doch de aanslag van Graave Lodewyk tegen Friesland en Groningen viel gelukkiger uit. | |
[pagina 271]
| |
De Graaf was tot denzelven voorzien van eenen lastbrief zyns Broeders, gedagtekend te Dillenburg den zesden van Grasmaand.Ga naar margenoot+ De Prins geeft, by deezen lastbrief, te kennen ‘dat hy de wapenen alleenlyk heeft opgevat tegen de Spanjaards, welker wreedheid de Nederlanden in 't uiterste verderf dreigde te dompelen: waartegen hy, by raade der gemeene Staaten, willende voorzien, zynen Broeder, Graaf Lodewyk, magtig gemaakt hadt, om Krygsknegten, tot verdediging van 's Lands vryheden, aan te neemen.’ Voorts vindt men,Ga naar margenoot+ in deezen Lastbrief, het eerste blyk, dat de Prins den Roomschen Godsdienst verlaaten hadt, alzo hy de hervormde Leer het zuiver woord en dienst Gods noemt, en zegt, dat hy, ‘door de Ingezetenen deezer Landen, zo wel van wegen het Euangelium als de Roomsche Kerke, tot het aanneemen der wapenen, verzogt was, hebbende hy ook voor, beiderlei gezindheden, by de vryheid van Godsdienst, te behoudenGa naar voetnoot(m).’ 't Is, derhalve, te denken, dat hy, eerst na zyne aankomst in Duitschland, zig nader in de nieuwe Leere hebbende laaten onderwyzen, eerlang, den hervormden Godsdienst, openlyk, heeft beginnen te belyden; alzo geloofwaardige Schryvers getuigen, dat hy, op zyn vertrek uit de Nederlanden, van denzelven, nog weinig smaaks hadtGa naar voetnoot(n). Graaf Jan van Nassau, die den Prins veel dienst | |
[pagina 272]
| |
deedt, en veel op hem vermogt, heeft, waarschynlyk, ook wel iets, tot 's Prinsen verandering, toegebragt. |
|