Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijV. Geweldige strengheid des Raads der Beroerten.Naauwlyks hadt deeze Raad zitting genomen, of elk, die zig, meer of min, gemengd hadt in de jongste beroerten, werdt 'er voor gedagvaard. Die niet verscheen, gelyk byna niemant deedt, werdt, met verbeurdverklaaring zyner goederen, die terstond aangeslaagen en van 's Konings wege bestierd werden, en met ballingschap ge- | |
[pagina 254]
| |
straft. Die men betrappen kon, werden, meest allen, ter dood gebragt. 't Branden, 't vierdeelen, 't hangen, 't onthalzen, 't bannen op de galeye was dagelyks werk: zynde 'er schier geene schuld zo gering, die menGa naar margenoot+ geene lyfstraffe waardig rekende. De Raad der Beroerten hieldt de Onroomsche Leeraars en Kerkendienaars, en zulken, die de wapenen tegen den Koning hadden aangenomen, niet alleen voor doodschuldig; maar rekende ook, onder de halsstrafbaare misdaaden, het inleveren en toestaan van allerlei smeekschriften tegen de Inquisitie, Plakaaten en nieuwe Bisschoppen; 't gehengen der Preeke, 't niet wederstaan der Kerkplonderaaren, het zeggen of beweeren, dat de Raad der Beroerten zig naar Handvesten of Vryheden te schikken hadtGa naar voetnoot(c): voorts het huisvesten van Onroomsche Leeraaren, het maaken en zingen van geuzen Liedekens, 't bywoonen van Kalvinische begraafenissen, het zeggen, dat de nieuwe Godsdienst ook, binnen kort, in Spanje opgang maaken zou, en dat men Gode meer dan den menschen gehoorzaamen moestGa naar voetnoot(d), met andere diergelykeGa naar margenoot+ uitdrukkingen. De ongehoorde wyze van regtspleegen, welke men hier volgde, was oorzaak, dat de Raad der Beroerten, by 't gemeen, haast den naam van Bloedraad kreeg. De Wethouders der Steden, die men hieldt te slap tegen de Ketters geweest | |
[pagina 255]
| |
te zyn, zelfs die van AmsterdamGa naar voetnoot(e), werden, voor deezen Raad, beschuldigd. Veelen vervoegden zig aan denzelven met Vertoogen, vervattende blyken van hunnen yver, in 't vervolgen der Onroomschen, of verschooningen van 't gene men ontydige slapheid in hen noemde. 't Vertoog, welk die van Leiden, by deeze gelegenheid, inleverden, is nog voorhandenGa naar voetnoot(f). |
|