Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXXII. Handel van Megen in Gelderland, en van Aremberg, in Friesland en Groningen.Terwyl dit, in Holland, voorviel, wist de Graaf van Megen, in Gelderland, de openbaare preeke te doen staaken, en de schade aan Kerken en Kloosters veroorzaakt, te doen boeten, by verdragGa naar voetnoot(h). In Friesland, bragt de Graaf van Aremberg het zelfde te wege, ondersteund door niet meer dan vier Vendelen Voetvolks en zestig Paarden. Doch de Inquisitie en strenge Plakaaten beloofde hy te doen stilstaan. Men vertrouwde nogtans zo weinig op deeze beloften, dat wel zeventig Edelen, die 't Verbond getekend hadden, na 't sluiten van dit Verdrag, naar Amsterdam en elders, de wyk namen. Aremberg hadt hun eenen schrik aangejaagd, door het vatten van Jakob van Ilpendam, Geheimschryver van BrederodeGa naar voetnoot(i), die, sedert, te Brussel onthalsd werdtGa naar voetnoot(k). Met het verzekeren van Groningen, voor den Koning, hadt hy langer werk, zynde 't Volk hier kreigel van aart, en trots op de sterkte der StedeGa naar voetnoot(l). | |
[pagina 223]
| |
't Gelukte hem, eerst in Zomermaand, onder allerlei glimpige beloften, die naderhand weinig gerekendwerden, vier Vendelen Duitsche Knegten, onder Blasius van Vegersheim, in de Stad te krygen, die, meest by Onroomschen, onder 't dak geholpen werdenGa naar voetnoot(m). Oranje was, naauwlyks, te Antwerpen,Ga naar margenoot+ wedergekeerd, of hy schynt geraaden gevonden te hebben, 't geluk der wapenen, tot voorstand der Bondgenooten, ook van zynen kant, te beproeven. De oorzaak en 't beleid van den aanslag, die op Walcheren was aangelegd, is nergens klaarlyk beschreeven. De Prins heeft zig ook, sedert, gedraagen, als of hy 'er geen deel aan gehad hadtGa naar voetnoot(n). Doch men heeft reden om te vermoeden, dat hy 'er, bedektelyk, de hoofdaanleider van geweest isGa naar voetnoot(o): en zo deeze onderneeming, en die van Brederode op Utrecht en Amsterdam, welke, insgelyks, door den Prinse, begunstigd wasGa naar voetnoot(p), gelukt ware, zou hy zig, eer men 't verwagten kon, van de voornaamste Plaatsen zyns Stadhouderschaps meester hebben gezien. 't Beleid van den togt op Walcheren was toevertrouwd aan Jan van Marnix, Heere van Tholouse, Broeder des Heeren van S. Aldegonde, eenen boezemvriend van Oranje. Deez' hieldt heimelyk verstand met Pieter Haak, gewezen Baljuw van MiddelburgGa naar voetnoot(q), die hem gelegenheid geeven zou, | |
[pagina 224]
| |
om bezetting te werpen, in Middelburg en VlissingenGa naar voetnoot(r). Ook hadt met Tholouse saamengespannen een der verbonden' Edelen, van der Aa genoemd, die volk aannam, te Antwerpen, tot uitvoering van den aanslag: 't welk nogtans zo bedekt niet geschieden kon, of 't Geregt kreeg 'er de lugt van. Oranje kon toen niet voorby, by uitroep, te laaten bekend maaken, dat alle vreemdelingen, en krygsknegten, buiten Stads dienst, Antwerpen zouden hebben te ruimen, op lyfstraf. Ligtelyk, meent men, zou hy, ware het hem ernst geweest, de vreemde knegten, na 't sluiten der Poorten, hebben konnen betrappen en straffen. Nu dreef hy hen tegelyk ter Stad uit, en op den togt. Zy verzamelden zig dan te Dambrugge. De Landvoogdes, midlerwyl, hiervan verkondschapt, en bedugt voor Walcheren, zondt tweehonderd man, onder Anthonis van Bourgondie, Heere van Wakkene, Kapelle en KattemGa naar voetnoot(s), tot versterking der bezetting van Zeeburg of Rammekens. Doch de Slotvoogd wees deeze manschap af, bevel ontvangen hebbende van Oranje, om, zonder zynen uitdrukkelyken last, geen volk inteneemen. De Prins verschoonde zig, zo goed als hy kon, toen hem dit, ten Hove, kwalyk genomen werdt, en liet, sedert, toe, dat men vyftig man van de tweehonderd, in Rammekens, ontvingGa naar voetnoot(t). Tholouse, ondertusschen, ook van Dambrugge verjaagd, | |
[pagina 225]
| |
zakte, met drie Schepen, over welken Haak 't bevel hadt, de Schelde af, tot voor RammekensGa naar voetnoot(v); doch 't Marktschip van Antwerpen, kort te vooren, aangekomen, hadt het gerugt van den aanslag, binnen Vlissingen, gebragt, waarom men, hier, op zyne hoede was, en de Schepen afhieldtGa naar voetnoot(w), die toen schynen voortgezeild te zyn, voor Arnemuiden. Eenige Middelburgers, die van den aanslag wisten, verzorgden hun hier van mondbehoeften, en verwekten eenige opschudding in de Stad. Jakob Janszoon, Schoonzoon van Haak, zou der Wethouderschap eenige onredelike dingen hebben afgevergd, en, onder anderen, hebben gezeid, dat hy de Burgemeesters noodzaaken zou, tot het overleveren van de Sleutels der Stad, waarna hy Haak wilde inlaatenGa naar voetnoot(x). Doch deeze beweegingen hadden geen gevolg. Haak werdt, eerlang, genoodzaakt, den stroom wederom op te zeilen, tot aan Oosterweel, in 't gezigt van Antwerpen, daar hy zyn Volk ontscheepte, en op den oever nedersloeg. Men wil, dat Tholouse hier, eenigen tyd, leggen bleef, om te beproeven, of die van Antwerpen ook zouden konnen bewoogen worden, om hem toe te vallen. Doch de Wethouderschap was zo verbitterd op hem en op zyn Volk, dat zy voorsloeg, om hem, met de Stads | |
[pagina 226]
| |
Soldaaten, op 't lyf te vallen. Oranje en Hoogstraaten wilden hiertoe egter niet verstaan, zeggende, dat men zig bloot stellen zou voor beroerte van binnen, wanneer men de Soldaaten ter Stad uit zondt. Doch 't leedtGa naar margenoot+ niet lang, of de Landvoogdes schikte Filips van Lannoi, Heere van Beauvais, met vierhonderd man, naar Oosterweel: die den zorgeloozen hoop, den dertienden van Lentemaand, zonder moeite, versloeg. Tholouse zelf liet hier, meent men, 't leeven in eene schuur, die in den brand gesteken werdt. Ook sneuvelden 'er verscheiden' Edelen, en onder deezen, een uit den Huize van Boetzelaar. Doch terwyl de slagting duurde, raakten de Kalvinischen, te Antwerpen, op de been, wilden ter roode Poorte uit, en hunnen broederen byspringen: 't welk hun egter, door Oranje en Hoogstraaten, met moeite en lyfsgevaar, belet werdt. De Prins moest hier hooren, dat men hem, met het zinkroer op de borst, scholdt voor eenen Verraader, die oorzaak van den moord daar buiten was. Twee dagen, bleeven de Kalvinischen in de wapenen, terwyl zy, des nagts, de straaten van 't geroep Paapen uit! Paapen uit! deeden dreunen: waarna Oranje, de Lutherschen en de uitheemsche Koopluiden bewoogen hebbende, om zig te wapenen, de oproerigen tot nadenken, en de Stad, die met een deerlyk bloedbad gedreigd werdt, tot rust bragtGa naar voetnoot(y). |
|