Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 210]
| |
Lodewyk, Brederode en anderen uit de verbonden' Edelen, ziende de zaaken, van de zyde der Landvoogdesse, zig schikken tot strengheid en geweld, waren, al sedert eenigen tyd, op hunne hoede, en op middelen bedagt geweest, om zig te beschermen. Men sloeg, in de eerste plaats, het oog op hulp uit DuitschlandGa naar voetnoot(y); doch om deeze te verkrygen, stondt, onder anderen, in den weg, de verdeeldheid der Lutherschen en Kalvinischen, hier te Lande, die Graaf Lodewyk eerst, en naderhand de Prins van Oranje zelf, te vergeefs, poogden te vereenigen. Voorts, zogt men eenig geld byeen te brengen. Graaf Lodewyk meende zig, hiertoe, te bedienen van den aanbod van dertig tonnen schats, aan den Koning gedaan, waarschynlyk, met heimelyk inzigt, om, onder den glimp van aan deezen aanbod te voldoen, penningen te verzamelen, tot ondersteuning van 't BondgenootschapGa naar voetnoot(z). Doch te Antwerpen, daar hy 't eerst ondernam, wees men hem af met te zeggen, dat het verzamelen van geld verbooden was, en niet geschieden kon, ten ware de Stadhouders aannamen, de Landzaaten te vryen, voor de schade, die 'er uit zou konnen ryzenGa naar voetnoot(a). Vervolgens, ondernamen eenige Edelen zig te versterken opGa naar margenoot+ hunne Sloten. De Graaf van den Berg deedt zyn Slot te Heel, in de Bommelerwaard, in staat van tegenweer stellen, zig hiertoe, | |
[pagina 211]
| |
onder anderen, bedienende, van Boudewyn en Dirk vander Meulen, gebroedersGa naar voetnoot(b). Ook sterkte de Heer van Brederode zyne Sloten, te Viane en te Ameide, by raade van den Prinse van Oranje, die hem, hiertoe, drie stukken geschuts vereerde, welken hy te Utrecht hadt doen gietenGa naar voetnoot(c). Hierby bleef het niet. Brederode, door Oranje, zo men wilGa naar voetnoot(d), aangezet, begon, heimelyk, volk aan te neemenGa naar voetnoot(e), welk te Viane verzameld werdt. Men vindt, dat Maximiliaan de Kok van Neerynen, Sjoert Beima, Antoni van Bombergen, Jan van Renesse, Heer van Wilp, Wynand Augustynszoon van Deventer, Albert Hugtenbroek, Melchior van Kuilenburg Gerritszoon, Evert van Zante, Gysbrecht en Diderik van Batenburg, Longueval, Dandalot, Nyveld en anderen, als Kapiteinen, en Robert de Kok van Neerynen, Filips van Renesse, Otto Mor van Utrecht, en veele anderen, als Vendrigs, onder hem, gediend hebben, behalve een groot getal van gemeenen, uit Gorinchem, Ameide, Harderwyk, Reenen, Utrecht, en andere PlaatsenGa naar voetnoot(f). De Heer van Brederode hadt zig, reeds in Wynmaand des voorleeden jaars, bevonden binnen Viane, en aldaar, met Graave Lodewyk, Hartman Galama, Sjoert Beima en | |
[pagina 212]
| |
anderen, op hunne onderlinge bescherming, geraadpleegdGa naar voetnoot(g). Doch eer hy en de zynenGa naar margenoot+ voortsloegen, tot verdere daadelykheid, hadt de Landvoogdes een' nieuwen eed ontworpen, waarby alle Amptenaars en Wethouders belooven moesten, het Roomsch geloof te zullen handhaaven, de beeldstormers straffen, en de Ketteryen uitrooijen. Ook verbonden zig alle Leenmannen, by den zelven, den Koning te zullen dienen tegen elk, dien men hun noemen zou, niemant uitgezonderdGa naar voetnoot(7). De Hertogin, het Bondgenootschap aan 't vallen ziende, zogt, door deezen eed, te toetsen, op wien zy zig zou konnen verlaaten. Pieter Ernst, Graaf van Mansfeld, was de eerste in den Raad, die den eed beloofde te zullen doen. Hem volgden Aarschot, Egmond, Megen en Barlaimont, die allen, kort hierna, den eed afleiden. Doch Oranje en Hoogstraaten weigerden 't, bybrengende, dat zy, eens hulde gezwooren hebbende, daarmede behoorden te konnen volstaan. Of Hoorne den eed gedaan hebbe, is twyfelagtig. Brederode, die zig nu, op zyn Huis te Kleef, by Haarlem, onthieldt, werdt 'er, by brieven en boden der Landvoogdesse, toe vermaand; doch hy wees het, insgelyks, van de hand, waarop hem zyne Bende van Ordonnantie werdt afgenomen. Diderik | |
[pagina 213]
| |
Sonoi, Gilein Zegers van Wassenhoven en verscheiden' andere Edelen hebben zig ook niet laaten beweegen, tot het afleggen van den nieuwen eedGa naar voetnoot(h). Kort hierna, verzogt Brederode gehoor by de Hertoginne, welk hem geweigerd werdt. Toen zondt hy haar een smeekschrift toe, waarby hy om vryheid der Preeke en afdanking van 't aangenomen Krygsvolk durfde aanhouden. Doch hierop kwam zulk een antwoord, dat Brederode zelf, benevens den Graaf van denGa naar margenoot+ Berg en verscheiden' anderen hunnen zoen met den Koning zogten te maaken. De Landvoogdes, die getoond hadt, dat zy onderregt was van de werving, door Brederode begonnen, en van 't sterken der Stede Viane, begeerde, dat hy en van den Berg zig, zonder voorwaarden, aan 's Konings genade onderwerpen zouden. 't Welk hun zo hard scheen, dat zy, niet lang hier na, uit vertwyfeldheid, verscheiden' geweldige aanslagen ondernamenGa naar voetnoot(i). De Staaten van Holland, in Louwmaand, voor 't vertrek van den Prinse van Oranje, ook kennis gekreegen hebbende van den nieuwen eed, dien men den Leenmannen afvergde, en te gelyk, van het uitstellen der algemeene Staatsvergadering, tot op 's Konings overkomst, beslooten, tegen het een en 't ander, een Vertoog te doen aan de Landvoogdesse, die hun, in Sprokkelmaand, antwoordde ‘dat men niet beoogde, door den nieuwen | |
[pagina 214]
| |
eed, eenen nieuwen last te leggen op de Leenmannen, en dat de Staaten ook zouden mogen vergaderen, als van ouds, wordende zulks tegenwoordig, om byzondere redenen, slegts voor eenigen tyd, uitgesteld’: met welk antwoord, men zig moest laaten genoegenGa naar voetnoot(k). Ga naar margenoot+ Brederode, kennis gekreegen hebbende, dat de Graaf van Megen bezetting in 's Hertogenbosch zogt tewerpen, zondt Antoni van Bombergen, in Sprokkelmaand, derwaards. Men liet hem binnen, met zyn volk; doch hy hieldt het 'er niet langer, dan tot in Grasmaand, wanneer hy, gepraamd door de Landvoogdesse, die de Persoonen en goederen der Ingezetenen, alomme, deedt aanslaan, de Stad verliet, welke, sedert, Spaansche bezetting innamGa naar voetnoot(l). Ga naar margenoot+ By Viane, lagen nu omtrent drieduizend Knegten, met welken, de Heer van Bredederode Utrecht dagt te verrassen. Doch hier was hem Megen te gaauw, die, met een Regiment Voetvolk, uit het Land van Heusden en Altena, naar Utrecht toog, en zig van de Stad verzekerde. Terwyl hy Gorinchem voorby trok, hielden de Onroomschen, bedugt, dat hy ook iets tegen deeze Stad in den zin hadt, in grooten getale, de wagt aan de PoortenGa naar voetnoot(m). Brederode hadt hier merkelyken aanhang. Hy hieldt 'er, dik- | |
[pagina 215]
| |
wils, Byeenkomsten met de verbonden' Edelen, ten huize van Pieter Janszoon van Grootveld, in de RoosGa naar voetnoot(n). Brederodes Knegten, dus versteken van de hoop om Utrecht in te krygen, koelden hunnen moed, aan het Klooster Marienweerd, welk geplonderd werdtGa naar voetnoot(o). Sedert, doorliepen zy 't platte Land van Utrecht en Holland, beroovende verscheiden' Kerken en KloostersGa naar voetnoot(p). Arend van Duivenvoorde en Herbert van Raaphorst, Hollandsche Edelen, lagen, met een deel volk, in 't Klooster te Egmond; alwaar zy, in weerwil van den Abt, Bisschop van Haarlem, eenige maanden huis hieldenGa naar voetnoot(q). In 't Klooster te Heilo en elders, sloegen zy en anderen zig, insgelyks, voor eenigen tyd, nederGa naar voetnoot(r). De bezetting, die binnen Viane gebleeven was, werdt, door de Onroomschen van verscheiden' Steden, met naame van Gorinchem, Utrecht en Amsterdam, van Krygs- en Mondbehoeften voorzienGa naar voetnoot(s). Te Amsterdam, liet men de tonnetjes buskruid plaatsen in vaten, die voorts met Rogge gevuld, en onder 't geleide van Bernard Uiteneng, voor Rogge, uitgevoerd werdenGa naar voetnoot(t). De Heer van Brederode zelf hadt zig, midlerwyl,Ga naar margenoot+ geworpen binnen Amsterdam, ter gelegenheid eener nieuwe beroerte, aldaar, in den aanvang des jaars, ontstaan. De | |
[pagina 216]
| |
Gemagtigden der Wethouderschap en der Kalvinischen waren, in Louwmaand, van daar, vertoogen naar Brussel, om 't bekragtigen der jongste overeenkomst, ten Hove, te bevorderen; doch in plaats van hier, gezamenlyk, te handelen, deeden die van de Wet hunne zaaken op zig zelven, en keerden, zonder de Kalvinischen te kennen, naar huis. Dit wekte 't wantrouwen, welk vermeerderd werdt, door een briefje van Brederode, gerigt aan de Kalvinische Gemeente, in welke men, by het jongste Avondmaal, in Wintermaand, gehouden, reeds meer dan duizend Ledemaaten geteld hadtGa naar voetnoot(v); met verzoek, om Gemagtigden te zenden, naar Viane, daar hy hun zaaken verhaalen zou, welken hy geenen brief hadt mogen vertrouwen. Laurens Jakobszoon Reaal en Kornelis Floriszoon van Teilingen werden, terstond, aan hem afgevaardigd. Terwyl zy uit waren, geeft de Vroedschap last, om vier- of vyfhonderd Soldaaten te ligten. Eenige Burgers, hiervan de lugt gekreegen hebbende, vraagen naar de reden aan den Burgemeester Joost Buik, die in 't eerst loochentGa naar voetnoot(w), dat 'er nieuw volk aangenomen was, doch 't, geperst zynde, eindelyk, bekent, en dat het, uit last der Hertoginne, geschiedde. Hierop raakt de menigte, ten getale van twee- of driehonderd, voor zyne deur, vergaderd, aan 't roepen, van Vive, vive, vive le Gueux; loopt voorts te | |
[pagina 217]
| |
wapen, en bezet, toen en des anderendaags, den vyfentwintigsten van Sprokkelmaand, de Reguliers Poort, en de Nieuwe Brug, aan vier oorden, daar afgekondigd werdt ‘dat men 't op Kerken noch Kloosters gemunt hadt; maar alleen op 't handhaaven der orde, by den Prinse van Oranje geraamd.’ De Burgemeesters hielden, ondertusschen, 't Stadhuis met de nagtwaakers en anderen, de Waag met Soldaaten, onder Bouwen Reyerszoon, bezet; doch verstaande zig verder te sterken, ontboodenze alle de Roomschen op den Dam. Juist toen keeren Reaal en Teilingen te rug van Viane, met berigt ‘dat de Prins den Heere van Brederode hadt laaten weeten, op dat deeze de Amsterdamsche Gemeente zou waarschouwen, hoe Burgemeesters voorhadden, vierhonderd Soldaaten aan teneemen, met dezelven en de Stads waakers, de gantsche Kalverstraat, van 't Stadhuis af, te bezetten, en den Graaf van Megen, die, over Gorinchem en Utrecht, met twee-entwintighonderd man, naar de Stad stondt te komen, door de Reguliers Poort, binnen te laaten: waarna men eenhonderd burgers of twee 't hoofd voor de voeten dagt te leggen.’ Men begreep, dat dit nieuws geheim blyven moest. Nogtans lekte het ergens uit, en baarde nieuwe verslagenheid. Jan Broek Valentynszoon, een hartig man, met eenig volk, van de Nieuwe brug, eenen keer doende, langs den Zeedyk en Warmoestraat, terwyl hy met de trom deedt omslaan, dat, wie lyf, wyf | |
[pagina 218]
| |
en kinderen lief hadt, hem nu volgen zou; sleept, inderyl, negenduizend man agter zig, allen voorzien van geweer, dat hun gereedst was. Twee broeders, Jan en Kornelis Pieterszoonen in Deventer, elkanderen in de wapenen geholpen hebbende, zeide de een, op onderlinge vraage, werwaards het gemunt ware? naar de Markt, by die van den ouden Godsdienst: de ander, naar de Straaten, by die van den oudsten: dan zo 't op een slaan gaat, ontziet my niet, ik zal u ook niet ontzien. Hierop, bezetten de Onroomschen de toegangen naar den Dam, de Kalverstraat uitgenomen, die de Regeering beslooten hieldt; planten zes bassen op de bekwaamste plaatsen, om de Markt te bestryken, en stoffeeren eenige huizen in de Warmoestraat, van agteren, met schutten. De Burgemeesters, van dit alles verkondschapt, en door geweld, tegen zo veel magt, moed en orde, niets ziende uitteregten, vaardigden Burgemeester Simon Kops af, om 't Volk diets te maaken, dat zy niets kwaads in den zin gehad hadden; dat alles maar misverstand was, en dat men, de wapenen afleggende, met een verzoekschrift, te regt raaken kon. Doch niemant zo dwaas, die hieraan geloof sloeg. Ook trokken de Schout Pieter Pieterszoon en Albert Markus, zyn Zwaager, met eenige Soldaaten en Roomsche Burgers, midlerwyl, af, om de Reguliers-Poort te bemagtigen. Doch 't werdt hun, door Jan Broek, Pieter en Jan Kies, Pieter ReierszoonGa naar voetnoot(x), en | |
[pagina 219]
| |
anderen, belet. 't Volk toen, de loosheid der Heeren bemerkt hebbende, aan 't roepen, naar 't Stadhuis, naar 't Stadhuis, wy hebben 't; hebben wy 't hart: anders is 't omgekomen. De bescheidenste Onroomschen en onder dezelven Adriaan Pauw, een voornaam Koopman, hielpen egter deeze drift, door redenen, aan 't bedaaren, tot geluk der Regenten, die, eerlang, met de Gemeente, in onderhandeling kwamen, en een Verdrag slootenGa naar voetnoot(y), volgens welk, onder anderen, het aanneemen van Krygsvolk gestaakt worden moest. 't Werdt, des anderendaags, den zesentwintigsten van Sprokkelmaand, met de trompet, afgekondigd: waarmede de rust, voor dien tyd, hersteld was. Doch Brederode, terwyl de twistGa naar margenoot+ nog duurde, hoop geschept hebbende, om 'er eenig voordeel uit te haalen, was de Kalvinische Gemagtigden kort gevolgd, en des nagts na 't afkondigen van 't Verdrag, te Ouwerkerk gekomen, vanwaar hy te voet voortgegaan was, tot digt aan de Stad. Hier ontboodt hy Klement Volkaartszoon Koornhert by zig in de herberge, die hem, alleenlyk van twee Edelen verzeld, nevens zig, in een' Schuit, deedt zitten, toen, zonder zig aan 't roepen der wagt te kreunen, snellyk, door den boom roeijen, en, op de Turfmarkt, aan Land treeden. 't Gerugt van zyne aankomst liep haast door de Stad, en ontstelde de Wethouderschap geweldig. De treflykste Onroomschen vervoegden zig, dagelyks, | |
[pagina 220]
| |
in zyn gezelschap. Ook begaven zig veele FriescheGa naar voetnoot(z), Stigtsche en andere Edelen en voornaame Burgers naar Amsterdam, die, vermomd als Koopluiden, Schippers of Boeren, de Wagters, aan de Poorten, met looze naamen, blinddoekten: onder welken, ik Sjoert Beima, Hartman Galama, Willem van Zonnenberg, Lancelot van Brederode en Maximiliaan van Blois, gezeid de Kok, genoemd vindGa naar voetnoot(a). Ten Hove, was men niet zonder kommer, dat de samenkomst van zo veele Bondgenooten binnen Amsterdam iets euvels brouwen mogt. DeGa naar margenoot+ Landvoogdes zondt hierom den Geheimschryver van den Heimelyken Raad, Jakob de la Torre, die zig toen te Utrecht bevondt, af naar Amsterdam, met brieven aan de Wethouders, hun lastende, 't vertrek van Brederode, by wege van overreding of uitgedrukt bevel, te bevorderen. De la Torre verklaarde hem, sedert, in persoon, den wil der Landvoogdesse; doch hy, hiervan blyk gevorderd hebbende, welk de Geheimschryver niet toonen kon, hieldt zig onverpligt, om mondelyken last te volgen. De Regeering, twee Schepens en den tweeden Pensionaris, Maarten van Blokland, aan hem hebbende afgezonden, om hem 't vertrekken aan te raaden, kreeg geen ander bescheid, dan dat hy doen zou, gelyk hy 't verstondt. De Burgery, midlerwyl, bekommerd voor zynen Persoon, hieldt, met | |
[pagina 221]
| |
omtrent honderd man, de wagt voor zyne Herberg, alwaar de Prins van Oranje uithingGa naar voetnoot(b). Eenige Friesche en andere Edelen zelfs, en onder deezen, Lancelot van Brederode, vervorderden zig, op den zeventienden van Lentemaand, de la Torre, in zyne Kamer, op den Dam, te overvallen, hem zyne gewigtigste papieren te ontneemen, en die aan den Heere van Brederode te behandigenGa naar voetnoot(c), de anderen te doorsnuffelen, en hem, eenen geheelen dag, gelyk als in gyzeling, te houden, waarom hy, voor erger bedugt, heimelyk, ter Stad uit week. De la Torre zelf heeft, naderhand, aan iemant, die dit schryft, verhaalt, dat de Edelen hem, met woorden en wapenen, de dood gedreigd haddenGa naar voetnoot(d). De OnroomschenGa naar margenoot+ toen, 't hoofd op nieuws opsteekende, klaagden over den eed, dien de Amptenaars, nieuwlings hadden moeten doen, en verzogten van de Regeering, dat men meer Knegten bezoldigde, en Brederode tot Overste aanstelde. Men bewilligde hierin, ter wederzydeGa naar voetnoot(e); doch op 't welbehagen van den Prinse van Oranje, die, sedert, zyne toestemming tot de werving gaf; doch niet tot de aanstelling van Brederode, dien hy beloofde, zyne meening, by byzonderen bode, te zullen doen verstaan. Men ging dan voort, met het werven van drie- of vier- | |
[pagina 222]
| |
honderd Knegten, die, onder 't bevel van twee aanzienlyke en beminde Burgers, gesteld werden. Zy trokken, elken dag of nagt, drie en een halven stuiver, en kreegen, hierom, den naam van de Reaal-wagtGa naar voetnoot(f). De Heer van Brederode bleef, na deezen, nog omtrent eene maand in AmsterdamGa naar voetnoot(g). |
|