Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXIX. Verzoekschrift der Kalvinischen, waarby dertig tonnen gouds, voor de vryheid van Godsdienst beloofd worden.Te Antwerpen, was, kort na 's Prinsen vertrek, wederom nieuwe beroerte ontstaan. Ook hadden hier de Kalvinischen een verzoekschrift overgeleverd aan den Graave van Hoogstraaten; welk aan den Koning gerigt was, en waarby zy dertig tonnen gouds beloofden, zo men hun vryheid van Godsdienst wilde toestaanGa naar voetnoot(m). Ik vind, dat dit Verzoekschrift, ook elders, als te Gorinchem, te Middelburg, te Vlissingen, te Veere en te Utrecht, aan de Wethouders, vertoond werdt, om derzelver voorspraak, daarop, ten Hove, te verzoekenGa naar voetnoot(n). Het was, door veele Onroomschen, Edelen en gemeenen, getekend, en onder anderen, door Jozua van Alveringen, Heere van Hofwegen, voor vyfhonderd, en door Maximiliaan van Blois, gezeid de Kok, voor vierhonderd KroonenGa naar voetnoot(o). In Henegouwen, met naame te Valen- | |
[pagina 205]
| |
chyn, daar Filips van S. Aldegonde, Heer van Noirkarmes, als Stedehouder des Markgraafs van Bergen, bewind voerde, stondt het thans zeer gevaarlyk. De OnroomschenGa naar margenoot+ hadden hier verscheiden' Kerken bemagtigd, die zy niet wederom ruimen wilden. Noirkarmes schreef, derhalve, brief op brief, aan de Landvoogdesse, meldende, dat hy haaren last, hier, zonder geweld te gebruiken, niet wist te volbrengenGa naar voetnoot(p): en Vrouw Margareet verzuimde niet, van alles, wat in de Nederlanden omging, den Koning, van tyd tot tyd, uitvoerig te berigten. Filips ontving deeze laatste tydingen, inGa naar margenoot+ 't Bosch van Segovia, daar hy te bedde lag, aan de koortse. Zy troffen hem ten hoogsten. Vooral, nam hy kwalyk den uitbod van dertig tonnen schats, door de Kalvinischen; als of deezen, door 't roemen van zo grooten rykdom, de Duitsche Vorsten zouden hebben willen beweegen, om hun by te staanGa naar voetnoot(q). 's Konings krankheid belette hem, ondertusschen, niet, dagelyks te raadpleepen, over 't gewigtig nieuws, dat hem, sedert het stormen der beelden, van hier, werdt overgebriefd. Men verstondt, in zynen Raad ‘dat het graauw, welk de Kerken geplonderd haat; de Ketters, die 't graauw hiertoe hadden omgekogt; de Edelen, die de Ketters beschermden en 't graauw hadden aangehitst; en de Heeren, wier Bloedverwanten en Dienaars de Edelen waren, voor vier schakels aan een' en | |
[pagina 206]
| |
denzelfden keten gehouden moesten worden; hoewel men ook niet onkundig was, dat de Heeren, volstrektelyk, bleeven loochenen, eenig deel in de Kerkschennis gehad te hebben’. Voorts, in beraad leggende, wat nu te doen stondt, kwam men overeen, dat de Koning zig ten eersten gereed moest maaken, tot de reize herwaards, waartoe hy, eindelyk, ook scheenGa naar margenoot+ te besluiten. Hy schreef, hierop, twee Brieven aan de Landvoogdesse, een' om openlyk vertoond te worden, en een' om geheim te blyven. In den eersten, werdt gemeld ‘hoe, de Koningin, onlangs, gelukkiglyk verlost zynde van eene Dogter, Izabella Klara Eugenia; de Koning, die, ondertusschen, ook genezen was van de koortse, alles tot zyn vertrek deedt gereed maaken’. Hier was bygevoegd ‘dat hy de Vergadering der algemeene Staaten, voor zyne overkomst, ondienstig hieldt, om de onlusten te stillen’. Doch in den geheimen brief, gaf hy toe ‘dat de Landvoogdes, zo men tot verdere daadlykheid en dwang voortsloeg, de Staaten mogt doen samen komen, mids zy zorg droeg, dat niemant wist, dat hy 'er in bewilligd hadt’. Van de overeenkomst met de Edelen en met de Onroomschen, op verscheiden' Plaatsen getroffen, repte de Koning, voorbedagtelyk, geen woord. 't Was nog geen tyd, omze te veroordeelen, en hy was niet van zins, omze goed te keuren: waarom hy 'er liever geheel van zwy- | |
[pagina 207]
| |
gen wildeGa naar voetnoot(r). Zyne neiging, om streng met de Nederlanders te handelen, bleek ook, omtrent deezen tyd, uit het afslaan der bemiddelingGa naar margenoot+ die Keizer Maximiliaan de II, als Hoofd des Duitschen Ryks, uit welk, verscheiden' Vorsten gemengd waren in de Nederlandsche beroerten, Koning Filips hadt aangeboodenGa naar voetnoot(s). Ook schreef de Koning, nog voor den uitgang des jaars, aan de Landvoogdesse, dat hy, in Sprokkelmaand naastkomende, de reis stondt aan te neemen, verzeld van weinig Krygsvolk, ten ware de zaaken, in Nederland, verder verloopen mogten, wanneer men hem met een Leger te wagten hadtGa naar voetnoot(t): welk schryven, toen het bekend werdt, veelen, die deel aan de beroerten gehad hadden, ten uitersten verlegen maakte; terwyl het hunnen partyen den moed hooger ryzen deedt, dan immer te vooren. |
|