Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXVIII. Men zoekt Oranje in Holland te hebben.'t Was reeds omtrent een jaar geleeden, dat de Staaten deezes Landschaps zyne overkomst, te Brussel, verzogt haddenGa naar voetnoot(v). Doch de Landvoogdes, die den Prins liever nader by 't Hof hieldt, hadt 'er, tot omtrent deezen tyd toe, niet in konnen bewilligen. Ook schynt het, dat zyne Doorlugtigheid zelve zig liever te Antwerpen heeft | |
[pagina 199]
| |
willen onthouden: en vindt men, dat hy den Heer van Brederode, gaarne, in zyne stede, naar Holland, zou hebben zien zenden. Doch de Landvoogdes hadt hier geene ooren naarGa naar voetnoot(w), zo om dat hy, openlyk, 't Hoofd der verbonden' Edelen was, als om dat men hem, in een gedrukt Schrift, onlangs verspreidGa naar voetnoot(x), Erfgenaam en Opvolger in 't Graafschap van Holland genoemd hadt. Nu hielden die van Holland zo ernstig aan, by de Landvoogdesse, dat zy, de rust binnen Antwerpen eenigszins hersteld ziende, eindelyk besloot, den Prins te laaten verreizen. Om hem ook over te haalen, gaf men hem te verstaan, dat de Staaten voorhadden, tot meerder verzekering van zyn gezag binnen 's Lands, drieduizend Knegten aanteneemen, dezelven leggende in de beslooten' Steden: hoewel Amsterdam en Gouda hiertoe nog niet bewilligd haddenGa naar voetnoot(y). Ook was, ter Staatsvergaderinge,Ga naar margenoot+ in bedenking genomen, om den Prins, volgens gewoonte, een geschenk te doen: gelyk die van Vlaanderen, onlangs, aan hunnen Stadhouder, den Graave van Egmond, gedaan hadden. Eenigen van 's Prinsen Amptenaars hadden, deswege, den Advokaat en de Gemagtigden der Staaten, nu en dan, vermaand, met by gevoegde verklaaring, dat de Prins zulks egter nimmer, ter Staatsvergaderinge, zou voorstellen, gelyk door andere Stadhouders wel | |
[pagina 200]
| |
geschied wasGa naar voetnoot(z). Ook was hy niet lang, in Holland, geweest, of men besloot, eenpaariglyk, hem een geschenk te doen van vyfenvyftigduizend ponden, waarvan nogtans zou ingehouden worden, 't gene hy, wegens den tienden penning zyner visscheryen, en andere ommeslagen, gehouden werdt, den Lande schuldig te zynGa naar voetnoot(a). Doch alzo men, naderhand, vernam, dat de Prins, oordeelende, dat 's Lands penningen, in deezen kommerlyken tyd, wel beter besteed konden worden, dit geschenk niet zou willen aanvaarden; vondt men geraaden, hem, tot verval zyner kosten, alleenlyk tienduizend ponden van veertig grooten te betaalen, die egter in mindering strekken zouden van de penningen, hem, by Staatsbesluit, toegelegdGa naar voetnoot(b). Ga naar margenoot+ Oranje, gevolgd van zyne Bende van Ordonnantien, die tweehonderdenzestig paarden sterk was, vertrok eerst naar Utrecht, alwaar hy,Ga naar margenoot* by Jan van Renesse, Heere van Wilp, een' der verbonden' Edelen, zynen intrek namGa naar voetnoot(c). De Wethouderschap viel hem, hier, terstond, klagtig, over de Onroomschen, die wederom aanhielden, om eene Kerk. De Prins bragt de zaaken, eindelyk, tot een verdrag, welk, by wyze van Plakaat, op zynen naam, als Stadhouder, in Slagtmaand, werdt afgekondigd. By het zelve, werdt de Preeke buiten de Stad be- | |
[pagina 201]
| |
paald, en die van den ouden en nieuwen Godsdienst beide vermaand, elkanderen geenen overlast, met woorden of daaden, aan te doenGa naar voetnoot(d). Midlerwyl, hadt hy, door President enGa naar margenoot+ Raaden van Holland, de Staaten deezes Landschaps, te Schoonhoven, doen beschryven, tegen den negenentwintigsten van Wynmaand: en hun hier raad gevraagd, aangaande de middelen, om de tegenwoordige beroerten te stillen, te gelyk verklaarende ‘dat de Hertogin de Preeke toelaaten zou, daar zy, voor 't Verdrag met de Edelen van Oogstmaand laatstleeden, ingevoerd geweest was; doch alleenlyk buiten de Steden; en dat zyze, op alle andere Plaatsen, op de bekwaamste wyze, wilde hebben afgeschaftGa naar voetnoot(e).’ De Staaten, sedert, op dit Voorstel, in den Haage raadpleegende; oordeelden de Edelen, Delft en Leiden ‘dat zyne DoorlugtigheidGa naar margenoot+ zelve orde behoorde te stellen, tot onderhouding van den ouden, en op de oefening van den nieuwen Godsdienst, en dat men, tot handhaaving van 't Geregt, en weering der uitheemschen en Landloopers, die de meeste daadelykheden hadden aangevangen, een zeker getal van Knegten, in eigenlyken dienst, of op een taamelyk Waardgeld, behoorde aan te neemen, alles egter, op 't welbehagen van den Heere Prinse.’ Dordrecht | |
[pagina 202]
| |
begreep ‘dat de behoudenis van 't gezag der Wethouderen in de Steden, welk, op veele Plaatsen in kleinagting was geraakt, het eenig middel was, om de rust te herstellen.’ Haarlem oordeelde ‘dat men de Inquisitie afschaffen, de Plakaaten maatigen, en den Beeldstormeren vergiffenis belooven moest, voegende hier by, dat de oproerigheid van eenigen, vooral, geenen geheelen Genootschappen of Steden te last gelegd moest worden.’ Amsterdam gedroeg zig ‘omtrent de rust van 't Land in 't algemeen, aan de middelen, door de Hertoginne, voorgeslaagen, en door den Prinse nader te beraamen; doch dagt, dat de Prins, als Stadhouder, in de byzondere Steden, naar derzelver byzondere gelegenheid, orde zou konnen stellen’. Die van Gouda verklaarden ‘dat zy, vooralsnog, vry van oproer geweest zynde, hoop hadden, hunne Gemeente voorts in rust te zullen houden, hebbende zy, verders, tot herstelling der rust in andere Plaatsen, niets byzonders voor te slaanGa naar voetnoot(f).’ De Advokaat van den Einde en de Pensionaris van Leiden, Meester Paulus Buis, kreegen last, om, over de meening der Staaten, in onderhandeling te treeden met den PrinseGa naar voetnoot(g); die, ondertusschen, den vyftienden, of, volgens anderen,Ga naar margenoot+ den twintigstenGa naar voetnoot(h) van Wintermaand, te Amsterdam gekomen was, daar hy eenige | |
[pagina 203]
| |
weeken doorbragt, en de rust herstelde, sluitende een verdrag met de Kalvinischen, waarby bedongen werdt, dat zy, de Minderbroeders Kerk ruimende, bekwaame Plaatsen, buiten en binnen de Stad, tot oefening van hunnen Godsdienst, zouden mogen gebruiken: waartoe hy hun, by eigenhandig geschrift, der Huiszitten-Armenhuis en eenige Spykers of Pakhuizen aanwees. Voorts werdt beraamd, dat men tweehonderd Burgers bezoldigen zou, tot verzekering der gemeene veiligheidGa naar voetnoot(6); dat men de Sleutels der Stad, op 't Stadhuis, zou bewaaren, en de Poorten niet openen, dan met bewilliging van Burgemeesteren. Over de bezoldigden, kreegen Willem Pauluszoon van Thenesse en Bouwen Reyerszoon 't bevelGa naar voetnoot(i). Te Leiden, maakten de Wethouders, omtrentGa naar margenoot+ deezen tyd, een zonderling Verdrag met de Onroomschen; die de Augsburgsche belydenis, zo alsze, door Melanchton, voorgesteld was, verklaarden toegedaan te zyn, en hun beloofden, alle andere Gezind heden uit de Stad te zullen helpen weeren. De Prins van Oranje en de President Kornelis Suis, Heer van Ryswyk, waren, by 't sluiten van dit Verdrag, tegenwoordigGa naar voetnoot(k). Weinige dagen laater, vertrok de Prins we- | |
[pagina 204]
| |
derom naar Antwerpen, daar hy, in 't begin van Sprokkelmaand des jaars 1567, aankwam.Ga naar margenoot+ De gevoelens der Hollanderen gepeild hebbende, stelde hy, ten deezen tyde, een Geschrift op, over den staat des Lands, waarin hy openlyk beweerde, dat men elk vryheid van Godsdienstoefening verleenen moest, wilde men 't Land in rust houdenGa naar voetnoot(l). Doch dit Geschrift en meer diergelyken vonden geheel geen' ingang ten Hove. |
|