Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXVI. Straf der Beeldstormeren.Midlerwyl, deeden de Stadhouders niet alleen, maar zelfs de verbonden' Edelen hun best, om het Verdrag te doen naarkomen. Oranje, te Antwerpen wedergekeerd, liet eenige Beeldstormers, met de galge, met ballingschap, en op andere wyzen, straffen. Ook maakte hy hier een verding met de Onroomschen, op 't welbehagen des Konings en der algemeene Staaten, waarby hun 't | |
[pagina 193]
| |
preeken binnen de Stad, en 't houden van Kerkelyke Vergaderingen, op welken de Prins egter Gemagtigden uit de WethouderschapGa naar margenoot+ zenden mogt, toegestaan werdtGa naar voetnoot(z). 't Verleenen van zo veele vryheid werdt Oranje nogtans kwalyk genomen, door de LandvoogdesseGa naar voetnoot(a). 't Zelfde geviel HoorneGa naar voetnoot(b), die, met veel moeite en gevaar, een diergelyk Verding, te Doornik, gemaakt hadt, uitgenomen, dat, by het zelve, 't prediken buiten de Stad alleen geoorlofd gesteld wasGa naar voetnoot(c). Egmond zelf, die de beeldstormers, door gantsch Vlaanderen, deedt opzoeken, en wiens Edelman, Casembrood, eene Vergadering van Onroomschen betrapte, van welken hy 'er twaalf versloeg, twee-entwintig met de galg en omtrent dertig met geesseling strafte, die van Kerkschennis betigt werdenGa naar voetnoot(d); zelf Egmond, zeg ik, kon den blaam niet ontgaan, dat hy zig kwalyk gekweeten hadt, om dat hy, te Gend en elders, met de Onroomschen, diergelyk een Verding gemaakt hadt, als Oranje, te AntwerpenGa naar voetnoot(e). De overeenkomst, welke men, te Utrecht,Ga naar margenoot+ getroffen hadt, werdt, op bevel der Landvoogdesse, te niet gedaan. Men bezoldigde hier vyfhonderd man, ten laste der Stad, door middel van welken, de preeke naar | |
[pagina 194]
| |
buiten gedreeven werdtGa naar voetnoot(f). Doch te Amsterdam, betoonde men minder ontzag voor de bevelen der Landvoogdesse. De Onroomschen weigerden hier afstand te doen van 't gene zy te vooren bedongen hadden.Ga naar margenoot+ Ook ontstondt 'er, schier dagelyks, eenige nieuwe opschudding, met naame eene, op den zesentwintigsten van Herfstmaand, die de gantsche Stad op de been hielp. Terwyl men eenen dooden, op de Kalvinische wyze, ter Nieuwe Kerke indroeg, drong een groote hoop vreemdelingen naar binnenGa naar voetnoot(g), zonder de Wagt, hier gesteld, te ontzien, ja dezelve noodzaakende, met agterlaating van 't geweer, de wyk te neemen. Op deeze leus, stoof het graauw op, streevende eerst naar het Minderbroeders- binnen, toen, des anderendaags, naar het Karthuizers-Klooster, pas buiten de Stad, daar alles vernield, en de Monniken verjaagd werden. Men hadt het op deeze twee Kloosters gelaaden, meer dan op agttien anderen, die onbeschadigd bleeven; om dat, in het eerste, als in een tweede Stadhuis, alles, wat de vervolging der Onroomschen betrof, vooraf, beraadslaagd werdt, en de Karthuizerbroeders, om hun gasten en brassen, daar die van de Regeeringe dikwils deel aan hadden, zeer in 't oog liepen by de gemeente. De bescheidenste Onroomschen, als Laurens Jakobszoon Reaal, Adriaan Pauw en Klement en Frans Volkaartszoonen Koornhert, zagen dit ge- | |
[pagina 195]
| |
weld ongaarne, en zogten 't, zelfs met gevaar hun lyfs, te weeren. Doch 't mogt niet baaten. 't Gevolg van deezen oproer was, dat 'er, op den dertigsten van Herfstmaand, ten overstaan van Paulus Root en Reinier van der Duin, Gemagtigden des Hofs van Holland, een nieuw Verding met de Kalvinischen gemaakt werdt, waarby hun de Minderbroeders Kerk en Kerkhof werden ingeruimd. De overige punten kwamen genoegzaam overeen, met die van AntwerpenGa naar voetnoot(h). |
|