Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXVI. Oorsprong van den naam van Geuzen.Doch onder 't gaan en keeren der Edelen, was hun de naam van Gueux en Geuzen aangewaaid, dien men gewoonlyk den bedelaaren geeft, en die, zo sommigen willenGa naar voetnoot(y), zo veel als zonder zorg en kommer betekenen zou: 't zy dat de Heer van Barlaimont hun allereerst deezen scheldnaam hebbe aangewreeven, zeggende tegen de Landvoogdesse ‘dat zy, voor zulk een' hoop Gueux of schooijers, niet behoefde bevreesd te zynGa naar voetnoot(z);’ 't zy dat hun dezelve, door anderen, naar 't hoofd gesmeeten is, om de geringheid van hun genootschap te beschimpen. 't Was, inderdaad, bekend genoeg, dat 'er, onder de verbonden' Edelen, veelen waren, die, hunne meeste goederen verkwist of verlooren hebbende, een behoeftig leeven leidden, en welken nagegeven werdt, dat zy naar verandering jookten, om, by dezelve, hunnen staat te verbeterenGa naar voetnoot(a). De scheldnaam, dien men hun toewierp, werdt, ondertusschen, als iets waardigs, van hun aangenomen. Zy gaven elkanderen zelvenGa naar margenoot+ deezen naam, en dronken, onder den zelven, op elkanders gezondheid. Ook droegenze gouden penninkjes, aan een rood lint ofsluyer, | |
[pagina 150]
| |
om den halsGa naar voetnoot(b), vertoonende, aan de eene zyde, 's Konings beeldtenis, en aan de andere, een' bedelzak, door twee handen vastgehouden, met dit of diergelyk byschrift, Fidelles au Roy, jusques a la besaçe, dat is, den Koning getrouw, tot den bedelzak. Anderen droegen een houten napje, aan een zilveren band, op de borst of aan den hoed: sommigen, uit het gemeen, een bedelaars klap in de handGa naar voetnoot(c). Op de napjes, stondt Vivez les Gueux, lang leeven de Geuzen, gesneedenGa naar voetnoot(1): en op dat het een naar het ander geleeke, kleedden veelen zig in aschgraauw gewaadGa naar voetnoot(d), zynde de verw van de kleeding der BedelmonnikenGa naar voetnoot(e): aan alle welke tekens, de doorzigtigsten de beginsels der naderende beroerte bemerken konden. |
|