Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXIII. Raadpleeging ter deezer gelegenheid.De Landvoogdes, ten hoogsten verzet over deeze tyding, vroeg den Heeren om goeden raad. Megen antwoordde ‘dat 'er maar drie middelen waren om het kwaad, dat den Landen dreigde, af te weeren: of, terstond de wapenen op te vatten; 't welk nogtans niet zonder 's Konings last geschieden kon, dien men zeer laat, en veelligt na dat de anderen reeds lang op de been geweest zouden zyn, zou konnen bekomen: of, toe te staan, 't gene de Edelen verzoeken zouden, 't welk hy voorzag, dat zyner Majesteit, in geenen deele, zou behaagen: of hun, eindelyk, eenige verzagting te gunnen, in 't stuk der Inquisitie en Plakaaten, benevens vergiffenis van de misdaad, die zy hadden begaan.’ Hierby voegde hy ‘dat men de byzondere Stadhouders en eenige andere Heeren ten Hove behoorde te roepen, voor dat de Edelen hun verzoek kwamen doen, en dat men den Koning van alles verwittigen moest, zonder op zyne herwaardskomst, | |
[pagina 136]
| |
die nu toch te laat komen zou, voor tegenwoordig, te dringen.’ Egmond viel hem toe; doch was van gedagten, dat de Edelen, ongewapend, en niet boven vier of vyfhonderd sterk, binnen Brussel zouden komen, en een veel gemaatigder verzoek doen, dan men, by gerugte, verspreidde. Eenige andere Leden van den Raad hielden zig, midlerwyl, vreemd, dat zulk eene menigte volks by der hand zou zyn, zonder dat de Bevelhebbers der Grenssteden of anderen hiervan iets zouden hebben vernomen, meenende zy voorts ‘dat de Stadhouders en Vliesridders, de handen in een slaande, om geene verandering in 't stuk van den Godsdienst te gedoogen, elk, die zig roerde, verre te magtig zouden zyn; dat men den boozen niets toegeeven moest, veel min, met hen, als met zyns gelyken, in onderhandeling treeden: dat het, eindelyk, naar spotten smaakte, te vermaanen van vergiffenis, zonder dat men nog wist, waarin misdaan ware en door wien?’ Zo spraken sommigen, onder anderen BarlaimontGa naar voetnoot(e), openlyk; doch heimelyk gaven zy der Landvoogdesse te verstaan, dat zy, de Stadhouders en Vliesridders byeen roepende, ligtelyk zou konnen merken, hoe de meesten gezind waren. De Landvoogdes gedroeg zig, in zo verre, naar den raad van Egmond en Megen, dat zy, den twintigsten van Lentemaand, last gaf, om den Koning alles over te schryven, en om de Vliesridders | |
[pagina 137]
| |
en Stadhouders, ten Hove, te ontbieden. Aan Oranje en Hoorne werden wel drie of vier brieven afgevaardigd: waardoor zy zig beweegen lieten, om wederom, nevens de anderen, in den Raad te keeren. Eenige Heeren, ondertusschen, de moeiteGa naar margenoot+ genomen hebbende van de Plakaaten, aandagtelyk, te onderzoeken, verklaarden rondelyk ‘dezelven te vinden onredelyk en onverdraaglyk: daarby voegende, dat zy ongezind waren, om de wapenen, tot voorstand van dezelven of van de Inquisitie, te gebruiken: alzo de Kardinaal van Granvelle, onder deksel van een van beide, hun ligtelyk aan lyf en goed zou konnen komen.’ Nog zeidenze ‘dat 'er eene algemeene vergiffenis vereischt werdt, om den Prins van Oranje, bedugt voor 's Konings ongenade, gerust te stellen: moetende, voor alle dingen, zyne Majesteit met deszelfs Vassalen verzoend zynGa naar voetnoot(f).’ Tegen den zevenentwintigsten van LentemaandGa naar voetnoot(g),Ga naar margenoot+ verscheenen, op 't ontbod der Landvoogdesse, ten Hove, Oranje, Egmond, Aarschot, Bergen, Megen, Aremberg, Hoorne, Hoogstraaten, Ligne, Barlaimont, Montigni en Hachicourt, allen Ridders van 't Gulde-vlies, benevens den President Viglius, den Raadsheer Bruxelles en die van den geheimen Raad. De Landvoogdes, 't gevaar, waarvan wy gewaagd hebben, hebbende voorgesteld, vermaande | |
[pagina 138]
| |
elk, om zyn gevoelen rondelyk te openen. In 't verhandelen deezer stoffe, werdt aangemerktGa naar margenoot+ ‘dat 'er tweeërlei Inquisitie was, eene gewoonlyke, die de Bisschop, en eene buitengewoonlyke, die de Paus oefende. Dat deeze Landen, thans zo rykelyk van Bisschoppen zynde voorzien, wanneer deezen de gewoonlyke Inquisitie waarnamen, zeer bekwaamlyk, zouden konnen ontheeven worden van de buitengewoonlyke der Inquisiteuren van den Paus: of dat men dezelve, ten minsten voor eenen tyd, zou konnen opschorten. Dat, wat de Plakaaten betrof, toegestaan zynde, dat men dezelven niet geheellyk behoorde weg te neemen; men egter, al in 't jaar 1550, gezien hadt, datze, door den Keizer, verzagt geworden warenGa naar voetnoot(h), op de voorspraak zyner Zuster Maria, Koninginne van Hongarye en Landvoogdesse der Nederlanden; waarom het, veelligt, ook tegenwoordig, niet ongeraaden zou zyn, dat men, op eene diergelyke verzagting, bedagt wareGa naar voetnoot(i).’ Wat Oranje en die 't met hem hielden, byzonderlyk, in deeze Raadsvergadering, gestemd hebben, is my, uit geene egte bescheiden, gebleekenGa naar voetnoot(2). Doch 't is zeker genoeg, dat zy zig, ten minsten, ook voor 't op- | |
[pagina 139]
| |
schorten der Inquisitie, en voor 't verzagten der Plakaaten, zullen hebben verklaard. De raadpleegingen duurden eenige dagen.Ga naar margenoot+ Midlerwyl, werdt de Gemeente, allengskens, stouter, steunende op de gunst der drie Heeren, welken zy hieldt der Hervorminge genegen te zyn. 't Volk werdt ook, omtrent deezen tyd, ontrust, door de tyding, dat Hertog Erik van Brunswyk, Pandheer van Woerden, te Kleeve, op 's Konings naam, eenig Krygsvolk verzamelde, met welk hy, zeide men, voorhadt in de Nederlanden te komen, om de Inquisitie aldaar in te voeren. Te Leiden zelf, hieldt men, ter oorzaake van dit gerugt, in den aanvang van Grasmaand, de Poorten geslooten, die bewaakt en met geschut voorzien werdenGa naar voetnoot(k). De werving van Hertoge Erik was zeker. Ook, datze uit 's Konings naam geschiedde. Doch de Landvoogdes beweerde, dat Filips 'er geenen last toe gegeven hadt, en schreef den Hertoge, ernstelyk, aan, dat hy nalaaten zou, zig langer van 's Konings naam te bedienen. Sedert, staakte Hertog Erik de werving; doch 't volk hadt 'er, hier te lande, zo groot eene | |
[pagina 140]
| |
agterdogt uit geschept, dat eenigen, te Antwerpen, een besluit namen, om der Landvoogdesse, zo zy de wapenen mogt opvatten, geld en krygsbehoeften te weigeren.Ga naar margenoot+ Men sprak hier ook, ten deezen tyde, van zig van de Stad te willen verzekeren, en men troostte elkanderen, met eene losse tyding, dat de Franschen en Engelschen zig onderling verbonden hadden, om den Nederlandschen Adel by te staan, zo de Landvoogdes iets geweldigs onderneemen mogt. Ook mompelde men, dat de Hugenooten eenen aanslag op Zeeland in den zin haddenGa naar voetnoot(l). Doch alle deeze gerugten, die allengskens in rook verdweenen, schynen ontstaan te zyn, uit verschillende bedenkingen der verbonden' Edelen, die niet geheim genoeg gehouden werden, of met welken men de Gemeente, voorbedagtelyk, heeft willen vleijen. |
|