Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 132]
| |
den, zonder zig meer met de Regeeringe te willen bemoeijen. Egmond, die veele KinderenGa naar margenoot+ en meer belang by de gunst des Konings en der Landvoogdesse hadt, stondt eene poos in twyfel, of hy hun voorbeeld volgen wilde; doch besloot, eindelyk, nogGa naar margenoot+ te blyvenGa naar voetnoot(x). Oranje begaf zig naar zyne Heerlykheid Breda, alwaar hem, omtrent het midden van Lentemaand, verscheiden' Edelen en Grooten kwamen vinden: 't zy dat zy hier ontbooden waren, gelyk men vermoedde; 't zy datze 'er, als sommigen voorgaven, met verschillende inzigten, en zonder van elkanderen te weeten, waren verscheenenGa naar voetnoot(y). Men wil, dat zig hier, behalve den Graave van Zwartsenberg en Joris van Holl, beide Duitsche KrygsoverstenGa naar voetnoot(z), ook eenige Fransche Bevelhebbers bevondenGa naar voetnoot(a): doch dit laatste is onwaarschynlykGa naar voetnoot(b). Eenige dagen laater, begaf zig dit Gezelschap van Breda naar Hoogstraaten: en meent men, dat, hier of te Breda, of veelligt op beide de Plaatsen, beslooten werdt,Ga naar margenoot+ het Verzoekschrift in te leveren, welk, sedert, zo veel gerugts gemaakt heeft. Antoni van Lalaing, Graaf van Hoogstraaten, onlangs wedergekeerd van een Gezantschap aan 't Keizerlyk Hof, heeft, in openbaaren druk, wel erkend, dat de Edelen ten zynen Hui- | |
[pagina 133]
| |
ze vergaderd zyn geweest; doch te gelyk beweerd, dat het Verzoekschrift, aldaar, niet beraamd noch vastgesteld is. Veelligt, is het te Breda ontworpen, en te Hoogstraaten, door eenigen, ondertekend: welk laatste de Graaf zelf niet donkerlyk toestaatGa naar voetnoot(c). Oranje verhaalt ook, in zyne VerantwoordingGa naar margenoot+ van den jaare 1581 ‘dat de Ridders van de Orde en de Leden des Raads van Staate, op zyn verzoek, te Hoogstraaten waren byeen gekomen; dat hy hen hier hadt zoeken te beweegen, om nevens hem, de hand te slaan, aan het herstellen van 's Lands rust en welvaart; doch dat hy hen, tot geene eenpaarigheid, hadt konnen brengen: waarop sommigen, wien de vervolging zeer hard viel, voorslag van geweldige middelen hadden gedaan, welken hy van de hand geweezen; doch daarentegen, het inleveren van een Verzoekschrift, 't welk van anderen voorgeslaagen was, als een regtmaatig en zagt middel, om vryheid van Godsdienst te verkrygen, niet kwalyk gevonden hadtGa naar voetnoot(d).’ De GraafGa naar margenoot+ van Egmond heeft doen schryven ‘dat hy, te Breda, van geene andere zaaken dan van goede gastery hadt hooren spreeken, en dat hy, met den Heere van Brederode, die hier ook tegenwoordig was, geen byzonder gesprek, dan over eene Dykaadje, aan welke zy beide deel hadden, gehadt heeft; doch dat hy, sedert, ver- | |
[pagina 134]
| |
trekkende, in 't gezelschap van Oranje, Hoorne, Bergen, Megen en Hoogstraaten, van Breda naar het Huis van den laatstgemelden, op weg vernomen hadt, dat Brederode en eenige andere Edelen beslooten hadden, een Verzoekschrift over te leveren: 't welk hy hadt afgekeurdGa naar voetnoot(e).’ 't Schynt dan, dat Egmond geen deel aan 't ontwerpen en inleveren van 't Verzoekschrift heeft gehad, en dat men Oranje, die de Vergadering, te Hoogstraaten, belegd, en het ontworpen Verzoekschrift goedgekeurd hadt, voor den voornaamsten voorstander van dit Verzoekschrift, houden moet. Hoorne en Hoogstraaten zyn, na hem, de aanzienlyksten geweest, die de Edelen, in 't heimelyk, ondersteund hebben. Ga naar margenoot+ Ten Hove, kreeg men haast kennis van het voorneemen der Edelen. De Graaf van Megen, die hunne byeenkomsten hadt bygewoond, was zo dra niet, te Brussel, wedergekeerd, of hy verhaalde, in den Raad, ‘dat eenige voornaame Heeren en Edelluiden, uit de groote menigte van Ketteren, die de Nederlanden overstroomd hadden, vyfendertigduizend man, zo te paard als te voet, in gereedheid hadden gebragt, die, binnen kort, zouden optrekken, om 't Land alomme af te loopen, zo men hun geene vryheid van Godsdienst toestondt, welke zy, binnen weinige dagen, ten getale van duizend of vyftienhonderd, gewapend, te Brussel, zouden | |
[pagina 135]
| |
komen verzoeken.’ Hy gaf voor, deeze byzonderheden vernomen te hebben, uit eenen vreemden Edelman van zyne vrienden, wiens naam hy zig verbonden hadt, te zullen heelen. De Graaf van Egmond, die tegenwoordig was in den Raad, bevestigde het zeggen des Graaven van Megen gedeeltelyk, verklaarende iets diergelyks gehoord te hebben van luiden, die niet genoemd wilden zyn. Te gelyk, vertoonde hy een Afschrift van het Verbond der Edelen, waarby hun oogmerk klaarlyk was opengelegd. |
|