Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijVIII. Antwoord van Filips op Egmonds klagten,Midlerwyl, was 'er antwoord, uit Spanje, gekomen, op het Geschrift der God- en Regtsgeleerden, en op de klagten van Egmond, over 's Konings strengheid. Wegens dit laatste punt, verklaarde Filips ‘dat zyne meening nimmer geweest was, de Inquisitie af te schaffen; maar dat hyze dagt te handhaaven, op gelyken voet, als zy, door Keizer Karel, gehandhaafd geweest was. Dat hy wel gewild hadt, dat men overleggen zou, of 'er eenige verandering in de straffe der Ketteren gemaakt zou konnen worden; doch dat hy, geduurende dit overleg, met de straffe wilde voortgegaan hebben. Dat hy ook tegen den Graave van Egmond wel van eenige verandering van straffe gesproken hadt; doch dat dezelve, zyns eragtens, alleenlyk hadt te bestaan, in het heimelyk en niet openlyk ter dood brengen der Ketteren.’ Het Geschrift derGa naar margenoot+ God- en Regtsgeleerden prees Filips hemelhoog, hangende aan hetzelve zyn zegel, met deeze uitzondering alleenlyk, dat hy nog zo veel verzagting der Plakaaten, als zy zouden hebben konnen inschikken, niet gehengen wilde; maar beweeren bleef, dat zyns Va- | |
[pagina 118]
| |
ders Plakaaten en de zynen, met de vereischte gemaatigdheid, waren opgesteld, en derhalve, in allen deele, moesten worden naargekomenGa naar voetnoot(o). Ga naar margenoot+ Toen deeze Brieven, in den Raad van Staate, overwoogen werden, bespeurde men merkelyke tekens van ongenoegen in de drie Heeren, die nu wel zagen, dat zy zig, te vergeefs, met verzagtinge der Plakaaten, gevleid hadden. Ook begeerde zy hunnen gedagten, over 's Konings schryven, niet te uiten, voor dat men 'er 't gevoelen des geheimen Raads op gehoord zou hebben: die, nu wederom nieuwen moed beginnende teGa naar margenoot+ scheppen, kort hierna, verklaarde ‘dat men, om aan 's Konings meening te voldoen, terstond, den Bisschoppen, Abten, Geregtshoven, Hooge-schoolen en Bevelhebberen der goede Steden moest aanschryven, dat elk zig, in het prediken voor 't volk, in het verbeteren der Geestelykheid en in het onderwyzen der jeugd naar dezelve hadt te gedraagen; dat men de Geregtshoven ook moest beveelen, de hand te houden en te doen houden, aan de uitvoering van 's Konings Plakaaten; dat, wat de Inquisitie betrof, zyne Majesteit, wyslyk, verklaard hadt, deswege, geene nieuwigheid te willen invoeren, waarom het alleenlyk noodig zou zyn, de Berigtschriften der Inquisiteuren te onderzoeken, om te zien, of zy zig overeen- | |
[pagina 119]
| |
komstig met dezelven gedraagen hadden, en op dat zy zig, in 't vervolg, naar dezelven, zouden gedraagen; waardoor men elk overtuigen zou, dat de Koning niet nieuws voorhadt, veel min hier de Spaansche Inquisitie in te voeren, gelyk men 't domme volk diets maakte.’ Eenige LedenGa naar margenoot+ van den Raad van Staate stemden overeen, met die van den geheimen Raad. Doch Oranje. Egmond en Hoorne weigerden tot het invoeren der Inquisitie te bewilligen. Zy beweerden egter, met oogmerk, zo sommigen dagtenGa naar voetnoot(p), om 't volk, dat reeds begon te morren, nog meer gaande te maaken, dat men 's Konings bevel, aan de Geregtshoven en aan de Wethouders der Steden, behoorde te zenden, op dat zy 't mogten konnen doen naarkomen. Doch Viglius, voorziende 't gene sedert gevolgd is, hieldt staande, dat men dit bevel nog geheim houden moest, tot dat men den Koning eerst onderrigt hadt, hoe 't hier werdt opgevat. De Heeren verklaarden, hiertegen, dat zy aan 's Konings stipte bevelen niet ongehoorzaam durfden zyn, schoon zy 'er merkelyke zwaarigheden uit te gemoet zagen. 't Hielp niet, dat Viglius uitboodt, 's Konings ongenade alleen te willen op zig neemen. De Landvoogdes besloot den last zyner MajesteitGa naar margenoot+ stiptelyk te agtervolgenGa naar voetnoot(q): waartoe de bevelen, tegen 't einde van 't jaar, alomme werden afgezondenGa naar voetnoot(r): en 't zyn dee- | |
[pagina 120]
| |
ze bevelen, waarby de anneeming der Kerkvergadering van Trente, de invoering der Inquisitie en de handhaaving der Plakaaten, op 't strengst, geboden werdt, welken men, voor de naaste en regelregte oorzaaken, houden moet van de beroerte, die, sedert, gevolgdGa naar margenoot+ is. Viglius verhaalt, dat Oranje, na dat het besluit, om 's Konings last af te kondigen, in den Raad van Staate, genomen was, iemant, die 't naderhand verteld heeft, in 't oor beet, dat men nu haast een ongemeenGa naar margenoot+treurspel zou zien beginnenGa naar voetnoot(r). Doch met dit verhaal, en met het gene wy hier meer, uit hem en Hopperus, te boek gesteld hebben, is bezwaarlyk overeen te brengen, 't gene de Prins zelf zegt, in eenen Brief aan de Landvoogdesse, in Louwmaand des volgenden jaars geschreeven, alwaar hy, zwaarigheid maakende, om 's Konings last, omtrent de Inquisitie en Plakaaten, in de Plaatsen van zyn Stadhouderschap, te doen agtervolgen, te gelyk verklaart ‘dat men hem, in eene zaak van zo veel gewigt en gevolg, geenen raad gevraagd hadtGa naar voetnoot(s).’ Dus zag men, hoe weinig vrugt Egmonds reis hadt gedaan, voor zulken, die vryheid van Godsdienst zogten. Van de verandering, die men, door hem, in de Raaden van Regeeringe, hadt willen bewerken, kwam ook niets. |
|