Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijVII. Onlusten te Amsterdam, over 't verbod van den uitvoer der graanen, en over 't betimmeren der Lastaadje.Ten deezen tyde, ontstondt 'er eenige beweeging te Amsterdam, waaruit eene nieuwe schikking sproot op de Regeering. De duurte der graanen hadt, hier, een verbod van uitvoer derzelven te wege gebragt. Doch 's daags voor dat het afgekondigd werdt, hadden eenigen uit de wet, voor zig zelven en voor hunne vrienden, nog veel tarwe en rogge weeten naar buiten te krygen: waartoe zelfs, des nagts, de boomen geopend werden. Den volgenden dag, toen 't verbod afgekondigd werdt, daalde de markt wel tagtig ten honderd. De Koorenkoopers, die 't verbod niet te gemoet gezien hadden, weeten hunne schade aan de baatzugt der Regenten, die, by alle gelegenheid, met scheldwoorden en bedreigingen, werden overgehaald. Een ander misnoegen hadt, wel twintig jaaren, gesmeuld, in de Stad. Het | |
[pagina 115]
| |
timmeren onder dezelve was, van ouds, hier, gelyk elders, afgekeurd geweest, door de Vroedschap, op dat de vyand, in tyd van oorloge, geen voordeel deedt met de buitentimmeraadjen. Doch tegen deeze keur was men aangegaan, stellende Scheepstimmerwerven en wooningen voor 't arbeidsvolk op de Lastaadje, aan de Oostzyde der Stad. In 't jaar 1546, moest alles egter afgebroken worden, op bevel der Landvoogdesse, Vrouwe Maria, welk, in de jaaren 1552 en 1553, vernieuwd werdt. Maar de Koning hadt, in 't jaar 1556, toegestaan, dat men, binnen de vyfentwintig roeden onder de Stad, zekere houten hutten met week dak opslaan mogt. En de eigenaars der erven, zo veel voets gekreegen hebbende, waren, sedert verder gegaan, en hadden de Lastaadje, met schuuren, huizen en pakhuizen, bezet. In deezen stand der zaaken, vondt de Wethouderschap geraaden, 't verloop te herstellen: 't welk billyker, in 't eerst, gestaan hadt. De Lastadiers kantten zig hier tegen, dryvende, dat men 't gevaar zou konnen voorkomen, door het uitleggen der Stad, en 't bevesten der Lastaadje. Hangende deezen twist, wil men, dat Gerrit Teeuwszoon, of Henrik Dirkszoon, immers een der Burgemeesteren, eenen ingeërfden in de Lastaadje zynen grond willende af koopen, met bitse woorden, afgeweezen werdt, waarop hy gezeid zou hebben, dat het erf dan ook niet binnen de Stad raaken zou, 't welk hy, anderszins, zou hebben doorgedreeven. Het misnoegen, by | |
[pagina 116]
| |
deeze gelegenheid, gevat tegen de Regenten, stak zo zeer uit, als dat der Koorenkooperen. Beiderlei aanhang spande samen met de Schoutisten, vanwier geschil met de Henrik Dirkisten, welk thans op 't hoogst was, wy eldersGa naar voetnoot(k) gewaagd hebben. Ook trokken deeze drie partyen, eerlang, eene lyn met de Onroomschen, waardoor zy verre de sterksten werden in de Stad. De zaak der Lastaadje werdt voor 't regt getoogen, en sleepende gehouden, tot dat de nood, veroorzaakt door de komst des Graaven van Lumei, voor Amsterdam, de Regeering bragt tot een verhaast besluit om de Lastaadje te doen afbranden, gelyk wy, hierna, staan teGa naar margenoot+ verhaalen. Doch uit al 't gemeld misnoegen sproot, in deezen jaare, het inleveren van een verzoekschrift ten Hove, waarby, over de baatzugt en 't namaagschap onder de wethouders, ernstelyk, geklaagd werdt. De wethouders deeden veele moeite, om de tekenaars te weeten. Doch zy raakten 'er nimmer agterGa naar voetnoot(l). De Landvoogdes maakte, den eersten van Herfstmaand, eene Keur, by voorraad, waarby zy de Regeering zuiver schouwde van mishandeling en verkorting der burgerye; doch te gelyk, de paalen van 't maagschap en bloedverwantschap der wethouderen nader beëngdeGa naar voetnoot(m): waarmede de gemoeden, voor eenen korten tyd, in stilte raakten. De Stad was, ten deezen tyde, zo welvaarende, dat men eene | |
[pagina 117]
| |
nieuwe Waag stigtte, over 't Stadhuis; waartoe, schoon men gelds genoeg in kas hadt, de penningen egter werden opgenomen, op dat de Landvoogdes de Stad om geene leening kwelde, als zy merkte, dat men zulke gebouwen, uit een' verzamelden voorraad, stigten konGa naar voetnoot(n). |
|