Vaderlandsche historie. Deel 6
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijIV. Egmond keert te rug.De Graaf van Egmond keerde, binnen vier maanden, uit Spanje te rug, en deedt, op den vyfden van Bloeimaand, in den Raad van Staate, verslag zyner verrigtingen, welk hierop uitkwam: ‘dat hy, van den Koning,Ga naar margenoot+ met veele tekenen van gunst en hoogagting, ontvangen zynde, hem den staat der zaaken, omstandiglyk, hadt opengelegd. Dat zyne Majesteit zig zeer genegen getoond hadt, tot de Nederlanden; doch dat de kryg met de Turken, die Maltha dreigden te overvallen, hem niet zou toelaaten, dit jaar, herwaards te komen, maakende hy, hierop, egter rekening, tegen het volgende jaar, wanneer hy hoop- | |
[pagina 108]
| |
hoopte van den Turkschen kryg ontslaagen te zullen zyn. Dat hy, om de lasten der Nederlanden te verligten, eene aanzienlyke somme herwaards zondt. Dat de Hertogin, zyne Zuster, met den Raad van Staate, de middelen moest beraamen, om de misbruiken in de Regtspleegingen te beteren, van welke middelen men zyner Majesteit verslag moest doen; die dan, deswege, naar welgevallen, schikking maaken zou. Dat, wat den Godsdienst betrof, die den Koning meer dan eenige andere zaak ter herte ging, hy liever duizend leevens, zo hyze hadt, zou willen verliezen, dan in denzelven eenige verandering gedoogen. Dat hy, hierom, dienstig vondt, dat men, heimelyk, en onder deksel van te raadpleegen over 't invoeren der Kerkvergaderinge van Trente, twee of drie van de bekwaamste Bisschoppen, onder welken, die van Ypere zyn moest, nevens eenige Godgeleerden en opregt Katholyke Raadsheeren, in den Raad van Staate ontboodt, om met dezelven te raadpleegen, over de beste middelen, om het volk te voorzien van goed onderwys, en voor verleiding te bewaaren; en over den voet, dien men zou hebben te volgen, in het schoolhouden en oefenen der jeugd. Ook zou men, met hen, moeten overleggen, of 'er ook eenige andere straffe op de Kettery, die, vooral, niet ongestraft blyven moest, kon worden ingevoerd, waardoor de vermetelheid der Ketteren betoomd, en hun te gelyk de | |
[pagina 109]
| |
eere benomen werdt, die zy meenden te behaalen, met, tot hun uiterste toe, volstandig te blyven. Al 't welk, in de tegenwoordigheid der Landvoogdesse, verhandeld zynde, aan zyne Majesteit, naauwkeuriglyk, moest worden overgeschreeven, op dat hy zelf zou mogen zien, wat 'er op diende beslooten te wordenGa naar voetnoot(z).’ De meening des Konings, die Egmond inGa naar margenoot+ geschrifte medebragt, gaf aan Oranje en de zynen weinig genoegen; 't welk duidelyker bleek, toen, kort hierop, last uit Spanje kwam, om eenige Herdoopers en andere zogenaamde Ketters, met de dood, te straffen. Men morde toen, openlyk, tegen Egmond, hem beschuldigende, dat hy zig, door de eer, die hem in Spanje aangedaan was, de oogen hadt laaten blinden, en meer voor zyn byzonder belang, dan voor dat van 't gemeene Vaderland gezorgd hadtGa naar voetnoot(a). Egmond zelf was misnoegd, over 's Konings strengheid, zig niet ontziende te zeggen, dat dezelve streedt met de belofte, die Filips hem, mondeling, gedaan hadtGa naar voetnoot(b). |
|